31 209
Schoon en zuinig

nr. 61
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 17 november 2008

In het Kamerdebat van 3 november 2008, waar onder andere de voortgangsrapportage Schoon en Zuinig op de agenda stond, heb ik u toegezegd om voorafgaand aan de VROM begrotingsbehandeling een reactie te sturen op de publicatie van ECN en PBL (voorheen MNP): «Tussenstand van een aantal onderdelen uit het werkprogramma Schoon en Zuinig». Middels deze brief voldoe ik aan deze toezegging. Ik benut deze brief tevens om een aantal andere toezeggingen uit het debat in te vullen en/of nader uit te werken. In deze brief zal ik de doelstellingen op het gebied van duurzame energie verduidelijken, zoals in het kamerdebat van 3 november jl. toegezegd naar aanleiding van een vraag van mevrouw Wiegman. Tenslotte zal ik de monitoring van Schoon en Zuinig in bredere zin bespreken.

Reactie op de ECN/PBL publicatie

In september 2007 is door ECN en PBL een beoordeling gemaakt van het werkprogramma Schoon en Zuinig. In deze publicatie zijn de verwachte emissies in 2011 en 2020 bepaald. Ten behoeve van de jaarlijkse voortgangsrapportage aan de Tweede Kamer heeft VROM aan ECN en PBL het verzoek gedaan om te inventariseren welke nieuwe kwantitatieve informatie sindsdien beschikbaar zijn en te rapporteren in hoeverre recente beleidsontwikkelingen en nieuwe inzichten aanleiding geven om de effectramingen uit deze beoordeling bij te stellen.

Zoals ook aangegeven in de publicatie van ECN en PBL van 3 november betreft het hier een gefragmenteerde update van de effectinschatting. Op een aantal onderwerpen, zoals de gebouwde omgeving, energiebesparing en de glastuinbouw gaat het rapport niet in. Ook is geen rekening gehouden met veranderingen in olieprijs en economische groei. Er kan daardoor ook geen nieuw compleet kwantitatief beeld geschetst worden van de verwachte effecten van Schoon en Zuinig.

Het rapport van ECN en PBL geeft een overzicht van recente beleidsontwikkelingen en nieuwe inzichten. Het beleid van dit Kabinet iszoals ook in de voortgangsrapportage aangegeven – in de startblokken gezet. De komende jaren zal duidelijk worden waartoe de inspanningen zullen leiden. Daartoe is in «Schoon en Zuinig» in 2010 een evaluatie afgesproken.

Het rapport van ECN/PBL gaat in op de volgende aspecten:

• Verkeer en Vervoer: biobrandstoffen, CO2-normering en kilometerbeprijzing.

• Overige broeikasgassen: lachgasemissies van salpeterzuurproductie, methaanuitstoot bij gasmotoren en co-vergisting.

• Het CO2-emissiehandelssysteem.

• Duurzame energie.

In onderstaande paragrafen wordt een reactie gegeven per sector en per onderdeel.

Verkeer en vervoer

ECN en PBL maken melding van een aantal mee- en tegenvallers. De belangrijkste potentiële tegenvallers zijn een verlaagde doelstelling biobrandstoffen in 2020 en de Europese normering energie efficiency. Ik ben van mening dat de negatieve inschatting van ECN en PBL op deze punten genuanceerder ligt.

Biobrandstoffen

Zoals ook aangegeven in het rapport van ECN en PBL loopt de discussie over doelstellingen van biobrandstoffen in 2020 nog.

ECN en PBL houden rekening met 5 à 10% biobrandstoffen in 2020. Ik merk op dat het door ECN en PBL genoemde uitgangspunt van 20% biobrandstoffen in 2020 voor mij nooit vastgestaan heeft. Wel treft u in het werkprogramma Schoon en Zuinig aan dat onderzoek gedaan wordt naar de haalbaarheid van 20% biobrandstoffen in 2020. Ik zal u op korte termijn een stand van zaken ten aanzien van dit onderzoek zenden.

Ik merk voorts op dat voor de vaststelling van de doelstelling voor verkeer de Europese ontwikkelingen van belang zijn. Daarbij geldt dat de doelstelling van minimaal 10% biobrandstoffen is omgezet in een doelstelling van minimaal 10% hernieuwbare energie in het eindverbruik van de transportsector. Met andere woorden: de doelstelling van 10% staat niet ter discussie, maar de manier hoe aan de doelstelling wordt voldaan lijkt te worden aangepast. De doelstelling kan bijvoorbeeld ook met hernieuwbare elektriciteit bereikt worden door gebruik te maken van elektrische auto’s. Op welke wijze het aandeel hernieuwbare elektriciteit in rekening moet worden gebracht is daarbij overigens nog niet zeker, omdat mogelijk de Europese Commissie op dit punt nog nadere voorstellen zal doen. De doelstelling is en blijft dat minimaal 10% van het energieverbruik hernieuwbaar moet zijn opgewekt, waarbij voor biobrandstoffen duurzaamheidseisen gelden. Het voorgaande zou ertoe kunnen leiden dat de toepassing van biobrandstoffen verlaagd wordt, maar daar zou dan een andere vorm van hernieuwbare energie tegenover staan. Ik ga er van uit dat een substantieel deel van de Europese doelstelling ingevuld zal moeten worden met biobrandstoffen.

