31 200 XIV
Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (XIV) voor het jaar 2008

nr. 2
MEMORIE VAN TOELICHTING

Inhoudsopgave blz.

A.Artikelsgewijze toelichting bij het begrotingswetsvoorstel2
   
B.Begrotingstoelichting3
   
 Lijst met afkortingen183
 Trefwoordenregister185

A. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING BIJ HET BEGROTINGSWETSVOORSTEL

Wetsartikel 1 (begrotingsstaat ministerie)

De begrotingsstaten die onderdeel uitmaken van de Rijksbegroting, worden op grond van artikel 1, derde lid, van de Comptabiliteitswet 2001 elk afzonderlijk bij de wet vastgesteld. Het onderhavige wetsvoorstel strekt ertoe om de begrotingsstaat van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit voor het jaar 2008 vast te stellen.

Alle voor dit jaar vastgestelde begrotingswetten tezamen vormen de Rijksbegroting voor het jaar 2008. Een toelichting bij de Rijksbegroting als geheel is opgenomen in de Miljoenennota 2009.

Met de vaststelling van dit wetsartikel worden de uitgaven, verplichtingen en de ontvangsten voor het jaar 2008 vastgesteld. De in de begroting opgenomen begrotingsartikelen worden in onderdeel B van deze Memorie van Toelichting toegelicht (de zgn. begrotingstoelichting).

Wetsartikel 2 (begrotingsstaat baten-lastendienst(en))

Met de vaststelling van dit wetsartikel worden de baten en lasten en de kapitaaluitgaven en -ontvangsten van de baten-lastendiensten Algemene Inspectiedienst, Dienst Landelijk Gebied, Dienst Regelingen, Plantenziektenkundige Dienst, Dienst ICT Uitvoering en Voedsel en Waren Autoriteit voor het jaar 2008 vastgesteld. De in die begrotingen opgenomen begrotingsartikelen worden toegelicht in onderdeel B (Begrotingstoelichting) van deze Memorie van Toelichting en wel en de paragraaf inzake de diensten die een baten-lastenstelsel voeren».

Wetsartikel 4

Het (standaard-)inwerkingstredingsartikel van een begrotingswet hoeft niet te worden toegelicht.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

G. Verburg

B. BEGROTINGSTOELICHTING

Inhoudsopgave blz.

1.Leeswijzer4
   
2.Het beleid9
2.1Beleidsagenda9
2.1.1Hoofdlijnen van beleid9
2.1.2Financieel kader voor 200828
2.2De beleidsartikelen42
 21 Duurzaam ondernemen42
 22 Agrarische ruimte58
 23 Natuur63
 24 Landschap en Recreatie74
 25 Voedselkwaliteit en Diergezondheid84
 26 Kennis en Innovatie93
 27 Bodem, water en reconstructie zandgebieden105
2.3De niet-beleidsartikelen110
 28 Nominaal en onvoorzien110
 29 Algemeen114
   
3.Bedrijfsvoering117
   
4.Diensten die een baten-lastenstelsel voeren119
 Algemene Inspectie Dienst (AID)119
 Dienst ICT Uitvoering (DICTU)124
 Dienst Landelijk Gebied130
 Dienst Regelingen (DR)135
 Plantenziektenkundige Dienst (PD)141
 Voedsel en Waren Autoriteit (VWA)147
   
5.Verdiepingsbijlage155
   
Bijlage Moties en Toezeggingen167
Bijlage ZBO’s en RWT’s176
Bijlage Europese geldstromen177
Lijst met afkortingen183
Trefwoordenregister185

1. LEESWIJZER

In juni dit jaar heeft het Kabinet Balkenende IV haar beleidsprogramma «Samen werken samen leven» gepresenteerd. Dit beleidsprogramma bestrijkt de periode 2007–2011 en gaat in op de pijlers uit het Coalitieakkoord. De pijlers zijn voorzien van een missie, probleemanalyse, doelstellingen en een financiële box. In dit beleidsprogramma is ook inzichtelijk gemaakt wat de inzet is van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit in de komende vier jaar. De inzet van LNV komt terug in pijler 2 (een innovatieve, concurrerende en ondernemende economie), pijler 3 (een duurzame leefomgeving) en pijler 4 (sociale samenhang). In de beleidsagenda behorend bij de begroting 2008 komt de minister hierop terug.

Naast de intensiveringen op de LNV terreinen EHS, platteland, dierenwelzijn en duurzaam ondernemen is ook sprake van het budgettair inboeken van de taakstellingen uit het Coalitieakkoord. Het gaat hierbij met name om de aan LNV opgelegde efficiency- en subsidietaakstelling. Deze taakstellingen zijn in de begroting 2008 en meerjarig opgenomen en toebedeeld naar de relevante beleidsartikelen. In het plan «zichtbaar laten en zichtbaar doen» geeft LNV invulling aan de wijze waarop de taakstelling kan worden gerealiseerd. Speerpunten uit het plan zijn: verantwoordelijkheidsverdeling beter regelen, uitvoeringsprocessen verder automatiseren en intern reorganiseren.

Conform Kabinetsafspraak worden de uitgavenenveloppen uit het Coalitieakkoord voor de gehele Kabinetsperiode verdeeld over de ministers. De bedragen voor 2008, inclusief de meerjarige doorwerkingen, zijn opgenomen in de tabellen voor budgettaire gevolgen van beleid. De resterende bedragen voor 2009 en verder blijven conform de afspraak uit het Coalitieakkoord gereserveerd voor LNV op de aanvullende post van het Rijk. Dit betreft de oploop van de enveloppen uit het Coalitieakkoord minus de belegde bedragen uit de tranche 2008. Deze bedragen worden jaarlijks bij Kaderbrief/Voorjaarsnota per tranche beschikbaar gesteld aan LNV.

In de beleidsagenda is een totaaloverzicht opgenomen van de meerjarig beschikbaar gestelde LNV budgetten.

Per 1 januari 2008 wordt de Dienst ICT Uitvoering (DICTU) Baten-Lasten dienst. De DICTU is in 2005 gevormd vanuit bestaande LNV-ICT onderdelen met als doel om op een efficiënte en effectieve wijze de ICT huishouding van het ministerie van LNV in te richten en te beheren. In het afgelopen jaar is hard gewerkt aan het voldoen aan de eisen die met het instellingsbesluit Baten-Lasten dienst gepaard gaan. Het financieel regime en sturingsmodel van een Baten-Lasten dienst maakt het voor DICTU met haar kapitaal intensieve middelen en bijbehorende investeringen makkelijker om te voldoen aan haar opdracht om op een efficiënte en effectieve wijze de ICT huishouding in te richten en te beheren. Binnenkort wordt de Voorhangprocedure aan de Kamer voorgelegd. Met de komst van DICTU staat het aantal Baten-Lasten diensten voor LNV op zes. In hoofdstuk 4, diensten die een Baten-Lastenstelsel voeren, is het profiel van DICTU terug te vinden.

Aanpassing begrotingsstructuur artikel Kennis en Innovatie

In 2006 heeft de beleidsdoorlichting Kennis en Innovatie (artikel 26) plaatsgevonden. Als gevolg hiervan zijn bij begrotingsvoorbereiding 2008 verbeteringen doorgevoerd op artikel 26 in de presentatie van de operationele doelstellingen en instrumenten. U bent hierover bij Kamerbrief geïnformeerd TK 2006–2007, 30 800 XIV, nr. 114. In deze Kamerbrief is ook een «was-wordt» tabel opgenomen met alle instrumenten.

Het aantal operationele doelstellingen wordt teruggebracht van vier naar twee waardoor een vereenvoudiging van de begroting wordt bereikt. Met ingang van de begroting 2008 worden de volgende operationele doelstellingen gehanteerd:

1. Kennisontwikkeling en innovatie (26.15)

Voorheen was dit de operationele doelstelling «Ondersteunen van LNV-beleid met kennis». De benaming van deze doelstelling is aangepast en meer extern en helderder geformuleerd. Door het thema innovatie op te nemen in de benaming van de doelstelling en de instrumenten krijgt dit meer accent. Tevens wordt de doelstelling als eerste in de begroting opgenomen wat de externe gerichtheid vergroot.

Het inzichtelijk maken van de budgetbesteding wordt bereikt door de instrumenten voorlichting en stimuleringsprogramma’s op andere wijze in te richten (Overige onderzoeksprogrammering, School als Kenniscentrum, Innovatie-subsidie stakeholders, Kennisverspreidingsprojecten, Kenniskringen/Lerende netwerken en Ontwikkeling kennisbeleid). Deze sluiten in hun benaming beter aan op het doel waarvoor deze uitgaven zijn bestemd.

2. Waarborgen en vernieuwen onderzoek en onderwijs (26.16).

De oorspronkelijke operationele doelstellingen «Waarborgen van het kennisstelsel» en «Vernieuwen van het kennisstelsel» liggen in elkaars verlengde en worden samengevoegd tot deze nieuwe doelstelling. De onderwijssoorten WU/HBO/MBO/VMBO worden afzonderlijk zichtbaar gemaakt in de begroting door het opnemen van afzonderlijke instrumenten. Dit vergroot de inzichtelijkheid in de bekostiging van verschillende onderwijstypes en regelingen, zoals bijvoorbeeld de VOA-middelen.

Het resultaat van de wijzigingen op artikel 26 behelst meer transparantie en sturingsmogelijkheden voor de Tweede Kamer op de doelen, instrumenten en middelen. Er heeft een begrotingsconversie plaatsgevonden op artikel 26 (was-wordt lijst van instrumenten en operationele doelstellingen) waarin alle historie van de budgettaire gevolgen van beleid is omgezet naar de nieuwe begrotingsstructuur. Op basis van deze nieuwe structuur zal voor artikel 26 de verantwoording 2008 worden opgesteld.

Maatschappelijke effecten in de begroting

In de Rijksbegrotingsvoorschriften 2007 is voorgeschreven om bij de meetbare gegevens van beleid een onderscheid te maken tussen enerzijds indicatoren welke via het beleid worden beïnvloed en waar de overheid op kan sturen en anderzijds kengetallen waarbij de maatschappelijke effecten van het beleid bepalend zijn. Bij indicatoren is sprake van een directe relatie met de doelstellingen. Het is niet altijd eenduidig het onderscheid tussen indicatoren en kengetallen te bepalen. In deze begroting is onder de tabellen met meetbare gegevens bij de doelstellingen expliciet aangegeven welke indicatoren conform de definitie als kengetal moeten worden geduid. Het streven is om dit onderscheid verder te verfijnen in de begroting van 2009.

In de tabellen met meetbare gegevens bij de doelstellingen is zoveel mogelijk uitleg gegeven over de betekenis van de indicatoren.

Het versturen van een »comply or explain» brief naar de Tweede Kamer is voor de begroting van 2008 niet verplicht gesteld. In plaats hiervan is gekozen om in de leeswijzer een tabel op te nemen met een totaaloverzicht van indicatoren met een «explain» status. In de toelichtingen bij de tabellen met de meetbare gegevens bij de doelstellingen is zoveel mogelijk aangegeven waarom bepaalde streefwaarden, outcome en prestatie-indicatoren nog ontbreken. In de Kamerbrief inzake Comply or Explain (Kamerstuk 2005–2006, 29 949 nr.46) over de begroting van 2007 is ingegaan op de doelstellingen waarvoor bij begrotingsvoorbereiding 2008 nog outcome- of inputindicatoren worden verwerkt. In de begroting van 2007 is een verbeterslag doorgevoerd op artikel 21 (indicator: «maatschappelijke appreciatiescore») , artikel 22 (outcome indicator: «toegevoegde waarde primaire sector») en op artikel 25 (indicator: «basischolen met smaaklessen»).

De minister heeft ook aangegeven dat het ILG in de begroting van 2007 zichtbaar is verwerkt en hiermee ook de operationele doelstellingen in de beleidsartikelen 23 en 24 congruent zijn gemaakt met de ILG structuur. Dit is ook het geval voor de begroting 2008.

Onder beleidsartikel 27.12 participeren VROM en V&W in het ILG met de bijdragen voor bodemsanering en waterkwaliteit. De beleidsverantwoordelijkheid voor deze onderwerpen blijft volledig bij de ministers van VROM en V&W en worden derhalve op de departementale begrotingen van VROM (artikel 4) en V&W (artikel 31) opgenomen.

Op artikel 24.12 is geen indicator opgenomen (explain). Hiermee is nagenoeg aan de toezegging uit de Kamerbrief om bij de begroting van 2008 op alle algemene en operationele doelstellingen een indicator op te nemen, danwel hiernaar te kunnen verwijzen voldaan. Bij begrotingsvoorbereiding 2009 wil de minister u informeren over het opnemen van een zinvolle indicator op artikel 24.12.

In onderstaande tabel is een samenvattend overzicht beschikbaar van de indicatoren waarvoor nog geen maatschappelijke effecten beschikbaar zijn «explain», waarbij wordt verwezen naar de beleidsartikelen en de meetbare gegevens bij de doelstellingen voor de toelichting hierop.

IndicatorMotivering
Geen nieuwe indicator (explain) 24.12Op 24.12 heeft de minister nog geen nieuwe prestatie-indicator kunnen formuleren. Het Rijk heeft namelijk een stimulerende rol (aanjaagfunctie), terwijl de Provincies primair verantwoordelijk zijn voor het landschapsbeleid buiten Nationale Landschappen. In het licht van de toegevoegde intensiveringsmiddelen op deze operationele doelstelling zal worden bezien of bij begrotingsvoorbereiding 2009 tot een zinvolle prestatie-indicator gekomen kan worden.

Meerjarenprogrammering beleidsdoorlichting

Naar aanleiding van aanbevelingen uit de VBTB-evaluatie zijn in de Regeling Rijksbegrotingsvoorschriften 2006 van de minister van Financiën voorschriften opgenomen voor de programmering van beleidsdoorlichtingen per beleidsartikel. Het nieuwe aan beleidsdoorlichting is dat dit een evaluatie is op het niveau van de algemene (of operationele) doelstelling, waar reguliere evaluaties zich veelal richten op een deel van het beleid of een beleidsinstrument. Beleidsterreinen dienen eens in de 5 à 7 jaar doorgelicht te worden, afhankelijk van de beleidscyclus. De totale programmering voor LNV ziet er als volgt uit:

2008: Realiseren Natuur (artikel 23)

2009: Duurzaam ondernemen (artikel 21)

2010: Agrarische Ruimte, Landschap en recreatie en Bodem, water en reconstructie in zandgebieden (artikelen 22, 24 en 27)

De programmering van de beleidsdoorlichtingen zijn bij de desbetreffende beleidsartikelen opgenomen in het overzicht «Onderzoek naar de doelmatigheid en de doeltreffendheid van beleid».

Budgetflexibiliteit

De Regeling Rijksbegrotingvoorschriften 2007 van de minister van Financiën vermeldt voorschriften voor het opnemen van de juridisch verplichte uitgavenbudgetten in de ontwerpbegroting. Deze budgetten zijn per beleidsartikel opgenomen in de tabel «budgettaire gevolgen van beleid». Net als in de begroting 2007 is als toelichting op de tabel «budgettaire gevolgen van beleid» grafisch per doelstelling een overzicht gegeven van de budgetten die gelden als juridisch verplicht, bestuurlijk gebonden of beleidsmatig gereserveerd voor het begrotingsjaar 2008.

Overzichtsconstructies

Er zijn in de LNV-begroting twee overzichtsconstructies opgenomen, nl. de overzichtsconstructies ILG en Groene Hart. Daarnaast zijn in de begrotingen van Buitenlandse Zaken en VROM respectievelijk de overzichtsconstructies HGIS en Milieu opgenomen, waar ook LNV-middelen deel van uitmaken.

De Homogene Groep Internationale Samenwerking (HGIS) is een aparte budgettaire constructie binnen de Rijksbegroting. In de HGIS worden de buitenlanduitgaven van de verschillende departementen gebundeld. Zo wordt inzicht verschaft in de belangrijkste uitgaven die Nederland jaarlijks doet in het kader van internationale samenwerking. De coördinatie van deze overzichtsconstructie ligt bij het ministerie van Buitenlandse Zaken. Voor wat betreft LNV maken deel uit van de HGIS de uitgaven uit hoofde van de Agrarische Vertegenwoordiging Buitenland, de contributie aan de Food and Agricultural Organisation (FAO), de bijdrage aan het Afrika Studie Centrum en een deel van de bekostiging van de niet-EU studenten bij de Wageningen Universiteit en het groene HBO.

LNV draagt tevens de inhoudelijke verantwoordelijkheid voor internationale natuurprojecten die voortvloeien uit internationale verdragen. Het betreft projecten die worden gefinancierd uit middelen die op de begroting van LNV staan en die deel uitmaken van de HGIS. De desbetreffende uitgaven worden nader toegelicht in beleidsartikel 23 onder de operationele doelstelling »beheer van de natuur en beschermen van de internationale biodiversiteit».

