31 209
Schoon en zuinig

nr. 99
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 20 oktober 2009

De vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer1 heeft een aantal vragen voorgelegd aan de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer over de brief van 21 augustus 2009 inzake het ontwerpbesluit houdende wijziging van het Activiteitenbesluit en het Besluit omgevingsrecht (wijziging milieuregels windturbines) (Kamerstuk 31 209, nr. 97).

De minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer heeft deze vragen beantwoord bij brief van 16 oktober 2009. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

Koopmans

De griffier van de commissie,

Van der Leeden

1

Bent u bereid geen onomkeerbare stappen te zetten tot deze vragen zijn beantwoord en hier overleg over heeft plaatsgehad?

Ja.

2

Worden middels de wijziging van het Activiteitenbesluit de normen ter bescherming van omwonenden van windturbines verruimd?

Het is niet mijn inzet om de normen voor geluidbelasting door windturbines te verruimen. Het Activiteitenbesluit hanteert voor geluid een normering van 50 dB(A) dag, 45 dB(A) avond en 40 dB(A) tijdens de nacht. Uit berekeningen met de nieuwe berekeningsmethodiek volgt dat deze normstelling overeenkomt met 47 dB Lden, waarbij de dosismaat Lden een gemiddelde is over de dag, de avond en de nacht. Waar het gaat om vergunningplichtige windturbineparken is vastgesteld dat de in de praktijk verleende vergunningen eveneens corresponderen met een maximaal niveau van 47 dB Lden. Een norm van 47 dB Lden is daarmee in lijn met de huidige uitvoeringspraktijk van de laatste jaren.

3

Is de voorgenomen aanpassing van het Activiteitenbesluit niet in strijd met de Wet Milieubeheer en daarmee een verslechtering van de bescherming van omwonenden? Zo nee, welke garantie heeft u dat het beschermingsniveau van omwonenden via de voorgestelde snelle weg van het Activiteitenbesluit vergelijkbaar blijft met de huidige situatie?

Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven is er geen sprake van een verruiming van de normen en daarmee geen verslechtering van de bescherming van omwonenden. Deze Ontwerp-AMvB is juist mede gebaseerd op artikel 8.40 van de Wet milieubeheer (Wm) en bevat regels die nodig zijn ter bescherming van het milieu tegen nadelige gevolgen (i.c. is dat geluidsoverlast en de gevolgen voor de veiligheid) die een windturbine kan veroorzaken. Deze regels zijn zodanig dat de nadelige gevolgen zoveel mogelijk dienen te worden beperkt voor zover zij niet kunnen worden voorkomen.

Bij het opstellen van dit wijzigingsbesluit is als uitgangspunt gehanteerd dat dit wijzigingsbesluit een gelijkwaardig niveau van milieubescherming dient na te streven, als het milieubeschermingsniveau dat op basis van de milieuvergunningplicht wordt nagestreefd. Bij vergunningverlening geldt als uitgangspunt de toepassing van beste beschikbare technieken (BBT). Op grond van artikel 8.40, derde lid, in samenhang met artikel 8.11, derde lid, Wm dienen bij het opstellen van deze Ontwerp-AMvB ook de BBT te worden voorgeschreven en dus dezelfde uitgangspunten gehanteerd te worden als bij vergunningverlening. Derhalve wordt in beginsel eenzelfde niveau van milieubescherming gegarandeerd als het milieubeschermingsniveau dat met de milieuvergunningplicht wordt bereikt.

4

Is de versoepeling in strijd met het tot nu toe gevoerde milieubeleid, verwoord in het NMP dat er op gericht is geen toename van ernstige hinder toe te staan?

Zie antwoord vraag 2. In het NMP 4 is overigens niet opgenomen dat op enige lokatie geen toename van ernstige hinder is toegestaan.

5

Beschikt u over nieuwe wetenschappelijke gegevens die aantonen dat de bescherming van omwonenden voor hinder van windturbines te groot was? Indien ja, bent u bereid deze gegevens aan de Kamer te overleggen?

Nee, over zulke gegevens beschik ik niet. Deze ontwerp-AMvB is ook niet op dit uitgangspunt gebaseerd. Zie ook het antwoord op vraag 2.

6

Is het waar dat door de wijziging netto meer lawaai geproduceerd mag worden ten opzichte van het huidige beschermingsniveau, met name ’s nachts? Zo ja, waarom accepteert u dit? Speelt het ten koste van alles willen halen van de doelstellingen uit Schoon en Zuinig voor wind op land hierin een rol?

Hoewel het woord netto hier niet op zijn plaats is, is het niet waar dat door het voorstel windturbines meer lawaai mogen maken. De Lden systematiek kent een avondstraffactor van 5 dB en een nachtstraffactor van 10 dB. Daarmee krijgen potentieel gehinderden gedurende de nacht de gewenste nadrukkelijke bescherming. Het feit dat de windturbines ’s nachts gemiddeld sneller draaien in verband met hogere windsnelheden draagt daar extra aan bij. De feitelijke nachtnorm (Lnight) blijft bij de keuze van 47 Lden beperkt tot ca 41 dB. Dit is lager dan de huidige norm voor windturbines in het Activiteitenbesluit (40 + 3 dB correctie volgens de windnormcurve).

7

Hoeveel extra gehinderden accepteert u? Op welke wijze gaat u de gedupeerden compenseren voor de berokkende schade en gezondheidsklachten?

Gelet op het vergelijkbare beschermingsniveau (zie vraag 2 en vraag 6) en de verbeterde rekenmethoden ontstaan met dit voorstel geen extra gehinderden. Het belevingsonderzoek geeft aan dat bij een norm van 47 Lden ca 9% van de blootgestelden ernstige hinder kunnen ervaren.

Gelet op het maatschappelijk belang van duurzame energie acht ik dit aanvaardbaar. Ik wijs er op dat ook voor de overige Rijksinfrastructuur een dergelijk percentage aanvaardbaar wordt geacht.

8

Kunt u middels berekeningen onderbouwd uitleggen waarom de middeling over een jaar nooit tot impliciete verruiming van de geluidsruimte voor windturbines kan leiden?

De wijze van middeling heeft op zich geen gevolgen voor de geluidruimte. Dat laatste wordt geheel bepaald door de keuze van de norm.

9

Blijven er na dit wijzigingsvoorstel met oprekking van geluidsnormen nog knelpunten over, zoals in het «Projectboek Windenergie» omschreven?

Zoals ik al op vragen 2 en 6 heb geantwoord, is er geen sprake van oprekking van de geluidnormen. Windturbines ondervinden door meer regelgeving beperkingen; hieraan is en wordt veel aandacht besteed; over de beperkingen door militaire radarinstallaties heb ik uw Kamer al enkele malen de aanpak en voortgang gemeld. De aan uw Kamer aangeboden Ontwerp-AMvB regelt ook de externe veiligheid in relatie tot windturbines Verder laat ik kijken naar natuurregelgeving, luchtvaartregels, en regels voor rijkswaterstaatswerken. Naast regelgeving levert het lokale draagvlak voor windenergie aanzienlijke beperkingen op.

10

Betekent de wijziging dat voor meer dan 90% van de windmolenparken geen mogelijkheid meer is voor belanghebbenden om vooraf bezwaar of beroep aan te tekenen? Zo nee, waarom niet?

Ja. Voor de windturbines die onder het toepassingbereik vallen van deze ontwerp-AMvB en dus onder algemene regels, wordt geen vergunning meer afgegeven waardoor de mogelijkheid van het maken van bezwaar en beroep tegen een vergunning vervalt. Een uitzondering hierop zijn de merbeoordelingsplichtige windturbines. Voor deze windturbines zal na inwerkingtreding van de wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) een reguliere of een uitgebreide omgevingsvergunning worden afgegeven. Zie hierover ook mijn reactie op vraag 61. Tegen de algemene regels staat geen bezwaar of beroep open. Wel is het mogelijk om een klacht in te dienen bij het bevoegd gezag. Ook kunnen belanghebbenden het bevoegd gezag verzoeken om een handhavingsbeschikking te nemen. Als een dergelijk verzoek wordt afgewezen of door het bevoegd gezag niet tijdig een handhavingsbeschikking wordt genomen, kan bezwaar bij het bevoegd gezag en beroep bij de bestuursrechter worden ingesteld.

