31 221
Wijziging van de Wet luchtvaart ter implementatie van richtlijn nr. 2006/23/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 5 april 2006 inzake een communautaire vergunning van luchtverkeersleiders (PbEU L 114)

nr. 2
VOORSTEL VAN WET

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het noodzakelijk is de Wet luchtvaart te wijzigen in verband met de implementatie van richtlijn nr. 2006/23/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 5 april 2006 inzake een communautaire vergunning van luchtverkeersleiders (PbEU L 114);

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Wet luchtvaart wordt als volgt gewijzigd:

A

In de alfabetische rangschikking van artikel 1.1, eerste lid, worden de volgende onderdelen ingevoegd:

interoperabiliteitsverordening: verordening (EG) nr. 552/2004 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 10 maart 2004 betreffende de interoperabiliteit van het Europese netwerk voor luchtverkeersbeveiliging (PbEU L 96);

kaderverordening: verordening (EG) nr. 549/2004 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 10 maart 2004 tot vaststelling van het kader voor de totstandbrenging van het gemeenschappelijke Europese luchtruim (PbEU L 96);

luchtruimverordening: verordening (EG) nr. 551/2004 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 10 maart 2004 betreffende de organisatie en het gebruik van het gemeenschappelijk Europees luchtruim (PbEU L 96);

luchtvaartnavigatiedienstenverordening: verordening (EG) nr. 550/2004 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van10 maart 2004 betreffende de verlening van luchtvaartnavigatiediensten in het gemeenschappelijk Europees luchtruim (PbEU L 96).

B

Artikel 2.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt na «bedienen» ingevoegd: , luchtverkeersdienstverlening te geven of een grondstation of een mobiel station in de luchtvaartmobiele band, waarvoor een vergunning is vereist als bedoeld in artikel 3.3 van de Telecommunicatiewet, te bedienen.

2. In de aanhef van het tweede lid wordt na «burgerluchtvaartuig» ingevoegd: het geven van luchtverkeersdienstverlening of het bedienen van een grondstation of een mobiel station als bedoeld in het eerste lid.

3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

7. Voor zover het eerste lid betrekking heeft op het bedienen van een grondstation of een mobiel station als bedoeld in dat lid, is het onverminderd artikel 1.2, eerste lid, eveneens van toepassing op het continentaal plat, bedoeld in artikel 1 van de Mijnbouwwet, voor zover dat buiten het vluchtinformatiegebied Amsterdam ligt.

C

Artikel 2.2 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

1. Onze Minister van Verkeer en Waterstaat geeft op aanvraag een bewijs van bevoegdheid af, wanneer degene, die het bewijs van bevoegdheid heeft aangevraagd:

a. beschikt over een geldige medische verklaring;

b. beschikt over voldoende kennis, bedrevenheid en ervaring met betrekking tot het bewijs van bevoegdheid dat hij heeft aangevraagd; en

c. daartoe voldoende onderricht heeft genoten aan een door Onze Minister van Verkeer en Waterstaat of door de bevoegde autoriteit van een door hem aangewezen staat:

1°. erkende, gekwalificeerde of geregistreerde opleidingsinstelling, of

2°. gecertificeerde opleidingsinstelling indien degene die het bewijs van bevoegdheid heeft aangevraagd een bewijs van bevoegdheid voor het geven van luchtverkeersdienstverlening heeft aangevraagd.

2. In het vijfde lid wordt na «bedienen» ingevoegd: , luchtverkeersdienstverlening te geven of een grondstation of een mobiel station als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, te bedienen.

3. Er worden drie leden toegevoegd, luidende:

6. Het derde lid is niet van toepassing op bewijzen van bevoegdheid voor het geven van luchtverkeersdienstverlening. Bij algemene maatregel van bestuur wordt aangegeven welke bewijzen van bevoegdheid voor het geven van luchtverkeersdienstverlening Onze Minister van Verkeer en Waterstaat kan afgeven en welke bevoegdverklaringen Onze Minister op die bewijzen van bevoegdheid kan weergeven. Bij of krachtens algemene maatregel worden nadere voorschriften gesteld aan de bewijzen van bevoegdheid, bevoegdverklaringen en daaraan te verbinden machtigingen voor het geven van luchtverkeersdienstverlening.

7. Het eerste lid, onderdeel c, onder 2o, is niet van toepassing op degene die zijn taken uitoefent onder de verantwoordelijkheid van verleners van luchtvaartnavigatiediensten die deze diensten voornamelijk aanbieden aan andere bewegingen van luchtvaartuigen dan aan het algemeen luchtverkeer.