De overzichtsconstructie »Milieu» geeft inzicht in de beleidsvoornemens en de daarbij behorende uitgaven voor de jaren 2008 tot en met 2012 voor het onderwerp Milieu. De coördinatie van deze overzichtsconstructie ligt bij het ministerie van VROM. De hiermee gemoeide LNV-uitgaven hebben betrekking op diverse artikelen van de LNV-begroting.

De in deze LNV-begroting opgenomen overzichtsconstructie Groene Hart biedt inzicht in de Rijksmiddelen die in het Groene Hart neerslaan.

Fiscale instrumenten

Het beleidsinstrumentarium dat LNV inzet om zijn doelstellingen te realiseren bestaat naast de instrumenten die de LNV-begroting belasten, ook uit fiscale instrumenten. Deze fiscale instrumenten worden, voor zover ze direct betrekking hebben op een beleidsartikel, benoemd onder de beleidsinstrumenten bij de operationele doelstellingen van dat beleidsartikel. Er zijn ook fiscale instrumenten die niet direct aan een beleidsartikel zijn te koppelen, omdat ze worden ingezet ter realisering van een breder scala aan doelstellingen. Dit kunnen maatregelen zijn die specifiek op LNV zijn gericht dan wel algemene maatregelen.

DoelgroepDirecte belastingen Indirecte belastingen
LNV-specifiekLandbouwvrijstelling, bosbouwvrijstellingBTW-Landbouwregeling
Algemeeno.m. zelfstandigenaftrek, doorschuiving stakingswinst, bedrijfsopvolgingsfaciliteit uit successiewet, aftrek speur- en ontwikkelingswerk, vervroegde afschrijving milieu-investeringen, energie- en milieu-investeringsaftreko.m. tariefdifferentiatie accijnzen tractoren en mobiele werktuigen, vrijstelling overdrachtsbelasting bij overdracht aan de volgende generatie, energiebelasting, btw-sierteelt.

De budgettaire gevolgen van de fiscale instrumenten zijn onder de noemer belastinguitgaven te vinden in de bijlage van de Miljoenennota 2008.

2. HET BELEID

2.1 Beleidsagenda

2.1.1 Hoofdlijnen van beleid

1. Inleiding

Onlangs schreven kranten over een studie van de Universiteit van Utrecht en natuurstichting De Kleine Aarde. Bij kinderen die drie dagen intensief in de natuur doorbrengen, is duidelijk een positieve verandering te zien in houding en gedrag. Niet alleen was hun kennis over de natuur toegenomen, maar ook was de sfeer in de klas beter geworden en lastige en drukke kinderen bloeiden op. De minister is zelf niet verrast door de uitkomsten van dit onderzoek. Uit eigen ervaring weet de minister hoe verfrissend en inspirerend buiten zijn is. Maar het belang van een vitale en veelzijdige groene leefomgeving gaat verder. Een sterkere relatie tussen stedelingen, boeren en buitenlui draagt bij aan de kwaliteit van leven in onze samenleving als geheel. «Prachtwijken» kunnen niet zonder «pracht platteland». Onze leefomgeving heeft betekenis voor ieder mens afzonderlijk, maar ook het omgekeerde moet waar zijn: ieder mens is betrokken bij en verantwoordelijk voor de inrichting van de eigen omgeving. Meer betrokkenheid bij het platteland zal ook de band met het voedsel versterken. Meer kennis over de productie van voedsel kan leiden tot een bewustere consumptie.

De land- en tuinbouw en het agrocluster in zijn geheel (dus inclusief toelevering, verwerking en handel) vormt een belangrijke pijler van de Nederlandse economie. Nederland is de tweede exporteur van landbouwproducten in de wereld en door onze ligging, kennis en ervaring heeft Nederland een sterke uitgangspositie om van de globalisering van de economie te blijven profiteren en onze leidende positie in internationale productie-, handels- en investeringsstromen te versterken. De landbouw is van oudsher bovendien de voornaamste drager van het platteland en nog steeds bepalen de boeren als de grootste categorie grondgebruikers in belangrijke mate het aanzien van ons landelijk gebied. Een krachtige agrarische sector is daarom niet alleen van belang voor onze nationale welvaart (ca. 10% van het BNP en van de werkgelegenheid komt door de agrosector tot stand), maar ook voor de leefbaarheid van het platteland en de kwaliteit van natuur en landschap. Zonder de landbouw zouden veel landschappen er niet meer in deze vorm zijn of zou het te duur worden om ze in stand te houden.

De minister rekent het daarom tot haar taak waar zij kan bij te dragen aan een klimaat dat boeren en tuinders de ruimte geeft te ondernemen en dat innovatie stimuleert, zodat de Nederlandse land- en tuinbouw voorop kan blijven lopen in het aanbieden van producten en diensten die voldoen aan de eisen van de tijd: veilig, gezond, duurzaam geproduceerd en rekening houdend met het welzijn van dieren. Tegelijk merkt zij op dat het bieden van ruimte voor ondernemerschap en innovatie niet vrijblijvend is. Zij verwacht van de sector een voorlopersrol op het gebied van duurzaamheid en ambitie als het gaat om het voldoen aan maatschappelijke wensen op het gebied van dierenwelzijn.

De minister hecht er in haar eerste beleidsagenda aan het beleidsterrein van LNV in een breder perspectief te plaatsen. Een kader te schetsen voor haar verdere keuzes. Daarna komt de minister meer concreet toe aan haar voornemens voor 2008 en verder.

2. Trends en ontwikkelingen

Regeren is vooruitzien. Maar om te bepalen waar we morgen willen uitkomen, moeten we eerst vaststellen waar we vandaag staan en op welke maatschappelijke golven we kunnen en moeten meevaren. Twee trends vallen op.

In de eerste plaats ziet de minister een omslag van een kwantitatief gedreven samenleving, waarin de grootste zorg is of we wel genoeg van alles hebben, naar een samenleving die meer op zoek is naar kwaliteit. Naast de behoefte aan «meer» groeit de vraag naar «steeds beter». Na de tijd van opbouw en organisatie van voldoende productiecapaciteit is er nu ruimte voor het honoreren van een verlangen naar meer kwaliteit. Deze omslag valt niet toevallig samen met een groeiende aandacht voor duurzaamheid. Duurzaamheid is een voorwaarde om meer kwaliteit te kunnen leveren. Tegelijk realiseren we ons dat elders in de wereld nog altijd honderden miljoenen mensen ondervoed zijn of zelfs dagelijks honger lijden. Het veelal niet duurzame gebruik van onze natuurlijke hulpbronnen doet deze situatie op langere termijn nog verder verslechteren. Terecht staan deze vraagstukken hoog op de lijst van de millenniumdoelen van de Verenigde Naties: het is een opdracht voor de wereld als geheel om aan de oplossing hiervan te werken.

De tweede trend die de minister ziet, is dat we ons meer en meer realiseren hoe belangrijk verbindingen tussen mensen en organisaties zijn. Het besef groeit dat de kracht van een groep of samenleving sterk afhankelijk is van de kracht van hun onderlinge relaties. Om de wereld met vertrouwen tegemoet te kunnen treden, heeft een mens een stevige en vertrouwde uitvalsbasis nodig. Ook het Coalitieakkoord heeft hier een scherp oog voor: «de kracht en kwaliteit van de samenleving wordt bepaald door onderlinge betrokkenheid. In een wereld vol beweging geven gemeenschapszin en solidariteit mensen weerbaarheid en vertrouwen.»

Deze twee trends vertalen zich in een aantal maatschappelijke ontwikkelingen die van belang zijn voor de agenda van de komende jaren. Daarbij is het van essentiële betekenis ons te realiseren dat voor alle trends en ontwikkelingen waarmee LNV zich geconfronteerd weet geldt dat ze ook onvermijdelijk tot een blik op de wereld buiten Nederland leiden. Voedsel en voedselkwaliteit, duurzaam ondernemerschap, dierenwelzijn, de inrichting van ons platteland, de kwaliteit van het milieu en van de natuur – al deze kwesties worden mede bepaald door grensoverschrijdende actoren en factoren. Variërend van het Europees landbouwbeleid tot de mondiale klimaatverandering, van de preventie en bestrijding van dierziekten tot de bescherming van onze weidevogels: zonder internationale samenwerking lopen we bij het oplossen van de maatschappelijke vraagstukken al heel snel tegen onze grenzen aan. Oog voor de grensoverschrijdende dimensie van het LNV-beleid en een open en intensieve verbinding met onze internationale omgeving zijn daarom voorwaarden voor resultaten op de nationale agenda.

Voor LNV zijn de volgende maatschappelijke ontwikkelingen agendabepalend.

We willen genieten van het goede. Dat leidt bijvoorbeeld tot een groeiende vraag naar goed en gezond voedsel met veel keuze in het aanbod. Maar ook niet-materiële zaken worden steeds belangrijker, zoals meer aandacht en belangstelling voor natuur, landschap en recreatie. In een maatschappij waar alles altijd en overal te koop is en het bestedingspatroon hoog, zijn niet producten, maar ervaringen schaars. Zo verschuift de aandacht naar unieke, waardevolle ervaringen die ook waarde hebben voor de maatschappij: welzijn, aandacht voor de medemens, het dier, schoonheid, authenticiteit, en de regio bijvoorbeeld. Voor LNV uit zich dit onder meer in aandacht voor productiewijze, dierenwelzijn, gevolgen voor derde landen, verbondenheid met en verantwoordelijkheid voor de eigen woon- en leefomgeving.

We worden ouder en blijven langer gezond. Dat betekent dat we meer en langer kunnen genieten van het goede en mooie om ons heen. De vergrijzing van West-Europa zorgt voor een koopkrachtige en maatschappelijk actieve groep mensen met veel nieuwe creativiteit. Dit leidt tot veranderingen in consumptie, vrijetijdsbesteding, ruimtegebruik, woningeisen, etc. Maar in andere delen van de wereld is eerder sprake van een verjonging van de bevolking. Naast vergrijzing is ook sprake van de verkleuring van Nederland. In 2050 zal één op de drie Nederlanders van allochtone afkomst zijn. De sterke groei wordt vooral veroorzaakt door niet-westerse allochtonen. Ook de toenemende pluriformiteit beïnvloedt de vraag naar bijvoorbeeld voedsel en recreatie.

De wereld wordt economisch gezien steeds meer één markt. Met alle positieve en negatieve gevolgen van dien. Hierdoor zal de (concurrentie)positie van Nederland en van Europa over enkele jaren anders zijn dan vandaag. De concurrentie uit (voormalige) derde wereldlanden neemt snel toe. Dat heeft grote gevolgen voor alle economische sectoren, maar ook voor de sociale samenhang binnen onze maatschappij. Globalisering en liberalisering hebben geleid tot sociale fragmentatie. De vaste verbindingen die men gewend was zijn verdwenen, in plaats daarvan is een netwerkeconomie ontstaan met een grote maatschappelijke en sociale beweeglijkheid van mensen, aangejaagd door ICT-toepassingen. Grote verticale organisaties hebben plaatsgemaakt voor kleine flexibele netwerken van kleine eenheden. Maar wat niet veranderd is, is de behoefte van mensen aan vaste verbanden (hoewel anders dan vroeger: meer zelfgekozen en tijdelijker van karakter), aan het eigene, het vertrouwde, het overzichtelijke. Aan datgene waarop ze altijd kunnen terugvallen. Deze «basic sense of trust» vormt de zekere thuisbasis van waaruit mensen de buitenwereld aankunnen. Zonder deze thuisbasis valt bijna letterlijk de grond onder hun voeten weg.

De mondiale vraag naar voedsel verandert. Veel armen in Afrika, Azië en elders hebben nog altijd een schreeuwend tekort aan voedsel. Waar voor een deel van de wereldbevolking voedselzekerheidnog een hoofdissue is, is voor een ander – steeds groter – deel van de wereldbevolking ten gevolge van de snelle economische groei met name een verandering in het consumptiepatroon aan de orde. Men wil hoogwaardiger voedsel (vlees). Het voldoen aan die vraag zal niet gemakkelijk zijn. Vooral vanwege de te verwachten extra druk op landbouwgronden en schaarse middelen als water. De productie van een kilo vlees kost nu eenmaal veel meer energie en water dan een kilo rijst. Daar komt nog bij dat grondstoffen voor voedselproductie steeds meer moeten concurreren met de productie van «groene grondstoffen» (palmolie, suiker, maïs, koolzaad, soja) voor energie en chemie. Jaarlijks wordt door Nederland voor ca. € 30 miljard aan landbouwproducten geïmporteerd. Uitgaande van de uitgevoerde verkenningen wil de minister met het bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties bespreken hoe zij een bijdrage gaan leveren om de duurzaamheid van deze importen te versterken. Zoals in het beleidsprogramma van het kabinet is vastgesteld, moeten we wereldwijd verantwoord omgaan met biodiversiteit en natuurlijke hulpbronnen om afwenteling van onze milieuproblemen op andere landen te voorkomen.

Nederland is nog steeds aan het verstedelijken, wat de balans tussen stad en land onder druk zet en ruimtelijke ordeningsproblemen met zich meebrengt. Waar kan nog gebouwd worden in en om de huidige steden om aan de vraag te voldoen en hoe zorgen we ervoor dat deze nieuwe wijken en kernen leefbaar en groen zijn? Tegelijk dringt de vraag zich op wat het voor de vitaliteit van het platteland gaat betekenen als de agrarische sector steeds minder de economische motor wordt van het buitengebied. De agrarische sector houdt nu immers tegen relatief lage kosten veel door burgers gewaardeerde cultuurlandschappen, natuur en landschapswaarden in stand.

Door het veranderende klimaat moeten we ons aanpassen en maatregelen nemen. Enerzijds biedt dat kansen: nieuwe gewassen zullen economisch rendabel verbouwd kunnen worden. Anderzijds zullen we de uitstoot van broeikasgassen terug moeten dringen en onze energieconsumptie minderen en verduurzamen. Ook zullen we moeten leren omgaan met wateroverlast enerzijds en langdurige perioden van droogte anderzijds. Vast staat dat ons dagelijks leven erdoor gaat veranderen.

3. Wat vraagt de samenleving van LNV?

Al deze ontwikkelingen en uitdagingen raken aan de beleidsterreinen van LNV. Dit brengt een vernieuwde belangstelling voor het werk van LNV met zich mee. Niet alleen van de ondernemers, die van de overheid verwachten dat deze zich als een betrouwbare partner opstelt in hun streven naar duurzaam en innovatief ondernemerschap. Maar ook vanuit de samenleving als geheel: LNV is in zekere zin het ministerie van het Goede Leven: met de zorg voor gezond en lekker eten en voor een rijke, groene leefomgeving staat LNV voor waarden die burgers belangrijk vinden, die sterk bepalend zijn voor onze kwaliteit van leven. LNV wordt daarom uitgedaagd de maatschappelijke wensen van burgers in nauwe samenspraak met plattelandsbewoners en agrarische ondernemers te vertalen in beleid.

De minister is zich ervan bewust dat burgers met verschillende verwachtingen naar LNV kijken en haar departement staat daar voor open. Om het beeldend te zeggen: burgers kijken door verschillende vensters bij LNV naar binnen en wij zetten de ramen open, zodat we over maatschappelijke verwachtingen en wensen in gesprek kunnen gaan. De minister onderscheidt vijf vensters waardoor LNV voor de burger in zicht komt: groene economie, aandacht voor het dier, een mooi landschap, de waarde van onze aarde en lekker en gezond eten.

Groene economie

Een bloeiende economie schept welvaart, banen en mooie producten. Ook de landbouw en de bedrijven die landbouwproducten verwerken, vervoeren en verkopen dragen daar aan bij: de agrarische sector heeft zich in Europa – in Nederland voorop – de afgelopen decennia ontwikkeld tot een hoogproductieve en kennisintensieve economische sector. De leidende positie in onderzoek en innovatie heeft de agrosector tot een van de krachtigste van de Nederlandse economie en internationaal toonaangevend gemaakt.

De sterke focus op schaalvergroting en intensivering van de productie die tot dit economische succes geleid heeft, houdt niet automatisch rekening met andere waarden, waarvoor de markt in principe geen prijs betaalt: milieu, natuur, landschap en dierenwelzijn. Nu de maatschappelijke aandacht en waardering voor niet-materiële kwaliteiten groeien, is het van belang voortdurend een goede, toekomstbestendige balans te vinden tussen de drie dimensies van het begrip duurzame ontwikkeling: people, profit en planet.

Men verwacht dat LNV de groene economie stimuleert.

