31 209
Schoon en zuinig

nr. 24
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 26 februari 2008

Hierbij wil ik u informeren over beleidsontwikkelingen voor windenergie. Daarbij zal ik specifiek ingaan op afwegingen die gemaakt moeten worden tussen inpassing in het landschap en de plaatsing van windmolens.

Dit heeft geleid tot mijn opvatting over de plaatsing van windmolens ten westen van Woerden. Dit is ondermeer verwoord in mijn reactie op een brief van de Stichting Groene Hart, waarover u mij op 20 november 2007 verzocht om een afschrift te sturen. Bijgaand ontvangt u mijn reactie op de brief van de Stichting Groene Hart1.

Landelijke uitwerking windenergie

In het beleidsprogramma Samen werken samen leven2 geeft het kabinet aan dat het kiest voor verdere ontwikkeling van windenergie en een verdubbeling verkent van windenergie op land. Daarbij streeft het kabinet naar een energiebesparing van 2% per jaar en een verhoging van het aandeel duurzame energie tot 20% in 2020. In het werkprogramma Schoon en Zuinig3 is dit nader ingevuld. De groei van hernieuwbare energie moet de komende jaren vooral uit windenergie komen. Om de doelen te halen heeft het kabinet zich gebonden om tijdens de huidige kabinetsperiode voor 2000 MW extra (ca. 2,6 Mton CO2-reductie) windenergie op land te committeren4. Dat is meer dan een verdubbeling ten opzichte van het windenergievermogen dat er aan het begin van de kabinetsperiode al stond. Ook werk ik inmiddels aan een ruimtelijk perspectief voor een forse groei tot 2020.

Op 30 januari 2008 is, op initiatief van VROM, EZ en LNV, in de vorm van een rondetafelconferentie, het Nationaal Plan van Aanpak vastgesteld door Rijk, IPO, provincies, gemeenten, Stichting Natuur en Milieu, de Provinciale Milieufederaties en NWEA. Door deze bekrachtiging van het Plan van Aanpak hebben alle partijen aangegeven het belang van windenergie op land voor de korte termijn als invulling van de doelstellingen uit Schoon en Zuinig te onderstrepen. Bij de invulling zal aangesloten worden bij Mooi Nederland en de Agenda Landschap. Voor de korte termijn is afgesproken dat alle betrokkenen zich in zullen zetten om ervoor te zorgen dat locaties die in de pijplijn zitten (locaties waarvoor ruimte is in bestemmingsplannen, streek- en/of omgevingsplannen) zoveel mogelijk voor 2011 gerealiseerd gaan worden.

Het concreet realiseren van windenergie in de ruimtelijke praktijk is geen eenvoudige opgave. De andere overheden hebben de afgelopen jaren op dit punt veel initiatieven getoond met vaak goede resultaten. De plekken voor windenergie moeten vaak worden afgewogen tegen andere belangen die o.a. verband houden met vliegverkeer, milieu (m.n. geluid en externe veiligheid), water en de openheid van het landschap. Deze belangenafweging is zelden eenvoudig. De casus Bodegraven–Woerden getuigt hier ook van.

Windmolens bij Woerden

De locatie bij Woerden ligt in een deel van het nationale landschap Groene Hart met als kernkwaliteit openheid. In 2006 hebben de drie Groene Hart-provincies, waaronder Utrecht, het Venster Bodegraven–Woerden aangewezen als icoonproject in het Uitvoeringsprogramma Groene Hart 2007–2013. De provincies vinden dit venster «op de schaal van het Groene Hart cruciaal voor de landschappelijke samenhang. Het vormt de enige open verbinding van redelijk formaat tussen de grote landschappen in het noorden en het zuiden». Een van de vier hoofdopgaven voor het Venster is dan ook de visuele kwaliteit en landschapsbeleving van dit open gebied te versterken. Windmolens passen niet bij deze hoofdopgave en daarom heeft de Stuurgroep Groene Hart (d.d. 22 november 2007) zich uitgesproken tegen de plaatsing van windmolens op deze locatie. Het Rijk hecht belang aan dit centrale Venster in het Groene Hart. Daarom is in 2007 behoud en versterking van de openheid van de vensters in de Oude Rijnzone (inclusief Venster Bodegraven–Woerden) door Rijk en regio expliciet opgenomen in het Randstad Urgent afsprakenkader. Rijk, provincies en gemeenten werken samen aan het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit van het Venster via het project Venster Bodegraven–Woerden van de Stuurgroep Groene Hart en het project Routeontwerp A12. De eerste resultaten van het icoonproject Venster Bodegraven–Woerden komen dit voorjaar beschikbaar.