Het activiteitenbesluit (artikel 3.14a van d eze ontwerp-AMvB) geeft het bevoegd gezag op verschillende plaatsen de bevoegdheid tot het stellen van maatwerkvoorschriften. Het instrument «maatwerkvoorschrift» maakt het mogelijk om te komen tot een op een concrete situatie toegesneden doelmatige oplossing.

Een derde-belanghebbende kan het bevoegd gezag verzoeken om een maatwerkvoorschrift op te leggen. Tegen een besluit op dit verzoek staat bezwaar en beroep open.

De regeling van geluid en veiligheid van windturbines bij deze Ontwerp-AMvB doet niet af aan de rechten van bezwaar en beroep in de RO-procedure en bij de bouwvergunning voor een windturbinepark of afzonderlijke windturbines.

11

Is bij bestaande windmolenparken een Lden vastgesteld en hoe verhoudt deze zich tot de huidige beschermingsniveaus? Voldoen de parken met die nieuwe norm ook aan de eisen van de oude norm?

Zie de antwoorden op vraag 2 en 6, waarin ik aangeef dat de nieuwe norm gemiddeld een vergelijkbaar beschermingsniveau biedt als de oude norm.

12

Acht u versoepeling van het geluidshinderbeleid ten aanzien van windturbines niet in strijd met EU richtlijn 2002/49/EG inzake de evaluatie en beheersing van omgevingslawaai, welke tot doel heeft het voorkomen of verminderen van schadelijke gevolgen, hinder inbegrepen, van blootstelling aan omgevingslawaai? Indien nee, kunt u verklaren waarom dit niet het geval is?

Richtlijn 2002/49 beoogt het in beeld brengen van geluidproblemen van grote agglomeraties, grote wegen, spoorwegen en luchtvaartterreinen. De ondergrens daarbij is 55 Lden. Verder voorziet de richtlijn in het opstellen van actieplannen. De beleidskeuzen voor de actieplannen zijn overgelaten aan de lidstaten. De Ontwerp-AMvB windturbines levert dan ook geen strijdigheid op met deze richtlijn.

13

Kunt u uiteenzetten hoeveel MW wind op land het verruimen van de geluidsnorm op zal leveren of op kan leveren?

Zoals aangegeven in de antwoorden op de vragen 2 en 6 is er geen sprake van verruiming van de geluidsnorm en dus ook niet van extra MW’s aan plaatsingsmogelijkheden als gevolg van deze ontwerp-AMvB.

14

Waarom wordt de Lden-normering alleen ingevoerd voor windturbines en niet voor andere activiteiten?

De Lden is de geluidmaat voor luchtverkeerslawaai, wegverkeer en railverkeer. Invoering voor de zonering van industrielawaai maakt onderdeel uit van het SWUNG-II project.

15

Is het waar dat de Inspectie een zogenoemde HUF-beoordeling heeft gerapporteerd? Indien ja, bent u bereid deze aan de Kamer te zenden?

Ja, de VROM Inspectie heeft een zogenoemde HUF-beoordeling gemaakt. Dit instrument beoogt interne advisering over de handhavings- en uitvoeringaspecten van voorgenomen regelgeving. Het stuk is bedoeld voor intern beraad en bevat ambtelijke adviezen die, als persoonlijke beleidsopvattingen, niet bedoeld zijn buiten het departement de discussie te bepalen. Ik zal de HUF-beoordeling dan ook niet aan de Kamer verstrekken. De uitkomsten van de HUF-beoordeling zijn meegenomen bij de besluitvorming over deze ontwerp-AMvB. Iin de tekst van de Nota van toelichting is op de uitvoerbaarheids- en handhavingsaspecten ingegaan. In dat verband is ingegaan op de wijze waarop handhaving van een jaargemiddelde norm (Lden) vorm gegeven kan worden.

16

Bent u bereid de Circulaire geluidhinder windturbines die u in voorbereiding heeft aan de Kamer toe te sturen?

Ja Als bijlage 1 treft u een concept van deze circulaire aan.1

17

Is het onderzoek van dr. Oerlemans van de Universiteit Twente, waarin hij onder meer vaststelde dat door toepassing van zaagtandprofielen aan de rotorbladen die geluidsbelasting gehalveerd kan worden en dat die wellicht nog verder verlaagd kan worden door de toepassing van borstelharen, gebruikt voor deze nieuwe AMvB? Dwingt deze AMvB tot toepassing van de best beschikbare techniek?

Voor het onderzoek naar de geluidruimte is uitgegaan van een gangbaar model windturbine waarin diverse technieken zijn toegepast om de geluidproductie laag te houden. Nog niet bewezen technieken (zoals de in de vraag bedoelde profielen) zijn hierin niet meegenomen. Omdat de gekozen norm door de windenergie producenten al als tamelijk scherp wordt ervaren, is de verwachting dat nieuwe geluidsarme technieken waar mogelijk ingevoerd zullen worden.

18

Welke gevolgen heeft deze AMvB voor het voorziene windmolenpark in Urk en de Noordoostpolder? Wordt de beleidsruimte daar, naar nu wordt ingeschat, door de bouw van de windmolens maximaal benut?

Het Windpark Noordoostpolder is vergunningplichtig in het kader van de Wet Milieubeheer. Voor wat betreft de toetsing van de geluidseffecten zal door de daarbij betrokken bevoegde gezagen (Provincie Flevoland en Gemeente Noordoostpolder) naar verwachting uitgegaan worden van de in de onderhavige Ontwerp-AMvB te stellen normering. In de voorgestelde normering wordt anders dan in de tot nu toe geldende systematiek beter rekening gehouden met de specifieke geluidseffecten die bij windmolens kunnen optreden als gevolg van verschil in windsnelheden op maaiveldniveau en op grotere hoogte. Indien en voorzover de geluidsbelasting niet past binnen deze normering zullen zodanige maatregelen genomen moeten worden in de aanleg en/of exploitatie van het windpark dat hier aan wordt voldaan.

19

Wordt de plaatsing van windmolens bij Urk/de Noordoostpolder door het wijzigingsvoorstel eenvoudiger en kan het molenpark nu nog dichter op de bebouwde kom geplaatst worden? Heeft hierover overleg plaatsgevonden met lokale belanghebbenden en bestuurders?

Door de in de Ontwerp-AMvB opgenomen systematiek en normering ontstaat tevoren voor alle partijen (initiatiefnemers, bestuurlijke partijen, omwonenden) duidelijkheid over de maximale vergunbare niveaus van geluidbelasting van windturbines en is de besluitvorming daarover niet meer afhankelijk van besluitvorming op lokaal en/of provinciaal niveau aan de hand van de daarvoor opgestelde Handreiking. In die zin wordt de planvorming en besluitvorming rond windturbines in procestermen eenvoudiger en transparanter. Dit geldt dus ook voor het windpark Noordoostpolder.

Over de Ontwerp-AMvB heeft overleg plaatsgevonden met o.a. vertegenwoordigers van VNG/IPO. In het kader van de planvorming over het windpark Noordoostpolder heeft overleg plaatsgevonden met de bevoegde gezagen voor het windpark, te weten de Gemeente Noordoostpolder en de Provincie Flevoland. Vanuit de projectorganisatie van het Windpark is regelmatig overleg met en informatievoorziening aan belanghebbenden en bestuurlijke partijen in het gebied over alle relevante aspecten van de planvorming rond het windpark. De op grond van de Ontwerp-AMvB te hanteren geluidsnormering heeft geen invloed op de afstand van het windpark tot de bebouwde kom, noch van de gemeente Noordoostpolder, noch van de gemeente Urk. Vergelijk ook het antwoord op vraag 20.