Aandacht voor het dier

De plaats van dieren in de maatschappij is de afgelopen jaren veranderd. Naast de «gebruikswaarde» komt de eigen «intrinsieke» waarde van de dieren in de veehouderij steeds meer in de belangstelling te staan. Naast dierenwelzijn wenst de burger tevens een meer maatschappelijk verantwoord dierziektebeleid. Louter economische afwegingen bij de in te stellen maatregelen ten aanzien van bestrijdingsplichtige dierziekten zijn hiermee niet meer acceptabel.

Wat de discussie over dierenwelzijn ingewikkeld maakt, is dat de maatschappelijke opvattingen erover heel verschillend zijn. En om het nog ingewikkelder te maken: mensen veranderen zelf ook vaak van rolopvatting, al naar gelang de situatie waarin ze zich bevinden. De spanning tussen burger, consument en ondernemer is hier wezenlijk. Als consument gedragen we ons niet altijd in lijn met wat we als burger belangrijk vinden.

Men verwacht dat LNV het welzijn van dieren stimuleert.

Een mooi landschap

Het platteland wordt gewaardeerd om de ruimte en de openheid; daar kun je tot aan de horizon kijken. Buiten de stad vinden mensen rust en groen. Het platteland biedt ook cultureel-historische waarde («het landschap van mijn vader»). Bepaalde groepen trekken daarom weer terug naar het platteland: liefhebbers van groen of mensen die vanuit hun verleden een band hebben met het platteland. Zij delen of respecteren de plattelandswaarden, zijn bereid om tijd en geld in ontwikkeling van landschap en natuur te steken en zorgen voor nieuw elan op het platteland. Daarnaast groeit de recreatiesector uit tot een belangrijke pijler onder de economie. Dit stelt nieuwe eisen aan de kwaliteit van de leefomgeving, het landschap en de natuur. Bijvoorbeeld ten aanzien van de toegankelijkheid.

Zorg is er over de verrommeling van het landschap, door de komst van steeds meer woningen, wegen en bedrijfspanden. Het Nederlandse landschap is tot stand gekomen in 2000 jaar wisselwerking tussen mensen en natuur. Als we willen voorkomen dat de huidige wisselwerking leidt tot de teloorgang van het landschap zullen we serieus keuzes moeten maken over de inrichting van de ruimte en de ontwikkeling van nieuwe arrangementen tussen boer en burger, stad en platteland.

Men verwacht van LNV dat Nederland groener wordt, het platteland toegankelijker en dat waardevolle landschappen behouden en ontwikkeld worden.

De waarde van onze aarde

Mensen leven «van nature» samen met een overweldigende veelheid aan planten en dieren. Ontroerend mooi, ontzettend nuttig, maar ook zeer kwetsbaar. Als mensen zijn we verantwoordelijk voor de instandhouding en het duurzame gebruik van onze natuurlijke omgeving; dat is de kern van het begrip rentmeesterschap.

We zijn ons niet dagelijks bewust van het appèl dat de natuur op ons doet om haar te beschermen en als we het wel merken dan geven we er niet altijd gehoor aan. Dat zouden we wel moeten doen: de natuur zal nu en in de toekomst de noodzakelijke hulpbronnen moeten kunnen blijven leveren. Door de groeiende wereldbevolking en de toenemende rijkdom neemt ons beslag op de bronnen waaruit wij putten voor gewassen, medicijnen en andere voedingsstoffen gestaag toe. Dat is niet zonder risico, bijvoorbeeld voor onze voedselvoorziening, omdat we voor de veredeling van planten en dieren die we in de landbouw gebruiken afhankelijk zijn van de genetische bronnen die we in de natuur vinden. De achteruitgang in de variatie van onze natuurlijke omgeving verlaagt ook het aanpassingsvermogen aan klimatologische veranderingen en het buffervermogen tegen plagen en ziekten. Daarmee beperken we de vitaliteit van onze planeet en uiteindelijk onszelf.

Men verwacht van LNV een rol als hoeder van de natuur.

Lekker en gezond eten

Voedsel is onderdeel geworden van de lifestyle. We kennen grote differentiatie in leefstijlen en voorkeuren van consumenten en steeds meer uiteenlopende wensen ten aanzien van voedsel. Met voedsel wil men zich kunnen onderscheiden. Nieuwe, allochtone bevolkingsgroepen brengen bovendien hun eigen voorkeuren voor voedsel de supermarkt binnen.

Het is voor mensen belangrijk dat ze kunnen genieten van smakelijk eten. Lekker eten in een goede sfeer bevordert het welzijn en kan zorgen voor vermindering van stress. Goed en gezond eten is bovendien geproduceerd met respect voor leven en leefomgeving. Natuur en milieu worden door de productie niet te veel belast, consumptiedieren hebben een waardig bestaan en internationaal is sprake van eerlijke handel. Goed eten is eten waarover de consument gemakkelijk alle gewenste, eerlijke informatie kan krijgen over samenstelling, herkomst en productiewijze. Goed eten en moreel consumeren gaan hand in hand. Iemand die goed en gezond eet let ook goed op wat hij eet en let daarbij op zijn voedingspatroon en de samenstelling van de voedingsmiddelen, zoals aanwezigheid van gevaarlijke vetten en suikers e.d. Er zijn immers belangrijke gezondheidsproblemen waarbij voedsel een rol speelt, zoals overgewicht, hart- en vaatziekten, diabetes. Goed en gezond eten is niet in de laatste plaats veilig eten, zonder gevaar van schade voor onze gezondheid en die van onze kinderen.

Men vraagt LNV gezond voedsel en lekker eten te stimuleren.

4. Betekenis voor de relatie tussen overheid en samenleving

Door deze vijf vensters kijkt de samenleving naar LNV en komen signalen bij LNV binnen. De samenleving verwacht dat wij oog hebben voor de publieke waarden die met een groene economie, goed en gezond eten, aandacht voor het dier, een mooi landschap en de waarde van onze aarde gemoeid zijn en dat de overheid niet wegloopt voor haar verantwoordelijkheden. De samenleving en de politiek vragen van de overheid tegelijkertijd om een nieuwe invulling van haar relatie met de burgers. De burger van nu is mondiger, hoger opgeleid, rijker en zelfstandiger. Bestaande regels en structuren vormen een minder vastliggend kader. Burgers sluiten niet meer automatisch aan bij initiatieven van de overheid, maar de overheid speelt een rol bij initiatieven die vanuit de samenleving worden genomen. De overheid staat niet langer altijd boven de partijen, maar is een van de spelers in een netwerk rondom een vraagstuk.

Natuurlijk houdt de overheid haar rol op het gebied van wetgeving en zal zij handhavend optreden indien nodig. Maar we moeten werken aan een nieuwe invulling waarbij de overheid niet meer enkel of vooral wetten en regels stelt en handhaaft, maar juist luistert naar de burgers en deze ook direct betrekt bij het maken, uitvoeren en evalueren van beleid. De overheid zal minder zelf primair verantwoordelijkheid op zich moeten nemen en meer verantwoordelijkheid leggen bij burgers en bedrijven. Minder werkend vanuit wantrouwen, maar meer vanuit vertrouwen. Meer communicatief en voorlichtend, maar minder belerend. Sturend op hoofdlijnen, ruimte biedend, voorwaarden scheppend en handhavend.

Een andere invulling van rollen betekent ook een andere verantwoordelijkheidsverdeling. De overheid kan niet voor alles verantwoordelijk zijn. Mensen zijn zelf in de eerste plaats verantwoordelijk voor hun eigen omgeving. In het coalitieakkoord «Samenwerken, samen leven» wordt deze beweging aldus verwoord: «De manier waarop we samen willen werken is: in dialoog, samenhangend, transparant, met een verbindende overheid en een dienstbare publieke sector. [....] Voor het verwerven van een breed draagvlak voor het te voeren beleid zal het kabinet het gesprek aangaan met burgers, maatschappelijke organisaties en medeoverheden. De overheid heeft een eigen verantwoordelijkheid. Dit doet niets af aan het feit dat beleid dat in dialoog tot stand komt, tot grotere betrokkenheid leidt. Dat bevordert de uitvoerbaarheid en leidt tot betere resultaten.» Het is juist om deze redenen dat de minister het afgelopen voorjaar een maatschappelijke dialoog over de toekomst van het Europees landbouwbeleid is gestart.

De overheid moet dus niet in de verantwoordelijkheid van de burger willen treden, maar kan wel een verbindende, stimulerende of katalyserende rol vervullen: partijen bij elkaar brengen, processen op gang brengen en gaande houden, investeren in vertrouwen. Zo kan de overheid van betekenis zijn voor ontwikkelingen die zonder die overheidsrol niet tot stand gebracht zouden worden. Dit kan de sociale samenhang versterken.

Of zoals bijvoorbeeld in het geval van landschapsinvesteringen, de baten en lasten breder verdelen. Zodat alle deelnemers er profijt van kunnen hebben. En voor bepaalde opgaven kan de overheid ook een direct appèl doen op de individuele ondernemer of consument, door hem te verleiden, uit te dagen of aan te spreken om zijn gedrag te veranderen. Maar mensen moeten het zelf doen. En dat gebeurt ook al in veel gevallen.

Een maatschappij zonder risico’s bestaat niet. Belangrijk is te constateren dat de overheid nooit alle risico’s in het leven kan wegnemen of dragen. Wel heeft de overheid een rol bij het in kaart brengen van de risico’s. Maar burgers zullen meer zelf kunnen en moeten inspelen op risicopreventie.

De enorme maatschappelijke opgaven en dilemma’s waarvoor we ons gesteld zien overstijgen veelal de nationale grenzen en kunnen zeker ook niet exclusief door de overheid tot een «oplossing» worden gebracht, laat staan binnen één kabinetsperiode. Het zijn opgaven waarvoor de overheid zich wel medeverantwoordelijk weet, waarvoor ook de minister van LNV zowel nationaal als bovennationaal (binnen de EU en in mondiaal verband) een rol te vervullen heeft en waarin de minister daarom de komende jaren betekenisvolle stappen wil zetten.

5. Wat gaat de minister doen

De hierboven beschreven ontwikkelingen en maatschappelijke verwachtingen bepalen wat LNV de komende jaren zal doen. De minister heeft bovendien beschreven hoe zij daarbij in essentie de rol van de overheid ziet. In deze paragraaf zal de zij haar voornemens concretiseren. De vijf beschreven vensters komen in de uitwerking samen in de indeling van haar departement: groene economie; natuur, landschap en groen; voedsel.

Voor alle beleidsterreinen geldt dat de minister door zal gaan met het verminderen van de regeldruk en de administratieve lasten. Zij zal zich naast de kwantitatieve reductie die ook in het Coalitieakkoord staat beschreven (– 25%) tevens richten op het verminderen van de beleefde lasten, door eenmalig gegevens inwinnen voor meervoudig gebruik, en electronische dienstverlening te bevorderen. Daarnaast zal zij integratie van het subsidiekader en de vereenvoudiging daarvan voortzetten. Bovendien wil de minister onderzoeken of zij op termijn kan komen tot het belonen van goede initiatieven in plaats van het compenseren van nadelige effecten in haar subsidiebeleid.

Controle vooraf (wet- en regelgeving) moet niet vervangen worden door te veel controle achteraf. Daarom is de minister een groot voorstander van toezicht op controle en tweede lijnstoezicht. Programmatisch handhaven speelt hierbij eveneens een rol.

Fiscale aspecten

In het Belastingplan 2008 is een groot aantal fiscale maatregelen opgenomen, die merendeels al in het Coalitieakkoord zijn aangekondigd. In het kader van «duurzame leefomgeving» wordt onder andere de accijns op gewone en rode diesel en op LPG verhoogd. Verder wordt er een verpakkingenbelasting ingevoerd.

Ter bevordering van het ondernemerschap wordt de eerste schijf in de vennootschapsbelasting verlengd met € 15 000 tot € 40 000. De tweede schijf wordt met € 125 000 verlengd tot € 200 000 en het tarief van deze schijf wordt verlaagd van 23,5% naar 23%.

Verder zal ondernemers meer ruimte worden geboden om zonder belastingheffing hun onderneming te staken en vervolgens een nieuwe onderneming te starten. De voorgestelde maatregel leidt ertoe dat deze fiscaal geruisloze doorschuifregeling van toepassing wordt voor alle gevallen waarin een ondernemer besluit zijn oude onderneming te staken en (al dan niet elders) een nieuwe onderneming te beginnen. Met deze verruiming wordt o.a. tegemoet gekomen aan de Motie Slob1.

Nederland heeft aan de Europese Commissie verzocht de toepassing van verlaagde tarieven in de energiebelasting voor aardgas en minerale oliën in de glastuinbouw ook na 2007 te mogen toepassen. De Europese Commissie heeft op dit verzoek nog geen goedkeurende beschikking verleend. Wanneer de Europese Commissie geen (tijdige) goedkeurende beschikking verleent, zal de Wet belastingen op milieugrondslag worden gewijzigd op dit punt. Deze wijziging treedt dan in werking bij Koninklijk Besluit.

De vrijstellingen van overdrachtsbelastingen voor de verkrijging van natuurgrond worden gewijzigd. Er wordt één nieuwe, specifieke vrijstelling voor natuurgrond in de overdrachtsbelasting gecreëerd en de vrijstelling in de Natuurschoonwet wordt dusdanig verruimd dat de vrijstelling voortaan is gekoppeld aan de kwalificatie van het verkregene als landgoed. De eis dat de verkrijger de instandhouding van één of meer landgoederen ten doel moet hebben, komt te vervallen.

In de loop van 2008 zal een kabinetsstandpunt worden uitgebracht over de rapporten: «De Natuurschoonwet voor landbouwbedrijven in EHS en Nationale Landschappen» en «Fiscale faciliteiten en knelpunten bij natuurontwikkeling door particulieren».

5.1 Groene economie

De agrarische sector heeft zich de afgelopen decennia ontwikkeld tot een hoogproductieve en kennisintensieve economische sector. De agrarische keten is een van de pijlers van de Nederlandse economie. Zo neemt het bijna tweederde van het totale Nederlandse handelsoverschot voor zijn rekening. Het gehele agrocluster (inclusief toeleverende en verwerkende bedrijvigheid) is goed voor ca. 10% van het Nederlandse Bruto Binnenlands Product en van de nationale werkgelegenheid. Naast de directe economische waarde is de land- en tuinbouw ook essentieel voor Nederland vanwege de voedselproductie. Bovendien mag niet uit het oog verloren worden dat de landbouw 70% van het landelijk gebied beheert en daarom een belangrijke rol speelt in het behoud van het Nederlandse landschap en de natuur.

De inzet van de minister is er op gericht dat de land- en tuinbouw zich verder vermaatschappelijkt door het ondernemerschap te verbreden (zorg, recreatie, natuurbeheer e.d.), te verduurzamen en te versterken. Dat wil zij vooral bereiken door het vernieuwen en versterken van de verbinding tussen boeren, burgers en buitenlui. Meer begrip en waardering voor elkaar leiden tot wederzijdse beïnvloeding en samenwerking. Daarbij past de notie dat de Nederlandse agrosector zich niet alleen richt op de Nederlandse markt. Als tweede exporteur van land- en tuinbouwproducten ter wereld produceert de Nederlandse agrosector voor de hele wereld, en in het bijzonder voor de driehoek Londen, Berlijn, Parijs. Dat gegeven brengt ook beperkingen met zich mee ten opzichte van vergaande maatregelen op nationaal niveau. Door continue innovatie loopt de Nederlandse agrosector op een groot aantal duurzaamheidaspecten voorop in de wereld, waaronder dierenwelzijn. De minister streeft ernaar deze voorsprong te behouden.

Net als de sterke concurrentiepositie. Daarom zijn de grootste stappen voor verduurzaming internationaal te maken. Binnen de kaders van de EU en de WTO.

Voor het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) dienen zich nieuwe vragen aan die de grip en het probleemoplossend vermogen van individuele landen te boven gaan, zoals klimaatverandering, duurzaam waterbeheer, energievoorziening en duurzaam grondstoffengebruik. De discussies in Europa over de toekomst van het GLB zijn tegelijk van grote betekenis voor de Nederlandse landbouw en het landschap. Ook het nadrukkelijker koppelen van de GLB-betalingen aan maatschappelijke doelen en prestaties zal de impact van het GLB op het Nederlandse platteland en landschap versterken.

Ter voorbereiding van de herziening van het GLB heeft de minister een maatschappelijke dialoog geëntameerd over de waarden die aan het beleid voor de landbouw en het platteland ten grondslag liggen, de maatschappelijke doelen die ermee gerealiseerd moeten worden en de essentiële rol en verantwoordelijkheid van groepen burgers daarbij.

