Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2007-2008 | 31215 nr. 4 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2007-2008 | 31215 nr. 4 |
Vastgesteld 25 oktober 2007
De vaste commissie voor de Rijksuitgaven1, de vaste commissie voor Justitie2, alsmede de algemene commissie voor Jeugd en Gezin3 hebben over het rapport «Detentie, behandeling en nazorg criminele jeugdigen» van de Algemene Rekenkamer (31 215, nrs. 1–2) de navolgende vragen ter beantwoording aan de regering voorgelegd.
De staatssecretaris van Justitie heeft deze vragen beantwoord bij brief van 25 oktober 2007. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de vaste commissie voor de Rijksuitgaven,
Aptroot
De voorzitter van de vaste commissie voor Justitie,
De Pater-van der Meer
De voorzitter van de algemene commissie voor Jeugd en Gezin,
Heijnen
Griffier van de commissie,
Groen
Kunnen de gemiddelde kosten per jeugdige worden uitgewerkt? Zo niet, kunnen de totale kosten van de veertien jeugdinrichtingen worden gespecificeerd?
De gemiddelde kosten per plaats in een jji bedroegen in 2006 € 274 per dag. Daarbovenop kwam een bedrag van € 4 aan overhead van de sectordirectie JJI en € 23 aan DJI-brede overhead (Landelijke diensten en Hoofdkantoor). De gemiddelde kostprijs inclusief overhead bedroeg in 2006 derhalve € 301 per dag per plaats (blz. 80 Rijksjaarverslag Justitie 2006). Dit is op jaarbasis (afgerond) € 110 000 per plaats.
In bijlage 1 treft u de kosten 2006 per inrichting gespecificeerd aan.1
Waarom hoeft voor jeugdigen die als passant wachten op een behandelplaats geen verblijfsplan te worden opgesteld?
Volgens de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (Bjj) hoeft voor deze categorie jeugdigen geen verblijfsplan te worden opgesteld. Bij de totstandkoming van de wet is ervan uitgegaan dat sprake zou zijn van een korte periode. In de praktijk blijkt dat de wachttijd langer is. Momenteel wordt een wijziging van de Bjj voorbereid. Daarin wordt bepaald dat binnen drie weken een (voorlopig) verblijfsplan moet worden opgesteld, tenzij er sprake is van een verblijf korter dan drie weken. Tevens zal het onderscheid tussen opvang- en behandelinrichtingen komen te vervallen. Hiermee wordt de flexibiliteit vergroot, zodat eerder met de behandeling kan worden gestart.
Waarom hebben de geschetste prestatiefactoren voornamelijk betrekking op het interne functioneren van de instellingen (bezien naar aantallen geweldplegingen, ontvluchtingen en dergelijke) en nauwelijks op het voorkomen van recidive en condities op de belangrijkste levensterreinen? Zijn er plannen om de prestatie-indicatoren aan te passen?
Op dit moment zijn er geen andere indicatoren beschikbaar dan de geschetste prestatie-indicatoren. Ik heb aan het WODC gevraagd te onderzoeken of het mogelijk is te komen tot het vaststellen van een set van indicatoren (waaronder recidive) die in onderlinge samenhang het inzicht in de kwaliteit van de individuele inrichtingen kunnen vergroten. Nog dit jaar wordt de onderzoeksopzet uitgewerkt en vastgesteld, waarna volgend jaar gestart wordt met een aantal pilots met een doorlooptijd van 1 jaar.
Bestaat er inzicht in de (verschillende) manieren waarop de instellingen omgaan met de prestatie-indicatoren? Zijn er bijvoorbeeld instellingen die bewust geen melding maken van de aangeduide incidenten, teneinde een gunstiger beeld van zichzelf te creëren?
Alle jji’s rapporteren conform vaste richtlijnen periodiek (afhankelijk van de indicator elke vier maanden of jaarlijks) over de realisatie van de prestatie-indicatoren. De realisatie van de prestatie-indicatoren is gespreksonderwerp tijdens de P&C-gesprekken.
Incidenten worden geregistreerd in een geautomatiseerd systeem dat centraal en lokaal wordt gehanteerd. (Ernstige) incidenten worden daarnaast tevens direct gemeld aan de Dienst Justitiële Inrichtingen – en in bepaalde gevallen ook aan de Minister van Justitie – middels een daarvoor vastgesteld meldingsformulier en de geldende Ministeriële regeling Melding Bijzondere Voorvallen jeugdigen. Ook moeten ernstige incidenten worden gemeld aan de Inspectie Jeugdzorg.