20

Is het correct dat het voorlopig grootste windturbinepark dat op land gerealiseerd zal worden op Urk en de Noordoostpolder de door u voorgestelde Lden van 47 dB volledig op zal vullen?

Het geplande Windpark Noordoostpolder zal worden ontwikkeld op het grondgebied van de Gemeente Noordoostpolder in een relatief dunbevolkt gebied. In de Milieu-Effect-Rapportage wordt een onderbouwd beeld geschetst van de te verwachten geluidsbelasting bij verschillende ontwikkelingsvarianten van het windpark. In het qua geluidsbelasting meest ongunstige scenario zullen naar verwachting 20–30 verspreid liggende woningen in de gemeente Noordoostpolder, waarvan het merendeel bewoond wordt door de initiatiefnemers voor het windpark, binnen de 47Lden-contour kunnen vallen. Bij de planvorming en vergunningverlening zal hiermee zodanig rekening moeten worden gehouden, dat wordt voldaan aan de in de Ontwerp-AMvB gestelde normen.

21

Is de wenselijkheid van het zoveel mogelijk onderbrengen van windturbines onder het beoordelingsregime van het Activiteitenbesluit gelegen in het feit dat de geluidsnormering in het kader van de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening (landelijk gebied: nacht-L A,RT = 30 – 35 dB(A)) duidelijk strenger is dan de huidige en voorgestelde normering in het kader van het Activiteitenbesluit (nacht-L A,RT = 40 dB(A) resp. 47 Lden)? Waarom is de geluidsnormering in het kader van de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening plotseling minder relevant voor windturbines?

De normen van de Handreiking Industrielawaai en vergunningverlening zijn op zich dermate restrictief dat ze de huidige hoge windturbines feitelijk verbieden. In de praktijk zijn bijna alle vergunningen verleend met beroep op de afwijkingsmogelijkheden die de Handreiking biedt. Ook voor het windpark NOP zou de gemeente van deze afwijkingsmogelijkheid gebruik moeten maken.

22

Bestaat er een Europese dosismaat voor windturbines? Kunt u uiteenzetten waar in de desbetreffende EU-regelgeving die dosismaat voor windturbines wordt voorgeschreven of aanbevolen?

De EU-richtlijn beschrijft in Annex 1 de definitie van de geluidmaten Lden en Lnight. Deze geluidmaten zijn alleen verplicht voor de geluidkartering in het kader van de richtlijn, en worden in dat kader voor alle typen bronnen (geluid buiten de woning, met uitzondering van geluid van militaire terreinen) toegepast. Ik streef er echter wel naar de normering ook volgens deze standaard in te richten.

23

Wat is de geluidsbelasting die in andere Europese landen wordt toegelaten en welke dosismaat wordt daar gehanteerd?

Een overzicht van de internationale normen (zie bijlage)1) voor windturbinegeluid toont in ieder geval de noodzaak tot harmonisatie aan. Er zijn letterlijk geen twee gelijke te vinden. In sommige gevallen is de specificatie zo onduidelijk dat op basis van de documentatie niet uitgemaakt kan worden welke dosismaat bedoeld wordt. Omdat ook de bepalingen omtrent achtergrondniveaus verschillen, is een vergelijking niet mogelijk. Verder is dit veld ook sterk in beweging, met vele ad hoc aanpassingen.

24

Om welke reden kiest u voor de dosismaat Lden? Vallen windmolens onder de definitie voor industriële bedrijvigheid van de betreffende Europese richtlijnen of is hier sprake van een nationale interpretatie van die definitie?

De toepassing van Lden op windturbines is geheel volgens de Europese richtlijn. Voor wat betreft de definitie is deze letterlijk volgens de omschrijving in Annex I van de richtlijn.

25

Waarom correleert Lden beter met ervaren hinder dan de tot op heden gebruikte dosismaat?

In de studies waar dit is onderzocht blijkt de Lden bovenaan te staan als indicatoren vergeleken worden in hun capaciteit om hinder te voorspellen. Omdat – per bron- verschillende geluidmaten sterk met elkaar gecorreleerd zijn, is het verschil met andere (LAeq-achtige) maten soms klein.

26

In welke andere Europese landen wordt de Lden als dosismaat gehanteerd voor vaststellen van geluidsnormen?

In de meeste landen worden van oudsher andere geluidmaten gebruikt voor normering. Deze geluidmaten hebben met Lden gemeen dat het om een jaargemiddelde normering gaat, waarbij de verschillen betrekking hebben op de wijze waarop over de dag-, avond- en nachtperiode wordt gemiddeld. Slechts enkele landen hebben tot nu toe de overstap gemaakt naar de relatief nieuwe dosismaat Lden. Landen die voor de invoering van de richtlijn 2002/49 geen geluidbeleid hadden, hebben in het algemeen de Lden direct ingevoerd.

27

Zit in de dosismaat Lden ook het effect van laagfrequent geluid verdisconteerd? Weegt dit effect zwaarder mee dan in huidige normstellingen?

De Lden is opgebouwd uit A-gewogen equivalente niveaus, en dus ook lage frequenties. De Lden bevat evenwel geen extra weging voor laagfrequent geluid. Uit de frequentiespectra blijkt trouwens dat de gehoordrempel voor laagfrequent geluid nergens overschreden zal worden.

28

Hoe moet het voorliggende voorstel worden gezien in het licht van de EU-richtlijn 2002/49 EG waarin wordt ingezet op het handhaven van milieukwaliteit met betrekking tot omgevingslawaai waar deze goed is?

Dit voorstel houdt geen verband met deze bepaling. Er wordt immers niet aangegeven of en waar deze turbines geplaatst gaan worden. Als een bevoegd gezag een bepaald gebied wil vrijwaren van geluidblootstelling, kan daarvoor het best het ruimtelijke spoor benut worden.

29

Is het u bekend dat de EU richtlijn 2002/49/EG inzake de evaluatie en beheersing van omgevingslawaai, als ook het door u aangehaalde EU-position paper de Lden onvermeld laten en derhalve ook niet aanbevelen als geschikte dosismaat voor windturbinegeluid?

Het Position Paper on Indicators schetst enerzijds een universele aanpak voor geluidindicatoren (die geldt voor alle geluidbronnen, dus ook windturbines) en geeft anderzijds een lijst van mogelijke alternatieven. Aan de hand van een aantal criteria is in EU-verband – uiteindelijk – de Lden geselecteerd als geluidmaat voor alle bronsoorten.

In de aanbeveling staat het volgende: «The Working Group recommends that the LEU and the LEU,N should be used for reporting data on overall noise exposure for each specific source separately (the specific noise sources would normally be one or more of road, rail, aircraft, or industrial noise or other man-made sources) to the European Commission». De term LEU is de naam die werkgroep aan de Lden heeft gegeven,; de Commissie heeft dit niet overgenomen. Mogelijk heeft dit tot het misverstand geleid dat het Position Paper de Lden niet aanbeveelt. Overigens heeft de Nederlandse Gezondheidsraad al in 1997 (Advies nr 23: «Omgevingslawaai beoordelen») aanbevolen de Lden (en Lnight) in te voeren.

30

Is het waar dat in de EU-richtlijn 2002/49/EG een Lnight, een specifieke norm voor ’s nachts, wordt voorgeschreven voor geluidsbronnen die tot slaapverstoring kunnen leiden?

De Richtlijn schrijft niet expliciet voor dat indien een keuze voor Lden wordt gemaakt tevens een keuze voor de Lnight moet worden gemaakt, noch dat specifieke bescherming voor de nacht moet worden ingevoerd. Wel bestaat de verplichting om Lden en Lnight toe te passen voor de kartering van geluidknelpunten en het maken van actieplannen.

31

Bent u bereid een Lnight voor windturbines op te nemen in de voorgestelde wijziging van het Activiteitenbesluit? Zo nee, waarom niet? Kunt u in laatste geval uiteenzetten waarom u voor andere bronnen van industrielawaai wel een nachtwaarde als norm handhaaft?