Nu al zal zij inzetten op een effectievere koppeling van EU-inkomenstoeslagen aan het realiseren van maatschappelijke waarden: voedselveiligheid, voedselzekerheid, landschap (ook in niet «benadeelde» gebieden), milieu, dierenwelzijn, biodiversiteit (groene en blauwe diensten).

Hoog op de maatschappelijke en politieke agenda staat het vraagstuk van dierenwelzijn. De ambities van de minister zijn duidelijk: zij wil zich inzetten voor optimalisering van het welzijn van dieren. Maar zoals hierboven al aangegeven: vooral in internationaal verband. Dit neemt niet weg dat de Nederlandse agrosector zich juist ook kan profileren door te voldoen aan de eisen die het hogere marktsegment stelt, erop anticiperend dat dit marktsegment in de toekomst alleen maar zal groeien. Zoals in het beleidsprogramma beschreven, stelt het kabinet extra middelen beschikbaar voor onderzoek naar diervriendelijke stallen. Via onderwijs zal de minister bredere kennisverspreiding en bewustwording bevorderen van de diverse manieren waarop dieren gehouden worden en de invloed die de consument middels zijn koopgedrag hierop kan hebben. Ook is er extra geld voor een betere handhaving van bestaande wet- en regelgeving rond dierenwelzijn. In de Nota Dierenwelzijn, die dit najaar verschijnt, zal de minister haar voornemens concreet uiteenzetten.

De regelgeving waarin het houden van dieren door de mens centraal staat, wordt ondergebracht in het wetsvoorstel dieren. Dat wetsvoorstel biedt een integraal kader voor de LNV-regelgeving met betrekking tot het dierenwelzijn en de diergezondheid, maar bijvoorbeeld ook, voor zover gekoppeld aan het houden van dieren, de volksgezondheid en landbouwkwaliteit. Uitgegaan wordt van een doelgroepbenadering, maar het voorstel stelt tegelijkertijd ook het dier zèlf centraal. Het moderne wettelijke kader zal dan ook mede ten dienste staan van de verdere verbetering van dierenwelzijn, diergezondheid en een effectieve handhaving van die regels.

In het streven naar duurzaamheid is een voorname plaats ingeruimd voor de biologische landbouw. De biologische landbouw staat in de voorhoede en vervult een maatschappelijke behoefte naar een duurzaam product. Later dit jaar zal de minister een Nota Biologische Landbouw uitbrengen waarin zij haar beleid voor de komende vier jaar uiteenzet. Van groot belang vindt zij een verdere doorgroei van de sector, die naast een duurzame productie ook waardevol is in verbinding tussen boer, bereider en burger. Een belangrijk instrument is het bevorderen van samenwerkingsverbanden tussen overheid, bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties voor het stimuleren van biologische en andere duurzame voedingsproducten, zoals het convenant marktontwikkeling biologische landbouw en de daaruit voortgekomen taskforce Marktontwikkeling Biologische Landbouw laat zien. Dat is een ketensamenwerking die de minister graag ziet en zij zal bezien in welke vorm deze samenwerking verder ingebed kan worden.

Van betekenis voor de vitaliteit van de landbouw en daarmee ook van het platteland is zeker ook de verbreding van de activiteiten, oftewel de multifunctionele landbouw. Deze verbreding zorgt vaak ook voor een betere relatie tussen de behoefte uit de stad en het aanbod waarin het platteland kan voorzien. Noodzakelijk is echter een verdere professionalisering en opschaling van de sectoren. De taskforce multifunctionele landbouw die de minister dit najaar zal instellen heeft daartoe een belangrijke rol. Deze taskforce kan met een stimulerende rol van de overheid mensen en kennis bij elkaar brengen en ondersteuning bieden via ontwikkelpilots. Punt van aandacht in dit verband is dat de ontwikkeling en verspreiding van relevante kennis over duurzame ontwikkelingen op het platteland erg versnipperd is, waardoor betrokken partijen – (agrarische) ondernemers, ketenpartijen, maatschappelijke organisaties, overheden – de beschikbare kennis onvoldoende benutten.

Met name voor de verdere professionalisering van de multifunctionele landbouw is dit een belangrijke randvoorwaarde. Om dit te faciliteren zal de minister de totstandkoming van een kennisnetwerk veelzijdig platteland ondersteunen. Dit zal mede vorm krijgen in een netwerkstructuur, waarbij ook de groene kennisinstellingen een belangrijke rol zullen spelen. Dit kenniscentrum zal zich o.a. richten op het verbinden van kennisvragers met relevante kennis- of regionale organisaties. En op het bundelen en ontsluiten van onderzoeksresultaten, inclusief de gerichte aansturing van programma’s voor onderwijs en onderzoek met een belangrijke inbreng vanuit de diverse sectoren zelf. Daarnaast zal het kennisnetwerk een belangrijke rol hebben in de doorstroming en benutting van de kennis naar de betrokken partijen.

Lange afstanden en fijnmaziger distributie leiden tot steeds meer kilometers. Als er niets gebeurt zal het aantal voertuigkilometers voor het vervoer van agrarische producten en levensmiddelen in 2020 ruimschoots zijn verdubbeld. De congestie vormt ook een probleem voor de agrofoodsector. Nu loopt het agrocluster nog voorop in de wereld, maar nieuwe duurzame agrologistiekeconcepten zijn nodig om die positie te behouden. Het Platform Agrologistiek heeft als doel het ontwikkelen en helpen realiseren van nieuwe, meer efficiënte logistieke concepten voor de keten van land tot schap, waardoor de transportbehoefte vermindert en de kwaliteit van product én milieu verbetert. In 2007 wordt een actieplan Opschaling Agrologistiek opgesteld, dat in 2008 uitgewerkt gaat worden.

De visserijsector staat de komende jaren voor een grote omslag. Zowel de extra aandacht voor de gevolgen van visserij op de natuur als de hogere kosten door hoge olieprijzen noodzaakt daartoe. Toch gelooft de minister in een goed perspectief voor de sector. Door met name in te zetten op innovatie moet de sector ook in de toekomst winstgevend kunnen zijn. Duurzaamheid, samenwerking en een beter marktpositie zijn daarbij de leidende thema’s. Naast het verduurzamen van de «gewone» visserij, bieden de ontwikkelingen in de aquacultuur voldoende kansen.

In de Noordzee visserij is als gevolg van het nieuwe Europese beleid een onbalans tussen de vangstmogelijkheden en de bestaande capaciteit. Om de genoemde omslag te realiseren is eerst een sanering van een deel van de vloot nodig. Dat wordt samen met de sector komend jaar opgepakt, waarbij nadrukkelijk een relatie wordt gelegd met de noodzakelijke vernieuwing van de blijvers in de sector.

Ten aanzien van de schelpdiervisserij wordt het beleid gericht op innovatie met kracht voortgezet. Innovatie is onder andere nodig om minder afhankelijk te worden van de visserij op mosselzaad op de Wadden. Ook in 2008 zal LNV inzetten op innovatief onderzoek naar alternatieven.

Bio-based Economy is een economie op basis van groene grondstoffen voor de productie van transportbrandstoffen, elektriciteit en warmte, chemicaliën en materialen. De belangrijkste reden voor de overheid om de ontwikkeling naar een meer bio-based economy te stimuleren, is het streven naar een duurzame energiehuishouding. Voor de transitie naar een meer bio-based economy is een trendbreuk nodig wat betreft het gebruik van fossiele grondstoffen. Daarnaast bevindt de bio-based economy zich nog in een beginstadium en zijn grote investeringen nodig in onderzoek en ontwikkeling om deze energiebron voor Nederland tot een serieus alternatief te maken. Een risico is dat biomassaproductie de voedselproductie verdringt. Produceren we voor de mond of de motor? Stijgende prijzen voor voedsel laten al een tendens in die richting zien.

De overheid kan de vervanging van fossiel door groen stimuleren door het stellen van doelen en de monitoring ervan, door het creëren van maatschappelijk draagvlak, het scheppen van goede marktcondities, het ontwikkelen en vermarkten van kennis en het bevorderen van nieuwe samenwerkingsverbanden. Dergelijke samenwerkingsverbanden zijn bijvoorbeeld nodig om (versneld) nieuwe technologie te ontwikkelen voor de omzetting van groene grondstoffen. In dit kader past het ontwikkelen van het concept bioraffinage, evenals het faciliteren van duurzame importketens van biomassa door middel van pilotprojecten. Voorwaarde voor een dergelijke overheidsrol is sterke samenwerking binnen de overheid en samenwerking met bedrijfsleven, kennisinstellingen en NGO’s. Het kabinet gaat uitgebreider in op deze materie in de dit najaar aan de Kamer te sturen Overheidsvisie Bio-based economy.

Naast het zoeken naar alternatieve vormen van energie, is energiebesparing zelf ook een belangrijk onderwerp. Concrete afspraken tussen LNV en het bedrijfsleven over energiebesparing zullen worden ingebracht in het werkprogramma «Schoon en zuinig».

Het werkprogramma Schoon en Zuinig (pijler 3) zal de komende jaren leidend zijn voor de aanpak en positie van LNV op het dossier van 30% CO2-reductie in 2020, 2% energiebesparing per jaar en de productie van 20% duurzame energie in 2020. De primaire agrarische sectoren en de voedsel- en genotmiddelenindustrie zijn belangrijke spelers waar het gaat om energiebesparing en om de CO2-reductie te kunnen realiseren. Bij primair energieverbruik is de glastuinbouw een grote afnemer (vooral gas), maar deze sector levert ook aanzienlijke hoeveelheden electriciteit terug door middel van warmtekrachtkoppeling (WKK) toe te passen. CO2-reductie moet ook tot stand worden gebracht door andere maatregelen die de uitstoot van schadelijke broeikasgassen zoals methaan en lachgas terugdringen. Kansen voor de landbouw liggen ook in het produceren van duurzame energie voor transportbrandstoffen, opwekken van electriciteit, levering van warmte en directe levering van biogas.

De landbouwsectoren stellen samen met MKB-Nederland en VNO-NCW en de betrokken ministers een nationale verklaring op waarin de wederzijdse intenties worden beschreven om bij te dragen aan de doelstelling van CO2-reductie, energiebesparing en duurzame energie. Onder deze nationale «paraplu» komt een deelakkoord landbouw waarin LTO-Nederland, LTO-glaskracht, HPA, FNLI en de bos- en houtsector en het Ministerie van LNV concreet afspreken hoe de bijdragen en randvoorwaarden er, met 2020 in het vizier, uit zullen zien.

Drijvende kracht achter duurzame ontwikkeling is innovatief ondernemerschap. Innovatie is in de eerste plaats een opdracht voor bedrijven en ondernemers. De opgave en verantwoordelijkheid van de overheid is te zorgen voor een goed ondernemers- en innovatieklimaat door het verbinden, afstemmen en waar nodig uitlokken van initiatieven bij het bedrijfsleven. Bij modernisering van het ondernemerschap richt de minister zich op knelpunten zoals energie en starters. Bij innovatie vormen de door het bedrijfsleven geformuleerde innovatieagenda’s het uitgangspunt. Op basis hiervan worden programma’s en projecten gericht op innovatie geïnitieerd en gefinancierd.

De minister kiest voor een integraal kennis- en innovatiebeleid waarbij (inter)nationaal en regionaal wordt samenwerkt met andere overheden (departementen, provincies, EU), georganiseerd bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties. Op deze manier bouwt zij voort op de kracht van de directe verbindingen in het kennissysteem voor de agrofoodsector en groene ruimte.

De minister zal daarbij krachtig steun geven aan de ontwikkeling van de Groene Kennis Coöperatie. Voor de continuïteit en kwaliteit van het groene onderwijs is samenwerking tussen de instellingen zelf, maar ook met het bedrijfsleven en onderzoek, noodzakelijk. Alle kennisinstellingen in het groene kennissysteem (AOC’s, HASsen, Wageningen UR en Vereniging Buitengewoon Groen) werken sinds 2005 samen in de Groene Kennis Coöperatie. De kenmerkende kleinschaligheid van de afzonderlijke instellingen is op die wijze grootschalig georganiseerd. Vanuit die versterkte positie zijn de groene kennisinstellingen beter en sneller in staat om invulling te geven aan de kabinetsambities op het vlak van kennisbenutting, innovatie en ondernemerschap. De minister zal bevorderen dat het onderwijs waar relevant wordt betrokken bij innovatie- en kennisprogramma’s van het onderzoek met de praktijk. Een sleutelrol is daarbij weggelegd voor een aantal lectoren, verbonden aan HBO-groen die zij daartoe aanvullend zal financieren.

De minister wil samen met bedrijfsleven investeren in beschikbaarheid van voldoende gekwalificeerd personeel. Doorgroei van Nederland als concurrerende kenniseconomie vereist verhoging van het kennisniveau. Een en ander vraagt gezamenlijke inzet van LNV, OCW, EZ en SZW ten aanzien van (bij)scholing van werkenden in de groene sector, bevorderen van doorstroom (naar de hogere niveaus in het MBO en HBO) en het terugdringen van voortijdig schoolverlaten («Aanval op de uitval»). De minister zal met het oog op het aandeel van het groene onderwijs hierin aandacht blijven besteden aan de kwaliteit van de opleidingen en examinering, voldoende gekwalificeerd onderwijspersoneel en verdere internationalisering, met name van het hoger onderwijs.

LNV werkt samen met het ministerie van EZ, onder meer op gebied van stimulering van voedings- en tuinbouwprojecten (Food & Nutrition Delta, Food & Flowers). Bij kwesties van arbeid en scholing zijn de ministeries van SZW en OCW betrokken. Daarnaast werkt de minister met andere departementen samen door participatie in de nieuwe interdepartementale directie voor kennis en innovatie die een vervolg is op het project Nederland Ondernemend Innovatieland.

Centraal in het kennis- en innovatiebeleid staat de betrokkenheid en bediening van doelgroepen – met name ondernemers, terreinbeheerders, burgers – o.a. door wisselwerking tussen wetenschap, onderwijs, beleid en praktijk. LNV investeert ook in de kennis voor overmorgen, het zogenoemde kennisbasisonderzoek. Hierbij worden nieuwe wetenschappelijke inzichten en vaardigheden ontwikkeld die onontbeerlijk zijn voor vernieuwingen en innovaties, van belang voor overheid en maatschappij. LNV zorgt middels een themagewijze, brede maatschappelijke dialoog tussen wetenschap en maatschappij voor een goede maatschappelijke verankering van de kennisbasis van de WUR. Tevens zal de minister de mogelijkheden voor publiek-private samenwerking(PPS) bij innovatie en het gehele kennisdomein verder verkennen om de toepasbaarheid van PPS te vergroten. Naast het versterken van samenwerking van kennisinstellingen en ondernemingen bínnen het groene domein, zal de minister ook de samenwerking met kennisdomeinen daarbuiten met kracht bevorderen.

Concrete acties 2008–2012

• Europese discussie over een toekomstig GLB, met daarin specifieke aandacht voor de verankering van maatschappelijke waarden, met aansluitend een nationaal discussie- en implementatietraject.

• De implementatie van de nota Dierenwelzijn.

• Ontwerp van en onderzoek naar nieuwe integraal duurzame en diervriendelijke stallen die voldoen aan eisen die verder gaan dan de wettelijke eisen.

• Opstellen en uitvoeren van een innovatie- en demonstratieprogramma voor integraal duurzame stallen en het stimuleren daarvan (welzijn, fijnstof).

• Versterking Borgstellingsfaciliteit ten behoeve van de ontwikkeling van een innovatieve en duurzame land- en tuinbouwsector.

• Continueren van de startersregeling jonge agrariërs.

• Intensivering van het Programma versnelling energietransitie glastuinbouw. Dit met het oog op het energieneutraal telen in kassen vanaf 2020.

• Voortzetten en intensiveren van stimulering van voedings- en tuinbouwprojecten (Food & Nutrition Delta, Food & Flowers).

• De implementatie van nieuwe beleidslijnen biologische landbouw.

• Uitwerking actieplan Opschaling Agrologistiek.

• Indienen wetsvoorstel dieren in Tweede Kamer.

• Vergroten van de mogelijkheden voor publiek-private samenwerking bij innovatie en het gehele kennisdomein.

• Mede vorm geven aan de interdepartementale directie Kennis en Innovatie.

• Samen met Ontwikkelingssamenwerking inzetten op een samenhangend beleid ten behoeve van klimaatsverandering en duurzame voedselvoorziening. Belangrijke instrumenten hierbijzijn netwerkvorming, kennisontwikkeling en ontsluiting en het aanjagen van innovaties.

• Binnen de Groene Kennis Coöperatie zal de minister steun geven aan samenwerkingsprogramma’s waarin praktijk, wetenschap en onderwijs verbonden zijn.

• Instellen van een taskforce multifunctionele landbouw en het realiseren van een kenniscentrum veelzijdig platteland.

