nr. 104
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN
MILIEUBEHEER
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 18 november 2009
De Raad voor de Wadden heeft vanuit de Tweede Kamer de vraag gekregen
om te adviseren over de mogelijkheden van productie, opwerking en gebruik
van biobrandstoffen in het Waddengebied. Het advies is in het begin van 2009
uitgebracht. De vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening
en Milieubeheer heeft mij vervolgens naar een reactie gevraagd. Die reactie
wordt hier gegeven.
Het advies van de Raad voor de Wadden
De Raad heeft in zijn advies gekozen voor een verbreding naar de mogelijkheden
van biomassa in het Waddengebied, omdat biomassa meer toepassingsmogelijkheden
heeft dan alleen de productie van brandstof. Biomassa kan immers ook worden
aangewend voor energiewinning (warmte en elektriciteit) en als grondstof worden
ingezet voor de productie van materialen en binnen de chemie. Juist deze toepassingsmogelijkheden
kunnen volgens de Raad voor de Wadden een belangrijke rol spelen in het Waddengebied.
De Raad concludeert dat het Waddengebied een aantal kwaliteiten heeft,
waardoor het goede kansen heeft voor de verdere ontwikkeling van duurzame
biomassa-activiteiten. Deze kwaliteiten betreffen in het bijzonder de aanwezigheid
van een relatief sterk agrarisch cluster, het energie- en chemiecluster in
de Eemsdelta, de nabijgelegen clusters op het terrein van kennis en ontwikkeling
en het duurzaam ondernemersklimaat.
De reactie
De regering streeft zoals bekend naar een energievoorziening die (op termijn)
schoon, betrouwbaar en betaalbaar is. Om een duurzame energievoorziening dichterbij
te brengen zet het kabinet in op een energiebesparing van 2% per jaar,
en heeft het als doel gesteld dat in 2020 20% van de energie duurzaam
moet zijn. Naast zon, wind en waterkracht is biomassa een duurzaam
alternatief voor fossiele grondstoffen, omdat het ook hernieuwbaar is en in
principe klimaatneutraal. Als biomassa in belangrijke mate wordt ingezet in
verschillende sectoren van de economie, ontstaat een bio-based economy. De
bio-based economy is een economie waarin bedrijven non-food-toepassingen vervaardigen
uit biomassa. In oktober 2007 bracht het kabinet daarover reeds zijn visie
uit onder de titel «De keten sluiten».
Ik verwacht veel van de bio-based economy. Wel is concurrentie met voedselproductie
ongewenst en moet om die reden worden vermeden. Evenmin mag de biodiversiteit
lijden onder een energievoorziening op basis van biomassa. Het gebruik van
biomassa als basis voor energievoorziening is dus niet per definitie duurzaam.
Veel is ook nog onbekend van deze nog relatief jonge techniek. Toepassingen
moeten dus zorgvuldig gebeuren.
Het kabinet heeft de visie dat vooral hoogwaardige toepassingen van biomassa
kansen bieden aan Nederlandse bedrijven. Op grond hiervan kwam het kabinet
in 2007 met een beleidsagenda bestaande uit vier delen:
• Efficiënter gebruik van biomassa;
• Duurzame productie biomassa wereldwijd;
• Stimuleren van productie van groen gras en duurzame elektriciteit;
• Marktontwikkeling, onder andere door het eigen inkoopbeleid van
de overheid.
Dit overzicht van het kabinetsbeleid mag duidelijk maken dat ik heel blij
is met het onderhavige advies van de Raad voor de Wadden. Ik ben er ook van
overtuigd dat het Noorden goede kansen biedt voor het benutten van biomassa.
Daarbij passen wel enkele kanttekeningen.
Ten eerste is, zoals gezegd, concurrentie tussen voedselvoorziening en
biomassa ongewenst. Dit dilemma kan zich met name voordoen op de betere landbouwgronden
die zich voordoen in het Noorden van het land. In dat opzicht is het goed
om te bezien of verzilte grond een goede basis zou kunnen vormen voor non-food-producten
die als biomassa dienst kunnen doen. In dat verband heeft de wetgever in de
pkb Derde Nota Waddenzee reeds gewezen op de noodzaak van minder harde zoet-zout-overgangen
in het Waddengebied, die eventueel met verzilting gepaard zullen gaan. Dat
vraagt ook om het ontwikkelen van «verzilte landbouw».
Ten tweede mag duidelijk zijn dat een positieve reactie op het rapport
van de Raad voor de Wadden niet betekent dat het Waddengebied als enig gebied
in Nederland voor biomassa geschikt zou zijn. Hetzelfde geldt voor hetgeen
geschreven is over de mogelijkheden van de Eemsdelta en de kennisinstellingen
in het Noorden. Hoe juist het ook is dat er speciale kansen voor een bio-based
economy liggen in het Waddengebied, die kansen bestaan ook in andere delen
van het land.
Ten derde wijst de Raad voor de Wadden er terecht op dat het Waddenfonds
zou kunnen worden ingezet voor projecten in het kader van een transitie naar
een duurzame energie, in dit geval op basis van biomassa. Dergelijke projecten
voldoen niet alleen aan de doelstellingen van de wet op het Waddenfonds, maar
ook aan de nadere criteria die daaraan zijn verbonden in het zogenaamde Uitvoeringsplan
van het Waddenfonds van het Regionaal College Waddengebied. Op dit moment
wordt gewerkt aan een nieuw Uitvoeringsplan omdat het vorige als te ruim werd
ervaren. De Kamer mag ervan uitgaan dat ik me ervoor hard zal maken de bedoelde
projecten in het kader van een bio-based economy ook in de toekomst uit het
Waddenfonds kunnen worden gefinancierd.
Ten vierde is het niet alleen aan de overheid, maar ook aan het bedrijfsleven
en de kennisinstellingen om de gewenste energietransitie vorm te geven. In
dat opzicht beschouw ik dit advies van de Raad voor de Wadden dan ook als
een belangrijk signaal voor alle bedrijven en andere maatschappelijke partijen
die hier een belangrijke rol kunnen spelen.
De minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
J. M. Cramer