31 215
Detentie, behandeling en nazorg criminele jeugdigen

nr. 5
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 25 oktober 2007

De vaste commissies voor Rijksuitgaven1, voor Justitie2 en de algemene commissie voor Jeugd en Gezin3 hebben een aantal vragen voorgelegd aan de staatssecretaris van Justitie over de brief van 4 oktober 2007 betreffende het rapport «Detentie, behandeling en nazorg criminele jeugdigen» van de Algemene Rekenkamer en de stand van zaken verbetering pij-maatregel (Kamerstuk 31 215, nr. 3).

De staatssecretaris heeft deze vragen beantwoord bij brief van 25 oktober 2007. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de vaste commissie voor Rijksuitgaven,

Aptroot

De voorzitter van de vaste commissie voor Justitie,

De Pater-van der Meer

De voorzitter van de algemene commissie voor Jeugd en Gezin,

Heijnen

Griffier van de vaste commissie voor Rijksuitgaven,

Groen

1

Kan de regering inzichtelijk maken wat de recidive cijfers zijn per jeugdinrichting?

In mijn brief van 4 oktober ben ik ingegaan op de recidivecijfers. Ik heb daarbij aangegeven dat er nog geen onderbouwde uitspraken kunnen worden gedaan over de recidive-ontwikkeling bij de verschillende inrichtingen. Op dit moment kunnen wel naar inrichting recidivecijfers worden uitgedraaid, maar deze geven gelet op de complexe processen die bij een eventuele recidive een beslissende rol spelen, geen direct zicht op de prestaties van de inrichtingen. Het WODC ontwikkelt een methodiek waarin per inrichting het feitelijke recidivebeeld kan worden afgezet tegen de recidive die gelet op de achtergronden van de uitgestroomde jongeren mocht worden verwacht. De figuur geeft hiervan een illustratie.

De set van indicatoren waarover ik in de brief van 4 oktober sprak, zal worden gebruikt om de verschillen tussen de feitelijke en verwachte recidive te duiden. Door de recidivecijfers in verband te brengen met zaken die meer direct behoren tot de invloedssfeer van het inrichtingsmanagement, wordt de kwaliteit van de individuele inrichtingen in samenhang bezien en wordt bevorderd dat de jeugdinrichtingen kunnen werken aan realistische doelen als het gaat om het voorkomen van recidive.

kst-31215-5-1.gif

2

Is het mogelijk de Tweede Kamer een overzicht te doen toekomen dat het aantal overplaatsingen en de verblijfsduur per jeugdinrichting per gedetineerde inzichtelijk maakt?

Aantal overplaatsingen: Onderstaand treft u een tabel aan waarin het aantal overplaatsingen van jeugdigen met een strafrechtelijke titel (in 2006) van de ene inrichting naar de andere inrichting wordt weergegeven. De (soms grote) verschillen tussen de inrichtingen kunnen worden verklaard door de verschillen in aantal en soort bestemmingen van de inrichtingen. Een inrichting met verhoudingsgewijs veel opvang- en weinig behandelplaatsen (zoals bijvoorbeeld de Hartelborgt) zal veel vaker jeugdigen moeten overplaatsen dan een inrichting die uitsluitend over behandelplaatsen beschikt (bijvoorbeeld OGH).

Overplaatsingen 2006 tussen inrichtingen van jeugdigen op strafrechtelijke titel

inrichtingaantal
Den Hey-Acker108
Den Engh27
Hunnerberg51
De Heuvelrug67
Hartelborgt159
JOC59
Keerpunt17
Rentray54
Poortje86
Harreveld38
Teylingereind62
OGH4
Sprengen20
Doggershoek58
Totaal810

Het totale aantal jeugdigen (jji-populatie) op strafrechtelijke titel in 2006 bedroeg 4726 jeugdigen (het gaat bij dit totaal om de jeugdigen op strafrechtelijke titel die op 1 januari 2006 aanwezig waren en/of gedurende 2006 zijn ingestroomd).

Verblijfsduur per inrichting: Omdat de jji’s onderling (kunnen) verschillen in aantal en soort bestemmingen, kan het berekenen van de (gemiddelde) verblijfsduur per inrichting van de in 2006 uitgestroomde jeugdigen met een strafrechtelijke titel gemakkelijk leiden tot verkeerde conclusies of interpretaties over de (prestaties van de) inrichtingen. De verblijfsduur op zich zegt weinig over de kwaliteit of effectiviteit van de jji’s.

Inrichtingen met uitsluitend opvangplaatsen zullen in de regel een (gemiddeld) kortere verblijfsduur laten zien dan inrichtingen met bijvoorbeeld (tevens) normaal en beperkt beveiligde behandelplaatsen. Laatstgenoemde inrichtingen kunnen in voorkomende gevallen het gehele traject van opvang, gesloten en open behandeling bieden, hetgeen tot een lange(re) verblijfsduur in die inrichting leidt. Indien een inrichting alleen over gesloten of open behandelplaatsen beschikt, zal de gemiddelde verblijfsduur van de opgenomen pij-ers doorgaans korter zijn: zij zijn/worden in het kader van hun behandeling immers overgeplaatst vanuit of naar een andere inrichting.

Daarnaast is sprake van inrichtingen met een landelijke bestemming «licht verstandelijk gehandicapten», «ernstige psychiatrische problematiek» en/of «ernstige zedenproblematiek». Wachtlijsten voor dit soort inrichtingen leiden er toe dat jeugdigen met een pij-maatregel langer dan gewenst in een opvanginrichting moeten wachten op plaatsing in een behandelinrichting met een landelijke bestemming. Een dergelijke verblijfstijd zegt weinig over de «kwaliteit» van de opvanginrichtingen.

3

In de brief met de reactie van de staatssecretaris op het rapport ontbreekt een toelichting op het financieel belang dat door de Algemene Rekenkamer in haar rapport is geschat (bladzijden 37 en 38). Kan de staatssecretaris nader ingaan op dit punt en de precieze kosten van de jeugdinrichtingen, onder andere met behulp van een totaal overzicht van de financieringsstromen, inzichtelijk maken?

Naast de DJI/JJI bijdrage (rijksinrichtingen) en DJI/JJI subsidie (particuliere inrichtingen) van in totaal circa € 262mln, ontvingen de jji’s over 2006 nog ruim € 7 mln ESF subsidie in het kader van Work Wise. Eén inrichting ontving bovendien vanuit de experimentenwet een bedrag van circa € 1,8 mln van OCW.

De aan de jji’s verbonden scholen worden gefinancierd door het ministerie van OCW. De kosten hiervan zijn derhalve niet in bovengenoemd bedrag begrepen. Daarnaast is er gedurende een STP of proefverlof in principe begeleiding vanuit de (jeugd)reclassering, hiervoor is € 400 000 beschikbaar.

Tot slot maakt ook de Raad voor de Kinderbescherming kosten voor deze doelgroep. In haar rol als casusregisseur bewaakt de Raad of de jeugdige op tijd de nazorg krijgt en fungeert als opdrachtgever voor de vrijwillige nazorg door de jeugdreclassering. Deze inspanningen zijn niet te specificeren.

4

Waarom is de jeugdzorg (rol en verantwoordelijkheden ten aanzien van de criminele jeugdige) niet aangetroffen in het rapport van de Algemene Rekenkamer? Hoe ziet de regering de rol en verantwoordelijkheid van de jeugdzorg in het kader van jeugddetentie en pij-maatregel?