• Er wordt een marktstudie naar kansrijke, in meerdere opzichten duurzame alternatieven voor fossiele brandstoffen gestart.

5.2 Natuur, landschap, groen en een vitaal platteland

Een groene leefomgeving is een essentiële levensbehoefte van stedelingen en plattelanders. Het draagt bij aan een aantrekkelijke woon- en leefomgeving, een goed investeringsklimaat voor ondernemers, verbetering van de luchtkwaliteit, en zorgt voor ruimte om te bewegen en te ontspannen.

Behoud en op termijn verbetering van de biodiversiteit is een belangrijke voorwaarde voor de natuur in ons land en daarmee voor een leefbare samenleving. Een sterke biodiversiteit is de levensverzekering voor huidige en toekomstige generaties. De werkelijkheid is dat zowel het aantal soorten afneemt als de populaties binnen soorten (de bijzondere soorten worden zeldzamer, de gewone algemener). Het natuurbeleid is er op gericht de achteruitgang van biodiversiteit te stoppen en waar mogelijk te verbeteren. Dat gebeurt langs twee sporen: door de bescherming van gebieden én soorten.

In Nederland wordt al jaren gewerkt aan de realisatie van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), een samenhangend netwerk van natuurgebieden van 728 500 hectare. Dit kabinet investeert extra in natuur zodat de EHS, conform de doelstelling, in 2018 is gerealiseerd. De kwalitatieve doelstelling maakt deel uit van de planvorming voor de ontwikkeling van de EHS in 2018. Veel van de instrumenten die te maken hebben met de realisatie van de EHS worden sinds 1 januari 2007 uitgevoerd door de provincies. In 2008 wordt samen met de provincies bezien wat de in 2007 uitgevoerde evaluatie naar de omslag van «minder verwerving naar meer beheer» betekent voor het beleid en de instrumenten voor de EHS. Daarnaast worden met provincies en terreinbeherende organisaties afspraken gemaakt over het versterken en borgen van de natuurlijke kwaliteit van de EHS.

Het beschermen en behouden van de landschappelijke, cultuurhistorische, archeologische en aardkundige waarden van het landelijk gebied vindt plaats via wettelijke en ruimtelijke kaders (bijvoorbeeld Monumentenzorg en Nota Ruimte) en beheer.

Net als de EHS draagt ook Natura-2000, de Nederlandse bijdrage aan het Europees netwerk van natuurgebieden, bij aan het behoud en ontwikkeling van biodiversiteit in Nederland. In 2008 wordt verder gegaan met het aanwijzen van gebieden én met het opstellen van beheerplannen om vast te leggen hoe en op welke termijn natuurdoelen in een bepaald gebied worden gerealiseerd. Een en ander wordt afgestemd met de beheerplannen voor de Kaderrichtlijn Water.

Eind 2007 wordt de evaluatie van bestaande natuurwetgeving, de Natuurbeschermingswet, de Flora- en faunawet en de Boswet afgerond. Op basis van de resultaten van de evaluatie wordt in 2008 bezien of een herijking van de wetten nodig is. Programmatische handhaving is één van de aspecten die daarbij in ogenschouw wordt genomen.

Een goed voorbeeld van een integrale benadering van soorten en gebieden is de leefgebiedenbenadering, gericht op het inzetten van maatregelen die betrekking hebben op leefgebieden en waarmee meerdere soorten actief kunnen worden beschermd. De leefgebiedenbenadering biedt ruimte aan zowel ecologische als economische ontwikkeling. De Gegevensautoriteit Natuur organiseert in dit kader een actuele en betrouwbare gegevensvoorziening. In 2007 is een aantal pilots voor de leefgebiedenbenadering uitgevoerd. In 2008 moet deze op grotere schaal worden toegepast.

Voor de natuur is het van essentieel belang dat mensen zich er mee verbonden voelen. Een natuur die mensen zelf kunnen beleven en ervaren. Eén belangrijke manier om mens en natuur dichter bij elkaar te brengen is te zorgen dat kinderen weer weten wat het is om in de natuur te zijn. Kinderen en jongeren in de stad raken steeds verder verwijderd van de natuur. Dat betekent dat op termijn een risico voor de maatschappelijke verbondenheid met en zorg voor de natuur. In het kader van het programma «Jeugd, natuur, voedsel en gezondheid» wordt een plan van aanpak uitgewerkt dat in 2008 in praktijk wordt gebracht. De minister wil nadrukkelijk oog hebben voor wat de jeugd (in haar diversiteit) raakt in de natuur en op basis daarvan bezien hoe tussen jeugd en natuurbeleid bruggen kunnen worden gebouwd. Tevens wil zij werk maken van Natuur- en Milieueducatie.

De ruimtelijke verschillen binnen Nederland zullen de komende jaren naar verwachting verder toenemen. De druk op de ruimte zal met name in de Randstad sterk blijven toenemen, en daarmee de druk op groene gebieden in en om steden. Maar ook nationaal historische landschappen in het Westen als het Groene Hart of de Nieuwe Hollandse Waterlinie voelen de concurrerende claims op de ruimte: wonen, werken, recreëren, natuur, landbouw, etc. In andere delen van Nederland zal de ruimtedruk op termijn (na 2020) naar verwachting afnemen, hoewel ook daar lokaal natuur en groen in de knel kunnen blijven komen.

Veel burgers maken zich zorgen over de kwaliteit van hun directe omgeving en krijgen het gevoel dat hun omgeving wordt dichtgebouwd en verrommelt. Steeds meer mensen lijken het eens te zijn over hoe we níet met onze ruimte om moeten gaan, maar de vraag «hoe dan wel?» is lastiger te beantwoorden. Iedereen wil een mooi huis met tuin, liefst dicht bij het centrum, maar ook niet te ver bij een mooi landschap vandaan. Er is dus een grote spanning tussen de gewenste schoonheid en beleving van de leefomgeving aan de ene kant en de concurrerende claim op de ruimte voor wonen, werken, recreatie aan de andere kant. Het behoud van de (nationale) landschappen staat onder druk; steeds meer (historische) landschapelementen zijn aan het verdwijnen. Herstel van verdwenen landschapselementen kost veel geld. Uit een maatschappelijke kostenbaten analyse komt naar voren dat tegenover investeringen in landschap veel omvangrijker maatschappelijke baten staan. Investeren in groen en landschap levert euro’s op en geluk. De kunst is natuurlijk om kosten en baten op een slimme manier aan elkaar te koppelen, dat de neerwaartse spiraal wordt gekeerd. Daar gaat de minister zich voor inzetten.

Meer dan de helft van de 31 grote steden kampt met een tekort aan groen, onder meer als gevolg van stedelijke verdichting en doordat er te weinig groen is aangelegd bij nieuwbouw. Een gemiste kans, want groen in de buurt is een remedie voor veel maatschappelijke kwalen. Groen biedt mogelijkheden tot beweging, verbetert de luchtkwaliteit, biedt meer economische waarde. Door onderzoek zal dit tekort nader worden onderbouwd en een kwantitatief en kwalitatief gewicht worden toegekend. De minister is er ook van overtuigd dat groen mensen bij elkaar kan brengen.

Kortom: meer groen biedt meer welzijn. Ook om de grote steden wordt gewerkt aan de realisatie van 16 000 ha. groene gebieden in 2013. De realisatie van deze gebieden draagt bij aan de leefbaarheid en attractiviteit van grote steden. Hierbij is het belangrijk om te zorgen voor een goede toegankelijkheid vanuit de stad naar deze groene gebieden. Hiervoor gaat de minister zich samen met provincies, steden en maatschappelijke organisaties inzetten.

Het groen moet ook aan de groeiende vraag naar mogelijkheden voor recreatie voldoen. Welvaart en vrije tijd bieden mensen veel kansen te recreëren. De minister voorziet voor de recreatiesector dan ook een zonnige toekomst. Wandel- en fietspaden en geschikte vaarwegen worden momenteel in grote getale aangelegd. Daarnaast kan de recreatiesector geholpen worden te professionaliseren. Het verminderen van regeldruk en beperkingen zal de sector ook al een stuk op weg helpen.

Een interessante ontwikkeling vindt de minister dat stedelingen naar het platteland (terug) trekken en investeren in het behoud daarvan. Deze buitenlui hebben vaak hun wortels liggen op het platteland of hechten veel waarde aan een mooie en groene omgeving. Zij ontpoppen zich tot nieuwe dragers van het platteland. De minister is blij met deze beweging en vindt het belangrijk deze groep actief te betrekken bij het onderhoud en de ontwikkeling van het platteland. De groene sector leent zich bij uitstek voor de vormgeving van de in het Coalitieakkoord opgenomen verplichte stage voor jongeren. De minister richt zich zowel op de stagevervulling in het groene onderwijs zelf, met een voorbeeldfunctie voor het overig onderwijs, als op het (laten) creëren van stageplaatsen in het groene domein. Om jongeren al vroeg bewust te maken van de waarde van onze aarde en de zorg voor hun leefomgeving, ziet de minister dus veel perspectief in het aanbieden van maatschappelijke stageplaatsen, bijvoorbeeld in de sfeer van natuur- en landschapsbeheer, voedselkwaliteit en diergezondheid en zorg- en educatieboerderijen. De minister wil het groene onderwijs aanmoedigen hiertoe pilots te starten.

Niet alleen de economische of ecologische aspecten van het platteland gaan de minister aan het hart. De sociale functie van het platteland moet niet worden vergeten. Om ervoor te zorgen dat er meer aandacht komt voor de sociale en culturele aspecten, zal een sociaal stimuleringsbudget platteland worden ingezet voor projecten die een bijdrage leveren aan de versterking van de regionale identiteit, bewustwording en de ontwikkeling van basisvoorzieningen op het platteland.

Concrete acties in 2008–2012:

• In 2008 wordt verder gegaan met het aanwijzen van Natura-2000 gebieden én met het opstellen van beheerplannen om vast te leggen hoe en op welke termijn natuurdoelen in een bepaald gebied worden gerealiseerd.

• In 2007 wordt het programma «Jeugd, natuur, voedsel en gezondheid» uitgewerkt en in 2008 in praktijk gebracht.

• Het realiseren van groene gebieden rond de steden van in totaal 16 000 ha in 2013;

• De presentatie van de Agenda Landschap in 2008 en het daarmee samenhangende «plan van aanpak» voor uitvoering met medeoverheden en maatschappelijke organisaties van gebiedsgerichte voorstellen op basis van het Deltaplan voor het landschap «Nederland weer mooi».

• Het samen met de medeoverheden bundelen en saneren van ongewenste bedrijfsactiviteiten, waaronder verspreide glastuinbouw. Daarbij wordt de optie van een saneringsfonds verkend.

• Het mogelijk maken van het bouwen van woningen in plattelandsgemeenten voor de eigen bevolking. De Huisvestingswet zal hiervoor in overleg met de minister van Wonen, wijken en Integratie (WWI) worden aangepast.

• Ontwikkelen van een meetlat voor groene kwaliteit en kwantiteit in en om de stad.

• Uitvoeren van de leefgebiedenbenadering.

• Vereenvoudiging van de natuurwetgeving.

• Instelling Taskforce Biodiversiteit die vanuit nationaal en internationaal perspectief concrete voorstellen doet voor het ontwikkelen van de beleidsagenda biodiversiteit en natuurlijke hulpbronnen.

• Inzetten op het realiseren van 10 000 maatschappelijke stages in de LNV-sectoren.

5.3 Voedsel

De sleutel voor een verduurzaming van de voedselketen ligt voor de minister bij een op de consument gericht voedselbeleid. Daar waar de consument zijn wensen ten aanzien van maatschappelijke vraagstukken, zoals dierenwelzijn, energie, milieu, inrichting van de groene ruimte en eerlijke handel omzet in concrete daden, zal naar het oordeel van de minister een grote stap gezet kunnen worden naar verduurzaming van de voedselketen. Zonder haar aandacht voor de voedselproducerende partijen te laten verslappen, wil de minister zich in de komende jaren explicieter richten op de consument en zijn voedsel. Enkele zaken zijn daarbij voor haar belangrijk.

In de eerste plaats wil de minister inzetten op het vergroten van het kennisniveau van de consument op het terrein van voedsel. Zij vindt het van groot belang dat de consument voldoende kennis heeft van de vele aspecten die met de productie en samenstelling van zijn voedsel samenhangen. Het is van belang dat de consument zicht heeft op de bredere context waarin zijn voedselpakket tot stand komt. Deze context wordt gevormd door onder andere de herkomst van zijn voedsel en de productiewijze ervan. Kennis van deze fundamentele zaken kan de burger zijn voedselconsumptiepatroon helpen plaatsen in een bredere maatschappelijke context, waarin vraagstukken rond duurzaamheid tot een oplossing gebracht dienen te worden.

Verhoging van het kennisniveau omtrent voedsel(productie) leidt niet automatisch tot een aanpassing van het consumptiegedrag. De minister wil in de tweede plaats dan ook permanent met de burger in gesprek blijven over de keuze die hij als goed geïnformeerde consument maakt en welke maatschappelijke waarden hij daarbij laat prevaleren. Om het gesprek met de burger over zijn consumptiegedrag en keuzes rond zijn voedselpakket te vergemakkelijken, wil de minister in 2008 een eerste versie van de «Staat van voedsel in Nederland» uitbrengen. In deze rapportage zal in beeld worden gebracht wat consumenten voor maatschappelijke wensen hebben ten aanzien van bijvoorbeeld dierenwelzijn of milieu en in welke mate zij deze wensen verdisconteren in hun aankoopgedrag. Eventuele verschillen tussen consumentenwensen en consumentengedrag zullen voor de minister aanleiding zijn om het maatschappelijk debat hierover aan te gaan. Door het inzichtelijk maken van zijn gedrag, wil de minister de consumenten helpen zich meer bewust te worden van zijn – vaak wellicht impliciet genomen – keuzes.

Bij de activiteiten wil de minister andere partijen zoveel mogelijk betrekken. De overheid is niet de enige, en ook niet de eerste, die de consument kan beïnvloeden in zijn keuzes voor duurzamer consumptie. Het actief betrekken van andere partijen – en met name de retail en consumenten- en andere maatschappelijke organisaties – acht de minister op de genoemde activiteiten een belangrijke aanvulling.

Op het gebied van gezonde voeding wil de minister een bijdrage leveren aan de verbetering van het voedselpakket en het voedingspatroon ten aanzien van gezondheid. Vooral door middel van onderzoek, onderwijs, innovatiestimulering en voorlichting aan de consument wil zij een verbetering van het aanbod en de consumptie van gezonde voedingsmiddelen stimuleren.

Gezonde dieren zorgen voor beter voedsel. De minister wil daarom de komende jaren met de sector stevig inzetten op diergezondheid. Het risico van dierziekte-uitbraken blijft aanwezig en ook nieuwe dierziekten kunnen zich aandienen. Het diergezondheidsbeleid is gericht op gezond houden van de Nederlandse veestapel en met name op het voorkomen van uitbraken van zeer besmettelijke dierziekten. Indien zich desondanks toch een uitbraak voordoet, zijn de inspanningen van LNV erop gericht de gevolgen hiervan zowel op maatschappelijk als op economisch vlak beperkt te houden. In dat geval staan het behoud van de gezondheid van de dierpopulatie en de bescherming van de volksgezondheid tegen risico’s die verband houden met dierziekten centraal. Daarbij wordt rekening gehouden met de intrinsieke waarde van het dier en worden verstoringen van de (inter)nationale handel zo veel mogelijk voorkomen. Belangrijk is ook het verantwoord gebruik van dierbehandelingsmiddelen zoals antibiotica. Met investeringen in kennis en innovaties rond resistentie en alternatieven voor antibiotica in de dierhouderij wil de minister de negatieve gevolgen voor mens en dier verminderen.

Dit zijn aandachtsvelden die uitgewerkt gaan worden. Dit wordt beschreven in de Nationale Agenda Diergezondheid 2007–2013 die de minister dit najaar naar de Tweede Kamer zal sturen. Het toekomstige diergezondheidsbeleid moet zich nog meer dan voorheen richten op een integrale afweging van alle maatschappelijke belangen en die van het dier. Dit geldt zowel voor de preventie van dierziekten als ook voor de bestrijding.

Het is niet langer maatschappelijk acceptabel dat in tijden van crises houders van hobbydieren en natuurdieren te maken krijgen met maatregelen die slechts een economische afweging kennen. Bij vaststelling van de te treffen maatregelen dient meer aandacht geschonken te worden aan de intrinsieke waarde van het dier en daarmee aan de wens van de burger. De minister wil daarom meer aandacht geven aan de positie van houders van hobbydieren en natuurdieren. Tevens wil zij de samenwerking met maatschappelijke actoren bij de bevordering van de gezondheid van het dier versterken.