8. Onder algemeen luchtverkeer als bedoeld in het zevende lid wordt verstaan: alle bewegingen van burgerluchtvaartuigen, alsmede alle bewegingen van staatsluchtvaartuigen, met inbegrip van militaire, douane- en politieluchtvaartuigen, voorzover deze bewegingen worden uitgevoerd in overeenstemming met de procedures van het op 7 december 1944 te Chicago tot stand gekomen verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart (Trb. 1973, 109).

D

Artikel 2.6 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder vernummering van het tweede tot en met het zesde lid tot het derde tot en met het zevende lid, wordt een lid ingevoegd, luidende:

2. Een bewijs van bevoegdheid of een bevoegdverklaring voor het geven van luchtverkeersdienstverlening kan eveneens worden ingetrokken in geval van:

a. grove nalatigheid tijdens het uitoefenen van de luchtverkeersdienstverlening;

b. misbruik van het bewijs van bevoegdheid of de bevoegdverklaring.

2. In het nieuwe derde lid wordt na «bedienen» ingevoegd: , luchtverkeersdienstverlening te geven of een grondstation of mobiel station als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, te bedienen.

3. In het nieuwe vierde en het nieuwe zesde lid wordt «tweede lid» telkens vervangen door: derde lid.

E

In artikel 2.7, derde lid, wordt na «artikel 2.6, eerste lid, onder c of d,» ingevoegd: of tweede lid.

F

Na artikel 2.8 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 2.8a

1. Indien de houder van een bewijs van bevoegdheid, dat overeenkomstig richtlijn nr. 2006/23/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 5 april 2006 inzake een communautaire vergunning van luchtverkeersleider (PbEU L 114) door een andere lidstaat van de Europese Unie is verstrekt, binnen het vluchtinformatiegebied Amsterdam onder verantwoordelijkheid van een aangewezen instantie als bedoeld in artikel 5.13 of 5.14 luchtverkeersdienstverlening geeft, verstrekt Onze Minister van Verkeer en Waterstaat hem op aanvraag een gelijkwaardig bewijs van bevoegdheid als bedoeld in deze wet.

2. Bij ministeriële regeling kan Onze Minister van Verkeer en Waterstaat regels geven met betrekking tot de procedure van aanvraag.

3. Een wijziging richtlijn nr. 2006/23/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 5 april 2006 inzake een communautaire vergunning van luchtverkeersleider (PbEU L 114) gaat voor de toepassing van het eerste lid gelden met ingang van de dag waarop aan de betrokken wijzigingsrichtlijn uitvoering moet zijn gegeven.

G

Artikel 2.9 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder vernummering van het tweede en derde lid tot het derde en vierde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

2. Onverminderd het eerste lid kan Onze Minister van Verkeer en Waterstaat een opleidingsinstelling ter verkrijging van een bewijs van bevoegdheid of bevoegdverklaring voor het geven van luchtverkeersdienstverlening certificeren indien die opleidingsinstelling voldoet aan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen eisen.

2. Na het nieuwe vierde lid wordt een lid toegevoegd, luidende:

5. Artikel 2.8 en het derde en vierde lid van onderhavig artikel zijn van overeenkomstige toepassing op het certificeren van een opleidingsinstelling als bedoeld in het tweede lid.

H

Artikel 2.11 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

2. Onverminderd het eerste lid is het verboden luchtverkeersdienstverlening te geven dan wel een grondstation of een mobiel station als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, te bedienen, terwijl degene, die luchtverkeersdienstverlening geeft dan wel een grondstation of een mobiel station bedient, verkeert onder zodanige invloed van een stof, waarvan hij weet of redelijkerwijze moet weten, dat het gebruik daarvan – al dan niet in combinatie met het gebruik van een andere stof – de vaardigheid voor het geven van luchtverkeersdienstverlening of het bedienen van een grondstation of een mobiel station kan verminderen, dat hij niet in staat moet worden geacht zulks naar behoren te verrichten.

I

Artikel 2.12 wordt als volgt gewijzigd;

1. In het vijfde lid wordt na «2.11» ingevoegd: , eerste lid,.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

6. Het derde, vierde en vijfde lid zijn van overeenkomstige toepassing op eenieder die luchtverkeersdienstverlening geeft of een grondstation of een mobiel station als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, bedient.

J

In artikel 5.14, eerste lid, onder a, wordt «de artikelen 5.12, 5.15, 5.16 en 5.17a» vervangen door: hoofdstuk 2, titel 2.1 en 2.2, de artikelen 5.12, 5.15 en 5.16.

K

Artikel 5.16 komt te luiden:

Onverminderd artikel 2.1, eerste lid, is het verboden luchtverkeersdienstverlening te geven zonder een daartoe verkregen opdracht van een bij of krachtens artikel 5.13 of 5.14 aangewezen instantie.

L

Artikel 5.17 komt te luiden:

1. Een bij of krachtens artikel 5.13 of 5.14 aangewezen instantie houdt een registratie bij van de daadwerkelijk gewerkte uren van de houders van een bewijs van bevoegdheid voor het geven van luchtverkeersdienstverlening aan wie deze instanties een opdracht als bedoeld in artikel 5.16 hebben gegeven.

