nr. 90
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN
MILIEUBEHEER
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 22 juni 2009
In de motie van Van der Ham C.S. nr 31 209, 49 ingediend op 3 november
2008 wordt de regering verzocht het klimaat en energiebeleid in het kader
van Schoon en Zuinig jaarlijks op effectiviteit te laten doorrekenen door
het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL). Op 13 mei jl. hebben ECN en
PBL de gevraagde doorrekening van het Schoon en Zuinig beleid gerapporteerd
in de publicatie Verkenning Schoon en Zuinig.
Ook volgend jaar zullen PBL en ECN een dergelijke doorrekening uitbrengen.
Ik heb het PBL en ECN namelijk verzocht om in april 2010 een Evaluatie van
het werkprogramma Schoon en Zuinig te publiceren, waarin ook de effecten van
het aanvullend beleidspakket van het kabinet zullen worden meegenomen. De
evaluatie zal worden uitgevoerd tegen de achtergrond van een nog op te stellen
nieuwe Referentieraming. Deze referentieraming vormt voor de jaren daarna
de raming op grond waarvan het PBL jaarlijks in de Milieubalans een doorkijk
levert naar 2020. Wanneer de raming verouderd is, wordt door PBL en ECN een
nieuwe raming gemaakt of wordt de raming partieel aangepast aan nieuwe inzichten.
In genoemde motie wordt tevens verzocht om de kamerfracties in de gelegenheid
te stellen alternatieve plannen op een vergelijkbare wijze te laten doorrekenen.
Na overleg met het PBL kan ik meedelen dat het PBL bereid en in staat is om
alternatieve klimaatplannen te beoordelen. De resultaten zullen worden afgezet
tegen het kabinetsbeleid zoals dat in de Verkenning Schoon
en Zuinig (mei 2009) door ECN en PBL is geëvalueerd.
Ik geef u hierbij in overweging om de beoordeling van alternatieve plannen
qua timing gelijk te schakelen met de Evaluatie van het werkprogramma Schoon
en Zuinig (april 2010). In dit geval is geen sprake van de beperkingen ten
aanzien van de mogelijkheden die hieronder genoemd worden.
Mocht u er echter toch de voorkeur aan geven om voor de Algemene Beschouwingen
uw alternatieve plannen al door te laten rekenen dan dient u rekening
te houden met enkele beperkingen en spelregels van het PBL. Deze beperkingen
komen onder andere voort uit de beperkte tijd die PBL en ECN voorafgaand aan
de komende Algemene Beschouwingen beschikbaar hebben. Een beoordeling van
alternatieve plannen op die termijn zal dan ook gebaseerd zijn op bestaande
studies, zoals het Optiedocument Energie en Emissies.
Aanvullende analyses en modelberekeningen zijn op deze termijn niet mogelijk.
Voor zover op basis van deze bestaande studies kwantitatieve inschattingen
mogelijk zijn, geldt als kanttekening dat de resultaten waarschijnlijk zullen
afwijken van modelberekeningen van dezelfde plannen tegen de achtergrond van
de nieuw op te stellen Referentieraming. Bovendien kan niet worden uitgesloten
dat in bepaalde gevallen slechts een kwalitatieve inschatting kan worden gegeven.
Een beoordeling van alternatieve klimaatplannen door het PBL vergt een
intensieve interactie met de indienende partij. Hoe eerder daarmee kan worden
gestart, des te beter. Naast tijdigheid hanteert het PBL spelregels voor ondermeer
de concreetheid van de beleidsmaatregelen in de alternatieve plannen. Indien
de kamerfracties de plannen voor de Algemene Beschouwingen willen doorrekenen
is snel duidelijkheid gewenst welke kamerfracties voornemens zijn alternatieve
klimaatplannen aan het PBL voor te leggen. Uiterlijk 1 juli 2009 kunt
u aan het PBL laten weten welke kamerfracties een alternatief plan willen
laten doorrekenen door het PBL. Uiterlijk 15 juli dienen dan de definitieve
en uitgewerkte plannen bij het PBL bekend te zijn. Wanneer de kamerfracties
het doorrekenen van de plannen qua timing gelijk willen schakelen met de Evaluatie
van Schoon en Zuinig, dan zouden de kamerfracties eind september het PBL moeten
informeren van het voornemen altenatieve klimaatplannen door te willen laten
rekenen.
Om de alternatieve plannen te beoordelen op de gevolgen voor macro-economische
aspecten en de financiën van de overheid acht ik overigens tevens een
doorrekening door het CPB van belang.
De minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
J. M. Cramer