De Algemene Rekenkamer stelt de reikwijdte van onderzoeken zelf vast. Uit paragraaf 1.2 blijkt dat zij de jeugdigen die in een jji terecht komen vanwege het plegen van een delict centraal heeft gesteld. In de brief van 4 oktober 2007 (TK, 2006–2007, 31 215, nr. 3) naar aanleiding van dit rapport, wordt verwezen naar de brief van 10 september 2007 (TK 2006–2007, 24 587 en 28 741, nr. 232). Daarin is uiteengezet dat het verblijf in de inrichting een fase is van een breder traject. In deze trajectbenadering wordt voorzien in goede aansluiting op het voortraject en de nazorg. Daarin speelt de jeugdzorg, met inbegrip van de jeugdreclassering, een belangrijke rol. Jeugdzorg kan voorts een rol spelen in het programma dat voor een jeugdige in de fase van het STP of proefverlof kan worden samengesteld.

5

Welke maatregelen worden concreet ondernomen om er voor te zorgen dat ook een kortdurend verblijf in de jeugdinrichting ten dienste staat aan een geslaagde terugkeer in de maatschappij?

Een geslaagde terugkeer in de maatschappij wordt geborgd door de zogenoemde trajectbenadering. Om invulling te geven aan de trajectbenadering zal een netwerkberaad worden ingesteld, waaraan in ieder geval de jji, de Raad voor de Kinderbescherming en de jeugdreclassering deelnemen. Het netwerkberaad heeft als taak een trajectplan voor de jeugdige op te stellen. Het verblijfsplan van de jji maakt onderdeel uit van het trajectplan. Bij het opstellen van het verblijfsplan geldt dat indien de jeugdige na zijn verblijf in de inrichting is aangewezen op vormen van jeugdzorg, daarmee gedurende het verblijf in de inrichting zoveel als mogelijk rekening zal worden gehouden.

6

Kan de regering aangeven of zij de voornemens is te bevorderen dat ook een kortdurend verblijf in de jeugdinrichting ten dienste kan staan van een geslaagde terugkeer in de maatschappij? Zo ja op welke wijze? Zo neen, waarom niet?

(Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5).

Een geslaagde terugkeer in de maatschappij wordt geborgd door de zogenoemde trajectbenadering. Om invulling te geven aan de trajectbenadering zal een netwerkberaad worden ingesteld, waaraan in ieder geval de jji, de Raad voor de Kinderbescherming en de jeugdreclassering deelnemen. Het netwerkberaad heeft als taak een trajectplan voor de jeugdige op te stellen. Het verblijfsplan van de jji maakt onderdeel uit van het trajectplan. Bij het opstellen van het verblijfsplan geldt dat indien de jeugdige na zijn verblijf in de inrichting is aangewezen op vormen van jeugdzorg, daarmee gedurende het verblijf in de inrichting zoveel als mogelijk rekening zal worden gehouden.

7

De eerste aanbeveling van de Algemene Rekenkamer heeft betrekking op de naleving van de bestaande regels. Zij constateert dat er heel veel gegevens tijdens het onderzoek niet beschikbaar of aanwezig bleken. Kan de regering aangeven of, en zo ja welke, regels er gelden voor de administratie van de verblijfstitel, bestemming en eventuele overplaatsing? (rapport p. 57)

In mijn brief van 4 oktober heb ik u gemeld dat de jji’s gebruik maken van het Tulp-systeem om gegevens te registreren. Ook heb ik u laten weten dat het Tulp-systeem op dit moment wordt aangepast en dat daarmee de betrouwbaarheid van het systeem wordt verhoogd. Daarnaast zal meer gestuurd gaan worden op zorgvuldiger registratie van gegevens. Voorts geven artikel 63 van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen en het Reglement justitiële jeugdinrichtingen (artikel 66 e.v.) regels over welke gegevens in het persoonlijk dossier van de jeugdige worden opgenomen.

8

De staatssecretaris noemt in haar brief het initiatief een Expertisecentrum op te richten voor de vergroting van kennis over jeugdpsychologie en jeugdpsychiatrie en toepassing hiervan binnen de justitiële jeugdinrichtingen. Kan toch enig inzicht worden gegeven in de planning ten aanzien van deze ontwikkeling?

Het initiatief tot oprichting van het Consortium Jeugd is voor de zomer gestart. Het gaat bij het Consortium Jeugd om de realisatie van toepassingsgerichte kennisopbouw enverspreiding, met een hoogwaardige onderzoekscomponent en een hechte band met de uitvoeringspraktijk. Er worden drie fasen in het project onderscheiden: 1) de ontwerpfase, 2) de kwartiermaker- of ontwikkelfase en 3) de operationalisering van het Consortium. De planning per fase wordt momenteel voorbereid en er zijn werkgroepen geformeerd. Het is de bedoeling om in de loop van 2008 een oprichtingscongres te organiseren. Naar verwachting zullen in 2009 de fasen 1 en 2 afgerond zijn.

9

Waarom wordt er gewacht tot 2008 met het starten van een gerichte wervingscampagne voor het aantrekken van groepsleiders op HBO niveau?

Om een gerichte wervingscampagne op te zetten en om deze te laten slagen, is een arbeidsmarktanalyse nodig. Deze wordt thans uitgevoerd en zal begin 2008 gereed zijn. Daarna zal de wervingscampagne worden gestart.

10

Waarom hebben eerdere inspanningen om kwalitatief hoog opgeleide personeelsleden aan te trekken eerder onvoldoende resultaat gehad? Welke oorzaken zijn hier voor, naast de complicerende factor arbeidsmarkt, aan te wijzen?

Er is al enige tijd sprake van krapte op de arbeidsmarkt voor hoog opgeleid personeel. Mede door de geldende arbeidsvoorwaarden, het imago van werken in een justitiële (jeugd)inrichting en het werken in onregelmatige dienst zijn de jji’s geen aantrekkelijke werkgever. Tevens is er sprake van «concurrentie» van uitbreidende sectoren zoals de Raad voor de Kinderbescherming, jeugdzorg, jeugdreclassering. Daarnaast vormen de vaak ernstig gedragsgestoorde jongeren die in een jji verblijven een zeer complexe en moeilijke doelgroep. Mede door deze factoren is er binnen de jji’s ook sprake van een groot verloop van personeel (ongeveer 20%).

11

Waarom wordt er gekozen om in overleg met de jeugdinrichtingen te komen tot het opstellen een verblijfsplan voor meer jeugdigen in plaats van te komen tot het opstellen van een verblijfsplan voor alle jeugdigen?

Zoals in de brief van 4 oktober aangegeven, is op dit moment een wetsvoorstel in voorbereiding waarmee de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (Bjj) wordt herzien. Mede naar aanleiding van de bevindingen uit de Inspectierapporten en het rapport van de Algemene Rekenkamer wordt in dit wetsvoorstel het opstellen van een verblijfsplan verplicht gesteld voor jeugdigen die langer dan drie weken in de inrichting zullen verblijven. Er wordt tevens een termijn ingevoerd waarbinnen het opstellen van een verblijfsplan dient te geschieden, deze termijn bedraagt uiterlijk drie weken. Uiteraard heeft het opstellen van een verblijfsplan ook de voorkeur voor jeugdigen die korter dan drie weken in de inrichting verblijven. Dit blijft dan ook het streven in de praktijk. Het is evenwel niet altijd mogelijk om voor deze groep zeer korte verblijvers tijdig een verblijfsplan op te stellen dat ook daadwerkelijk betekenis en inhoud heeft, omdat de screening, diagnose en inkomstenprogramma na binnenkomst enige tijd in beslag nemen en de benodigde informatie voor het opstellen van een verblijfsplan niet altijd direct beschikbaar is. De termijn van drie weken is mede gekozen omdat dit de maximale duur is van het zogenoemde «inkomstenprogramma» (Bjj artikel 23, eerste lid).

