Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2009-2010 | 31209 nr. 100 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2009-2010 | 31209 nr. 100 |
Vastgesteld 2 november 2009
De vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer1, heeft een aantal vragen voorgelegd aan de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer over de brief van 28 augustus 2009 inzake de Regeling dubbeltelling betere biobrandstoffen (Kamerstuk 31 209, nr. 98).
De minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer heeft deze vragen beantwoord bij brief van 29 oktober 2009. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.
Op welke wijze wegen, naast CO2-reductie, de totale milieulast, de gevolgen voor natuur en de sociaal economische component mee?
De totale milieulast weegt mee doordat bij de beoordeling van een dubbel tellende biobrandstof ervoor gezorgd wordt dat de gebruikte grondstoffen voor biobrandstoffenproductie in beginsel niet aan een hoogwaardiger toepassing worden onttrokken. Andere duurzaamheidscriteria, zoals behoud van biodiversiteit of behoud van grote koolstofvoorraden en op sociaal-economische componenten, zijn in de meeste gevallen niet aan de orde. Veel van de voor dubbeltelling in aanmerking komende biobrandstoffen worden immers geproduceerd uit afval en residuen, zoals gebruikte frituuroliën en -vetten. Voor bijvoorbeeld biobrandstoffen die uit stro of hout worden gemaakt, is een bredere set van duurzaamheidseisen wel opportuun. Dergelijke biobrandstoffen zijn echter op korte termijn niet commercieel beschikbaar en vanaf 2011 geldt de bredere set eisen op grond van de Richtlijn hernieuwbare energie.
In bijlage I onder A. punt 1 wordt gesproken over residuen van landbouwproducten waar geen broeikasemissie wordt toegekend. Residuen van processen worden niet genoemd. Kunnen broeikasemissies worden toegekend aan residuen van processen?
Ook aan residuen van processen worden geen broeikasgasemissies toegekend volgens punt 15 van bijlage I onder C van de Ministeriële regeling. Aan bijproducten van processen worden broeikasgasemissies toegekend volgens punt 14 van bijlage I onder C. Voorbeelden van bijproducten van processen zijn koolzaadkoek die vrijkomt bij het persen van koolzaad tot koolzaadolie en DDGS (Distillers’ Dried Grains with Solubles) die vrijkomt bij de fermentatie van graan tot ethanol. Het onderscheid tussen bijproducten en residuen zit in het al dan niet beschikbaar zijn van hoogwaardiger alternatieve toepassingen. Residuen kennen deze hoogwaardiger alternatieve toepassingen in beginsel niet.
Hoe en door wie wordt de toegepaste biobrandstof bepaald bij import van reeds gemengde brandstof? Is hier ook sprake van fysieke controle of beperkt zich dit tot een administratieve controle?
In opdracht van VROM wordt op dit moment een inspectieprotocol ontwikkeld ter uitwerking van onderdelen van de Ministeriële regeling dubbeltelling waarin de controle is vastgelegd. Onderdeel van dit protocol is zowel een fysieke controle van de installatie waarmee de dubbeltellende biobrandstof wordt geproduceerd als ook een controle van de administratie waaruit ondubbelzinnig moet blijken dat de biobrandstof dubbel mag worden geteld. Het aangrijpingspunt van deze inspecties is de installatie waar de biobrandstof wordt geproduceerd, ongeacht of dit in het binnenland of in het buitenland is. Dit betekent dat er geen verklaring kan worden afgegeven over met fossiele brandstof gemengde biobrandstoffen zonder controle van de installatie waarin de dubbeltellende biobrandstof is geproduceerd. Dit geldt ook voor de hoeveelheid (dubbeltellende) biobrandstoffen die bijgemengd is.
Hoe wordt bij geologische opslag vastgesteld welke koolstof afkomstig is van biomassa?
Het aandeel koolstof uit biomassa moet bepaald worden uit een massabalans van de ingezette grondstoffen. Dit betekent dat een overzicht gebruikt wordt van inkomende en uitgaande stromen. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen koolstof van biologische en fossiele herkomst.