Daarnaast verdienen de effecten van globalisering en klimaatverandering grote aandacht. Mensen reizen steeds meer en verder, waarbij zij zich niet altijd bewust zijn van het feit dat ook dierziekten mee terug kunnen reizen. Door de opwarming van de aarde kunnen dierziekten in Nederland geïntroduceerd worden die eerder niet voorkwamen. Binnen de Europese Unie speelt hetzelfde type ontwikkelingen hetgeen ertoe heeft geleid dat de Europese Commissie het initiatief heeft genomen een nieuwe strategie voor het Europese diergezondheidsbeleid te formuleren, de Community Animal Health Policy (CAHP) 2007–2013. Deze wordt eind 2007 afgerond en gepresenteerd. Belangrijk speerpunt voor Nederland is de harmonisering van de financiering van het diergezondheidsbeleid.

Concrete acties in 2008–2012:

• De ingezette koers rond smaaklessen met kracht voortzetten.

• De Week van de Smaak uitbouwen.

• De inzet en expertise van het Voedingscentrum Nederland optimaal benutten voor onafhankelijke en objectieve consumentenvoorlichting.

• Informatie aan consument door middel van bijvoorbeeld etikettering en keurmerken (uniformering)stimuleren.

• Door middel van onderzoek, onderwijs, innovatiestimulering en voorlichting aan de consument verbetering van het aanbod en de consumptie van gezonde voedingsmiddelen stimuleren.

• Eerste rapportage «Staat van voedsel in Nederland» uitbrengen.

• Enkele maatschappelijke debatten rond voedsel en consumentengedrag beleggen.

• Europese promotiegelden inzetten voor het stimuleren van de consumptie van groente en fruit door jeugd op de basisschool.

• Voortzetting van de stimuleringsprijs gezonde schoolkantine (met VWS, OCW en VROM).

In 2008 wil de minister zich richten op uitvoering van de acties uit de Nationale Agenda Diergezondheid 2007–2013 met de volgende speerpunten:

• Uitwerking van «differentiatie» voor hobbydieren, natuurdieren en gezelschapsdieren.

• Versterking van risicogebaseerd preventiebeleid in overleg met het bedrijfsleven.

• De uitwerking van de Community Animal Health Policy.

2.1.2 Financieel kader voor 2008

Uitgaven

De begroting van de uitgaven voor 2008 is ten opzichte van de meerjarencijfers in de begroting 2007 bijgesteld met € 116 mln. Deze bijstelling bestaat uit de mutaties, zoals opgenomen in onderstaande tabel.

bedragen x € 1 mln.
 artnr.200720082009201020112012
Stand begroting 2007 2 2512 2072 1962 1512 0782 078
        
1 Overtollige ruilgronden voor Groen en de Stad2423232323   
2 Voedsel en Warenautoriteit252010    
3 Stijging leerlingenaantallen26555555
4 Loon- en prijsbijstellingdiv.454444434343
5 Eindejaarsmarge en Gegevensautoriteitdiv.37     
6 Intensiverings-enveloppen tranche 2008 21/24  26 26 26 2616
7 Bufferzones, milieukwaliteit EHS en bodemsaneringdiv.61214475151
8 Verrekening MIA glastuinbouw21 121212  
11 Destructie dierlijke kadavers25 1216   
10 Loon- en prijsbijstelling HGIS 711111
11 Project Mainport Rotterdam23644444
12 Dierziektebestrijding25333   
13 Glastuinbouw21– 343121531
14 Verlaging ILG-budget23 – 70    
15 Bijdrage provincie ILG23 70    
16 BTW-compensatiefonds ILG  – 17– 17– 18– 17– 17
17 Subsidietaakstellingdiv. – 4– 9– 18– 18– 18
18 Efficiencytaakstellingdiv. – 7– 13– 27– 54– 54
19 Taakstelling MBO (teldatum)26  – 7– 7– 7– 7
20 Huisvestingstaakstelling  – 2– 2– 2– 2– 2
21 Overige 13– 9– 22– 8– 14
22 Aanvullend pakket Aug.brief   – 3– 6– 10– 10
  2 3822 3232 3032 2512 0952 077

De mutaties 1 t/m 5 zijn reeds in de eerste suppletore wet samenhangende met de Voorjaarsnota 2007 aan de Kamer voorgelegd.

1. Overtollige ruilgronden voor Groen en de Stad

Conform het 2e meerjarenprogramma van de Agenda Vitaal Platteland worden de verkoopopbrengsten van ruilgronden ingezet voor de aankoop van gronden ten behoeve van het beleidsdoel Groen en de Stad. Deze aankopen en de financiering daarvan maken deel uit van het ILG.

2. Voedsel en Warenautoriteit

Er is een aantal ontwikkelingen, die bij de recent georganiseerde Voedsel en Warenautoriteit (VWA) cumuleert en leidt tot tekorten: de markt voor VWA diensten krimpt, het nieuwe retributiestelsel om de kosten door te berekenen is door de Tweede Kamer aangehouden en de nieuwe EU-regels in 2006 hebben als gevolg dat het bedrijfsleven een toegenomen eigen controleverantwoordelijkheid heeft gekregen, waardoor de noodzaak tot keuringen en controles door de VWA zijn afgenomen. Er is een plan tot organisatieverandering opgesteld wat moet leiden tot structureel evenwicht.

3. Stijging leerlingenaantallen

Dit betreft een structurele ramingbijstelling van de bekostiging van extra geleverde prestaties door de Wageningen Universiteit en van de bekostiging van Voorbereidende en Ondersteunende Activiteiten (VOA) in het MBO groen vanwege een stijging in het leerlingenaantal.

4. Loon- en prijsbijstelling

De loon- en prijsbijstelling 2007 is overgeboekt naar de departementen.

5. Eindejaarsmarge en Gegevensautoriteit

De eindejaarsmarge betreft onder meer de reguliere overheidsbijdrage voor het voor het ophalen en verwerken van kadavers. Naast de eindejaarsmarge is € 20 mln overgeheveld voor de oprichting van een Gegevensautoriteit Natuur

6. Intensiverings-enveloppen tranche 2008

De tranche 2008 van de intensiveringsenveloppen uit het Coalitieakkoord wordt aan de LNV-begroting toegevoegd.

7. Bufferzones, milieukwaliteit EHS en bodemsanering

De Ministeries van VROM en V&W leveren middels jaarlijkse betaling een bijdrage aan met name de aankoop van bufferzones, de verbetering van de milieukwaliteit van de EHS, de waterbodemkwaliteit en de bodemsanering.

8. Verrekening MIA glastuinbouw

Voor het stimuleren van de energietransitie in de glastuinbouw, hetgeen nodig is vanwege de hoge energieprijzen en de CO2 problematiek, lag het in de bedoeling de Milieuinvesteringsaftrek (MIA) in 2007 voor Groen Label Kassen te verhogen van 40% naar 50%. Ter bevordering van de effectiviteit wordt nu met de verhoging goemoeide bedrag, omgezet naar directe steun in de vorm van subsidie-uitgaven.

9. Destructie dierlijke kadavers

LNV neemt de inspanningsverplichting op zich om met ingang van 2010 de kosten van destructie van dierlijke kadavers alsmede de bewakings- en bestrijdingskosten van dierziekten onder het convenant Diergezondheidsfonds ten laste van het bedrijfsleven te brengen. De hiervoor benodigde bedragen voor 2008 en 2009 worden voor 2008 vanuit het Diergezondheidsfonds aan de LNV-begroting toegevoegd en voor 2009 generaal verwerkt.

10. Loon- en prijsbijstelling HGIS

De loon- en prijsbijstelling voor uitgaven die vallen onder de Homogene Groep Internationale Samenwerking is aan de begroting toegevoegd.

11. Project Mainport Rotterdam

De ministeries van VROM en EZ leveren middels een budgetoverheveling een bijdrage ten behoeve van de aanleg van natuurgebieden in het kader van het Project Mainport Rotterdam.

12. Dierziektebestrijding

De begroting wordt voor 2007 t/m 2009 verhoogd in verband met uitvoeringskosten van monitoring en bestrijding van dierziekten.

13. Glastuinbouw 2007

Bij begrotingsvoorbereiding 2007 is voor de periode 2007–2009 jaarlijks € 35 mln. beschikbaar gesteld voor het versneld doorvoeren van innovatieve, energiebesparende maatregelen in de glastuinbouwsector. De uitgaven die geraamd waren voor 2007 zullen echter grotendeels in latere jaren plaatsvinden.

14 en 15 Verlaging ILG-budget en bijdrage provincie ILG

Tussen rijk en provincies is overeengekomen dat de provincies voor € 70 mln bijdragen aan het ILG-budget in 2008. Er wijzigt hiermee echter niets in de verdeling van verantwoordelijkheden en bevoegdheden zoals die zijn vastgelegd in de Wet Inrichting Landelijk Gebied en de bestuursovereenkomsten. De bijdrage van de provincies is via een verhoging van het ontvangsten- en uitgavenkader met € 70 mln verwerkt. Gelijktijdig is € 70 mln. ten gunste van het generale beeld gebracht, volledig in lijn met coalitieakkoord. De bijdrage van de provincies betreft derhalve geen intensivering.

16. BTW-compensatiefonds ILG

In de bestuursovereenkomsten over het Investeringsbudget Landelijk Gebied (ILG) is een bepaling opgenomen over de BTW-compensatie uit het BTW-compensatiefonds (BCF). Provincies hebben op basis van de Wet op het BCF het recht om compensabele BTW te declareren bij het BCF. Gegeven dit recht op declaratie van compensabele BTW en het feit dat het ILG-budget inclusief BTW aan de provincies zou worden toegekend, is op basis van een afspraak in de bestuursovereenkomst vastgelegd dat 3,7% van het ILG-budget vooraf wordt afgeroomd ter voeding van het BCF.

17 t/m 20 Taakstellingen

Een aantal taakstellingen uit het Coalitieakkoord is in de LNV-begroting verwerkt op de diverse relevante artikelen, te weten:

– Subsidietaakstelling;

– Efficiencytaakstelling;

– Taakstelling Teldatum MBO;

– Huisvestingstaakstelling.

21 Overige

De verhoging met € 13 mln. voor 2007 bestaat voor € 9,7 mln. uit o.m. de FES-projecten «Transitie duurzame landbouw» en «Groene Genetica». Voor 2012 is o.m. een correctie verwerkt van – € 5 mln. voor het FES-project Phytophtora dat t/m 2011 doorloopt.

22 Aanvullend pakket Augustusbrief

Het Kabinet heeft bij Augustusbrief 2007 een aanvullend pakket van maatregelen opgelegd aan de departementen. Het betreft een generieke subsidietaakstelling bovenop de reeds opgelegde taakstelling subsidies uit het Coalitieakkoord en een korting op het materieel budget.

Tranche 2008

De bedragen voor 2008, inclusief de meerjarige doorwerkingen, zijn opgenomen in de tabellen voor budgettaire gevolgen van beleid. De resterende bedragen voor 2009 en verder blijven conform Kabinetsafspraak gereserveerd voor LNV op de aanvullende post van het Rijk. Dit betreft de oploop van de enveloppen uit het Coalitieakkoord minus de belegde bedragen uit de tranche 2008. Deze bedragen worden jaarlijks bij Kaderbrief/Voorjaarsnota per tranche beschikbaar gesteld aan LNV.

In de begroting van 2008 zijn de volgende intensiveringsreeksen verwerkt (in mln €):

Enveloppe20082009201020112012
Ondernemerschap     
21.11 Bijdrage Borgstellingsfonds voor de Landbouw22222
      
Natuur, EHS en vitaal platteland     
21.12 Ontwikkeling en stimulering dierenwelzijn44444
21.13 Ontwikkelpilots multifunctionele landbouw22222
21.13 Werkprogramma Schoon en Zuinig (glastuinbouw)101010100
21.22 Handhaven dierenwelzijn22222
24.13 Beheer Groen en de Stad22222
24.13 Groene partners22222
24.13 Versterken netwerk veelzijdig platteland22222
 2626262616

Voor een verdere toelichting op de intensiveringen wordt verwezen naar de relevante beleidsartikelen.

Tegenover de intensiveringen staan ook de taakstellingen, die vanuit het Coalitieakkoord zijn opgelegd over de jaren 2008–2011 en verder. Deze taakstellingen zijn verwerkt naar de relevante beleidsartikelen. In de toelichting van artikel 28 is dit zichtbaar gemaakt.

Taakstellingen voor LNV over de periode 2008–2011 en verder (in mln €):

Reeksen taakstelling20082009201020112012 ev
Efficiencytaakstelling– 6,7– 13,4– 26,8– 53,5– 53,5
Subsidietaakstelling– 4,3– 8,7– 17,5– 17,5– 17,5
Huisvestingstaakstelling– 2,1– 2,1– 2,1– 2,1– 2,1
Taakstelling Teldatum MBO – 7,0– 7,0– 7,0– 7,0
Totalen– 13,1– 31,2– 53,4– 80,1– 80,1

Ontvangsten

De begroting van de ontvangsten voor 2008 is ten opzichte van de meerjarencijfers in de begroting 2007 bijgesteld met € 256 mln.

bedragen x € 1 mln.
 artnr.200720082009201020112012
Stand begroting 2007 396375374372355355
        
1. Landbouwheffingen29135143152160169178
2. Bijdrage provincie ILG  70    
3. Overtollige ruilgronden voor Groen en de stad2423232323  
4. Bufferzones, milieukwaliteit EHS en bodemsaneringdiv.61214475151
5. Destructie dierlijke kadavers25 12    
6. RBV218     
7. Overig 11– 4– 4– 5– 5– 10
  579631559597570574

1. Landbouwheffingen

De raming voor landbouwheffingen wordt structureel met ca. € 150 mln. verhoogd.

2. Bijdrage provincies ILG

Deze mutatie wordt toegelicht bij punt 14 en 15 van de uitgaven.

3. Overtollige ruilgronden voor Groen en de stad

Deze mutatie wordt toegelicht bij punt 1 van de uitgaven.

4. Bijdrage VROM/ V&W ILG

Deze mutatie wordt toegelicht bij punt 7 van de uitgaven.

5. Destructie dierlijke kadavers

Deze mutatie wordt toegelicht bij punt 9 van de uitgaven.

6. RBV

De hogere ontvangsten houden verband met het feit dat voorgaande jaren LNV het provinciale deel (voor sloop) van de RBV-regeling (Regeling Bedrijfsbeëindiging Veehouderijtakken) heeft voorgefinancierd. Deze middelen worden van de provincies terug ontvangen.

7. Overige

De verhoging in 2007 bestaat voor € 9,7 mln. uit o.m. de FES-projecten «Transitie duurzame landbouw» en «Groene Genetica». Voor 2012 is o.m. een correctie verwerkt van – € 5 mln. voor het FES-project Phytophtora dat t/m 2011 doorloopt. Zie ook punt 19 bij de uitgaven.

ILG overzichtsconstructie

Om een goed inzicht te bieden in de totale omvang van het beschikbare ILG-budget en de herkomst ervan is een overzichtsconstructie opgesteld over de totale ILG-periode van 2007–2013. In deze overzichtsconstructie zijn ook de bijdragen van andere departementen aan het ILG opgenomen. In het kader van het ILG is afgesproken dat de andere betrokken departementen (VROM, V&W en OCW) hun bijdragen overboeken (via een bijdrageconstructie) naar de LNV-begroting en dat de minister van LNV zorgdraagt voor de jaarlijkse stortingen ten behoeve van de provincies.

Hoewel in de begroting 2008 de budgetten meerjarig tot en met 2012 worden vastgelegd, is er in de overzichtsconstructie voor gekozen de budgetten tot en met 2013 (dus voor de gehele ILG-periode) weer te geven. Voor het jaar 2013 zijn de budgetten opgenomen onder het voorbehoud van definitieve extrapolatie van deze budgetten in de begrotingen van 2009.

De totale omvang van het aan de provincies beschikte ILG-budget komt uit op € 3,2 miljard. Op de LNV begroting is beschikbaar € 3,0 miljard. Het verschil wordt verklaard door:

– De afgedragen BTW naar het BTW compensatiefonds;

– De subsidietaakstelling uit het Coalitieakkoord welke deels is toegerekend aan ILG budgetten;

– De extrapolatie op het Programma Beheer (2012–2013).

– De reservering FES-gelden ten behoeve van de Westerschelde.

Het beschikbaar budget voor ILG op de LNV begroting is exclusief de bijdragen van de EU en exclusief de leenplafonds voor de verwerving van EHS.

De minister van LNV is op basis van de bestuursovereenkomsten met de provincies namens het Rijk per provincie een verplichting aangegaan voor de gehele ILG-periode. De hiertoe benodigde verplichtingenruimte is in 2007 aangegaan.