12

Wat wordt er bedoeld met de trajectbenadering waarmee de continuïteit van de begeleiding wordt geborgd? Wat houdt dit concreet in? Op welke wijze wordt de verbetering van de leefomstandigheden van de jeugdige hierbij betrokken, en wat houdt dat concreet in?

De trajectbenadering houdt in dat het verblijf in een jji niet op zichzelf staat. Zowel bij binnenkomst als bij het verlaten van de inrichting zal intensief informatie uitgewisseld moeten worden tussen alle relevante ketenpartners. Om invulling te geven aan de trajectbenadering zal een netwerkberaad worden ingesteld, waaraan in ieder geval de jji, de Raad voor de Kinderbescherming en de jeugdreclassering deelnemen. Het netwerkberaad heeft als taak een trajectplan voor de jeugdige op te stellen. Het verblijfsplan van de jji maakt onderdeel uit van dit trajectplan. In het kader van de begeleidingstaak helpt de jeugdreclassering de jeugdigen bij het vinden van een realistisch toekomstperspectief en bij het ontwikkelen van competenties die hiervoor nodig zijn.

Ook een betere aansluiting van de nazorg zal worden vormgegeven in het netwerkberaad. Via het netwerkberaad zal helder worden aangegeven welke voorwaarden nog moeten worden gerealiseerd en met welke risico’s rekening moet worden gehouden. De nieuwe begeleider (bijvoorbeeld de jeugdreclassering) moet daarop bij de verdere uitvoering van het trajectplan voortbouwen.

13

Welke noodzakelijke aanpassingen van wetgeving voorziet de regering op dit moment en met het oog op de bevindingen in het rapport van de Algemene Rekenkamer?

Moeten er wettelijke regels komen inzake;

– administratie van gegevens (ook voor deelname aan scholing- en trainingsprogramma’s) (bladzijde 74 rapport)

– opleiding begeleiders in inrichtingen (bladzijde 61 rapport)

– het verblijfsplan (de termijn voor opstellen) (bladzijde 62 rapport)

– inhoud van het behandelplan (bladzijde 69–70 rapport)

– verplichting tot betrokkenheid van ouders/verzorgers jeugdige (bladzijde 65 rapport).

Momenteel heb ik een wetsvoorstel in voorbereiding waarmee de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen op onderdelen wordt herzien. De onderwerpen verblijfsplan, behandelplan en het betrekken van ouders of verzorgers van de jeugdige maken deel uit van dit wetsvoorstel. Ik ben voornemens het wetsvoorstel in dit najaar in consultatie te sturen, ter afstemming met de betrokken ketenpartners. Daarnaast wijs ik u op het wetsvoorstel Gedragsbeïnvloeding jeugdigen, op grond waarvan verplichte nazorg mogelijk wordt.

Voor de bedrijfsmatige aspecten als administratie van gegevens en opleiding van het personeel van jji acht ik geen aanpassing van wetgeving nodig. Verbeterpunten op dit vlak komen aan bod bij de aansturing van de inrichtingen.

14

Kan de regering inzicht geven in de mogelijke verklaringen (buiten de krapte op de arbeidsmarkt) voor het gebrek aan groepsleiders met HBO-niveau en het niet slagen van eerdere wervingscampagnes?

(Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 10).

Er is al enige tijd sprake van krapte op de arbeidsmarkt voor hoog opgeleid personeel. Mede door de geldende arbeidsvoorwaarden, het imago van werken in een justitiële (jeugd)inrichting en het werken in onregelmatige dienst zijn de jji’s geen aantrekkelijke werkgever. Tevens is er sprake van «concurrentie» van uitbreidende sectoren zoals de Raad voor de Kinderbescherming, jeugdzorg, jeugdreclassering. Daarnaast vormen de vaak ernstig gedragsgestoorde jongeren die in een jji verblijven een zeer complexe en moeilijke doelgroep. Mede door deze factoren er binnen de jji’s ook sprake van een groot verloop van personeel (ongeveer 20%).

15

Op welke termijn kan de Tweede Kamer het wetsvoorstel verwachten waarmee de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen op onderdelen wordt herzien?

Naar verwachting zal het wetsontwerp in het najaar van 2008 aan de Tweede Kamer worden toegezonden.

16

Welke concrete ambities heeft de regering als het gaat om de doorstroom van de opvanginrichting naar de behandelinrichting? Kunt u deze ambitie duiden in een gemiddeld aantal dagen nu en een gemiddeld aantal dagen in 2009, 2010, en 2011?

Met het wetsvoorstel (in voorbereiding) waarmee de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen wordt herzien zal het onderscheid tussen opvang- en behandelinrichtingen komen te vervallen, waardoor overplaatsing ten behoeve van behandeling niet langer nodig is (uitgezonderd de landelijke bestemmingen). Het streven is om de behandeling – direct na de diagnosefase – circa een maand na binnenkomst te laten starten. Daarnaast heb ik in mijn brief van 10 september jl. en in de begroting 2008 een gefaseerde uitbreiding van de capaciteit aangekondigd, waardoor meer plaatsen beschikbaar komen, in samenhang met de beoogde maatregelen tot kwaliteitsverbetering.

17

Hoeveel extra geld is er gekomen voor wetenschappelijk onderzoek om lagere recidive te bewerkstelligen? Vanaf wanneer is dit extra geld beschikbaar gesteld? Wordt er naast het extra geld voor wetenschappelijk onderzoek naar verlaging van de recidive onder pij-ers ook geld besteed aan onderzoek naar recidivevermindering onder TBS-ers? Zo ja, wordt er samengewerkt of is dit om inhoudelijke reden onwenselijk?

Voor wetenschappelijk onderzoek in het kader van de pij-maatregel is met ingang van 2007 voor de eerste vier jaren € 1 mln op jaarbasis beschikbaar en daarna € 0,5 mln. Het Wetenschappelijk onderzoek- en documentatiecentrum (WODC) is belast met het opstellen van een meerjarig onderzoeksprogramma op basis waarvan de middelen zullen worden besteed.

Er wordt waar mogelijk en voorzover daar aanleiding toe is samengewerkt op de onderwerpen pij en TBS. Voor de besteding van de middelen in het kader van de TBS verwijs ik u naar de overleggen met uw Kamer over TBS en de voortgangsrapportages in dat verband.

18

Wanneer komen de resultaten van het kwalitatief onderzoek naar recidive onder pij-jongeren naar de Tweede Kamer der Staten-Generaal?

Er is geen sprake van een kwalitatief onderzoek naar recidive onder pij-jongeren. Voor het inzicht in de recidivecijfers van onder meer pij-jongeren verwijs ik u naar de Recidivemonitor van het WODC. De Recidivemonitor is een langlopend onderzoeksproject waarin gestandaardiseerde recidivemetingen worden verricht onder uiteenlopende dadergroepen. Met enige regelmaat publiceert het WODC deelrapporten.

In het kader van het nog vast te stellen meerjarig onderzoeksprogramma pij zal ook aandacht worden besteed aan onderzoeken op basis waarvan naar verwachting de recidive van pij-jongeren kan worden teruggedrongen.

19

Wordt er in de Justitiele jeugdinrichting naast de aandacht die geschonken wordt aan drugsgebruik ook aandacht besteed aan alcoholgebruik en alcoholmisbruik?

Ja. De jji’s geven voorlichting over en zetten interventies in die gericht zijn op middelengebruik en/of -misbruik. Daaronder valt zowel het gebruik van drugs als van alcohol. Beide middelen zijn verboden in jji’s.