Op grond van de geldende afspraken, periodieke verantwoording en evaluatie van realisatiecijfers en de controlemogelijkheden middels het monitoren van de registratie van incidenten op centraal niveau, zijn er geen aanwijzingen dat inrichtingen bewust geen melding zouden maken van incidenten.
Overigens is vanaf oktober 2006 een verbetertraject ingezet met als doel het realiseren van een kwaliteitsslag ten aanzien van de indicatoren. Dit traject is onlangs afgerond en heeft geleid tot eenduidige afspraken omtrent de registratie en het genereren van realisatiegegevens en aanscherping van een aantal (definities van) indicatoren. Deze verbeterslag zal leiden tot meer betrouwbaarheid van cijfers en een betere onderlinge vergelijkbaarheid.
Waarom wordt nachtdetentie alleen aangeboden aan jeugdigen in voorlopige hechtenis?
Nachtdetentie is ontwikkeld als een bijzondere vorm van de tenuitvoerlegging van voorlopige hechtenis om te voorkomen dat een jeugdige die slechts kort in detentie zit, daardoor de aansluiting met de maatschappij verliest. Of een jeugdige in aanmerking kan komen voor nachtdetentie hangt mede af van de ernst van het delict.
Waarom zijn open plaatsingen alleen weggelegd voor jeugdigen in behandeling?
De normale situatie bij detentie is een gesloten plaatsing, gericht op beveiliging van de maatschappij en het voorkomen van onttrekking en recidive. De meeste jeugdigen die in een opvanginrichting worden geplaatst, verblijven daar in het kader van voorlopige hechtenis of vanwege een civielrechtelijke crisisplaatsing. Opname in een gesloten voorziening is noodzakelijk om te voorkomen dat de jeugdigen zich aan de rechtsgang c.q. het verblijf onttrekken. Hetzelfde geldt voor jeugdigen die veroordeeld zijn tot een pij-maatregel en in de opvanginrichting wachten op plaatsing in een behandelinrichting (de pij-passanten) en jeugdigen die veroordeeld zijn tot jeugddetentie.
Plaatsingen in beperkt beveiligde (of open) behandelinrichtingen/-afdelingen maken gewoonlijk deel uit van een lang(er)lopend behandeltraject. Op basis van het voorafgaande verblijf in een normaal beveiligde (of gesloten) inrichting /afdeling wordt een zo accuraat mogelijke inschatting gemaakt van de zorgbehoefte en het risico op onttrekking en – in geval van strafrechtelijk geplaatste jeugdigen – recidive van de desbetreffende jeugdige. Belangrijk onderdeel van het verblijf in een normaal beveiligde inrichting/afdeling is het oefenen met onbegeleid verlof, ter voorbereiding op terugkeer in de maatschappij.
Slechts een klein deel van de populatie van de opvanginrichtingen komt eventueel in aanmerking voor een minder beveiligde voorziening: jeugdigen in de eindfase van een lange jeugddetentiestraf die tijdens hun verblijf in de inrichting hebben aangetoond meer vrijheid aan te kunnen en voorlopig gehechte jeugdigen die geen al te ernstige delicten hebben gepleegd en die nog naar school gaan of een baan hebben. Voor deze categorie zijn sinds een jaar 24 plaatsen beschikbaar bij het JOC. Daarnaast worden deze categorieën al geruime tijd geplaatst in de «dependance Rotterdam» van jji de Hartelborgt (deze locatie kent een lager beveiligingsniveau dan een standaard normaal beveiligde jji).
Waarom kunnen scholings- en trainingsprogramma’s alleen aangeboden worden aan jeugdigen met een langdurige detentie of behandeling? Hoe lang moet deze detentie of behandeling zijn?
Het STP is bedoeld om de terugkeer in de maatschappij te vergemakkelijken door vanuit de detentie op te bouwen naar een gestructureerd dagprogramma, ingevuld met werk en/of studie. Artikelen 4 en 5 van het Reglement justitiële jeugdinrichtingen (Rjj) regelen de deelname aan scholings- en trainingsprogramma’s. Een jeugdige die is veroordeeld tot jeugddetentie komt voor deelname aan een STP in aanmerking indien hij tenminste de helft van de hem opgelegde straf heeft ondergaan en het strafrestant ten minste een maand en ten hoogste drie maanden bedraagt. Een jeugdige die is veroordeeld tot een maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (pij) kan voor deelname aan een STP in aanmerking komen drie tot zes maanden voor het beoogde einde van een maatregel afhankelijk van de maximale duur van die maatregel. Dit laatste vanwege het feit dat jeugdigen die voor langere tijd gedetineerd zijn geweest, gedurende een flinke periode weinig contact hebben kunnen onderhouden met hun eigen sociale netwerk, school en/of werk. Voor deze groep is het dus van belang om de overgang naar de maatschappij geleidelijk te laten verlopen. Bij jeugdigen die slechts kort gedetineerd zijn geweest is de binding met de omgeving buiten de jji meestal niet verloren gegaan.