Zie antwoord op vraag 6. De vraag is of het noodzakelijk is Lnight voor deze specifieke bron in te voeren met het oog op de bescherming van de nachtrust. Om redenen van eenvoud is het aantrekkelijk om met één geluidmaat te volstaan, anderzijds kunnen er goede redenen zijn om de nacht extra bescherming te bieden, zoals bij luchtvaartlawaai gebeurt. In het geval van windturbines is gebleken dat met alleen de Lden voldoende bescherming voor nachtelijk lawaai wordt geboden. Er is immers een nachtstraffactor van – 10 dB in de Lden verdisconteerd. Daarom acht ik een afzonderlijke Lnight niet nodig.

32

Indien u niet bereid bent een Lnight in uw voorstel op te nemen, bent u dan wel bereid de Lden dusdanig aan te passen dat de geluidsbelasting ’s nachts altijd beneden de 35 dB blijft?

Het beperken van de nachtwaarde tot 35 dB (dit zou overigens nadere onderbouwing behoeven: er is geen onderzoek specifiek naar effecten van de nachtelijke blootstelling van windturbinegeluid) komt neer op het aanscherpen van de Lden norm naar ca 41 Lden. Dit is een aanscherping van de bestaande normstelling in het Activiteitenbesluit die de mogelijkheden voor plaatsing van windturbines drastisch zou beperken.

33

Kunt u bevestigen dat de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening adviseert om voor het landelijk gebied een nachtnorm van ten hoogste 35 dB (A) in de milieuvergunning op te nemen? Bent u nog steeds van oordeel dat voor bronnen van industrielawaai waarvoor de vergunningsplicht is opgeheven en waarvoor in plaats daarvan algemene regels gelden, dezelfde nachtnorm van ten hoogste 35 dB (A) passend is in het landelijk gebied?

De Handreiking Industrielawaai en vergunningverlening is een circulaire. Bij vergunningverlening gebruikt het bevoegd gezag deze circulaire ter invulling van «nodig ter bescherming van het milieu». Het bevoegd gezag dient rekening te houden met deze circulaire. Dat betekent dat het bevoegd gezag gemotiveerd kan afwijken van de handreiking. De handreiking biedt het bevoegd gezag dus een zekere beoordelingsvrijheid.

De algemene regels hebben echter een bindend karakter. Dat wil zeggen dat het bevoegd gezag deze regels in beginsel in acht dient te nemen. Afwijken van deze algemene regels kan alleen voor zover die mogelijkheid in de regelgeving wordt geboden (maatwerkvoorschriften). Zie ook het antwoord op vraag 10.

34

Wanneer is het Reken- en meetvoorschrift voor windturbines gereed? Bent u bereid de ministeriële regeling Reken- en meetvoorschrift voor windturbines aan de Kamer voor te leggen? Kan dit gelijktijdig met het antwoord op deze feitelijke vragen worden gepubliceerd?

Het reken- en meetvoorschrift windturbines is in concept gereed, maar kan pas in werking treden als de Ontwerp-AMvB in werking treedt. De totstandkoming volgt het consultatietraject dat voor dit soort voorschriften gebruikelijk is. Overigens is hier sprake van een beleidneutraal document, waarvan de beoordeling specifieke akoestische kennis vereist. Ik zal dit voorschrift zodra het gereed is ter kennisname aan u toezenden.

35

Gesteld wordt dat een norm van 47 Lden in lijn is met de bestaande uitvoeringspraktijk. Is deze conclusie feitelijk juist? Wordt in de huidige uitvoeringspraktijk niet ook gewerkt met een nachtwaarde die lager ligt?

Voor de meldingsplichtige windturbines is de conclusie geheel correct. Voor de vergunningsplichtige parken ligt dit genuanceerder. Van een meer dan incidentele toepassing van lagere nachtwaarden is mij niets bekend. Wel is het zo dat in de huidige systematiek de nacht bepalend is voor de normering. Indien er beperkingen (zoals stilstand-voorzieningen) worden opgelegd, zullen deze zich op de nacht richten.

36

Kunt u uiteenzetten, middels onderbouwde berekeningen over verschillende etmaalperiodes, hoe de Lden norm van 47 dB zich verhoudt tot de huidige situatie?

Bijgevoegd is het RIVM-rapport «Evaluatie nieuwe normstelling windturbinegeluid, 2009», waarin de gevraagde vergelijking is gemaakt. Niet gepubliceerde berekeningen van akoestische adviseurs komen tot gelijksoortige uitkomsten, zij het met een iets ruimere marge.

37

Kunt u bevestigen dat een windmolen of een groepering daarvan welke gedurende een heel etmaal een geluidsbelasting op een woning veroorzaakt van 41 dB voldoet aan de voorgestelde norm van 47 dB Lden? Kunt u voorts bevestigen dat daarmee een belasting van 41 dB constant, of in hogere pieken indien de molen of de groep over een deel van het etmaal of het jaar minder geluid produceert, mogelijk wordt onder de voorgestelde norm? Indien ja, kunt u bevestigen dat u de nachtnorm voor windturbines ten opzichte van andere industriële bronnen juist verruimt in plaats van aanscherpt?

Wanneer in de formule waarmee de Lden wordt berekend voor de dag-, de avond- en de nachtwaarde 41 wordt ingevuld levert dat als uitkomst 47 dB. Bij deze berekening wordt voor de avondperiode een straftoeslag van 5 dB toegepast en voor de nacht 10 dB. Ook wordt rekening gehouden met het feit dat de dag 12 uur, de avond 4 uur en de nacht 8 uur duurt.

Hoe dit jaargemiddelde van 41 is opgebouwd, hangt af van het type en de hoogte van de windturbine. Zowel de stille perioden als de kortdurende «lawaaiige» perioden tellen mee. Dit is in afwijking van de huidige normering bij industrielawaai, waarbij de lawaaiigste 12 dagen (en nachten) niet meetellen. In het licht hiervan is het onmogelijk aan te geven of de nachtnorm voor windmolens aangescherpt of verruimd wordt ten opzichte van die voor de industrie.

38

Welke conclusie trekt u uit de bevindingen van TNO dat het geluid van windturbines bij gelijke belasting als hinderlijker wordt ervaren dan geluid van wegverkeer, railverkeer of industriële bedrijvigheid?

De dosis-effect relatie die TNO heeft bepaald stelt mij in staat de normering voor verschillende bronnen onderling te vergelijken. De conclusie daaruit is dat windturbines bij de gekozen normering niet onevenredig bevoor- of benadeeld worden.

39

Bent u bereid de norm voor windturbines zodanig scherper te stellen dan de norm voor ander industriële bedrijvigheid, dat er niet meer hinder optreedt?

Zie antwoord op vraag 38. Voor normstelling wordt een afwegingskader gehanteerd dat voor- en nadelen van de verschillende opties tegen over elkaar zet. Elementen hierin zijn de bescherming van de bewoners en de noodzaak voor duurzame energie.

40

Hoe frequent en in welke mate zal de gekozen Lden-methodiek (integratie van dag-, avond- en nachtwaarden en vaste middelingstijd van 1 jaar) de waarden voor maximaal toelaatbare geluidshinder overschrijden, gelet op de inschatting dat het berekende niveau van ernstige hinder (TNO: 9% bij 47 Lden) vergelijkbaar is met hetgeen bij de normering voor wegverkeer, railverkeer en industrielawaai als maximaal toelaatbaar wordt beschouwd en de constatering dat de onderzoeksresultaten van TNO voor de dosis-effect relatie bij windturbines een grote onzekerheidsmarge laten zien?