20

Inmiddels schenken vrijwel alle justitiële jeugdinrichtingen aandacht aan drugsgebruik. Wat houdt deze aandacht concreet in? Zijn er cursussen beschikbaar voor een ieder die daar behoefte aan heeft? Zijn er cursussen verplicht, of alleen op indicatie?

De jji’s besteden vooral aandacht aan gebruik en misbruik van verslavende middelen via verplichte voorlichting tijdens het onderwijsprogramma of daarbuiten. Daarnaast vinden er meer gerichte interventies plaats zoals Brains 4 Use en het nieuwe programma Open en Alert. De programma’s zijn een combinatie van cursussen voor en door jongeren, deskundigheidsbevordering voor de groepsleiding en controlebeleid. Het is de bedoeling dat beide programma’s zo breed mogelijk beschikbaar komen. Daarom worden deze nu ook beschreven conform de What Works principes en, voor zover het een gedragsinterventie betreft, voorgelegd aan de Erkenningscommissie Gedragsinterventies.

Jongeren die een echte verslavingsproblematiek hebben, worden in samenspraak met de locale verslavingszorg behandeld in een individueel traject. Dit gebeurt alleen op indicatie.

21

De staatssecretaris noemt het belang van een effectief zorgprogramma. De Algemene Rekenkamer gaat hier ook nadrukkelijk op in (bladzijde 68). Kan de staatssecretaris inzicht geven in de actuele stand van zaken binnen de inrichtingen ten aanzien van de gebruikte behandelmethoden en gedragsinterventies? Welke inrichtingen passen de erkende gedragsinterventies toe en welke inrichtingen (nog) niet? Wat zijn mogelijke oorzaken voor het nog niet toepassen van evidence based interventies? Zijn de zes niet erkende interventies inmiddels gestopt en is ook de financiering hiervan beëindigd? Zijn de op bladzijden 70 en 71 van het rapport genoemde interventies erkend of worden deze door de Erkenningscommissie beoordeeld?

De jji’s zijn sinds de instelling van de Erkenningscommissie Gedragsinterventies Justitie bezig om gezamenlijk dan wel individueel hun gedragsinterventies te beschrijven. Dit traject vraagt een grote tijdsinvestering en een omschakeling in het kwaliteitsdenken. Tot nu toe zijn drie interventies die door de jji’s zijn ingediend (voorlopig) erkend, namelijk de Sociale Vaardigheidstraining op Maat, de Agressie Regulatie op Maat en Nieuwe Perspectieven Terugkeer. Met de jji’s is afgesproken dat erkende interventies zo breed mogelijk worden geïmplementeerd. Dit hangt mede af van de doelgroep van de inrichting (kort of lang verblijf, delictachtergrond e.d.). Daarvoor zal het behandelende personeel (en soms ook de groepsleiding) moeten worden opgeleid. Invoering van nieuwe methodieken dient zorgvuldig te gebeuren om de kwaliteit zoveel mogelijk te borgen. Dat kost tijd. Dit proces is op dit moment gaande.

Naast deze erkende interventies worden in 2008 nog andere interventies beschreven die ingaan op andere criminogene factoren van jeugdige daders, waaronder waaronder de Functional Family Therapy en Agression Regulation Therapy (erkend in het buitenland), Equip, Brains 4 Use, Delictanalyse, Dialectische gedragstherapie, Groepstherapie voor mannelijke delinquenten met ernstige seksuele problematiek en twee interventies gericht op scholing en werk (aangeboden door Work Wise Nederland).

Vanaf 1 januari 2011 worden alleen nog bewezen, effectieve gedragsinterventies aangeboden.

In mijn brief van 10 september jl. in reactie op de inspectierapporten (TK 2006–2007, 24 587 en 28 741, nr. 232) heb ik aangegeven dat ik de inrichtingen in de toekomst zal aansturen via een vernieuwde set van inhoudelijke kwaliteitscriteria en prestatie-indicatoren (waaronder de inzet van effectieve interventies). Financiering van de inrichtingen zal dan mede plaatsvinden op basis van de behaalde resultaten op deze indicatoren.

De interventies die nu niet zijn erkend, hadden tekortkomingen in de beschrijvingen of waren te weinig gericht op recidivevermindering. Daarmee is nog niets gezegd over de effectiviteit van deze interventies. Een deel wordt daarom op dit moment volledig herschreven, een ander deel ingediend bij de Erkenningscommissie Jeugdinterventies aangezien deze worden aangeboden vanuit de pedagogische taak van de jji’s. Interventies die niet erkend zijn en te weinig potentie hebben om nog erkend te worden, zijn/worden stopgezet.

De in het rapport op pag. 70/71 genoemde interventies worden op dit moment beschreven en op termijn ingediend bij de Erkenningscommissie Gedragsinterventies Justitie, waarbij de Sociale Vaaardigheidstraining op Maat en Multi System Therapy (als ambulante variant) al voorlopig zijn erkend. Equip is ondanks goede onderzoeksresultaten en een hoge beoordelingsscore niet erkend omdat het programma in de jji’s als basismethodiek wordt gebruikt en daarmee niet voldoet aan het selectiecriterium. Besloten is om de basismethodiek die op alle jongeren wordt toegepast niet meer te laten beoordelen, maar wel te laten beschrijven volgens de What Works literatuur zodat de kwaliteit in de uitvoering wordt geborgd.

22

Kan de regering met het oog op het probleem van de lange wachttijd voor behandeling ten aanzien van de pij-maatregel aangeven of zij het wenselijk acht dat ook voor behandeling aanvangt reeds gestart wordt met het opstellen van een verblijfs- en/of behandelplan? Zo ja, wat is zij voornemens hier voor te ondernemen? Zo neen, waarom niet?

Met het wetsvoorstel waarmee de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen wordt herzien zal het onderscheid tussen opvang- en behandelinrichtingen komen te vervallen. Hierdoor kan eerder gestart worden met de behandeling. Inrichtingen zullen dan binnen één week een netwerkberaad houden met de ketenpartners om te komen tot een trajectplan, waarin het (voorlopig) verblijfsplan van de jeugdige in de jji is opgenomen. Zoals in het antwoord op vraag 11 is aangegeven, zal in dit wetsvoorstel ook worden geregeld dat binnen 3 weken een (voorlopig) verblijfsplan wordt opgesteld.

Dit maakt onderdeel uit van de verbeterplannen die ik in mijn brief van 10 september 2007 (TK 2006–2007, 24 587 en 28 741, nr. 232) heb aangekondigd. De definitieve uitwerking en financiële dekking hiervoor zullen in het voorjaar van 2008 bekend worden gemaakt. Vervolgens kan in 2008 gestart worden met de toepassing van de trajectbenadering.

23

Wat is de reden van de trage inzet van een behandelplan en hoe verhoudt dit zich tot de vele overplaatsingen?

Thans worden behandelplannen nog niet opgesteld voor jongeren die in opvanginrichtingen wachten op een behandelplaats. Zoals reeds gezegd in vraag 22 zal door het wegvallen van het onderscheid tussen opvang- en behandelinrichtingen dit knelpunt grotendeels worden opgelost. Overplaatsingen zullen dan worden beperkt tot plaatsing naar landelijke bestemmingen, correctieplaatsingen en plaatsingen ten behoeve van de resocialisatie. Daarnaast zal ik vanaf 2008 sturen op het tijdig opstellen van verblijfs- en behandelplannen (in de Planning & Control-cyclus).

24

Er wordt in de brief naar verschillende onderzoeken verwezen. Kan de staatssecretaris nader inzicht geven in de planning en te verwachten termijn ten aanzien van de resultaten van die onderzoeken?

• De databank bij DJI met informatie over alle jongeren met een pij-maatregel is gereed. Naar verwachting zal de rapportage nog dit jaar beschikbaar komen.