Tussen rijk en provincies is overeengekomen dat de provincies voor € 70 mln bijdragen aan het ILG-budget in 2008. Er wijzigt hiermee echter niets in de verdeling van verantwoordelijkheden en bevoegdheden zoals die zijn vastgelegd in de Wet Inrichting Landelijk Gebied en de bestuursovereenkomsten.

ODNaam2007200820092010201120122013Totaal
ILG onderdelen op LNV-begroting (netto rijksbijdrage)
22.11Grondgebonden landbouw16 12817 53922 50420 37624 93622 48820 825144 796
 Waarvan VROM Duurzaam ondernemen 6359831 9931 9931 9931 9939 590
22.12Infrastructuur glastuinbouw4 6008 6677 7047 126  – 3728 060
23.11Verwerving EHS22 62630 55128 53340 42433 48735 98636 942228 549
 Waarvan VROM bufferzones1 1811 1751 5031 5031 5011 5011 4599 823
 Verwerving en inrichting Westerschelde11 88217 68322 32412 109  – 44063 558
23.12Inrichting EHS57 99569 75364 78863 68560 13061 15759 001436 509
 Waarvan V&W verdroging3 6003 4673 4673 4673 4673 4673 33424 269
 Knelpunten Robuuste verbindingen8 76816 40717 30416 20016 71213 34212 671101 404
 Milieukwaliteit EHS/VHR36 29039 49631 30932 07932 50229 71728 090229 483
 Waarvan VROM milieukwaliteit 3 7426 03311 76011 76011 76011 76056 815
23.13Programma beheer binnen EHS93 23493 20396 71096 93393 17992 96089 357655 576
 Overig Natuur2 4002 3112 3112 29257857848910 959
23.14Nationale parken4 0343 8003 7143 5383 4673 4673 32125 341
 Soortenbescherming1 2401 1561 1561 1561 1561 1561 1088 128
 Beheer buiten EHS9 8597 8958 6199 35210 25510 89111 20868 079
24.11Nationale landschappen12 95412 73118 30017 06016 60717 58917 372112 613
24.12Landschapgeneriek2 8742 618918126126126206 808
24.13Groen en de stad82 24470 40670 76471 00542 84643 29640 405420 966
 Waarvan VROM bufferzones Groen en de Stad4 7264 6984 7274 7274 7284 7284 55532 889
24.14Landelijke routenetwerken5 4375 2365 2365 2365 2365 2364 60136 218
 Waarvan V&W681656656656656656– 253 936
 Ontwikkelen & versterken toegankelijkheid10 5836 4816 5695 9913 9013 0502 46639 041
27.11ReconstructieZandgebieden45 45841 73342 19134 74834 09341 38739 669279 279
27.12VROM Bodemsanering   16 81316 81316 81216 81267 250
 V&W Waterbodem   8 8058 8058 8058 80535 220
 VROM Duurzaam bodemgebruik 3195281 0531 0531 0531 0505 056
          
TotaalNetto rijksbijdrage428 606447 985451 482466 107405 882409 096393 7353 002 893
          
 Resevering FES/Westerschelde2 000   24 00024 00024 00078 000

Groene Hart overzichtsconstructie

Met de uitvoeringsagenda van de Nota Ruimte is een viertal gebiedsgerichte rijksprogramma’s ingesteld. VROM coördineert voor het kabinet de inzet voor de nationale Ruimtelijke Hoofdstructuur en de wettelijke basiskwaliteiten. De minister van LNV is programmaminister voor het Groene Hart, één van deze rijksprogramma’s die deel uitmaken van de uitvoeringsagenda. Binnen dit programma neemt het kabinet besluiten over ontwikkelingen rond wonen, werken, infrastructuur, natuur en landschap in samenhang met elkaar. Aan het rijksprogramma Groene Hart wordt intensief samengewerkt tussen rijk en regio, waarbij de regie voor dit programma in handen ligt van de regio, in het bijzonder de provincies. In de overzichtsconstructie is in beeld gebracht welke budgetten vanuit welke departementale begrotingen beschikbaar komen voor het Groene Hart en de daarmee samenhangende projecten. De definitieve toedeling van de Nota Ruimte middelen dient nog plaats te vinden. Op basis van deze definitieve toedeling kan de overzichtsconstructie verder worden gecompleteerd.

Overzicht Groene Hart

Projecten Te nemen besluitenVerantwoordelijkheidsverdelingBegrotingOperationeel doelBedrag
Nationaal landschap Groene HartUitvoeringsprogrammaVakministerie: LNV    
Regie: Groene Hart-ProvinciesXIV22.11, 23, 24(ILG 2007 t/m 2013)€ 200 mln   
Nationaal landschapBesluit over medefinancieringVakministerie: LNVXIV22.11, 23, 24(ILG 2007 t/m 2013)€ 30 mln
Nieuwe Hollandse WaterlinieUitvoeringsprogrammaRegie: Liniecommissie Nota Ruimte-middelenpm   
Nationaal landschap Stelling van AmsterdamVoordragen werelderfgoedVakministerie: LNV   
Regie: Noord HollandXIV22.11, 23, 24(ILG2007 t/m 2013)€ 2,79 mln  
VeenweidenUitvoeringsprogrammaVakministerie: LNV   
Regie: convenant: Utrecht, Fesmiddelen: LNVXIVDiverse   
1) uitwerking veenweide-agendatoekennen 40 000 ha LNHVakministerie: LNVRegie: convenant: Utrecht Landbouw voor Natuurlijke Handicaps (LNH-regeling) 23.13 en 23.14(ILG 2007 t/m 2013)€ 3,76 mln
2) Nota Ruimte VeenweidenBestemming middelen 2007–2010Vakministerie: LNV Regie: NR-middelen: LNV Versnellingsprojecten (algemene middelen 2007–2010)€ 35 mln
3) Westelijke VeenweidenBestemming middelen 2011–2014  Nota Ruimte-middelen(2011–2014)pm
4) Natte AsOpnemen Natte As in UPR Vaststellen begrenzingVakministerie: LNVRegie: ProvinciesXIVNota Ruimte-middelen(2011–2014)pm
 Toekennen hectares bestemming middelen 2011–2014  Meerjarenplan Ontsnippering V&Wpm
Transformatiezone Leiden Alphen Bodegraven Vakministerie: VROM/EZ Regie: Zuid-HollandXI en XIII  
Afronden gebiedsuitwerking Oude RijnzoneStandpunt over gebiedsvisie/uitvoerings-programmaVakministerie: VROM Regie: Zuid-Holland Nota Ruimte-middelen (2011–2014)pm
Realisatie herstructurering bedrijventerreinen Oude RijnzoneStandpunt over herstructureringVakministerie: EZ Regie: Zuid-Holland  € 7,5 mln
Gebiedsontwikkeling Groot Mijdrecht NoordPS-besluit in 2008Vakministerie: V&W Regie: UtrechtXIVNota Ruimte-middelen (2011–2014)pm
Gebiedsontwikkeling Schaalsprong (Groene Uitweg) Vakministerie: V&W Regie: Noord Holland FES-middelen Noordvleugel (beschikbaarheid afh. Besluit A6-A9)€ 83 mln
A) Infrastructuur (A12en Rijn Gouwelijn Oost) Vakministerie: V&W Regie: V&WXII € 143 mln
1) Voorbereiden uitvoeringsbesluit Rijn-Gouwe-Lijn Oostuitvoeringsbesluit Rijn-Gouwe-Lijn OostVakministerie: V&W Regie: V&W   
B) Den Haag-Gouda benutting ZSM-I A12 (4 deelprojecten) Vakministerie: V&W Regie: V&W  Totaal € 122 mln
1) A12 Zoetermeer-GoudaStatus: onherroepelijk WAB. Nu richting aanbesteding en uitvoering.   pm
2) A12 Woerden-GoudaStatus: studiefase. Binnenkort wordt WAB genomen.   pm
3) A12 Gouda-Woerden: 36 mln euro. Status: studiefase. Tussen startnotitie en OTBStatus: studiefase. Tussen startnotitie en OTB.   pm
4) A12/A20 knooppunt GouweStatus: studiefase Er zijn nog geen uitvoerings-besluiten genomen.   pm

LNV doelstellingen uit het Beleidsprogramma 2007–2011

In onderstaande tabel zijn de LNV doelstellingen uit het Beleidsprogramma 2007–2011 opgenomen.

Ondernemerschap Agro-sectorBeleidsartikel 21
– De regeling Innovatievouchers wordt voortgezet en uitgebreid naar alle soorten MKB bedrijven, waaronder ook agrarische bedrijven. – De toegang tot de kapitaalmarkt voor snel groeiende ondernemingen wordt vergemakkelijkt. Voor agrarische bedrijven zal LNV het borgstellingsfonds uitbreiden.– Het starten van een bedrijf wordt aantrekkelijker gemaakt. LNV zal de ondersteuning van jonge ondernemende agrariërs voortzetten. Innovatievouchers worden gefinancierd uit de EZ begroting.
TransitieNoordzeevisserijBeleidsartikel 21
– LNV realiseert in goed overleg met de sector een transitie van de Noordzeevisserij om enerzijds de noodzakelijke innovatie, gericht op onder meer duurzaamheid, energiebesparing en samenwerking in de keten, te ondersteunen en anderzijds te komen tot een betere balans tussen de vangstmogelijkheden en capaciteit. Staat op aanvullende post Rijksbegroting
DierenwelzijnBeleidsartikel 21
– LNV geeft in de komende jaren uitvoering aan de nota dierenwelzijn die dit najaar naar de Tweede Kamer gaat. – LNV streeft ernaar dat in 2011 5% van de stallen integraal duurzaam en diervriendelijk zijn.– LNV zal voor het dierenwelzijn streven naar aanscherping van wettelijke eisen in Europees verband.– LNV intensiveert de handhaving op dierenwelzijn. 
Multifunctionele LandbouwBeleidsartikel 21
– LNV stelt een taskforce multifunctionele landbouw in om de professionalisering van de multifunctionele landbouw te versterken door middel van pilots. 
LuchtkwaliteitBeleidsartikel 21
– Investeringen in luchtwassers in stallen worden gestimuleerd waardoor de uitstoot van fijnstof vermindert en de natuurcondities verbetert. 
BiodiversiteitBeleidsartikel 23
– LNV wil grotere eenvormigheid van planten en dieren en dus een verdere afname van biodiversiteit voorkomen. – LNV zal extra investeren in natuur, met als doelstelling de EHS in 2018 te realiseren. 
Vitaal platteland en LandschapBeleidsartikel 24
– LNV stimuleert een actievere bijdrage van de landbouw aan het beheer van natuur, landschap en water en aan cultuurhistorie en recreatie. – Oprichting kenniscentrum veelzijdig platteland – LNV voert gebiedsgerichte voorstellen uit conform het Deltaplan «Nederland weer mooier» om cultuurhistorische landschapselementen te herstellen. 
Groene gebieden rondom stedenBeleidsartikel 24
– LNV realiseert 15 891 ha in 2013 groene gebieden rond de steden. – LNV verbetert de toegankelijkheid van de groene gebieden rond de stad. 
Hoger onderwijs en onderzoekBeleidsartikel 26
– LNV bevordert samenwerking tussen de groene onderwijsinstellingen, bedrijfsleven en onderzoek. – LNV bevordert dat het onderwijs waar relevant wordt betrokken bij innovatie- en kennisprogramma’s van het onderzoek met de praktijk. – LNV neemt de invulling van maatschappelijke stages voortvarend ter hand voor zowel leerlingen in het groene onderwijs als voor leerlingen ressorterend onder het OCW-onderwijs die maatschappelijke stages in de groene sector willen volgen.– LNV bevordert de doorstroom van het voortgezet onderwijs naar de hogere niveaus van het mbo en het hoger onderwijs.– LNV bevordert de kwaliteit door het stimuleren van verder internationalisering van het hoger onderwijs. – LNV streeft naar kwaliteitsverbetering in het groene onderwijs door onder meer te zorgen voor voldoende gekwalificeerd onderwijspersoneel. – LNV zet zich in voor het terugdringen van schooluitval. – LNV zorgt voor geleidelijke invoering van gratis schoolboeken in het voortgezet onderwijs. Bij Voorjaarsnota 2008 worden de middelen voor het groene onderwijs vanuit de begroting OCW overgeheveld naar LNV.
Duurzaam waterbeleidBeleidsartikel 27
– LNV levert een bijdrage aan verbetering van de waterkwaliteit door onder meer nutriëntenpilots uit te voeren.Wordt vanuit de V&W begroting gefinancierd.

Overzicht intensiveringsmiddelen LNV Coalitieakkoord 2008–2011

In onderstaand overzicht wordt een budgettair beeld gepresenteerd van de voor LNV beschikbare intensiveringsmiddelen voor de komende Kabinetsperiode 2008–2011. De tranche «intensiveringen 2008» is in deze begroting verwerkt. In het financieel kader van de Beleidsagenda is een overzicht opgenomen van de verwerkte intensiveringen 2008. De resterende middelen blijven voorlopig op de aanvullende post staan van de Rijksbegroting. De verdeling van deze middelen ten dienste van nieuw beleid wordt toebedeeld bij volgende begrotingsvoorbereidingen.

(x € 1,0 mln)20082009201020112012ev
Enveloppe ondernemen: Groene economie15161288
Waarvan tranche 200844444

– Transitie Noordzeevisserij

Een fors bedrag van deze intensiveringsmiddelen wordt ingezet voor de noodzakelijke transitie van de Noordzeevisserij. De Noordzee heeft te kampen met sterk teruglopende visbestanden, hoge brandstofkosten en steeds kritischer maatschappelijke signalen over de toegepaste vistechnieken. De sector zal duurzamer, in de meest brede zin van het woord, moeten gaan vissen en zal versneld moeten investeren in nieuwe, ecologisch vriendelijke, vistechnieken. LNV realiseert in goed overleg met de sector een transitie van de Noordzeevisserij om enerzijds de noodzakelijke innovatie, gericht op onder meer duurzaamheid, energiebesparing en samenwerking in de keten, te ondersteunen en anderzijds te komen tot een betere balans tussen de vangstmogelijkheden en capaciteit.

– Innovatievouchers

De regeling Innovatievouchers wordt voortgezet en uitgebreid naar alle soorten MKB bedrijven, waaronder ook agrarische bedrijven. De middelen hiervoor komen bij EZ op de begroting. De reikwijdte van de open te stellen regeling moet voorzien in de behoeften binnen het agrarisch MKB. Op basis van een raming van het aantal MKB’s en het agrarisch deel hiervan is de opgenomen LNV reeks naar verwachting voldoende om tegemoet te komen aan de doelstelling uit het Beleidsprogramma inzake het agrarisch deel van het MKB.

– Regeling Jonge agrariërs

LNV zal de ondersteuning van jonge ondernemende agrariërs voortzetten. De investeringsregeling Jonge Agrariërs biedt financiële ondersteuning voor jonge agrariërs met beperkte solvabiliteit die na de bedrijfsovername willen investeren in kwaliteitsverbetering, innovatie, dierenwelzijn, milieu, verlaging van de productiekosten, omschakeling van productie of diversificatie van productie.

– Borgstellingsfonds

De toegang tot de kapitaalmarkt voor snel groeiende ondernemingen wordt vergemakkelijkt. Voor agrarische bedrijven zal LNV het Borgstellingsfonds uitbreiden.

– Ontwikkelpilots Multifunctionele landbouw

LNV stelt een taskforce multifunctionele landbouw in om de professionalisering van de multifunctionele landbouw te versterken door middel van pilots. Daarbij zal worden ingespeeld op de latente en aanwezige maatschappelijke vraag naar bijvoorbeeld zorg, streekproducten, recreatie en toerisme, etc. Door o.a. in te zetten op ontwikkelpilots zal voor de diverse deelsectoren binnen de multifunctionele landbouw een gerichte impuls worden gegeven aan de noodzakelijke marktcreatie en ketenontwikkeling. Ook kunnen ontwikkelpilots worden ondersteund die een meer gebiedsgerichte invalshoek hebben.

(x € 1,0 mln)20082009201020112012ev
Enveloppe Onderwijs: Groen onderwijsPMPMPMPMPM

De middelen voor het groene onderwijs worden naar evenredigheid budgettair verwerkt bij 1e suppletoire wet 2008 vanuit de begroting van OCW. Deze intensiveringsmiddelen worden ingezet ter versterking van:

– de samenwerking tussen de groene onderwijsinstellingen, bedrijfsleven en onderzoek.