Zal er in de toekomst op grond van de nieuwe wetgeving daadwerkelijke verplichte nazorg komen voor alle jeugdigen?
Het thans bij de Eerste Kamer aanhangige Wetsvoorstel Gedragsbeïnvloeding jeugdigen biedt daartoe voldoende mogelijkheden. Indien de Eerste Kamer met dit wetsvoorstel instemt, biedt dit de rechter de mogelijkheid om verplichte nazorg op te leggen aan jeugdigen.
Ter bevordering van het gebruik van deze wettelijke mogelijkheden zal ik overleggen met het openbaar ministerie of het rekwireerbeleid daarop afgestemd kan worden. Ook voorlichting aan de rechterlijke macht kan bijdragen aan het gebruik van de wettelijke mogelijkheden. Het is naar mijn oordeel prematuur om nu reeds uitspraken te doen over de noodzaak van aanvullende maatregelen. In het wetsvoorstel is voorzien in een evaluatiebepaling. Tevens wordt de praktijk van de nieuwe wet nauwlettend gevolgd. Indien de noodzaak tot aanvulling blijkt, zal ik daarin voorzien.
Waarom wordt aan minderjarige jongens die vertrekken uit opvanginrichtingen vaker nazorg aangeboden dan aan andere groepen? Waaruit bestond deze nazorg concreet? Hoe lang duurde deze vorm van nazorg gemiddeld? Wat was de juridische basis voor deze nazorg?
Bij de groep jeugdigen die in een opvanginrichting worden opgenomen is sprake van kortere straffen. Mede vanwege de korte duur van het verblijf in de jji ligt de focus niet op het verblijf in de jji maar juist op de extramurale begeleiding. Deze groep wordt veelal geschorst onder voorwaarden, dit houdt in dat zij zich dienen te houden aan de aanwijzingen van de jeugdreclassering.
Voor de groep die langdurig in een inrichting is geplaatst, geldt dat de behandeling in de jji plaatsvindt. Nazorg is daar een logische aansluiting op. Indien de jeugdige minderjarig is kan nazorg in vrijwillig kader worden aangeboden, conform de Wet op de Jeugdzorg. Nazorg voor minderjaren bestaat uit begeleiding door Workwise of de jeugdreclassering. In die fase wordt de jeugdige weer op weg geholpen naar huisvesting, school en/of werk en het eigen sociale netwerk. Nazorg kan maximaal 6 maanden duren en eenmaal worden verlengd met nogmaals 6 maanden. Indien de jeugdige meerderjarig is, kan nazorg in verplicht kader worden aangeboden. Dit heeft te maken met het financieringssysteem van de volwassenenreclassering, zie hiervoor het antwoord op vraag 12.
Er zijn geen gegevens beschikbaar met betrekking tot de gemiddelde duur van de nazorg door de jeugdreclassering. De juridische basis ligt vast in het Wetboek van Strafrecht (jeugdstrafrecht). Met inwerkingtreding van het wetsvoorstel Gedragsbeïnvloeding Jeugdigen (bij Eerste Kamer aanhangig) worden de mogelijkheden tot verplichte nazorg verruimd.
De staatssecretaris heeft opgemerkt dat zij het belang van onderwijs aan jeugdigen in detentie in het rapport mist. Kan de achtergrond van deze opmerking worden toegelicht? Wat gaat er ondernomen worden inzake (de verbetering van) dit onderwijs?
In mijn brief d.d. 10 september 2007 naar aanleiding van de Inspectierapporten (TK 2006–2007, 24 587 en 28 741, nr. 232) heb ik mede namens de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap aangegeven dat de verbetering van de kwaliteit van het (voortgezet) speciaal onderwijs – waaronder het onderwijs in de jji’s valt – centraal thema is binnen het beleidstraject «passend onderwijs». Het invoeringsplan passend onderwijs, met daarin voorstellen om kwaliteitsverbetering in het onderwijs te realiseren, zal door Staatssecretaris Dijksma medio november aan uw Kamer worden toegezonden. De scholen in de jji’s zullen participeren in dit traject. Kern van dit traject is dat jongeren beter worden voorbereid op een plek op de arbeidsmarkt, hetzij via een reguliere startkwalificatie, hetzij via een speciaal traject. Hiertoe wordt het kwalificatiesysteem aangepast. Voor het onderwijs in de jji’s betekent dit dat niet alleen – zoals nu het geval is – in beeld wordt gebracht wat het huidig niveau van de leerling is, maar dat ook een toekomstperspectief wordt geschetst waar met de jongere naartoe wordt gewerkt.