• Het kwantitatieve onderzoek dat nagaat hoeveel jongeren na afloop van de pij-maatregel niet recidiveren dan wel in het gevangeniswezen terechtkomen of een behandeling krijgen in het kader van TBS of BOPZ zal naar verwachting in mei 2008 afgerond zijn.

• Het is nadrukkelijk mijn streven om alleen wetenschappelijk verantwoorde interventies aan te bieden. Ik heb daarom prioriteit gegeven aan de beschrijving van interventies die ter toetsing aan de Erkenningscommissie Gedragsinterventies Justitie worden voorgelegd. De Commissie heeft inmiddels twee gedrags-interventies voor jeugdigen volledig erkend. Het betreft de interventie Tools4U en Agressieregulatie op maat. Daarnaast zijn drie interventies voorlopig erkend. Hierbij gaat het om Nieuwe Perspectieven bij Terugkeer, Multi Systeem Therapie en Sociale Vaardigheden op Maat, hiervan vallen Tools4U (ingediend door de Raad voor de Kinderbescherming) en Nieuwe Perspectieven bij Terugkeer (gezamenlijk ingediend door JJI en Spirit) niet onder het pij-onderzoeksbudget.

• Het EFP-onderzoek: een verkennende analyse naar onttrekkingen en ontvluchtingen van jongeren met een pij-maatrregel en naar de recidive van die jongeren tijdens die onttrekking in de periode van 1 januari 2005–1 augustus 2006. Dit onderzoek is gereed.

25

Eén van de aanbevelingen bij het rapport van de commissie Visser (TBS) betreft het op een hoger peil trekken van het wetenschappelijk forensisch onderzoek. Hier staan tal van acties op stapel (onderzoek naar de effectiviteit van de behandeling en naar de dieperliggende factoren die risico). Gebeurt dit ook in het kader van de pij-maatregel? Zo ja, wordt er hier samengewerkt en welk budget is er voor het verbeteren van dit onderzoek?

Ten behoeve van de verbetering van de pij-maatregel is in de brief van 10 juli 2006 (TK 2005–2006, 24 587 en 28 741, nr. 183) aangegeven dat meer inzichten in de achtergronden, problemen en risico’s van jeugdigen met een pij-maatregel nodig zijn. Het WODC is gevraagd om in overleg met wetenschappers en deskundigen uit het veld een onderzoeksprogramma op stellen en deze onderzoeken zowel uitvoeren als extern uit te besteden. Het onderzoeksprogramma wordt naar verwachting dit najaar vastgesteld. Een onderzoek dat naar verwachting nog dit jaar zal starten is de evaluatie van de indicatiestelling pij-maatregel. Waar mogelijk en nodig wordt bij de onderzoeken samengewerkt met de TBS sector. Het pij-onderzoeksbudget is met ingang van 2007 voor de eerste vier jaren € 1 mln op jaarbasis en daarna € 0,5 mln.

26

Kan de regering nader toelichten hoe zij voornemens is de sturing en het toezicht, middels de planning & control-cyclus, te verbeteren? En op welke termijn de Kamer hier nader over geïnformeerd zal worden?

In mijn brief van 10 september 2007 (TK 2006–2007, 24 587 en 28 741, nr. 232) heb ik uw Kamer bericht dat ik de systematiek van de aansturing ingrijpend zal wijzigen. Ik heb aan het WODC gevraagd te onderzoeken of het mogelijk is te komen tot het vaststellen van een set van indicatoren (waaronder recidive) die in onderlinge samenhang het inzicht in de kwaliteit van de individuele inrichtingen kunnen vergroten. Nog dit jaar wordt de onderzoeksopzet uitgewerkt en vastgesteld, waarna volgend jaar gestart wordt met een aantal pilots met een doorlooptijd van 1 jaar.

27

Waarom kwamen er weinig mensen in aanmerking voor elektronisch toezicht?

De betrokken jeugdigen kunnen worden gekenschetst als een zeer moeilijke groep. Slechts in een beperkt aantal gevallen bleek de thuissituatie voldoende stabiel om elektronisch toezicht toe te passen door de jeugdreclassering. Hierover is uw Kamer bij brief van 7 maart 2002 geïnformeerd (TK 2001–2002, 25 712, nr. 3).

28

Niet in alle gevallen kan de intensieve begeleiding thuis of met elektronische hulpmiddelen worden geboden. In hoeveel procent van de gevallen kan dit wel? Wordt hier zoveel mogelijk gebruik van gemaakt wanneer dit enigszins mogelijk is?

Zoals uit mijn antwoord op vraag 27 blijkt, is er slechts sprake van een experiment onder een beperkt aantal jeugdigen, reden waarom over het percentage geen uitspraak kan worden gedaan. Intensieve begeleiding thuis wordt al zoveel als mogelijk toegepast in het kader van de Multi Systeem Therapie en de Functional Family Therapy. In het kader van het wetsvoorstel Gedragsbeïnvloeding jeugdigen zullen deze vormen van intensieve begeleiding thuis naar verwachting vaker worden toegepast.

29

Hoe kan het dat technische problemen met elektronisch toezicht de reden is dat dit nauwelijks toepasbaar is, terwijl dit bij volwassenen wel mogelijk is?

In 2006 en ook nu nog wordt bij jongeren die met verlof gaan getest met elektronische volgsystemen op basis van GPS. Dergelijke systemen verkeren thans nog in de ontwikkelfase, waarbij zich soms technische problemen voordoen. Hierover is uw Kamer bij brief van 14 februari 2006 geïnformeerd (TK 2005–2006, 29 452, nr. 44).

Voor volwassen gedetineerden wordt sinds enige jaren gewerkt met elektronisch toezicht. Het betreft hier een andere techniek die veel verder is in de ontwikkeling. Zoals bij vraag 28 is vermeld, is elektronischtoezicht alleen geschikt voor een beperkt aantal jongeren.

30

Op welke termijn verwacht de regering dat de kwaliteit van het elektronische toezicht dusdanig is verbeterd dat het kan worden ingezet aan het einde van een straf of maatregel?

Het experiment met elektronische volgsystemen voor jongeren die met verlof gaan, loopt door tot de zomer van 2008. Daarna zal ik een beslissing nemen of het bruikbaar is om het breder in te zetten.

31

Kan de regering nader inzicht geven in de dagbesteding van zowel de jeugdigen als de begeleiders voor al die gevallen waarin geen scholings- of traingsprogramma is ingezet en ook geen behandeling plaatsvindt?

Het dagprogramma van jeugdigen bestaat over het algemeen uit onderwijs (ca. 5 uur per dag), corveetaken, gezamenlijke maaltijden, vrije tijd en vorming, recreatie en sport. Al deze onderdelen maken deel uit van de (her)opvoeding en behandeling van jeugdigen waarbij het gedrag wordt beïnvloed door structuur te bieden, (cognitieve en sociale) vaardigheden aan te leren, voorlichting te geven over seksualiteit en middelengebruik en leren om te gaan met agressie. Behandeling bestaat niet alleen uit het toepassen van specifieke therapieën, maar omvat het totale leefklimaat en de bejegening in de inrichting (heropvoeding). De groepsleiders en leerkrachten hebben hierin een prominente rol en zijn voortdurend bezig het gedrag van de jongeren te observeren en te beïnvloeden.