Europese normering energie-efficiency auto’s

De besluitvorming rond de efficiency eisen voor personen en bestel auto’s wordt op heel korte termijn verwacht. Mede door grote inzet van Nederland is er steeds meer steun gekomen voor het opnemen voor een concreet doel voor 2020. Nederland zet in op en gaat ervan uit dat het hoogstwaarschijnlijk is dat er een harde afspraak wordt gemaakt op een niveau van 95 gr/km of lager. Dit is ook het voorstel van de milieucommissie van het EP.

Ik deel de conclusie van PBL en ECN dus niet dat het erg onwaarschijnlijk is dat een lange termijndoelstelling van 95 g/km wordt overeengekomen.

Conclusie verkeer en vervoersector

Ik verschil van mening met ECN en PBL met betrekking tot potentiele tegenvallers in de transportsector. Aan deze rapportage worden door mij met betrekking tot de verkeer en vervoersector geen conclusies verbonden.

Overige broeikasgassen

Methaan emissies WKK motoren

ECN en PBL concluderen dat de emissies van methaan uit WKK motoren groter is dan in de beoordeling van september 2007 is aangenomen. Dit heeft mijn aandacht. In het kader van Reductieprogramma overige broeikasgassen zijn activiteiten gepland op dit gebied. Zo wordt in 2009 een verkenning uitgevoerd naar potentiële maatregelen en innovatieve technieken waarmee methaanemissies uit WKK’s kunnen worden gereduceerd.

Co vergisting (landbouw)

ECN en PBL concluderen dat de emissiereducties ten gevolge van co vergisting lager uitvallen dan in de beoordeling van september 2007 aangenomen. De problematiek rond de teelt van snijmaïs voor co-vergisting wordt onderkend. De inzet van restafval in plaats van snijmaïs zou een verbetering kunnen geven. Ik neem dit signaal wel serieus en zal nader gaan onderzoeken wat de huidige situatie is, wat de trend is en welke maatregelen genomen kunnen worden om de milieuprestaties van mestvergisting te optimaliseren.

Conclusies overige broeikasgassen

ECN en PBL maakt naast bovenstaande potentiële tegenvallers ook melding van meevallers. Mede gezien het feit dat de tegenvallers niet zeker zijn, is het te prematuur om nu conclusies te verbinden aan deze rapportage. Er wordt nog onderzoek gedaan en additionele maatregelen ontwikkeld om extra reducties van overige broeikasgasemissies mogelijk te maken in de periode tot 2020.

Het Europese emissiehandelssysteem (ETS)

In de beoordeling van het werkprogramma van 2007 is uitgegaan van een nationaal emissieplafond voor de derde fase van het ETS, overeenkomend met een reductie van 30% in 2020 ten opzichte van 1990. Het gevolg van deze veronderstelling is dat de ETS-sector de door de overheid nagestreefde reductie hoe dan ook zou halen, hetzij door het nemen van fysieke reductiemaatregelen, hetzij door het aankopen van emissierechten.

De Europese Commissie heeft in januari 2008 voor de derde fase van het ETS één Europees emissieplafond voor bedrijven voorgesteld, overeenkomend met 21% reductie in 2020 ten opzichte van 2005. Anders dan in de huidige tweede fase van het ETS worden dus voor de ETS-sector geen nationale emissieplafonds meer vastgesteld.

Dit heeft PBL ook geconstateerd in een eerdere rapportage «Consequences of the European climate and energy package». Ik heb naar aanleiding van deze publicatie een reactie naar de Kamer gestuurd (31 252 nr 6). In deze reactie is aangegeven hoe ik omga met het niet meer hebben van een nationaal plafond in het ETS systeem. In deze brief is aangeven dat het Europese plafond van 21% reductie ten opzichte van 2005 onveranderd wordt doorvertaald naar een nationale doelstelling. Hiermee zijn werkelijke emissies en acties in de ETS sector niet meer van belang en staat het (boekhoudkundige) resultaat van het ETS systeem in 2020 vast.

De huidige Europese doelstelling voor de ETS sector is nog niet definitief. Dit is afhankelijk van het al of niet tot standkomen van een mondiaal klimaatakkoord. Indien de Europese doelstelling blijft steken op het huidige niveau is de resterende afstand tot de beoogde kabinetsdoelstelling voor de ETS-sector van 59 Mton nog 17 Mton.