Het percentage ernstige hinder van 9% is afkomstig uit het dosis-effect onderzoek van TNO. Dit onderzoek laat ook zien dat de onzekerheidsmarge in dit geval wat groter is dan dat van de dosis-effect onderzoeken van de andere bronnen. Belangrijke invloedsfactoren bij hinder van windturbines zijn profijt van de bron en het zicht erop. Door met deze en andere factoren reken te houden bij de voorbereiding en de plaatsing kan indien aan de voorgestelde norm wordt voldaan, ervan uit worden gegaan dat dit percentage naar verwachting niet wordt overschreden.

41

In 9% van de gevallen wordt ernstige hinder als gevolg van windturbines verwacht. Kunt u uiteenzetten in hoeverre dit aantal fors is in vergelijking met ernstige hinder als gevolg van bijvoorbeeld verkeer?

Het is niet zo dat in 9% van de gevallen ernstige hinder wordt verwacht. Dit is alleen het geval voor de woningen die aan 47 Lden zijn blootgesteld.

In de huidige situatie zijn 810 woningen aan niveaus van 47 Lden (of hoger) vanwege windturbines blootgesteld. Het wegverkeer stelt naar schatting 1,5 miljoen woningen bloot aan meer dan 58 Lden (qua hinder vergelijkbaar), luchtvaartverkeer ca 800 000 woningen aan 41 Lden (idem), railverkeer 200 000 woningen aan 63 Lden (idem) en gezoneerde industrie ca 100 aan 60 Lden.

42

Bent u er van op de hoogte dat een belasting door windturbines van 47 dB Lden die binnenshuis 9% ernstige hinder veroorzaakt buitenshuis 20% ernstig hinder veroorzaakt?

Ja, zie verder het antwoord op vraag 43.

43

Waarom wordt de ernstige geluidshinder buitenshuis niet meegeteld?

Hoewel dit op zich een belangrijk gegeven is, speelt dit natuurlijk ook bij alle andere bronnen. Omdat dit aspect niet- apart- is meegenomen bij de normering van andere geluidbronnen, is dit hier om de vergelijkbaarheid niet te verstoren ook niet gedaan. Het is echter bekend dat ook bij wegverkeer, railverkeer en luchtvaart de verstoring van de buitenruimte een element is dat mede de overlast bepaalt. Overigens is hier van belang dat hoge belastingen zich vaak ’s-nachts voordoen en dat dan mensen meestal binnen zijn.

44

Hoe wordt de extra geluidsoverlast buitenshuis voorkomen dan wel gecompenseerd?

Het bevoegd gezag is hiertoe een belangrijke taak toebedacht in het voortraject. Door rekening te houden met de gevoelens van omwonenden en waar mogelijk mitigerende maatregelen te treffen , kan niet noodzakelijke hinder teruggedrongen worden.

45

Bent u bereid, gelet op de constatering van TNO dat er bij Lden 47 dB door windturbines veel meer dan 9% ernstige hinder ontstaat wanneer ook naar de situatie buitenshuis wordt gekeken, de overlast buitenshuis mee te nemen in de berekening?

Zie het antwoord op vraag 43 en 44.

46

Kunt u uiteenzetten waarom u voor het platteland 9% ernstige hinder binnenshuis en 20% buitenshuis niet toelaatbaar acht voor verkeersgeluid, maar wel voor windturbinegeluid? Hoe verhoudt dit zich tot de doelstelling van de EU richtlijn 2002/49/EG en de NMP-doelen?

De constatering is niet juist; zie antwoorden op de vragen 2, 4, 12 en 41–45 voor wat betreft het woord platteland verwijs ik naar de antwoorden op de vragen 33, 47 en 48

47

Wordt middels de wijziging van het Activiteitenbesluit de differentiatie naar gebiedstype opgeheven?

Dit is voor wat betreft windmolens inderdaad juist.

48

Klopt het dat een uniform beschermingsniveau er ten opzichte van de huidige situatie toe leidt dat de bescherming tegen geluid op het platteland minder wordt vanwege de lagere geluidsbelasting daar?

Uit de – schaarse – wetenschappelijke gegevens blijkt dat juist bij een hoger omgevingsniveau er meer hinder wordt ondervonden. Het pleidooi voor stille gebieden in de stad is daar voor een deel op gebaseerd.

49

Kunt u uiteenzetten waarom u niet vasthoudt aan de nog recentelijk door u bepleite huidige nuancering in de geluidsnormering, vooral op het platteland?

Zie het antwoord op vraag 48

50

Via maatwerkvoorschriften kan het bevoegd gezag verdergaande bescherming bieden. Genoemd wordt het voorbeeld van stiltegebieden. Is dit het enig denkbare voorbeeld? Waaraan kan nog meer worden gedacht? Kunnen hier ook gevoelige bestemmingen als woningen en scholen toe behoren?

Scholen en ziekenhuizen zijn gevoelige bestemmingen die mogelijk extra aandacht behoeven voor het geval die zich in de invloessfeer van windmolens bevinden. Ook om andere redenen kan het bevoegd gezag op grond van artikel 3.14a,2de lid van deze Ontwerp-AmvB afwijken van de norm. De afwijking dient dan wel terdege gemotiveerd te zijn. Vergelijk ook de antwoorden op de vragen 10 en 33.

51

Is de afstand van vier keer de ashoogte tot de bebouwing voldoende afstand om veiligheid te garanderen? Zo ja, op grond van welke wetenschappelijke gegevens is die afstand bepaald?

Een afstand van 4 keer de ashoogte is niet zondermeer afdoende om de maximale werpafstand en dus veiligheid in absolute zin te borgen. In het veiligheidsbeleid wordt echter uitgegaan van een risicobenadering waarbij de bevolking het basisveiligheidsniveau PR 10–6/jr geboden wordt.

De maat van 4 keer de ashoogte moet ook niet gerelateerd worden aan (absolute) veiligheid. Het is een maat die slechts aangeeft wanneer het risico niet via het huidige Activiteitenbesluit geborgd wordt, maar individueel via vergunningverlening beoordeeld moet worden. In het basisveiligheidsniveau wordt bij deze maat via het Activiteitenbesluit voorzien.

De risico’s van windturbines worden beoordeeld op basis van de gegevens, zoals weergegeven in het Handboek Risicozonering Windturbines» (SenterNovem, 2005).

52

Is vier keer de ashoogte ook de veilige afstand tot autowegen en spoorwegen? Zo nee, waarom niet en hoe is het risico langs autowegen en spoorwegen bepaald?

De afstand van 4 keer de ashoogte is daar, zoals weergegeven bij vraag 51 niet voor bedoeld, maar zal de risico’s i.r.t. transportassen normaliter afdekken. Het beleid voor de t.o.v. wegen en water aan te houden afstanden is neergelegd in de «Beleidsregel voor het plaatsen van windturbines op, in of over waterstaatswerken» (Ministerie van VenW, 2002) en t.o.v. het spoor in de beleidsvisie «Windturbines langs auto-, spooren vaarwegen; beoordeling van veiligheidsrisico’s» (Rijkswaterstaat en NS Railinfrabeheer, 1999). De hierin neergelegde uitgangspunten worden in het kader van de vergunningverlening gehanteerd. Het gaat hierbij, bijzondere gevallen daargelaten, meestal om afstanden van 30–50 m.

53

Kunt u uiteenzetten hoe de risicoafstanden voor geluid, milieu en veiligheid voor plaatsing van windmolens en windmolenparken, langs auto- en spoorwegen, langs bebouwing en andere (beperkt) kwetsbare objecten in andere Europese landen zijn geregeld? Hoe verhouden die risicoafstanden zich tot de door Nederland gehanteerde afstanden?

Voor zover mij bekend is dit in een aantal West-Europese landen redelijk wisselend geregeld, bijvoorbeeld in regelgeving, circulaires, normen, adviezen. Ook komt het voor dat er niets specifieks is vastgelegd. Inhoudelijk zijn er verschillen, maar ook overeenkomsten te constateren. Het Nederlandse beleid staat zeker niet haaks op hetgeen in andere West-Europese landen gevoerd wordt. Maar voorzichtigheid in het trekken van conclusies blijft geboden, omdat de beschikbare informatie soms niet volledig en niet altijd eenduidig is. Het is dus lastig vergelijken.