Voor welke installaties voor energieopwekking geldt deze regeling? Vallen daar ook de mobiele werktuigen onder?
Het Besluit biobrandstoffen wegverkeer 2007, waar deze regeling op is gebaseerd, ziet uitsluitend op het wegverkeer. Daaronder vallen in beginsel ook voor de weg bestemde mobiele werktuigen. Het kan voorkomen dat bij pompstations brandstof wordt gekocht die wordt toegepast voor andere doeleinden dan wegtransport.
De brandstof is dan evenwel uitgeslagen ten behoeve van het wegverkeer, als bedoeld in bovengenoemd besluit.
De toelichting, punt 1.3 geeft aan dat dubbeltelling niet verplicht is. Waarom gaat de dubbeltelling met name in het begin gepaard met hoge kosten?
Op dit moment zijn er voor zover bekend nog geen certificeringsystemen van toepassing op de dubbel te tellen biobrandstoffen. Daarom zal door degene die deze biobrandstof op de Nederlandse markt brengt aangetoond moeten worden of aan de criteria wordt voldaan. Daartoe moet de vergunninghouder een sluitend administratief systeem opzetten en moet hij de verificatie van de informatie die hij verstrekt regelen. De verwachting is dat met name aan de opzet van dergelijke systemen extra kosten verbonden zijn. Bij het beschikbaar komen van certificaten wordt het eenvoudiger om aan te tonen dat de betreffende biobrandstoffen voldoen aan de van toepassing zijnde criteria.
Hoe zwaar weegt, met het weglaten van de term non food cellulosemateriaal, het verdringingseffect van biomassa op voedselproductie mee in de beoordeling van biomassa? Kan met de door u gehanteerde definities wel van dieren afkomstige biomassa, zoals vetten en slachtafval, worden meegestookt? Zo ja, hoe worden de milieulast, de aantasting van natuur en sociaal economische gevolgen doorgerekend?
Er is zoveel mogelijk aangesloten bij de Europese Richtlijn hernieuwbare energie. Daarin is naast «non-food cellulose materiaal» ook lignocellulose opgenomen. Omdat cellulose een onderdeel is van lignocellulose (lignocellulose is de som van cellulose, hemicellulose en lignine) is er op dit punt geen verschil in reikwijdte tussen de genoemde richtlijn en de onderhavige regeling en wordt er materieel niets weggelaten. Omdat er in de voedselketen in beginsel geen tekort is aan cellulose materiaal, heeft de regeling op dit punt geen verdringingseffect met betrekking tot voedseltoepassingen. De regeling heeft juist een gunstig effect. Deze heeft namelijk tot gevolg heeft dat er minder biobrandstoffen hoeven te worden ingezet met wel een mogelijk verdringingseffect, waardoor het totale verdringingseffect alleen maar kleiner worden.
Met de in de regeling opgenomen bijlage III komen biobrandstoffen die zijn geproduceerd uit van dieren afkomstige biomassa, zoals vetten en slachtafval, in aanmerking voor de dubbeltelling. Dit sluit aan bij de interpretatie die de Europese Commissie op dit punt geeft aan de eerdere genoemde richtlijn. Met betrekking tot de milieulast, de aantasting van natuur en sociaal-economische gevoglen verwijs ik naar het antwoord op vraag 1.
Als deze regeling bedoeld is voor de transportsector, waarom wordt dan gesproken over afvang van CO2 en geologische opslag? Zijn deze technieken beschikbaar voor zeeschepen, binnenvaartschepen en wegtransport? Zo ja, hoe werken die en wat kosten die?
Bijlage I is integraal overgenomen uit de Richtlijn hernieuwbare energie. Indien in de toekomst in de biobrandstoffenketen afvang van CO2 en geologische opslag gerealiseerd wordt, zal dit naar verwachting zijn bij de productie van biobrandstoffen. Bij het gebruik van biobrandstoffen in zeeschepen, binnenvaartschepen en wegtransport valt dit niet te verwachten.
Gesteld wordt dat grondstoffen die ongeschikt zijn gemaakt voor hun oorspronkelijke toepassing niet als afval worden aangemerkt. De biobrandstof die eruit wordt geproduceerd is niet duurzamer dan de biobrandstof uit de niet vervuilde grondstof. Als deze redenering wordt gevolgd dan betekent dit dat koolzaadolie al dan niet gemengd met motorolie niet voor dubbeltelling in aanmerking komt. Kan nog eens gemotiveerd worden aangegeven waarom koolzaadolie buiten de criteria van de regeling zou vallen?
Met ongeschikt maken wordt hier bedoeld dat bepaalde stromen, bijvoorbeeld plantaardige olie die oorspronkelijk voor voedingsdoeleinden bestemd was, al dan niet moedwillig worden verontreinigd. Dit betekent in de context van de Ministeriële regeling dubbeltelling nog niet dat dan sprake is van afval, residu of lignocellulosemateriaal. Koolzaadolie en biodiesel geproduceerd uit koolzaadolie zijn tegen deze achtergrond geen «betere biobrandstoffen» in de zin van deze regeling of zoals bedoeld in de Richtlijn hernieuwbare energie waarvan de ontwikkeling en productie extra gestimuleerd moet worden door een dubbeltelling. Daarnaast – hoewel in dit kader dus niet meer relevant – bestaan er vele alternatieve toepassingen voor koolzaadolie.
Welke ontwikkelingen van het minimumpercentage van 35% emissiereductie zullen zich de komende jaren voordoen vanuit Europese regelgeving? Welke mogelijkheid biedt het groeiend aanbod van steeds betere biobrandstoffen voor het optrekken van dit percentage?
In de Richtlijn hernieuwbare energie is bepaald dat vanaf 1 januari 2017 een reductie-eis van broeikasgasemissies geldt van ten minste 50%. Bovendien geldt voor biobrandstoffen en vloeibare biomassa, die zijn geproduceerd in installaties waarvan de productie op of na 1 januari 2017 is gestart, een reductie-eis van ten minste 60%.
Welke instellingen in Nederland voldoen inmiddels aan de NEN-EN-ISO/IEC 17020? Door wie worden deze instellingen gecontroleerd?
De Raad voor Accreditatie controleert inspectie-instellingen in Nederland tegen de NEN-EN-ISO/IEC 17020. Dat wordt accreditatie genoemd. Volgens informatie van deze Raad zijn er thans 119 bedrijven en instellingen die aan NEN-EN-ISO 17020 voldoen. Daarnaast is «type A» als voorwaarde gesteld, hetgeen inhoudt dat het moet gaan om een – ten aanzien van het product waar de informatie op betrekking heeft – onafhankelijke instelling. Aanvullende accreditatie vindt plaats per werkveld. Daarbij gaat het om een specifieke aanvulling op de algemene accreditatie. Specifiek voor de onderhavige materie heeft nog geen (aanvullende) accreditatie plaatsgevonden. Om toch een spoedige implementatie mogelijk te maken worden, vooruitlopend op de formele accreditatie van de betreffende bedrijven, conformiteitsverklaringen van ISO 17020 gecertificeerde inspectie-instellingen geaccepteerd. Daarbij moet wel het van toepassing zijnde protocol voor de dubbeltelling gehanteerd worden. Op dit momenteel wordt overlegd met de Raad voor Accreditatie of daarbij gebruik gemaakt kan worden van een zogenaamde ontvankelijkheidverklaring. Dat wil zeggen dat inspectie-instellingen bij de Raad voor Accreditatie een aanvullende accreditatie hebben aangevraagd en hebben aangetoond dat deze ook aansluit bij de reikwijdte van hun huidige accreditatie.
Wordt met een accountantszekerheid van 95% geen maas in de regeling gecreëerd? Waarom wordt niet een monster getrokken van de brandstof ter beoordeling? Hoeveel hoger zijn de lasten voor bedrijfsleven in het laatste geval?
Een accountantszekerheid van 95% wordt door controle-instellingen als zeer ambitieus gezien. Een accountant zal zijn zekerheid zo groot mogelijk maken, maar 100% zekerheid is zeer moeilijk te bereiken. Het is uiteraard niet zo dat dit impliceert dat 5% van de dubbeltellende biobrandstoffen in werkelijkheid niet aan de betreffende criteria zal voldoen. De keuze voor 95% zekerheid garandeert een hoog niveau van naleving, terwijl een absolute mate van zekerheid de administratieve lasten aanzienlijk zal doen toenemen.
Een monster van de (bio)brandstof trekken en dat beoordelen is niet relevant voor de regeling. Daarmee zou namelijk nog geen duidelijkheid worden verkregen over de exacte aard van de gebruikte grondstof. Zo is er met een monsteranalyse geen onderscheid te maken tussen ethanol uit een lignocellulosebiomassa zoals stro of hout, en ethanol uit tarwe, maïs of suikerbiet. Voor biodiesel geldt dat wel bepaald kan worden of deze afkomstig is van palm-, soja-, koolzaad- of zonnebloemolie, maar niet (of nauwelijks) of de biodiesel al eens is gebruikt als frituurolie (en dus geproduceerd is uit een afvalstof) of is geproduceerd uit de ongebruikte plantaardige olie. Ook geeft een monster geen informatie over de CO2-emissies in de keten.
Hoe zijn in de CO2-tool-bio-energie de milieulast, de schade aan natuur en de sociaal economische gevolgen opgenomen?
De CO2-tool-bio-energie is uitsluitend een hulpmiddel om de broeikasgasemissies in de keten van de biobrandstoffen te bepalen. Daarmee zegt deze tool iets over de milieulast, namelijk de bijdrage aan ophoping van broeikasgassen in onze atmosfeer. Ik verwijs voorts naar het antwoord op vraag 1.
Waarom hanteert Nederland een eigen tool die niet voldoet aan Europese richtlijn? Bestaat er een tool die de criteria uit de Europese richtlijn wel kan reproduceren? Zo ja, waarom wordt die dan niet ook in Nederland gehanteerd?
Van belang is dat er een tool is die de in de Richtlijn hernieuwbare energie opgenomen defaultwaarde voor de reductie van broeikasgasemissies kan reproduceren. De Europese Commissie heeft nog niet alle achtergrondinformatie vrijgegeven die hiervoor nodig is. Zodra de Commissie deze informatie vrijgeeft, zal de Nederlandse tool worden aangepast.
Voorziet de richtlijn in toepassing van een wegingsfactor die groter wordt naarmate een grotere emissiereductie wordt bereikt, om zo nog sterker te kunnen sturen op toepassing van de best beschikbare biobrandstoffen? Zo nee, is daarin verandering denkbaar?
Nee. De Richtlijn hernieuwbare energie voorziet niet in een dergelijke wegingsfactor en op termijn van enkele jaren zie ik dit niet veranderen.
Samenstelling:
Leden: Van Gent (GL), Van der Staaij (SGP), Poppe (SP), Snijder-Hazelhoff (VVD), ondervoorzitter, Depla (PvdA), Van Bochove (CDA), Koopmans (CDA), voorzitter, Spies (CDA), Van der Ham (D66), Van Velzen (SP), Vietsch (CDA), Aptroot (VVD), Samsom (PvdA), Boelhouwer (PvdA), Roefs (PvdA), Neppérus (VVD), Van Leeuwen (SP), Jansen (SP), Van der Burg (VVD), Van Heugten (CDA), Ouwehand (PvdD), Bilder (CDA), Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU), Linhard (PvdA) en De Mos (PVV).
Plv. leden: Vendrik (GL), Van der Vlies (SGP), Polderman (SP), Remkes (VVD), Jacobi (PvdA), Pieper (CDA), Koppejan (CDA), Ormel (CDA), Koşer Kaya (D66), Leijten (SP), Schreijer-Pierik (CDA), De Krom (VVD), Vermeij (PvdA), Waalkens (PvdA), Vos (PvdA), Zijlstra (VVD), Langkamp (SP), Gerkens (SP), Elias (VVD), Schermers (CDA), Thieme (PvdD), Algra (CDA), Ortega-Martijn (CU), Smeets (PvdA) en Agema (PVV).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31209-100.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.