Kan de regering toelichten waarom de berekening van de kosten van een jeugdige per jaar ten bedrage van € 250 000 onjuist zou zijn, en waarom deze ongeveer € 110 000 per jaar zou zijn? Kunt u deze kosten per jeugdige, of de totale kosten, nader specificeren?
Op basis van de kostprijs in 2006 voor een plaats in een jji (€ 301 per dag), bedragen de jaarlijkse kosten voor een plaats in een jji € 110 000. De kosten per jongere zijn afhankelijk van de duur van de detentie. Naast de kosten van de jji, heeft de Rekenkamer ook een schatting willen maken van de totale kosten van Justitie en politie ten behoeve van jeugdigen in een strafrechtelijk kader. Het ging daarbij om organisaties, zoals politie, reclassering, de rechterlijke macht en het openbaar ministerie. Omdat het niet mogelijk is de kosten van deze organisaties te specificeren naar het aandeel voor jeugd, laat staan een verdere verbijzondering aan te brengen voor de jji-populatie, zijn deze bijkomende kosten door de Rekenkamer gesteld op het dubbele van de kosten van de jji’s. Aldus werd een schatting gemaakt van € 200 miljoen. Dit bedrag is vervolgens gerelateerd aan ruim 700 jongeren, waardoor de schatting van de kosten per jongere is uitgekomen op ruim € 250 000. Terzijde merk ik op dat het aantal van 700 jongeren aan de lage kant is. In 2006 bedroeg de gemiddelde bezetting van de strafrechtelijke jji’s ruim 1100.
Uit het bovenstaande blijkt dat het niet mogelijk is een enigszins betrouwbare schatting te maken van de kosten die Justitie en politie maakt voor de opsporing, vervolging, opsluiting, behandeling en begeleiding van jongeren die strafrechtelijk worden vervolgd. Zelfs in het geval dat wel een meer betrouwbare schatting zou zijn te maken, dan zou het buitengewoon moeilijk zijn om die kosten vervolgens toe te rekenen aan de doelgroep, te weten jongeren in detentie.
Dit alles neemt niet weg dat de maatschappelijke kosten per delinquente jongere zeer fors zijn, niet alleen in materiële zin maar ook in immateriële zin. Wat ik niet gelukkig vind, is dat het door de Rekenkamer genoemde bedrag gekoppeld wordt aan de resultaten van de behandeling. Het strafrechtelijk behandelen van jeugdigen dient meerdere doelen. Naast het resocialiseren en het voorkomen van recidive is ook simpelweg bestraffen een doel. Ook in het theoretische geval dat geen behandeling zou plaatsvinden en de jongere alleen maar zou worden opgesloten, zou een groot deel van de kosten die de Rekenkamer meeneemt, gemaakt moeten worden (o.a. politie, OM, rechterlijke macht en een belangrijk deel van de detentiekosten). Deze kosten hebben derhalve geen verband met de behandeling. De onderzoeksresultaten, die ik zeer serieus neem, duiden er eerder op dat juist de kwaliteit van de behandeling moet worden vergroot, hetgeen gepaard gaat met extra kosten voor de behandeling.
Waarom is het vooral een financieringsvraagstuk dat alleen bij jeugdigen van 18 jaar en ouder het van de aanwezigheid van een verplichtend kader afhangt of nazorg kan worden verleend? Op welke manier zal worden zorg gedragen voor een sluitende financieringssystematiek?
De Wet op de jeugdzorg biedt een grondslag om minderjarigen in vrijwillig kader hulp te bieden. Wanneer deze hulp is gestart voor het bereiken van de 18-jarige leeftijd, kan deze worden gecontinueerd tot de jongere 23 jaar is geworden.
Anders dan bij jongeren het geval is, bestaat er geen titel op basis waarvan Justitie vrijwillige nazorg aan meerderjarigen kan verlenen. De verantwoordelijkheid voor vrijwillige hulp ligt met toepassing van de Wet Maatschappelijke ondersteuning bij de gemeenten. Ik zie, gelet op de verdeling van de verantwoordelijkheden tussen Rijk en gemeenten, voorshands geen aanleiding om hierin wijziging te brengen. Wel ben ik van plan een pilot te starten waarin aan ex-pij-ers die meerderjarig zijn geworden, vrijwillige nazorg wordt geboden.