2. Ten behoeve van het behoud van de geldigheid en de verlenging van een bewijs van bevoegdheid voor het geven van luchtverkeersdienstverlening wordt de registratie, bedoeld in het eerste lid, op diens verzoek aan Onze Minister van Verkeer en Waterstaat verstrekt.

M

Artikel 5.17a vervalt.

N

Artikel 10.2, eerste lid, eerste volzin komt te luiden: Hoofdstuk 2, titel 2.1, en artikel 5.16 zijn niet van toepassing op luchtverkeersdienstverleningspersoneel van de krijgsmacht.

O

In artikel 11.1 wordt onder vernummering van het tweede en derde lid tot het derde en vierde lid een lid ingevoegd, luidende:

2. Met het toezicht op de naleving van hetgeen bepaald is bij of krachtens de kaderverordening, de luchtvaartnavigatiedienstenverordening, de luchtruimverordening en interoperabiliteitsverordening, zijn belast de hiertoe door Onze Minister van Verkeer en Waterstaat aangewezen ambtenaren. De aanwijzing kan inhouden, dat de betrokken ambtenaar slechts belast is met het toezicht op de naleving van een of enkele in die aanwijzing genoemde hoofdstukken of artikelen gesteld bij of krachtens een van de genoemde verordeningen.

P

Na artikel 11.1 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 11.1a

1. Indien een natuurlijke of rechtspersoon voldoet aan de in Bijlage I van de luchtvaartnavigatiedienstenverordening genoemde eisen, verleent Onze Minister van Verkeer en Waterstaat op aanvraag een erkenning om de in artikel 2, tweede lid, van die verordening bedoelde inspecties en onderzoeken uit te voeren.

2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld omtrent:

a. de in Bijlage I van de luchtvaartnavigatiedienstenverordening genoemde eisen;

b. de aanvraag, verlening en verlenging van een erkenning;

c. de vergoeding die de aanvrager is verschuldigd ter zake van de kosten van de handelingen met betrekking tot de aanvraag en verlening van de erkenning;

d. het tarief, dat een houder van een erkenning is verschuldigd ter zake van de kosten van toezicht. Onder het toezicht op de naleving van de in het eerste lid bedoelde eisen behoort in ieder geval het periodiek en in voorkomend geval steekproefsgewijs onderzoeken van een houder.

3. Onze Minister van Verkeer en Waterstaat kan een erkenning geheel ofgedeeltelijk schorsen, indien een ernstig vermoeden rijst dat de houder van de erkenning:

a. niet voldoet aan de in het eerste lid bedoelde eisen, of

b. ter verkrijging van de erkenning onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt.

4. Onze Minister van Verkeer en Waterstaat kan een erkenning intrekken wegens de in het derde lid genoemde redenen of indien de erkenning gedurende ten minste drie maanden is geschorst.

Artikel 11.1b

1. De op basis van artikel 11.1, tweede lid, aangewezen ambtenaren kunnen de werkzaamheden en inspecties, bedoeld in artikel 14, zesde lid, van richtlijn nr. 2006/23/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 5 april 2006 inzake een communautaire vergunning van verkeersleiders (PbEU L 114) overdragen aan een houder van een erkenning als bedoeld in artikel 11.1a.

2. Een wijziging van artikel 14, zesde lid, van richtlijn nr. 2006/23/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 5 april 2006 inzake een communautaire vergunning van luchtverkeersleider (PbEU L 114) gaat voor de toepassing van het eerste lid gelden met ingang van de dag waarop aan de betrokken wijzigingsrichtlijn uitvoering moet zijn gegeven.

Q

Artikel 11.8a wordt als volgt gewijzigd:

1. «artikel 5.16» wordt vervangen door: artikel 2.1, 5.16.

2. «artikel 5.17» wordt telkens vervangen door: 2.1, eerste lid.

R

Artikel 11.9 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel a, onder 2o, wordt «2.6, tweede lid» vervangen door: 2.6, derde lid.

2. In het eerste lid, onderdeel a, onder 5o, vervalt: , 5.17.

S

In artikel 11.10 komt onder verlettering van onderdeel k tot onderdeel d het oorspronkelijke onderdeel d te vervallen.

ARTIKEL II

Een bewijs van bevoegdheid of bevoegdverklaring afgegeven als bedoeld in de Wet luchtvaart voor de inwerkingtreding van deze wet wordt gelijkgesteld met een bewijs van bevoegdheid of bevoegdverklaring afgegeven in overeenstemming met de vereisten van de Wet luchtvaart.

ARTIKEL III

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De minister van Verkeer en Waterstaat,

Naar boven