Ik heb waardering voor het initiatief van de provincie Utrecht en de gemeente Woerden om duurzame energie binnen de provincie en de gemeente te stimuleren, onder meer via windenergie. Tegelijk constateer ik dat op basis van voortschrijdende inzichten, vanuit het nationale beleid gezien, deze locatie minder geschikt is voor de plaatsing van windmolens. In mijn ogen passen ze niet bij de hoofdfunctie van het Venster Bodegraven–Woerden als schakel in de centrale noord-zuid zichtas van het Groene Hart.

Op 18 februari 2008 hebben de gedeputeerden van de provincie Utrecht, de wethouder van Woerden en ik hierover een gesprek gehad. In dit gesprek hebben wij onder meer afgesproken dat ik de gemeenteraad van Woerden per brief op de hoogte stel van mijn standpunt. De gemeenteraad neemt eind maart een besluit over de windmolens.

Vervolgtraject

Zoals hierboven al is aangegeven, is voor de korte termijn afgesproken, dat alle betrokkenen zich in zullen zetten om ervoor te zorgen dat locaties die in de pijplijn zitten, zoveel mogelijk voor 2011 gerealiseerd gaan worden.

Ik ga op korte termijn samen met provincies gebieden zoeken waar grotere concentraties van windmolens kunnen worden gerealiseerd. Inzetten op concentratiegebieden met sterkere regie vanuit het Rijk is nodig omdat er de komende jaren veel ruimte nodig is. De windmolens zijn de afgelopen jaren groter geworden en de invloed op het landschap is toegenomen. Voorgaand streven om te komen tot concentratiegebieden sluit aan bij het advies dat in juni 2007 is uitgebracht door de Rijksadviseur voor het Landschap. Naast concentratiegebieden zal, op termijn, ook gestreefd worden naar vides (gebieden waar geen windmolens staan).

Uiteraard zullen ook andere overheden en belangenorganisaties worden betrokken bij het zoeken naar concentratiegebieden. Betrokkenheid van veel organisaties is belangrijk voor draagvlak ontwikkeling voor windenergie. Deze concentratiegebieden moeten niet alleen voldoende ruimte bieden voor het realiseren van de doelstelling van dit kabinet voor windenergie maar ook om de doorgroei van windenergie na 2011 mogelijk te maken. Naar verwachting zullen alle verkenningen zoals omschreven in het gezamenlijk Nationaal Plan van aanpak windenergie in juni 2008 tot vervolgafspraken kunnen leiden.

In de tussentijd doen zich ontwikkelingen voor waar we in de geest van het plan van aanpak naar willen handelen. Dat wil zeggen dat we met zoveel mogelijk windlocaties door willen gaan, maar soms voor een specifieke locatie afwegingen moeten maken vanuit andere beleidsprioriteiten, zoals de openheid van het landschap. Naar verwachting zal slechts een beperkt aantal locaties om deze reden afvallen.

Ik hoop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.

De minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. M. Cramer


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

XNoot
2

Samen werken samen leven, Beleidsprogramma Kabinet Balkenende IV 2007–2011, juni 2007.

XNoot
3

Nieuwe energie voor het klimaat, werkprogramma Schoon en Zuinig, september 2007.

XNoot
4

Nieuwe energie voor het klimaat, werkprogramma Schoon en Zuinig, september 2007, blz. 28.

Naar boven