32

Wat is de reden dat de scholings- en trainingsprogramma’s moeilijk aan te vragen zijn? Wat zijn de specifieke bureaucratische belemmeringen? Kan de staatssecretaris nader toelichten wat deze inspanningen omvatten en op welke termijn het gewenste effect zichtbaar zullen worden? (bladzijde 68 van het rapport van de Algemene Rekenkamer)

De deelname aan een scholings- en trainingsprogramma wordt door de jji’s aangevraagd bij de Dienst Justitiële Inrichtingen. Elke aanvraag moet zorgvuldig worden beoordeeld en wordt afgewezen als het recidivegevaar van de jeugdige te groot is. Dit leidt ertoe dat bij een aanvraag een veelheid aan informatie benodigd is en soms ook nog (een of meerdere malen) een verzoek om nadere informatie wordt gedaan en moet worden beantwoord. Dit leidt tot complexiteit van iedere afzonderlijke aanvraag en daarmee gepaard gaat vaak administratieve vertraging in de individuele afhandeling.

De inspanningen om de bureaucratische belemmeringen weg te nemen liggen in de wijziging van de aanvraagprocedure. Dit houdt een wijziging van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen in en is derhalve meegenomen in de herziening van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen die op dit moment wordt voorbereid. Vooruitlopend daarop zal ik bezien of reeds aanpassingen in praktische zin in de werkprocessen mogelijk zijn om het proces te versnellen.

33

Welk bedrag is er, op basis van het coalitieakkoord, extra beschikbaar voor de nazorg aan jeugdigen onder de achttien? Welk bedrag is er, op basis van het coalitieakkoord, extra beschikbaar voor de nazorg aan jeugdigen?

Voor de nazorg is op dit moment beschikbaar een bedrag van 6 miljoen euro, te weten 4 miljoen voor nazorg aan jeugdigen (hoofdlijnen akkoord) en 2 miljoen voor nazorg pij-ers. De 4 miljoen is voor nazorg aan jeugdigen die op het moment van start van de nazorg nog geen 18 jaar waren. Er wordt geen splitsing gemaakt van de kosten op het moment dat de jeugdige 18 jaar wordt. Het bedrag voor de pij-ers is voor het grotendeel beschikbaar voor 18 plus. Bij het verlaten van de inrichting zijn de meeste van deze jeugdigen ouder dan 18 jaar.

34

Met alle gemeenten worden afspraken gemaakt over sluitende nazorg voor mensen die met justitie te maken hebben (gehad). Hoe staat het met deze afspraken? Is reeds in alle gemeenten sluitende nazorg geregeld, en zo niet, wanneer is dit naar verwachting wel het geval?

Een werkgroep waarin de jeugdstrafketen, de reclassering en de VNG participeren, bereidt voor aan welke gegevens de gemeenten behoefte hebben met het oog op nazorg en hoe deze gegevens moeten worden aangeleverd. Naar verwachting brengt deze werkgroep in het voorjaar 2008 een advies uit.

Voorts merk ik op dat in het kader van GSB-III met de G-31 afspraken zijn gemaakt over nazorg aan (jeugdige) veelplegers.

35

Hoeveel bedragen de extra middelen die voorzien zijn voor nazorg? Waar zijn deze exact terug te vinden op de begroting? Kunnen deze nader worden gespecificeerd?

Voor de nazorg is op dit moment beschikbaar een bedrag van 6 miljoen euro, te weten 4 miljoen voor nazorg aan jeugdigen (hoofdlijnen akkoord) en 2 miljoen voor nazorg pij-ers. Het bedrag van 4 miljoen is een onderdeel van operationele doelstelling 14.2.4. en is bestemd voor 1 000 zaken. Het bedrag van de pij-ers is t/m 2007 onderdeel van 14.1.4 en vanaf 2008 onderdeel van 14.2.5 en is gezien de problematiek geraamd op 200 zaken.

36

Kan er in het kader van het wetsontwerp Gedragsbeïnvloeding jeugdigen voor iedere jeugdige nazorg worden geregeld? Is het de verwachting dat dit ook zal gebeuren? Hoe verhoudt zich dit tot de ambitie uit het verleden, en de recente aanbeveling van de Algemene Rekenkamer, aan iedere jeugdige nazorg aan te bieden?

Met het wetsvoorstel Gedragsbeïnvloeding jeugdigen, dat thans aanhangig is bij de Eerste Kamer, wordt het jeugdstrafrecht op belangrijke onderdelen herzien. Onder meer zijn de mogelijkheden tot het combineren van sancties uitgebreid. De in artikel 77x van het Wetboek van Strafrecht genoemde hoofdstraffen en maatregelen kunnen daarnaast mogelijk alle straffen en maatregelen uit het jeugdstrafrecht te combineren. In dat geval kunnen bijzondere voorwaarden worden gesteld die verplichte nazorg inhouden. Ook kan de gedragsbeïnvloedende maatregel worden opgelegd in combinatie met een jeugddetentie of een pij-maatregel. In dat geval kan de gedragsbeïnvloedende maatregel – die dan ná de jeugddetentie of pij-maatregel ten uitvoer wordt gelegd – nazorg bevatten. Ook de Algemene Rekenkamer heeft het belang van nazorg onderstreept. Mocht in de praktijk blijken dat aanvullende regelgeving nodig is, dan zal ik daarin voorzien.

37

Hoe wordt er op toegezien dat de nazorg ook daadwerkelijk wordt verleend?

Het streven is om iedere jongere die de jji verlaat nazorg aan te bieden. Om de resultaten te verbeteren wordt structureel overleg gevoerd met de ketenpartners. Omdat jongeren vaak geen gebruik maken van vrijwillige nazorg, wordt in het wetsontwerp Gedragsbeïnvloeding jeugdigen geregeld dat de rechter de mogelijkheid krijgt nazorg in verplicht kader op te leggen. Bij de implementatie van het verantwoordelijkheidskader is tevens voorzien in een monitor op basis waarvan kan worden gevolgd dat waar nazorg is aangewezen, dat ook is aangeboden.

38

Kan de regering nader ingaan op de verantwoordelijkheidsverdeling ten aanzien van de nazorg?

In het verantwoordelijkheidskader Nazorg jeugd hebben de Justitiepartners (jji’s, Bureau Jeugdzorg – afdeling jeugdreclassering –, volwassenenreclassering, Raad voor de Kinderbescherming en Openbaar Ministerie) en de gemeenten afgesproken dat zij met elkaar zorgen voor een sluitende aanpak rond nazorg. In het convenant is neergelegd wat hierbij van ieder van de deelnemers verwacht wordt. In grote lijnen zorgen de Justitiepartners er voor dat het justitiële deel tussen de partners is afgestemd en goed verloopt en dat relevante informatie met de gemeenten wordt gedeeld. De gemeenten zorgen voor onderwijs, werk en inkomen, huisvesting, ondersteuning en participatie.

39

Kan de regering aangeven op basis van welke indicatoren de jeugdinrichtingen momenteel worden afgerekend op effectiviteit?

Op dit moment moeten de jji’s onder meer verantwoording afleggen over indicatoren met betrekking tot de veiligheid (bijvoorbeeld geweldsincidenten), personeel (bijvoorbeeld verzuim), scholings- en trainingsprogramma’s, klachten van jeugdigen, dagbesteding en verblijf jeugdigen bij vertrek en budgetbeheersing. Daarnaast komen in de structurele Planning & Control-gesprekken onderwerpen aan bod waarbij is geconstateerd dat zich problemen voordoen. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om onderwerpen zoals psychiatrie, medische dienst en samenwerking met de school. Deze onderwerpen kunnen per inrichting verschillen.

In 2008 moeten de jeugdinrichtingen tevens verantwoording afleggen over het percentage verblijfs- en behandelplannen dat binnen de wettelijke termijnen is opgesteld. Daarnaast heb ik aangegeven dat ik de inrichtingen in de toekomst zal aansturen via een vernieuwde set van inhoudelijke kwaliteitscriteria en prestatie-indicatoren.