Indien de rechter de nazorg oplegt, is sprake van een juridische grondslag waarop nazorg gefinancierd kan worden. Wanneer het wetsvoorstel Gedragsbeïnvloeding jeugdigen in werking is getreden, is er een juridische grondslag om nazorg in gedwongen kader – als bijzondere voorwaarde of deel uitmakend van de gedragsmaatregel – te bieden en is daarmee tevens in een financieringsgrondslag voor reclassering voorzien.
Kan de regering aangeven welke jongeren wel en welke jongeren geen contact hebben met jeugdreclassering tijdens detentie of behandeling? Waarom «valt aan te nemen» dat groepen jongeren die kortdurend in detentie zitten vaker doorlopend jeugdreclassering krijgen? Zijn hierover ook cijfers te verstrekken?
Volgens de Regeling vrijwillige begeleiding jeugdreclassering (Besluit van de Minister van Justitie van 12 januari 2005) kan de jeugdreclassering bij langdurige detentie van de jeugdige 3 tot 6 maanden voordat de jeugdige de jji zal verlaten de begeleiding starten. Bij lang verblijf (lange detentie of pij) heeft de jeugdige dus tot 3–6 maanden voor het einde geen contact met de jeugdreclassering.
Is de jeugdige kort gedetineerd dan start de begeleiding vanaf het moment dat de jeugdige in de jji verblijft. Bij het merendeel van de jeugdigen is voorafgaand aan het verblijf in de jji al sprake van begeleiding door de jeugdreclassering. Volgens voornoemde regeling mag de jeugdreclassering bij jeugdigen die kortdurend worden gedetineerd de begeleiding gedurende het verblijf in de jji voortzetten. Vanzelfsprekend is in die fase de begeleiding van de jeugdreclassering minder intensief.
Blijkens informatie van de provincies werden op 31 december 2006 in totaal 789 jeugdigen na detentie begeleid door de jeugdreclassering, waarvan 221 na kort verblijf, 20 na lang verblijf en 548 na schorsing voorlopige hechtenis.
Kan een toelichting worden gegeven op het verschil tussen het kostenbedrag per jeugdige per jaar waar de Algemene Rekenkamer vanuit gaat (€ 250 000) en het bedrag waar de regering vanuit gaan (€ 110 000)? Kan een nadere specificatie worden gegeven van de opbouw van deze bedragen? Zijn in het bedrag dat de Algemene Rekenkamer hanteert wellicht begrepen de kosten van nazorg? Zo ja, hoe is dit dan te rijmen met de constatering dat die nazorg (veel) te weinig wordt verleend, dan wel niet goed werkt?
(Zoals deels ook aangegeven in het antwoord op vraag 11).
Op basis van de kostprijs in 2006 voor een plaats in een jji (€ 301 per dag), bedragen de jaarlijkse kosten voor plaats in een jji € 110 000. De kosten van per jongere is afhankelijk van de duur van de detentie. Naast de kosten van de jji, heeft de Rekenkamer ook een schatting willen maken van de totale kosten van Justitie en politie ten behoeve van jeugdigen in een strafrechtelijk kader. Het ging daarbij om organisaties, zoals politie, reclassering, de rechterlijke macht en het openbaar ministerie. Omdat het niet mogelijk is de kosten van deze organisaties te specificeren naar het aandeel voor jeugd, laat staan een verdere verbijzondering aan te brengen voor de jji-populatie, zijn deze bijkomende kosten door de Rekenkamer gesteld op het dubbele van de kosten van de jji’s. Aldus werd een schatting gemaakt van € 200 miljoen. Dit bedrag is vervolgens gerelateerd aan ruim 700 jongeren, waardoor de schatting van de kosten per jongere is uitgekomen op ruim € 250 000. Terzijde merk ik op dat het aantal van 700 jongeren aan de lage kant is. In 2006 bedroeg de gemiddelde bezetting van de strafrechterlijke jji’s ruim 1 100.
Uit het bovenstaande blijkt dat het niet mogelijk is een enigszins betrouwbare schatting te maken van de kosten die Justitie en politie maakt voor de opsporing, vervolging, opsluiting, behandeling en begeleiding van jongeren die strafrechterlijk worden vervolgd. Zelfs in het geval dat wel een meer betrouwbare schatting zou zijn te maken, dan zou het buitengewoon moeilijk zijn om die kosten vervolgens toe te rekenen aan de doelgroep, te weten jongeren in detentie.