Ter illustratie, meer praktisch en gerelateerd aan een 3 MW turbine, een overzicht van hetgeen voor zover bekend in een aantal landen gehanteerd wordt:

Geluid:

België (Vlaanderen) 250 m. of < dan aanvullend onderzoek

België (Wallonië) 350 m.

Duitsland 45 dB(A) = 400–500 m.

Groot Brittanië 35–40 dB(A) dag en 43 dB(A) nacht = ca. 380 m.

Frankrijk 500 m. en max. 5 dB(A) dag en 3 dB(A) nacht > achtergrond

Denemarken 4 maal ashoogte; < 500 m. dan onderzoek = ca. 360 m.

Nederland (nieuw) 47 dB = ca. 360 m.

Zie bijlage 2 voor een gedetailleerd overzicht geluidnormering windturbines in andere landen.1

Slagschaduw:

België (Vlaanderen) < 30 h/jr.

België (Wallonië) < 30 h/jr.

Duitsland < 30 h/jr.

Groot Brittanië < 30 h/jr. of 30 min/dag

Frankrijk geen vaste norm, onderzoek nodig

Denemarken < 10 h/jr. Nederland maatregelen + < 17 dagen meer dan 20 min. Incl. dagen met kortere slagschaduwbelasting = ca. 30 h/jr.

Veiligheid:

België (Vlaanderen) < 200 m. van BRZO bedrijf dan nader onderzoek

België (Wallonië) tiphoogte = ca. 140 m.

Duitsland intrinsiek veilig: geen vaste norm, zonodig nader onderzoek

Groot Brittanië geen vaste norm (vaak: tiphoogte + 10%)

Frankrijk wisselende eisen per regio, maar vaak > x-maal tiphoogte

Denemarken 4 maal ashoogte = ca. 400 m. Nederland (nieuw) PR 10-6/jr kwetsbare en PR 10-5/jr beperkt kwetsbare objecten

ofwel voor 3 MW respectievelijk ca. 160 en 45 m. NB. In een aantal landen wordt er van uit gegaan dat de geluidnorm het veiligheidsaspect voldoende afdekt.

54

Is het waar dat in Duitsland een minimale afstand van 1,5 km wordt gehanteerd van grote windmolenparken tot bebouwing? Zo ja, welke argumenten worden daarvoor gegeven? Voor zover mij bekend is dit niet het geval; zie antwoord op vraag 53.

55

Kunt u uiteenzetten bij wie de verantwoordelijkheid ligt voor veiligheidsnormen bij bestaande windmolens die niet aan de nieuwe normen voldoen?

Die verantwoordelijkheid ligt bij de exploitant van de windturbine en het bevoegd gezag in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening.

56

Kunt u uiteenzetten hoeveel molens op dit moment niet aan de nieuwe veiligheidsnormen voldoen?

Daar heb ik geen inzicht in. Als het Handboek Risicozonering Windturbines is toegepast, is evenwel niet te verwachten dat dit vaak voorkomt. Overigens gelden de nieuwe normen voor nieuwe situaties.

57

Hoe verhoudt het spreidingsgevaar van gevaarlijke stoffen zich tot het gevaar van een afbrekende wiek?

Falen van een windturbine treedt op door bladbreuk, overtoeren, mastbreuk en naar beneden vallen van gondel of rotor. Het risico is dat personen daarbij momentaan geraakt worden door (delen van) de windturbine. De trefkans is daarbij relatief klein. Bij gevaarlijke stoffen komt een wolk vrij, die zich verspreidt in de lucht en waarbij de trefkans groter is. Het risico wordt gevormd door brand, explosie, verspreiden toxische stoffen ed. Ook niet momentane effecten kunnen optreden. Groepsrisico zal vooral bij het vrijkomen van gevaarlijke stoffen een rol spelen.

De impact van een incident met een windturbine is dus, hoewel op zich natuurlijk niet onbelangrijk, echter van een duidelijk andere orde van grootte en daarom ook niet zo specifiek als bij externe veiligheid geregeld.

Een en ander neemt niet weg dat in beide gevallen het bieden van het basisveiligheidsniveau PR 10–6/jr voor kwetsbare objecten uitgangspunt kan en moet zijn. Zie het antwoord op vraag 51.

58

Bent u bereid een centraal register bij te houden van ongevallen met windmolens? Zo nee, waarom niet?

Het bijhouden van een centraal register van ongevallen met windturbines acht ik niet nodig. Uitgangspunt voor mij blijft dat windturbines aan de geldende regelgeving voldoen. Ongelukken worden daarmee zo veel mogelijk voorkomen, maar zijn in een risicobenadering niet geheel uit te sluiten. Wel moeten ongevallen op grond van hoofdstuk 17 van de Wet milieubeheer aan het bevoegd gezag gemeld worden.

59

Zijn er kansen om de hinder van lichtschittering te verminderen niet benut, zoals het verven van rotorbladen in een bepaalde (grijze) kleur en met bepaalde (matte) verf, aangezien deze voorschriften niet worden gewijzigd?

Het Activiteitenbesluit legt thans via NEN-norm vast welke soorten verf mogen worden toegelaten. Voor zover mij bekend levert dit geen problemen op, reden om deze bepaling niet te wijzigen.

60

Zijn er kansen om de horizonvervuiling te verminderen niet benut, zoals die bijvoorbeeld wel worden benut bij de windmolens bij Woerden, waar groene voet en grijze mast ervoor zorgen dat de molens beter wegvallen tegen de horizon?

In het algemeen doet de initiatiefnemer zelf een voorstel voor de kleurstelling van de windturbines. Dit wordt betrokken bij visualisaties die aan de gemeente worden aangeboden ten behoeve van de communicatie met omwonenden. Kleuren kunnen worden gebruikt om de voet van de mast de camoufleren, om de mast als geheel minder met de lucht te laten contrasteren, maar ook om met opvallend kleurgebruik windturbines in het oog te laten springen op een door de lokale bevolking gewaardeerde manier. Van al deze vormen van kleurgebruik zijn voorbeelden in Nederland te vinden.

Voor zover mij bekend staan de in de vragen beschreven windmolens overigens niet bij Woerden, de beschrijving doet mij denken aan windturbines langs de A4 nabij Zoeterwoude, waarbij gericht van niet-contrasterende dus camouflerende kleuren gebruik gemaakt is.

Voor wat betreft het juridisch instrumentarium voor inpassing in de omgeving kan ik u het volgende mededelen. De situering van windturbines in het landschap kan niet bij deze AMvB worden geregeld aangezien het lokaal maatwerk betreft. Voor de beoordeling hiervan is het Wro-plan het meest geschikt. Voorts kan bij de door de initiatiefnemer gekozen vormgeving en kleurstelling welstandsbeoordeling ingevolge Afdeling 3 van de Woningwet een rol spelen.

61

Waarom wordt ervoor gekozen om van niet-mer-beoordelingsplichtige windturbines niet standaard een omgevingsvergunning te verlangen?

Mijn beleid is erop gericht om zoveel mogelijk windturbines onder de algemene regels te laten vallen, in plaats van onder de milieuvergunningplicht. Algemene regels hebben een aantal voordelen ten opzichte van een milieuvergunningplicht. Voor bedrijven (windturbines) die geheel onder algemene regels vallen, hoeft geen oprichtings- of veranderingsvergunning te worden aangevraagd bij het bevoegd gezag. Het achterwege blijven van de vergunningprocedure betekent een lastenverlichting, omdat een vergunningprocedure in het algemeen meer kosten met zich meebrengt dan een melding in het kader van het Activiteitenbesluit. Daarnaast levert het vervallen van de vergunningprocedure tijdwinst op voor het oprichten, dan wel wijzigen of uitbreiden van een bedrijf (i.c. windmolenpark).