40

Kan de regering aangeven wat de redenen zijn voor het feit dat van de acht aan de Erkenningscommissie voorgelegde interventies er zes niet zijn erkend, één niet is beoordeeld en één voorlopig is erkend (in oktober 2006, bladzijde 68)? Op welke termijn verwacht de staatssecretaris dat inrichtingen met definitief erkende interventies te kunnen gaan werken?

Zoals reeds in antwoord op vraag 21 is opgemerkt vraagt dit traject een grote tijdsinvestering en een omschakeling in het kwaliteitsdenken. De in de eerste fase ingediende interventies die niet zijn erkend, bleken op dat moment niet te voldoen aan de criteria van de Erkenningscommissie Gedragsinterventies Justitie. De interventies die nu niet zijn erkend, hadden tekortkomingen in de beschrijvingen of waren te weinig gericht op recidivevermindering. Daarmee is nog niets gezegd over de effectiviteit van deze interventies. Een deel wordt daarom op dit moment volledig herschreven, een ander deel ingediend bij de Erkenningscommissie Jeugdinterventies aangezien deze worden aangeboden vanuit de pedagogische taak van de jji’s. Interventies die niet erkend zijn en te weinig potentie hebben om nog erkend te worden, zijn/worden stopgezet.

Inmiddels zijn drie interventies die door de jji’s zijn ingediend (voorlopig) erkend, namelijk de Sociale Vaardigheidstraining op Maat, de Agressie Regulatie op Maat en Nieuwe Perspectieven Terugkeer. Met de inrichtingen is afgesproken dat erkende interventies zo breed mogelijk worden geïmplementeerd. Dit proces is op dit moment gaande. Naast deze interventies worden op dit moment ook de volgende interventies aangeboden: Functional Family Therapy en Agression RegulationTherapy (erkend in het buitenland), Equip, Brains 4 Use, Delictanalyse, Dialectische gedragstherapie, Groepstherapie voor mannelijke delinquenten met ernstige seksuele problematiek en twee interventies gericht op scholing en werk (aangeboden door Work Wise Nederland). Naar verwachting zullen deze interventies eind 2008 allemaal zijn beschreven of bijgesteld en mogelijk erkend.

Met de jji’s is afgesproken dat erkende interventies zo breed mogelijk worden geïmplementeerd. Dit hangt mede af van de doelgroep van de inrichting (kort of lang verblijf, delictachtergrond e.d.). Daarvoor zal het behandelende personeel (en soms ook de groepsleiding) moeten worden opgeleid. Invoering van nieuwe methodieken dient zorgvuldig te gebeuren om de kwaliteit zoveel mogelijk te borgen. Dat kost tijd. Dit proces is op dit moment gaande.

Naast deze erkende interventies worden in 2008 nog andere interventies beschreven die ingaan op andere criminogene factoren van jeugdige daders, waaronder waaronder de Functional Family Therapy en Agression Regulation Therapy (erkend in het buitenland), Equip, Brains 4 Use, Delictanalyse, Dialectische gedragstherapie, Groepstherapie voor mannelijke delinquenten met ernstige seksuele problematiek en twee interventies gericht op scholing en werk (aangeboden door Work Wise Nederland).

Vanaf 1 januari 2011 worden alleen nog bewezen, effectieve gedragsinterventies aangeboden.

41

Hoe vaak gebeurt het per jaar gemiddeld dat een jeugdigen als de maximale duur van de plaatsing in een jeugdinrichting (pij-maatregel) is verstreken gedwongen doorstroomt naar een gesloten behandelplaats in het kader van de Wet bijzondere opnemingen psychiatrische ziekenhuizen (BOPZ)? Wordt deze mogelijkheid in de praktijk voldoende gebruikt? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?

Dergelijke gegevens worden niet geregistreerd. Het is mogelijk om aansluitend aan een pij-maatregel op basis van een rechterlijke machtiging geplaatst te worden in het kader van de wet Bopz indien er sprake is van een jeugdige die voldoet aan de criteria. Dit is echter geen standaard procedure. Ook bestaat de mogelijkheid om een jeugdige die veroordeeld is tot een pij-maatregel elders (bijvoorbeeld in een psychiatrisch ziekenhuis) op basis van artikel 77s lid 5Sr geplaatst te krijgen. Op basis van de artikelen 51 lid 3 Bopz en 16 lid 6 Bjj kan een jeugdige met een pij-maatregel ook worden overgeplaatst van een jji naar een psychiatrisch ziekenhuis. Zoals ik in mijn brief van 4 oktober 2007 in reactie op het ARK rapport al heb aangegeven (blz. 11 en 12) is door mij bezien of de Wet Bopz voldoende grondslag vormt om voortzetting van de behandeling in gedwongen kader te bieden. Dit blijkt het geval te zijn. Gebleken is dat bij de uitvoering de mogelijkheden en beperkingen van de verschillende regelingen niet altijd voldoende bekend zijn. Hierdoor wordt er in de praktijk niet of nauwelijks gebruik gemaakt van de mogelijkheden die de Wet Bopz biedt om (ex-)pij jongeren op te nemen. Gewenst is dat er meer en beter samengewerkt wordt tussen de justitiële organisaties en de geestelijke gezondheidszorg. Er zullen door mij samen met VWS en de sectoren (JJI, GGZ, OM en ZM) regionale themabijeenkomsten georganiseerd worden die moeten leiden tot wederzijdse kennisbevordering en verbetering van de samenwerking. Zie verder ook het antwoord op vraag 43.

Ook het Consortium Jeugd kan mogelijk in de toekomst een goede rol vervullen door middel van een adequate indicatiestelling van deze jongeren.

42

Kan uitgebreider worden toegelicht waarom het karakter van het jeugdstrafrecht (opvoedingsbelang) en het karakter van de tbs-maatregel (veiligheid) dusdanig zouden botsen dat het onwenselijk zou zijn het wettelijk mogelijk te maken in bepaalde omstandigheden de pij-maatregel om te kunnen zetten in een tbs-maatregel? Staan beide maatregelen, de pij-maatregel en de tbs-maatregel, niet zowel in het teken van resocialisatie als veiligheid?

Beide maatregelen staan in zekere zin zowel in het teken van resocialisatie als in het teken van veiligheid. Er zijn echter ook grote verschillen in uitgangspositie die maken dat ik er, mede op basis van de adviezen die ik heb ingewonnen bij het College van Procureurs-Generaal, de Raad voor de rechtspraak en de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming, niet voor gekozen heb om de wet te wijzigen in die zin dat een pij-maatregel omgezet kan worden in een TBS maatregel. Aangegeven is in de adviezen dat een pij-maatregel naar zijn aard, als maatregel voor jeugdigen, eindig is. Door de voorgestelde omzettingsmogelijkheid zou de duur van een pij-maatregel onzeker worden en mogelijk zelfs onbeperkt. Vervolgens is aangegeven dat de omzetting naar TBS in strijd wordt geacht met het Verdrag inzake de rechten van het Kind (IVRK) waarin is gewaarborgd dat strafbare feiten begaan tijdens de jeugd een veroordeelde na volwassenwording niet mogen worden nagedragen. Ik deel deze zienswijzen. Ik wijs er ook nog op dat één van de gronden voor het opleggen van een pij-maatregel is dat de maatregel «in het belang van de ontwikkeling van de jeugdige» moet zijn. Deze grondslag is niet aanwezig bij de TBS. Vervolgens geldt dat als voorwaarde voor het opleggen van een TBS maatregel dat er sprake moet zijn van een «gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestesvermogens». Dit nu is niet altijd aan de orde bij pij-jongeren die nog niet zijn uitbehandeld aan het einde van de pij-maatregel.