Dit alles neemt niet weg dat de maatschappelijke kosten per delinquente jongere zeer fors zijn, niet alleen in materiële zin maar ook in immateriële zin. Wat ik niet gelukkig vind, is dat het door de Rekenkamer genoemde bedrag gekoppeld wordt aan de resultaten van de behandeling. Het strafrechterlijk behandelen van jeugdigen dient meerdere doelen. Naast het resocialiseren en het voorkomen van recidive is ook simpelweg bestraffen een doel. Ook in het theoretische geval dat geen behandeling zou plaatsvinden en de jongere alleen maar zou worden opgesloten, zou een groot deel van de kosten die de Rekenkamer meeneemt, gemaakt moeten worden (o.a. politie, OM, rechterlijke macht en een belangrijk deel van de detentiekosten). Deze kosten hebben derhalve geen verband met de behandeling. De onderzoeksresultaten, die ik zeer serieus neem, duiden er eerder op dat juist de kwaliteit van de behandeling moet worden vergroot, hetgeen gepaard gaat met extra kosten voor de behandeling.
Gelet op de wijze waarop de Rekenkamer het bedrag van € 250 000 heeft geschat, kan niet worden aangegeven of en in welke wijze de kosten van nazorg in dat bedrag zijn begrepen. Wel staat vast dat niet aan alle jongeren die de jji verlaten, nazorg wordt verleend. Onderdeel van mijn maatregelen is dat dit in de toekomst wél het geval zal zijn.
Op welke wijze gaat de regering uitvoering geven aan de aanbeveling van de Algemene Rekenkamer om tot een eenduidig zicht te komen van alle betrokkenen op alle jeugdigen, zeker ook zicht op hoe het met ze gaat na ontslag uit de inrichting?
Op individueel niveau valt het volgen van de jeugdige onder het nazorgtraject. Een betere aansluiting van de nazorg zal worden vormgegeven in het netwerkberaad, waaraan in ieder geval de jji, de Raad voor de Kinderbescherming en de jeugdreclassering deelnemen. Via het netwerkberaad zal helder worden aangegeven welke voorwaarden of aspecten nog moeten worden gerealiseerd en met welke risico’s rekening moet worden gehouden. De nieuwe begeleider (bijvoorbeeld de jeugdreclassering) moet bij de verdere uitvoering van het trajectplan voortbouwen op de resultaten van de jji.
Hoe kan het dat de Algemene Rekenkamer niet heeft kunnen vaststellen dat de kort verblijvende jeugdigen werden begeleid door de jeugdreclassering? Hoeveel geld is hiervoor beschikbaar? Hoeveel geld wordt daarvan besteed?
De implementatie van het Verantwoordelijkheidskader Nazorg Jeugd van mei 2007 zal de samenwerking tussen de ketenpartners verder verbeteren. Dit moet leiden tot de situatie dat alle jeugdigen die recht hebben op nazorg en begeleiding tijdens kortdurende detentie die ook ontvangen. Helaas is het in het verleden voorgekomen dat gebrekkige informatie-uitwisseling er de oorzaak van was dat de jeugdreclassering niet altijd op de hoogte was waar een jeugdige gedetineerd werd. Met de invoering van het netwerkberaad wordt aan dit probleem tegemoet gekomen.
Op 31 december 2006 werden 221 jeugdigen na kort verblijf begeleid door de jeugdreclassering. De kosten daarvoor vormen onderdeel van de doeluitkering aan de provincies.
Is het voorlopig verblijfsplan reeds geïntroduceerd, en wordt dit voorlopig verblijfsplan reeds toegepast? Zo niet, wanneer wel?
Het voorlopig verblijfsplan is nog niet geïntroduceerd en wordt daarom nog niet toegepast. Dit maakt onderdeel uit van de verbeterplannen die ik in mijn brief van 10 september 2007 (TK 2006–2007, 24 587 en 28 741, nr. 232) heb aangekondigd. De definitieve uitwerking en financiële dekking hiervoor zullen in het voorjaar van 2008 bekend worden gemaakt. Vervolgens kan in 2008 gestart worden met de toepassing van de trajectbenadering. In 2008 wordt daarop eveneens de regelgeving aangepast.
Waarom wordt er niet ingegaan op de suggestie meer sanctiemodaliteiten te ontwikkelen?