Op grond van Europeesrechtelijke verplichtingen is het echter niet mogelijk om alle windturbines onder algemene regels te brengen. De richtlijn inzake de milieu-effectrapportage voor projecten (nr. 85/337/EEG) vereist voor merplichtige en merbeoordelingsplichtige activiteiten een vergunning. De merplichtige en merbeoordelingsplichtige windturbines zullen dan ook altijd vergunningplichtig zijn. Indien ten aanzien van merbeoordelingsplichtige windturbines door het bevoegd gezag wordt geoordeeld dat geen milieu-effectrapport gemaakt hoeft te worden, betekent dit dat er geen sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu en is er dus eigenlijk geen reden voor een individuele beoordeling door het bevoegd gezag. In die gevallen zal, na de inwerkingtreding van de Wabo, een reguliere omgevingsvergunning worden afgegeven, omdat de richtlijn nu eenmaal een vergunning voor merbeoordelingsplichtige windturbines vereist. Deze vergunning zal eenvoudig zijn en zal inhouden dat de voorgenomen windturbines geplaatst mogen worden op de voorgenomen locatie. De windturbines moeten vervolgens voldoen aan de algemene regels uit het Activiteitenbesluit. Indien het bevoegd gezag echter oordeelt dat er wel een milieu-effectrapport moet worden gemaakt, dan zal er een uitgebreide omgevingsvergunning, die vergelijkbaar is met de huidige Wm-vergunning, moeten worden aangevraagd. Van windturbines die niet merplichtig of niet merbeoordelingsplichtig zijn, wordt aangenomen dat zij geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zullen hebben. Deze windturbines moeten voldoen aan deze Ontwerp-AMvB, zonder voorafgaande vergunning van het bevoegd gezag. De richtlijn schrijft voor deze gevallen geen vergunning voor.

62

Wie is er in het geval van overtredingen, fouten of ongelukken verantwoordelijk voor niet-mer-beoordelingsplichtige en dus niet-omgevingsvergunningplichtige windturbines?

Dat is in eerste instantie de exploitant van de windturbine, maar ook het bevoegd gezag in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening heeft zijn verantwoordelijkheid.

63

Kunt u uiteenzetten hoe het kan zijn dat Rijkswaterstaat wél vergunningen noodzakelijk kan stellen voor het in de nabijheid van haar werken plaatsen van nieuwe windturbines, terwijl dit niet afdoende tot de mogelijkheden behoort van andere, niet-publieke instanties?

De wetgever heeft de door Rijkswaterstaat beheerde werken, terreinen en wateren van dermate groot openbaar belang geacht dat hij daarvoor een beschermend wettelijk regime heeft vastgelegd. De meest relevante wet op dit moment is de Wet beheer rijkswaterstaatswerken (in de nabije toekomst de Waterwet). Deze legt vergunningplicht op aan bepaalde activiteiten die het functioneren van een rijkswaterstaatswerk in gevaar kunnen brengen. De minister van Verkeer en Waterstaat heeft in beleidsregels en aanverwante regels (zie antwoord op vraag 52) voorwaarden bekend gemaakt, waaronder geen vergunningplicht ontstaat en ook anderszins medewerking van het ministerie kan worden verkregen. Deze duidelijkheid vooraf vermindert de administratieve lasten en voorkomt vertraging bij projectontwikkeling.

Ik kan mij vooralsnog niet goed voorstellen dat vragensteller(s) beogen niet-publieke instanties voortaan vergunningen te laten verlenen, met als motief dat Rijkswaterstaat dat wel mag.

De belangen van niet-publieke instanties zijn anders geborgd, namelijk via inspraak- en rechtsbeschermingsmomenten in besluitvormingsprocedures. Daarbij kunnen deze instantie evenals belanghebbende burgers hun zienswijze duidelijk maken aan het bestuursorgaan respectievelijk hun belang bij een aangevraagd besluit aan de rechter. Vergelijk de laatste zin van de antwoorden op de vvragen 10 en 81.

64

Kunt u openbaar maken welke 810 woningen een overschrijding van de Lden norm van 47 dB ervaren? Zo nee, waarom niet? Bent u dan bereid hier onderzoek naar te laten verrichten? Kan daarbij worden onderzocht in hoeverre het gaat om woningen van eigenaren van windmolens?

De gegevens uit het RIVM onderzoek «Evaluatie nieuwe normstelling windturbinegeluid, 2009» zijn niet tot op woningniveau beschikbaar. Naar de overschrijdingen van de 47 Lden zal nader onderzoek worden verricht Daarbij kan de vraag of het al dan niet woningen van eigenaren van windmolens betreft worden meegenomen.

65

Kunt u verklaren waarom u niet eerder bent opgetreden tegen de geluidsoverlast bij de woningen waar overschrijding van de thans geldende norm optreedt?

De Minister van VROM is hier geen bevoegd gezag; dit is veelal het gemeentebestuur wel en in sommige geval – tevens – het provinciaal bestuur.

66

Wat zijn de uitkomsten van het nadere onderzoek die moeten leiden tot een afweging of sanering opportuun is? Voor wie zijn de kosten van een eventuele sanering? Wanneer is er meer duidelijkheid over de te nemen maatregelen?

Onderzoeksresultaten zijn nog niet beschikbaar. Pas als deze beschikbaar zijn kan een goed onderbouwd besluit worden genomen over de vraag of sanering opportuun is. Naar verwachting zal hier medio 2011 duidelijkheid over worden gegeven.

67

Wat is de termijn waarbinnen omwonenden van een niet aan de Lden-voldoenende windturbine de uitslag van het genoemde onderzoek mogen verwachten?

De verwachting is dat circa een jaar na inwerkingtreding de resultaten van het onderzoek bekend kunnen zijn indien de lokale overheden en windexploitanten voldoende medewerking verlenen.

68

Kunt u uiteenzetten wanneer besloten wordt om tot eventuele sanering van bestaande en verouderde windmolens over te gaan?

Na afloop van het eerder genoemde onderzoek.

69

Hoe worden nieuwe saneringsoperaties voorkomen?

Verwacht wordt dat de nieuwe normering zoveel duidelijkheid zal brengen dat overschrijdingen (anders dan door een besluit daartoe van het bevoegd gezag) niet zullen voorkomen. Goede naleving en handhaving zullen hier zeker aan kunnen bijdragen.

70

Indien uit genoemd onderzoek blijkt dat aanpassing van woningen goedkoper is dan sanering van windturbines, wie draait dan voor deze kosten op?

Dit probleem vraagt een zorgvuldige afweging. De omvang van de financiële consequenties speelt daarbij een belangrijke rol. Ik kan daar niet op vooruit lopen.

71

Wordt bij de eventuele toekomstige aanpassing van huizen uitgegaan van de Lden-overschrijding op jaarbasis, of van maximale, ad hoc overschrijding?

De Lden is gedefinieerd als jaargemiddelde, dus een overschrijding kan alleen in deze termen bestaan.

72

Indien op basis van de uitkomst van het onderzoek naar saneringsmethodiek uiteindelijk gekozen wordt voor aanpassing van gevels, hoe denkt u dan te kunnen compenseren voor normoverschrijdende geluidsoverlast buitenshuis?

Gevelisolatie is een saneringsmaatregel die toegepast wordt als andere maatregelen (hetzij aan de bron, hetzij in de overdracht of in combinatie) niet afdoende zijn. Dat betekent in dat geval dus ook dat overlast buiten de woning in die situaties als onvermijdelijk wordt beschouwd.

73

Bent u van mening dat de geluidshinder voor burgers bepaald wordt door de hoeveelheid intredend geluid, in andere woorden door de hoeveelheid geluidsimmissie? Zo nee, hoe ziet u geluidshinder dan bestaan? Zo ja, bent u van mening dat geluidshinder derhalve het best beoordeeld kan worden aan de hand van een immissieregeling?