43

De jongeren die na een pij-maatregel nog steeds geacht worden gevaarlijk te zijn, voldoen aan de criteria van de Wet bijzondere opnemingen psychiatrische ziekenhuizen (BOPZ). Vindt er van rechtswege een toetsing van het gevaarscriterium plaats? Op welk moment en door wie vindt deze toetsing plaats? Moet er sprake zijn van een nieuw gevaar, of kan de beoordeling aan het einde van de pij-maatregel voldoende rechtsgrond opleveren?

Krachtens de Wet Bopz kan een jeugdige die als gevolg van een psychiatrische stoornis (hieronder is een persoonlijkheidsstoornis begrepen) een gevaar oplevert voor zichzelf of voor anderen met een rechterlijke machtiging (op verzoek van de officier van justitie) gedwongen worden opgenomen. Het gaat hierbij om gevaar in de ruime betekenis van de Wet Bopz. Ook zonder incidenten gedurende het verblijf in een jji kan hiervan sprake zijn. Als aan het eind van de geldigheidsduur van de pij-maatregel blijkt dat een dergelijk gevaar (nog steeds) bestaat, kan om een rechterlijke machtiging worden verzocht. Mij is gebleken dat in de praktijk niet altijd voldoende kennis bestaat over de mogelijkheden om de Bopz toe te passen. Daarom worden voorlichtingsbijeenkomsten voorbereid. In dit kader is van belang dat de derde evaluatiecommissie Wet Bopz ter bevordering van de aansluiting tussen het straf- en het zorgsysteem heeft aanbevolen om de strafrechter de bevoegdheid te geven om op vordering van de officier van justitie in plaats van een (tweede) verlenging van de pij-maatregel een Bopz-machtiging af te geven, indien aan de criteria van de Wet Bopz is voldaan. Hiermee wordt voorkomen dat na afloop van de pij-maatregel de gang naar de civiele rechter moet worden gemaakt (zie «Evaluatierapport: Voortschrijdende inzichten...», blz 88, TK 2006–2007, 25 763, nr. 7). De verbetering van de aansluiting tussen beide systemen is nadrukkelijk punt van aandacht in het kabinetsstandpunt over de derde evaluatie Wet Bopz dat nog dit najaar wordt verwacht.

44

Hoeveel mensen zijn opgenomen bij wie voorheen een pij-maatregel was opgelegd? Hoe veel tijd zit er doorgaans tussen het aflopen van de pij-maatregel en de BOPZ-opname?

Dergelijke informatie wordt noch bij de DJI noch bij de GGZ geregistreerd. Het is op zich wel wenselijk als dergelijke informatie beschikbaar zou kunnen komen omdat dan meer zicht mogelijk is op o.a. het aantal personen. Bezien zal worden in hoeverre deze vraag meegenomen kan worden in de onderzoeksprogrammering van het WODC en tijdens de regionale themabijeenkomsten die georganiseerd gaan worden.

45

Zal de regering, naast de regionale bijeenkomsten, nog andere maatregelen nemen om de samenwerking tussen de verschillende actoren (justitiële jeugdinrichtingen, geestelijke gezondheidszorg, openbaar ministerie, zorgsector, medewerkers van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport én gemeenten) te bevorderen en wellicht in regels op te nemen? Zo ja, welke maatregelen? Zo neen, waarom niet?

Ik wil niet vooruit lopen op de nog te organiseren regionale bijeenkomsten. Op basis van de bevindingen van de expertmeeting van medewerkers uit de praktijk heb ik op voorhand geen reden om te denken dat er aanvullende regelgeving nodig.


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), Crone (PvdA), ondervoorzitter, Vendrik (GL), Kant (SP), Blok (VVD), ten Hoopen (CDA), Weekers (VVD), Van Haersma Buma (CDA), De Nerée tot Babberich (CDA), Aptroot (VVD), voorzitter, Dezentjé Hamming (VVD), Omtzigt (CDA), Koşer Kaya (D66), Luijben (SP), Van der Veen (PvdA), Kalma (PvdA), Van Gerven (SP), Blanksma-van den Heuvel (CDA), Cramer (CU), J. Kortenhorst (CDA), Van Dijck (PVV), Gesthuizen (SP), Ouwehand (PvdD), Heijnen (PvdA) en Tang (PvdA).

Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Depla (PvdA), Van Gent (GL), Roemer (SP), Van der Burg (VVD), Jonker (CDA), Snijder-Hazelhoff (VVD), De Vries (CDA), Van Hijum (CDA), Van Beek (VVD), Boekestijn (VVD), De Pater-van der Meer (CDA), Van der Ham (D66), Gerkens (SP), Vermeij (PvdA), Kuiken (PvdA), Van Gijlswijk (SP), Vacature (CDA), Anker (CU), Mastwijk (CDA), De Roon (PVV), Irrgang (SP), Thieme (PvdD), Heerts (PvdA) en Besselink (PvdA).

XNoot
2

Samenstellng:

Leden: Van de Camp (CDA), De Wit (SP), Van Beek (VVD), Van der Staaij (SGP), Arib (PvdA), ondervoorzitter, De Pater-van der Meer (CDA), voorzitter, Çörüz (CDA), Wolfsen (PvdA), Joldersma (CDA), Gerkens (SP), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Van Velzen (SP), Azough (GL), Griffith (VVD), Teeven (VVD), Verdonk (Verdonk), Kalma (PvdA), De Roon (PVV), Pechtold (D66), Thieme (PvdD), Kuiken (PvdA), Leijten (SP), Bouwmeester (PvdA), Van Toorenburg (CDA) en Anker (CU).

Plv. leden: Sterk (CDA), Langkamp (SP), Weekers (VVD), Van der Vlies (SGP), Van Dijken (PvdA), Schinkelshoek (CDA), Jager (CDA), Gill’ard (PvdA), Jonker (CDA), Roemer (SP), De Vries (CDA), Abel (SP), Halsema (GL), Kamp (VVD), Van Miltenburg (VVD), Zijlstra (VVD), Dijsselbloem (PvdA), Fritsma (PVV), Koşer Kaya (D66), Ouwehand (PvdD), Spekman (PvdA), Van Gijlswijk (SP), Bouchibti (PvdA), Van Haersma Buma (CDA) en Slob (CU).

XNoot
3

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), Hamer (PvdA), Kant (SP), ondervoorzitter, Çörüz (CDA), Sterk (CDA), Van Miltenburg (VVD), Van Dijken (PvdA), Dezentjé Hamming (VVD), Omtzigt (CDA), Koşer Kaya (D66), Jonker (CDA), Teeven (VVD), Wolbert (PvdA), Blanksma-van den Heuvel (CDA), Voordewind (CU), Zijlstra (VVD), Bouchibti (PvdA), Langkamp (SP), Van Gijlswijk (SP), Ouwehand (PvdD), Agema (PVV), Leijten (SP), Dibi (GL), Heijnen (PvdA), voorzitter en Van Toorenburg (CDA).

Plv. leden: Vacature (SGP), Heerts (PvdA), Gerkens (SP), De Rouwe (CDA), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Van der Burg (VVD), Eijsink (PvdA), Nicolaï (VVD), Biskop (CDA), Van der Ham (D66), De Pater-van der Meer (CDA), Verdonk (Verdonk), Bouwmeester (PvdA), Van Dijk (CDA), Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU), Schippers (VVD), Wolfsen (PvdA), Gesthuizen (SP), Karabulut (SP), Vacature (PvdD), Fritsma (PVV), De Wit (SP), Azough (GL), Arib (PvdA) en De Vries (CDA).

Naar boven