Veel meer dan het ontwikkelen van nieuwe sanctiemodaliteiten acht ik van belang hoe de bestaande modaliteiten worden ingezet. Daarbij zijn de kernbegrippen van de Commissie van Montfrans – snel, vroegtijdig en consequent ingrijpen – nog onverkort van toepassing. Ook de ontwikkeling en implementatie van screeningsinstrumenten en gedragsinterventies die voldoen aan de What Works-criteria vind ik van meer belang dan de ontwikkeling van nieuwe sancties. Voorts wijs ik erop dat het wetsvoorstel Gedragsbeïnvloeding jeugdigen, dat aanhangig is bij de Eerste Kamer en naar verwachting in 2008 in werking treedt, het mogelijk maakt alle straffen en maatregelen uit het jeugdstrafrecht te combineren. Ook wordt daarmee voorzien in de maatregel betreffende het gedrag van de jeugdige. Dit wetsvoorstel biedt de praktijk derhalve alle mogelijkheden om maatwerk te leveren.
Hoe staat het er voor met de doelstelling alle jongeren, die na een strafrechtelijke interventie een jeugdinrichting verlaten, nazorg aan te bieden? Gaat deze doelstelling verwezenlijkt worden met het wetsvoorstel Gedragsbeïnvloeding Jeugdigen, of zijn aanvullende maatregelen is er aanvullende maatregelen noodzakelijk?
Ik vind het van groot belang dat alle jongeren na een strafrechtelijke interventie goed begeleid worden. Mijn plannen over een trajectbenadering en instelling van een netwerkberaad geven daar invulling aan. Het wetsvoorstel Gedragsbeïnvloeding jeugdigen maakt het de rechter mogelijk de nazorg in gedwongen kader op te leggen.
Ter bevordering van het gebruik van deze wettelijke mogelijkheden zal ik overleggen met het openbaar ministerie of het rekwireerbeleid daarop afgestemd kan worden. Ook voorlichting aan de rechterlijke macht kan bijdragen aan het gebruik van de wettelijke mogelijkheden. Het is naar mijn oordeel prematuur om nu reeds uitspraken te doen over de noodzaak van aanvullende maatregelen. In het wetsvoorstel is voorzien in een evaluatiebepaling. Tevens wordt de praktijk van de nieuwe wet nauwlettend gevolgd. Indien de noodzaak tot aanvulling blijkt, zal ik daarin voorzien.
Is er een verklaring voor het gegeven dat juist de bezetting van het aantal open behandelplaatsen achter blijft?
Zoals in antwoord op vraag 6 is aangegeven, maken plaatsingen in beperkt beveiligde (of open) behandelinrichtingen/-afdelingen doorgaans deel uit van een lang(er) lopend behandeltraject. De bezetting van de open behandelplaatsen is daarmee voor een groot deel afhankelijk van de doorstroming vanuit de gesloten behandeling. De looptijd van een behandeling in het kader van een pij-maatregel kan maximaal 6 jaar duren. Dat betekent dat er pas doorgeplaatst wordt naar een beperkt beveiligde afdeling als wordt ingeschat dat een jeugdige deze (meer vrije) omgeving aankan. Daarbij vind ik het van belang om op te merken dat het veiligheidsaspect nadrukkelijk wordt meegewogen in de beoordeling of een jeugdige wordt doorgeplaatst.
De huidige capaciteit is gebaseerd op de behoefte aan zowel civielrechtelijke als strafrechtelijke plaatsingen. Met het oog op de scheiding van straf- en civielrechtelijke jeugdigen en de hiermee gepaard gaande overheveling van een aantal (delen van) jeugdinrichtingen naar het Ministerie voor Jeugd & Gezin, zal ik bezien wat in de toekomst de wenselijke verhouding is tussen normaal en beperkt beveiligde capaciteit.
Waarom is het aantal plaatsingen in nachtdetentie achtergebleven bij de verwachtingen, en waarom valt in de toekomst geen grote toename te verwachten?
Uit een plan- en procesevaluatie van nachtdetentie, die bij brief van 30 augustus 2006 aan de Tweede Kamer is aangeboden (TK 2005–2006, 24 587 en 28 684, nr. 186), blijkt dat het aantal nachtdetentieplaatsingen nauwelijks stijgt ten opzichte van de realisatie sinds de landelijke invoer van nachtdetentie in het najaar 2003.
Knelpunten zijn de geografische spreiding van de opvanginrichtingen, de soms beperkte mogelijkheid tot regionale (over)plaatsing en de onbekendheid bij enkele ketenpartners. Dit heeft tot gevolg dat nachtdetentie slechts in beperkte mate mogelijk is en met name in de Randstad (dichtbij school of dagbesteding) kan worden toegepast. Overigens dient te worden opgemerkt dat de jeugdinrichting pas in beeld komt bij de tenuitvoerlegging en derhalve geen invloed kan uitoefenen op de instroom. Het is immers de rechter die nachtdetentie moet opleggen.
De aanbevelingen die in het rapport zijn vermeld, zijn – voor zover mogelijk – opgevolgd. Op basis van de realisatiecijfers over het eerste halfjaar van 2007 is een marginale toename zichtbaar, maar een substantiële stijging ligt niet in de lijn der verwachting.
Samenstelling:
Leden: Van der Vlies (SGP), Crone (PvdA), ondervoorzitter, Vendrik (GL), Kant (SP), Blok (VVD), Ten Hoopen (CDA), Weekers (VVD), Van Haersma Buma (CDA), De Nerée tot Babberich (CDA), Aptroot (VVD), voorzitter, Dezentjé Hamming (VVD), Omtzigt (CDA), Koşer Kaya (D66), Luijben (SP), Van der Veen (PvdA), Kalma (PvdA), Van Gerven (SP), Blanksma-van den Heuvel (CDA), Cramer (CU), Kortenhorst (CDA), Van Dijck (PVV), Gesthuizen (SP), Ouwehand (PvdD), Heijnen (PvdA) en Tang (PvdA).
Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Depla (PvdA), Van Gent (GL), Roemer (SP), Van der Burg (VVD), Jonker (CDA), Snijder-Hazelhoff (VVD), De Vries (CDA), Van Hijum (CDA), Van Beek (VVD), Boekestijn (VVD), De Pater-van der Meer (CDA), Van der Ham (D66), Gerkens (SP), Vermeij (PvdA), Kuiken (PvdA), Van Gijlswijk (SP), Vacature (CDA), Anker (CU), Mastwijk (CDA), De Roon (PVV), Irrgang (SP), Thieme (PvdD), Heerts (PvdA) en Besselink (PvdA).
Samenstelling:
Van de Camp (CDA), De Wit (SP), Van Beek (VVD), Van der Staaij (SGP), Arib (PvdA), ondervoorzitter, De Pater-van der Meer (CDA), voorzitter, Çörüz (CDA), Wolfsen (PvdA), Joldersma (CDA), Gerkens (SP), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Van Velzen (SP), Azough (GL), Griffith (VVD), Teeven (VVD), Verdonk (Verdonk), Kalma (PvdA), De Roon (PVV), Pechtold (D66), Thieme (PvdD), Kuiken (PvdA), Leijten (SP), Bouwmeester (PvdA), Van Toorenburg (CDA) en Anker (CU).
Plv. leden: Sterk (CDA), Langkamp (SP), Weekers (VVD), Van der Vlies (SGP), Van Dijken (PvdA), Schinkelshoek (CDA), Jager (CDA), Gill’ard (PvdA), Jonker (CDA), Roemer (SP), De Vries (CDA), Abel (SP), Halsema (GL), Kamp (VVD), Van Miltenburg (VVD), Zijlstra (VVD), Dijsselbloem (PvdA), Fritsma (PVV), Koşer Kaya (D66), Ouwehand (PvdD), Spekman (PvdA), Van Gijlswijk (SP), Bouchibti (PvdA), Van Haersma Buma (CDA) en Slob (CU).
Samenstelling:
Leden: Van der Vlies (SGP), Hamer (PvdA), Kant (SP), ondervoorzitter, Çörüz (CDA), Sterk (CDA), Van Miltenburg (VVD), Van Dijken (PvdA), Dezentjé Hamming (VVD), Omtzigt (CDA), Koşer Kaya (D66), Jonker (CDA), Teeven (VVD), Wolbert (PvdA), Blanksma-van den Heuvel (CDA), Voordewind (CU), Zijlstra (VVD), Bouchibti (PvdA), Langkamp (SP), Van Gijlswijk (SP), Ouwehand (PvdD), Agema (PVV), Leijten (SP), Dibi (GL), Heijnen (PvdA), voorzitter en Van Toorenburg (CDA).
Plv. leden: Vacature (SGP), Heerts (PvdA), Gerkens (SP), De Rouwe (CDA), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Van der Burg (VVD), Eijsink (PvdA), Nicolaï (VVD), Biskop (CDA), Van der Ham (D66), De Pater-van der Meer (CDA), Verdonk (Verdonk), Bouwmeester (PvdA), Van Dijk (CDA), Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU), Schippers (VVD), Wolfsen (PvdA), Gesthuizen (SP), Karabulut (SP), Vacature (PvdD), Fritsma (PVV), De Wit (SP), Azough (GL), Arib (PvdA) en De Vries (CDA).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31215-4.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.