Duurzame energie

De conclusies van de rapportage geven aan dat met het huidige pakket en gegeven de veronderstellingen die PBL en ECN maken, de doelstelling van 20% in 2020 niet gehaald gaan worden. Uit de doorrekening van het werkprogramma van ECN en PBL van september 2007, bleek een aandeel duurzame energie mogelijk van 11 à 17%, Volgens de ECN EN PBL notitie van november 2008, zou het aandeel duurzame energie in 2020 op 7% kunnen uitkomen met een marge van plus of min twee procentpunt.

ECN en PBL baseren de nieuwe raming op voorziene ontwikkelingen in de MEP, op de «projectenpijplijn» die door SenterNovem is opgesteld, en de SDE-budgetten voor de komende jaren (op basis van de beantwoording van schriftelijke vragen bij de EZ begroting 2009 (Kamerstukken II, 31 700 XIII), vraag 60) en op een kostenontwikkeling van de duurzame technieken (gebaseerd op ECN onderzoek) die deel uit maken van de SDE. Voorts hebben ECN en PBL de te verwachten ontwikkeling van de groei van het aandeel biobrandstoffen bijgesteld. Een aandeel van 20% die eerder mogelijk werd geacht in de doorrekening van 2007, wordt nu als niet erg realistisch meer gezien. ECN en PBL schatten dit aandeel nu voorzichtigheidshalve in op 4% in 2020. Deze inschattingen zijn pessimistisch. Naast het lange termijn beeld, geven PBL en ECN aan dat er te weinig financiële middelen zouden zijn voor de financiering van de vermogens die tot 2011 via de SDE zijn toegezegd.

Collega van der Hoeven heeft u voor voorjaar 2009 een onderzoek toegezegd naar de financieringsbehoefte van de SDE na 2011. De ECN EN PBL «tussenstandnotitie» onderstreept het belang van dit onderzoek. Zowel voor de korte als de lange termijn zijn de ontwikkeling van de elektriciteitsprijs als de te verwachten kostendaling van de duurzame opties doorslaggevend. Het is van groot belang hiervan een robuust beeld te krijgen, gebaseerd op zo compleet mogelijke informatie. Het onderzoek van voorjaar 2009 geeft hier een forse eerste aanzet toe. In de referentieraming waar PBL en ECN volgend jaar mee starten zal sprake kunnen zijn van een integrale analyse van de energiehuishouding in Nederland in een Europese context. Op deze referentieraming zal de evaluatie van Schoon en Zuinig in 2010 gebaseerd zijn.

Doelstellingen duurzame energie

Tijdens het AO van 3 november 2008 stelde mevrouw Wiegman (CU) een vraag met betrekking tot de relatie tussen het aandeel duurzame elektriciteit en het aandeel duurzame energie. Ongeveer een derde deel van het energiegebruik in Nederland ontstaat door het gebruik van elektriciteit. Dit betekent dat bijvoorbeeld een aandeel van 30% duurzame elektriciteit goed zou zijn voor een aandeel van 10% duurzame energie.

Monitoringssystematiek

Op dit moment zijn ECN, PBL en SenterNovem in opdracht van het ministerie van VROM bezig met het ontwikkelen van een monitoringssystematiek voor het project Schoon en Zuinig. Concreet heeft de monitoringssystematiek tot doel om inzicht te geven in realisatie van de duurzame energie,- en klimaatdoelen en een analyse van die realisatie. Deze systematiek zal in het voorjaar van 2009 beschikbaar zijn. Vanaf dat moment kan de systematiek in gang gezet worden. De Kamer zal in april 2009 geïnformeerd over de details van de monitoringssystematiek. Op basis daarvan zal over de voortgang van het werkprogramma Schoon en Zuinig op cijfermatige wijze worden gerapporteerd.

ECN en PBL zullen tevens in 2010 nieuwe referentieramingen opleveren. Daarbij zullen ook inschattingen van de effecten van afspraken uit de sectorconvenanten betrokken worden. Deze ramingen geven op basis van de laatste inzichten (bijvoorbeeld olieprijsontwikkeling en economische groei) de verwachte broeikasgasemissies, duurzame energie productie en energiebesparingscijfers in 2011 en 2020. Deze gegevens zullen in 2010 beschikbaar zijn. Ook is in 2010 naar verwachting duidelijkheid met betrekking tot het al of niet ontstaan van een mondiaal klimaatakkoord, en daarmee de doelstelling die Nederland zal hebben onder het Europese klimaat en energiepakket.

Op basis van deze informatie zal in 2010 de evaluatie van het werkprogramma worden uitgevoerd en de discussie worden gevoerd of additioneel beleid nodig is en zo ja welk additioneel beleid ingezet wordt. De publicatie van ECN en PBL van 3 november 2008 moet gezien worden als opmaat naar de evaluatie van 2010.

De minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. M. Cramer

Naar boven