Zie het antwoord op vraag 74

74

Is het u bekend dat in het in uw opdracht opgestelde TNO-rapport «Hinder door geluid van windturbines» de mate van hinder is onderzocht aan de hand van en gecorreleerd met gemeten immissiegegevens en dat de basisgegevens waarop de hinder in het rapport is beoordeeld immissiegegevens zijn? Kunt u uiteenzetten waarom zij desondanks kiest voor een andere dosismaat, Lden, die op onnauwkeurige wijze van immissiegegevens is afgeleid en handhaving door immissiemeting vrijwel uitsluit?

Om misverstanden te vermijden: de voorgestelde regeling is bij uitstek een immisieregeling (de geluidsbelasting aan de gevel wordt bepaald). Het meest nauwkeurig kan deze worden afgeleid door uit te gaan van de emissie (de geluidproductie van turbine, op ashoogte). Anders dan U veronderstelt, kan de emissie zeer nauwkeurig worden vastgesteld omdat dicht bij de bron gemeten wordt waardoor stoorgeluiden minder een rol spelen. Het vaststellen van de geluidsbelasting bij de woning is echter bij deze in absolute zin lage waarden veel lastiger en daarom ook onnauwkeuriger.

75

Acht u het aanvaardbaar dat handhaving door middel van immissiemeting wordt verlaten voor een systeem waarbij deze vorm van handhaving vrijwel uitgesloten is? Zo ja, waarom?

De werkelijk optredende niveaus bij de voorgestelde norm zijn zo laag (meestal lager dan 40 dB(A)) dat een goede imissiemeting aan de hand waarvan een jaargemiddelde waarde is vast te stellen zeer moeilijk is uit te voeren. De gekozen methode die uitgaat van controle van de emissie door middel van een gestandaardiseerde procedure is dan betrouwbaarder.

76

Bent u van mening dat controle op naleving van de Lden norm aan de hand van een achteraf berekend jaargemiddelde in hoge mate afhangt van gegevens over het precieze verloop van de door de turbine-eigenaar te verstrekken elektriciteitsproductie en van een voortdurend goed functioneren van de turbine waarop immers de schatting van de geluidsemissie is gebaseerd? Zo nee, waarom niet? Indien ja, kunt u een gedetailleerde uitleg geven over hoe u de evidente fraudegevoeligheid van dit systeem denkt te kunnen ondervangen?

In de Ministeriele Regeling worden de gegevens opgenomen die de exploitant dient aan te leveren. De kans dat hiermee gefraudeerd wordt is klein, omdat immers ook het elektriciteitsbedrijf de gegevens gebruikt om betaling van de geleverde stroom te verrichten. Eventuele fraude zou daarmee snel aan het licht komen. Overigens is voor het controleren van de Lden alleen de gemiddelde productie over dag, avond en nacht nodig. Exacte details worden vastgelegd in de Ministeriele Regeling

77

Hoe gaat u op een effectieve manier handhaven? Wat gaat onderzoek naar geluidsoverlast kosten om bij één dispuut het gelijk of ongelijk van de appelant vast te stellen en hoe lang gaat dat onderzoek duren?

Het is aan het bevoegd gezag om handhavend op te treden. Omdat onderzoek naar de geluidemissie van de turbine makkelijker is uit voeren dan een meting op het ontvangpunt, zullen de kosten ook lager uitvallen dan in de huidige situatie.

78

Kunt u beargumenteerd uiteenzetten dat de nieuwe berekenings- en beoordelingssystematiek eenvoudiger uit te voeren en te handhaven is?

De nieuwe rekenmethodiek is opgebouwd uit bekende elementen. Daarbij wordt gebruik gemaakt van standaard invoer (zoals de emissiegegevens van de turbine en de windsnelheidsgegevens van het KNMI). De vereenvoudigingen zitten verder in het achterwege blijven van een immissiemeting en een referentieniveaubepaling.

79

Bent u bereid om voordat dit systeem mogelijkerwijs wordt ingevoerd een ex-ante studie te laten verrichten om na te gaan of praktische handhaving wel mogelijk is? Zo nee, waarom niet?

Er zijn voldoende gegevens voorhanden om nu te kunnen beoordelen dat de handhaving uitvoerbaar is.

80

Kunt u uiteenzetten welke wettelijke middelen omwonenden na eventuele invoering van dit systeem zullen hebben om overlast te kunnen onderbouwen? Kunt u voorts uiteenzetten of omwonenden na eventuele invoering op grond van een gemeten geluidsbelasting de mogelijkheid hebben een klacht in te dienen?

Het staat bewoners te allen tijde vrij een klacht in te dienen bij het bevoegd gezag. Het is dan aan het bevoegd gezag om te beoordelen of een controle van de geluidproductie van de turbine uitgevoerd moet worden. Een immissiemeting zal alleen in uitzonderlijke omstandigheden aanleiding kunnen geven tot het uitvoeren van een dergelijk onderzoek. Dit komt omdat één meting van de immissie in het algemeen geen aanwijzing op kan leveren over de overschrijding van de Lden-grenswaarde

81

Op welke wijze kunnen belanghebbenden achteraf nog bezwaar aantekenen tegen de plaatsing?

Tegen de plaatsing kan achteraf door belanghebbenden geen bezwaar worden aangetekend indien de molen valt onder het regime van deze AMvB. Een vergunning moet echter nog wel worden verleend voor merplichtige en merbeoordelingsplichtige windturbines. In die gevallen kan men wel bezwaar aantekenen. In gevallen waarin geen vergunning is verleend, maar de algemene regels van toepassing zijn, kan een verzoek om handhaving en om het voorschrijven van een maatwerkvoorschrift worden gedaan. Zie ook mijn antwoord op de vragen 10, 33 en 61. De houder van de windturbine waarvoor geen vergunning behoeft te worden afgegeven, is wel verplicht de oprichting daarvan te melden aan het bevoegd gezag en een akoestisch rapport te overleggen. Het afzien van die melding is strafbaar gesteld op grond van de Wet op de economische delicten. De regeling van geluid en veiligheid van windturbines bij deze Ontwerp-AMvBdoet niet af aan de rechten van bezwaar en beroep in de RO-procedure en bij de bouwvergunning voor een windturbinepark of afzonderlijke turbines.

82

Kunnen belanghebbenden bezwaar maken op grond van direct intredend lawaai waar ze werkelijk last van hebben of moeten zij een jaar lang meten totdat ze een gemiddelde, de Lden, vast kunnen stellen die geen recht doet aan de overlast die ze in werkelijkheid kunnen hebben?

Uit het verplichte akoestisch onderzoek moet blijken aan welke specificaties de windturbine moet voldoen. Als uit de emissiemeting blijkt dat de windturbine niet aan de specificaties voldoet zodat overschrijding van het jaargemiddelde onvermijdelijk is, dan kan direct handhavend worden opgetreden.


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van Gent (GL), Van der Staaij (SGP), Poppe (SP), Snijder-Hazelhoff (VVD), ondervoorzitter, Depla (PvdA), Van Bochove (CDA), Koopmans (CDA), voorzitter, Spies (CDA), Van der Ham (D66), Van Velzen (SP), Vietsch (CDA), Aptroot (VVD), Samsom (PvdA), Boelhouwer (PvdA), Roefs (PvdA), Neppérus (VVD), Van Leeuwen (SP), Jansen (SP), Van der Burg (VVD), Van Heugten (CDA), Ouwehand (PvdD), Bilder (CDA), Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU), Linhard (PvdA) en De Mos (PVV).

Plv. leden: Vendrik (GL), Van der Vlies (SGP), Polderman (SP), Remkes (VVD), Jacobi (PvdA), Pieper (CDA), Koppejan (CDA), Ormel (CDA), Koşer Kaya (D66), Leijten (SP), Schreijer-Pierik (CDA), De Krom (VVD), Vermeij (PvdA), Waalkens (PvdA), Vos (PvdA), Zijlstra (VVD), Langkamp (SP), Gerkens (SP), Elias (VVD), Schermers (CDA), Thieme (PvdD), Algra (CDA), Ortega-Martijn (CU), Smeets (PvdA) en Agema (PVV).

XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven