31 200 XIV
Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (XIV) voor het jaar 2008

nr. 215
BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 24 april 2008

De natuur in Nederland staat onder druk. Ook al wordt de natuur op veel plaatsen beschermd en ontwikkeld en gaat het sommige planten- en diersoorten weer goed, toch zijn er ook soorten die achteruitgaan en soms lokaal of zelfs uit Nederland verdwijnen.

In Europees verband is afgesproken dat de achteruitgang van de biodiversiteit moet worden gestopt. In Nederland is de doelstelling om per 2020 gunstige condities voor instandhouding te realiseren voor alle soorten die in 1982 voorkwamen.

Het weer uitzetten van diersoorten die eerder uit een gebied of landelijk verdwenen zijn, is een van de mogelijkheden om deze doelstellingen dichterbij te brengen. Het herintroduceren van dieren in de natuur moet echter wel aan voorwaarden worden gebonden omdat onzorgvuldige herintroducties ook schadelijk kunnen zijn voor ecologische of economische waarden.

Hierbij bied ik u de beleidslijn herintroducties van dieren aan1. Ik heb deze beleidslijn aan u toegezegd tijdens het wetgevingsoverleg van 15 oktober 2007 (Kamerstuk 31 200 XIV, nr. 85). In mijn brief van 14 december 2007 heb ik deze toezegging herhaald2. De beleidslijn zal worden gebruikt bij het beoordelen van toekomstige herintroductieprojecten. Ook zullen nu lopende herintroductieprojecten van het ministerie van LNV (de otter in Noord Nederland en de hamster in Limburg) in het licht van deze beleidslijn worden geëvalueerd. De beleidslijn bevat een afwegingskader met ecologische en organisatorische afwegingen. Ook wordt het belang en de noodzaak van de herintroductie gewogen. Een belangrijke voorwaarde is dat van herintroductie pas sprake kan zijn als de diersoort niet zelfstandig kan terugkeren. Ik kies hiermee nadrukkelijk voor de natuurlijkheid van terugkeer en verspreiding van diersoorten, en zet primair in op het verbeteren van de kwaliteit en het verbinden van (potentiële) leefgebieden om de doelstellingen te bereiken.

De afwegingen in de beleidslijn leiden in samenhang tot een principebesluit over het al dan niet toestaan van een herintroductie. De beleidslijn vindt u in bijlage 1. Bij positief oordeel wordt het project vervolgens getoetst aan de richtlijnen die de IUCN voor herintroducties heeft opgesteld (zie bijlage 2)1.

De beleidslijn is mede gebaseerd op een rapport van Alterra2 en is tot stand gekomen met inspraak van verschillende maatschappelijke partijen, waaronder natuurterreinbeheerders, natuurbeschermende organisaties en provincies.

De beleidslijn zal ook worden gebruikt bij de ontheffingverlening voor toekomstige herintroducties van dieren (artikel 75a Flora- en faunawet). De beleidslijn biedt aan initiatiefnemers duidelijkheid over de basis van de ontheffingverlening. Ik zal zorgvuldig blijven toezien op correcte uitvoering van herintroductieprojecten. Over vijf jaar zal ik de uitvoerbaarheid en praktische uitwerking van deze beleidslijn evalueren en de Kamer daarover informeren.

De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

G. Verburg


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

XNoot
2

Kamerstuk 2007–2008, 31 200 XIV, nr. 160, Tweede Kamer.

XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

XNoot
2

Smulders, M.J.M., P.F.P. Arens, H.A.H. Jansman, J. Buitenveld, G.W.T.A. Groot Bruinderink & H.P. Koelewijn, 2006. Herintroduceren van soorten, bijplaatsen of verplaatsen: een afwegingskader. Wageningen, Alterra, Alterra-rapport 1390 PRI-rapport 128.

Naar boven