– het kabinetsvoornemen om alle leerlingen in het voortgezet onderwijs op een bepaald moment een maatschappelijke stage te laten volgen voor zowel leerlingen in het groene onderwijs als voor leerlingen ressorterend onder het OCW-onderwijs die maatschappelijke stages in de groene sector willen volgen;

– het voorkomen van voortijdig schoolverlaten;

– de geleidelijke invoering van gratis schoolboeken in het voortgezet onderwijs;

– de kwaliteitsverbetering van het onderwijs (investeringen in lerarentekort en investeren in arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden van onderwijzend en onderwijsondersteunend personeel).

(x € 1,0 mln)20082009201020112012ev
Enveloppe Duurzame leefomgeving:     
Landschap en Natuur (EHS)016366363
Luchtkwaliteit34440
Vitaal platteland66666
Dierenwelzijn68101013
Werkprogramma Schoon en Zuinig (glastuinbouw)101315200
Waarvan tranche 20082222222212

Landschap en natuur (EHS)

De inzet van deze middelen wordt vanaf 2009 benut ten behoeve van de kwantitatieve en kwalitatieve doelen per 2018 van de Ecologische Hoofdstructuur. Het realiseren van deze EHS staat voorop. Daarnaast worden middelen benut ter financiering van (beheer en ontwikkeling van) bijvoorbeeld nationale landschapsprojecten, de uitwerking van het rivierengebied, exotenbeleid en leefgebiedenbenadering.

Luchtkwaliteit

Investeringen in luchtwassers in stallen worden gestimuleerd, waardoor de uitstoot van fijnstof vermindert en de natuurcondities verbeteren.

Vitaal platteland

Voor het bereiken van de doelstelling 15 891 hectares groen om de stad is in het beleidsprogramma een intensivering voor verwerven en inrichting van groene gebieden voorzien via het Provinciefonds. Het Rijk heeft daarnaast de opgave 50% van beheerskosten voor Groen en de Stad gebieden te financieren. Bovendien beoogt LNV met de inzet van deze middelen en met behulp van groene partners een stimulans te geven aan groenontwikkeling voor 16 miljoen Nederlanders in en om stedelijke gebieden.

Dierenwelzijn

In het najaar van 2007 zal de Tweede Kamer de nota dierenwelzijn worden aangeboden. LNV streeft ernaar dat in 2011 5% van stallen integraal duurzaam en diervriendelijk zijn en zal innovaties, investeringen in diervriendelijke systemen en consumentenvraag naar diervriendelijke producten stimuleren. LNV intensiveert de handhaving op dierenwelzijn en zal streven naar aanscherping van wettelijke eisen in Europees verband.

Werkprogramma schoon en zuinig

Deze middelen zijn bestemd voor de introductie van het stimuleren van semi-gesloten kassen in de glastuinbouw ter reductie van het gebruik van fossiele brandstoffen. De middelen worden toegevoegd aan de Mei-regeling (Marktintroductie Energie Innovaties). Verder zijn middelen beschikbaar gesteld voor innovatieve energieprojecten via het Fonds Economische Structuurversterking (FES).

(x € 1,0 mln)20082009201020112012ev
Enveloppe Innovatie, kennis en onderzoek     
Chemisch, biologisch, radiologisch en nucleair (Beleidsstrategie) (CBRN)0,81,61,61,61,6

Het thema CBRN-weerstandverhoging onderzoeksinstellingen richt zich op het treffen van veiligheidsmaatregelen bij publieke onderzoeksinstellingen, waaronder universiteiten en onderzoeksinstituten binnen het LNV domein.

2.2 De beleidsartikelen

21 Duurzaam ondernemen

Algemene beleidsdoelstelling

Een vitaal en duurzaam agrocomplex met inbegrip van de visserij.

Omschrijving

LNV streeft naar een vitaal en duurzaam agrocomplex met inbegrip van de visserij, waarbij:

• de nationale en internationale marktpositie van het agrocomplex wordt versterkt;

• van natuurlijke hulpbronnen en natuurlijke grondstoffen een duurzaam gebruik wordt gemaakt;

• betrouwbare en hoogwaardige producten voortgebracht worden.

Deze doelstelling richt zich op de verduurzaming van het agrocomplex in Nederland, waarbij zoveel mogelijk de Europese kaders worden gevolgd. Op een aantal terreinen (energie en dierenwelzijn) zet het Kabinet in op een voortrekkersrol in Europa. De verduurzaming geldt niet alleen de milieuaspecten, maar ook de sociale en economische aspecten (bedrijfsontwikkeling en ondernemerschap).

Van grote invloed op het halen van deze beleidsdoelstelling zijn de ontwikkelingen bij het Gemeenschappelijk Landbouw Beleid (GLB) en het Gemeenschappelijk Visserijbeleid (GVB). Zo is met ingang van 1 januari 2006 in het kader van het vernieuwde GLB de ontkoppelde steunregeling van kracht geworden. Daarnaast is een nieuw plattelandskader voor 2007–2013 ontwikkeld (POP2). Dit nieuwe POP bevat een uitwerking van de nieuwe Kaderverordening Platteland en sluit aan bij de nationale beleidsprioriteiten. Voor de periode 2007–2013 is ook een nieuw Europees Visserijfonds (EVF) ontwikkeld, waarbij ingezet wordt op verdere verduurzaming van het visserijbeleid.

Procentuele verdeling uitgaven 2008 over operationele doelstellingen en apparaat

kst-31200-XIV-2-1.gif

Verantwoordelijkheid LNV

LNV bevordert gunstige randvoorwaarden vóór en faciliteert de ontwikkeling van het agrofoodcomplex. Een krachtige positie van het agrocomplex is in de eerste plaats de verdienste, maar ook de blijvende opgave van ondernemers. LNV definieert niet precies de eindsituatie, laat staan dat het deze effectueert. LNV stelt de randvoorwaarden vast en ondersteunt de ontwikkeling van het agrocomplex, waarbij ruimte is voor duurzaam ondernemerschap en een goed klimaat voor innovatie. Daar waar nodig zorgt LNV voor kennisontwikkeling, bevordert innovatie en samenwerking, stelt robuuste regelgeving en toezichtskaders op en geeft gerichte ondersteuning.

Externe factoren

Het behalen van de doelstelling hangt af van:

• het benutten van het initiatief, de slagkracht en het innovatievermogen van de sector;

• ontwikkelingen op de (internationale) markten;

• ontwikkeling van de internationale en binnenlandse markt voor duurzame kwaliteitsproducten;

• internationale handelsafspraken;

• de ontwikkelingen in het Gemeenschappelijk Landbouw- en Visserijbeleid.

Meetbare gegevens bij de algemene doelstelling

Het behalen van de doelstelling heeft als effect dat:

• de economische koploperspositie van de ondernemingen binnen het Nederlandse agrocomplex op internationaal niveau verder wordt versterkt;

• een forse reductie van het gebruik van energie in sector wordt bereikt;

• betrouwbare, duurzame en kwalitatief hoogwaardige producten in Nederland worden voortgebracht en verhandeld;

• de Nederlandse samenleving waardering heeft voor de economische, ecologische en sociale bijdrage van het agrocomplex.

Indicatoren

KengetalReferentiewaardePeildatumRaming 2008StreefwaardePlanningBron
1. Toegevoegde waarde per fte in Ned. primaire sector€ 43 2002005€ 48 300€ 48 3002011LEI
2. Toegevoegde waarde in Nederlandse primaire agrosector in verhouding tot EU-151,9220052,212,212011LEI
3. Overschot agrarische handelsbalans€ 21,8 mld.2005€ 23,4 mld.€ 23,4 mld.2011LEI

N.B. De indicatoren 1 t/m 3 zijn te classificeren als kengetallen volgens de Rijksbegrotingsvoorschriften. In verband met het ontbreken van de realisatiecijfers van de afgelopen jaren is het niet mogelijk deze in de begroting van 2008 te presenteren. Bij de begroting van 2009 streeft LNV ernaar de trendcijfers weer te geven.

IndicatorReferentiewaardePeildatumRaming 2008StreefwaardePlanningBron
4. Energie efficiencyverbetering- Glastuinbouw (t.o.v. 1980)49%200360%65%2010Senter
5. Voedings- en genotmiddelenindustrie (tov 2001)4,94%20068,3%15%2012Senter/Novem
6. Maatschappelijke appreciatiescore7,720077,782011TNS/NIPO

1. De toegevoegde waarde geeft de economische waarde weer die wordt gecreëerd door het productieproces. Zij wordt berekend door van de opbrengsten de inkopen bij anderen af te trekken en geeft de vergoeding weer die resteert voor de ingezette arbeid en kapitaal. Een fte staat voor een volwaardige arbeidskracht die full time werkt.

2. De toegevoegde waarde in verhouding tot de EU-15 geeft het verhoudingsgetal weer van de toegevoegde waarde in Nederland in vergelijking met de gemiddelde toegevoegde waarde in de landen van de EU-15.

4. De energie-efficiëntie verbetering glastuinbouw is de verbetering in het primair brandstofverbruik per eenheid product bepaald voor de productieglastuinbouw gerelateerd aan het referentiegebruik in 1980.

5. Deze indicator is een gewogen gemiddelde van verschillende sectoren in de voedings- en genotsmiddelenindustrie. De samenstelling van deze groep is gewijzigd door toetreding van nieuwe sectoren. De raming 2008 is een voorlopige streefwaarde aangezien het beleid op energiegebied op dit moment in ontwikkeling is.

6. De maatschappelijke appreciatiescore is gebaseerd op een door TNS NIPO uitgevoerd onderzoek een geeft in een rapportcijfer uitgedrukt de waardering weer van Nederlandse burgers voor de agrarische sector.

Budgettaire gevolgen van beleid

Bedragen x € 1 000
 2006200720082009201020112012
Verplichtingen382 207325 083316 708280 895241 154216 268206 769
Uitgaven390 184274 449301 967290 511252 042209 787199 288
Programma-uitgaven196 48081 053130 744127 74696 53466 11955 619
– waarvan juridisch verplicht  46 36733 44314 2796 1944 304
21.11 Verbeteren van ondernemerschap en ondernemersklimaat18 1644 5556 4557 6736 0056 0056 005
– Jonge agrariërs12 3193 3003 0504 1682 5002 5002 500
– Ondernemerschap5 8451 2553 4053 5053 5053 5053 505
        
21.12 Bevorderen van maatschappelijk geaccepteerde productievoorwaarden en dierenwelzijn15 46119 01719 32616 12513 51511 84011 840
– Verbetering dierenwelzijn2 5233 8947 0168 0038 0037 9287 928
– Nieuw mestbeleid7 8288 9436 3202 550450450450
– Fytosanitairbeleid1 7592 9042 7952 4352000400400
– Gewasbeschermingsbeleid3 2013 2763 1953 1373 0623 0623 062
        
21.13 Bevorderen van duurzame productiemethoden en bedrijfssystemen w.o. biologische landbouw30 76336 15089 01989 38462 27533 53523 035
– Glastuinbouw9 93215 41868 12269 73742 25516 9906 990
– Biologische landbouw9 9587 3844 0203 3103 5003 0503 000
– Intensieve veehouderij1 2852 6774 8686 6174 1005 0505 050
– Melkveehouderij3 0253 5164 4784 0514 0402 9652 465
– Akkerbouw1 6841 6201 5381 5381 8381 8381 838
– Overige sectoren342178     
– Innovatieen Samenwerking duurzame landbouw4 5373 3573 9932 1314 5421 6421 692
– Multifunctionele landbouw 200020002000200020002000
        
21.14 Bevorderen duurzame vangst en kweek van vis en schelpdieren124 56510 6047 2618 5778 7528 7528 752
– Innovatie, Kennisontwikkeling en verspreiding4 5357 8141 7291 7001 6471 6471 647
– Binnenvisserij100 971930197193187187187
– Verduurzaming Noordzeevisserij19 0591 8605 3356 6846 9186 9186 918
        
21.15 Bevorderen van duurzame ketens7 52710 7278 6835 9875 9875 9875 987
– Bilaterale Economische Samenwerking2 7971 9823 3223 3223 3223 3223 322
– Agrologistiek764400400400400400400
– ICT Beleidsprogramma’s1 9806 1002 7000000
– Energie en overig1 9862 2452 2612 2652 2652 2652 265
– Apparaatsuitgaven193 704193 396171 223162 765155 508143 668143 669
U21.21 Apparaat19 44018 42816 85516 43715 60513 94313 943
U21.22 Baten-lastendiensten174 264174 968154 368146 328139 903129 725129 726
Ontvangsten51 61921 0749 8699 1048 4696 7696 769

Toelichting op de programma-uitgaven

Vanuit het Coalitieakkoord (tranche 2008) worden extra middelen beschikbaar gesteld ten behoeve van de intensivering voor:

• Borgstellingfonds (€ 2 mln) op OD 21.11 Ondernemerschap;

• Ontwikkeling en stimulering dierenwelzijn (€ 4 mln) op OD 21.12 Verbetering dierenwelzijn;

• Ontwikkeling van pilots voor multifunctionele landbouw (€ 2 mln) op OD 21.13 Multifunctionele landbouw;

• Werkprogramma Schoon en Zuinig (€ 10 mln) op OD 21.13 Glastuinbouw;

• Handhaving dierenwelzijn (€ 2 mln) op OD 21.22 Baten-lastendiensten.

De hogere programma-uitgaven in de periode 2008–2011 houden verband met de hogere uitgaven bij de glastuinbouw. Dit betreft € 105 mln (3 x € 35 mln) die in 2007 voor energie besparende regelingen aan de LNV-begroting zijn toegevoegd en het Werkprogramma Schoon en Zuinig.

Grafiek budgetflexibiliteit

kst-31200-XIV-2-2.gif

Toelichting op de apparaatsuitgaven

Bedragen x € 1 000
 Raming 2008
Ambtelijk personeel Directie Landbouw5 072
Ambtelijk personeel Directie Industrie en handel2 412
Ambtelijk personeel Directie Visserij5 429
Materieel3 942
Overig apparaat 
Bijdrage aan DLG912
Bijdrage aan VWA353
Bijdrage van PD14 955
Bijdrage aan DR95 733
Bijdrage aan AID42 415
Totaal apparaatsuitgaven171 223

Toelichting op de ontvangsten

Bedragen x € 1 000
 Raming 2008
EU-bijdrage overige sectoren241
Ontvangsten Visserij (o.a. FIOV)5 198
FES-ontvangsten2 895
Overige ontvangsten1 535
Totaal ontvangsten9 869

Overzicht onderzoek naar de doelmatigheid en de doeltreffendheid van beleid

 Onderzoek onderwerpAD of ODA. start B. afgerond
Beleidsdoorlichting– Duurzaam ondernemen21A. 2009
    
Effectenonderzoek ex post– Meststoffenwet 200621.12B. 2007
 – Herstructurering bedrijfsstructuur Glastuinbouw21.13A. 2008
 – Energie-efficiency glastuinbouw21.13B. 2010
 – Energie-efficiency voedings- en genotsmiddelenindustrie21.15B. 2012
    
Overig evaluatieonderzoek– Emancipatie21.11B. 2007
 – Agrologistiek21.15A. 2008
 – Transit (Transparantie en ICT)121.15A. 2009
 – Bilaterale agro-economische samenwerking21.15A. 2008

1 LNV wil in nauwe samenwerking met het bedrijfsleven de noodzakelijke informatie-uitwisseling tussen partners in de voedselketen en de overheid optimaliseren.

21.11 Verbeteren van ondernemerschap en ondernemersklimaat

Motivering

LNV wil het concurrentievermogen van de agrarische ondernemers versterken. Het beleid richt zich op het stimuleren van goed ondernemerschap bij de Nederlandse agrariërs en het creëren van een goed ondernemersklimaat. Hierbij wordt gestreefd naar een zo laag mogelijke administratieve lastendruk. LNV richt zich verder op het faciliteren van ondernemers bij duurzame investeringen en het bieden van een gunstig perspectief voor jonge agrariërs bij de overname van een bedrijf.

Instrumenten

Jonge agrariërs

• De investeringsregeling Jonge Agrariërs biedt financiële ondersteuning voor jonge agrariërs met beperkte solvabiliteit die na de bedrijfsovername willen investeren in kwaliteitsverbetering, innovatie, dierenwelzijn, milieu, verlaging van de productiekosten, omschakeling van productie of diversificatie van productie.

Ondernemerschap

• Voor agrariërs die advies willen over de randvoorwaarden van het GLB en daarvoor een bedrijfsadviesdienst inroepen, geeft de Regeling LNV-subsidies financiële ondersteuning. De ondersteuningsmaatregel «Beroepsopleiding en voorlichting» uit de regeling LNV-subsidies zal worden ingezet op diverse thema’s zoals vaktechnische kennis randvoorwaarden GLB.

• Het Rijk verleent steun aan het Borgstellingsfonds van de landbouw doormiddel van een staatsgarantie. Met het Borgstellingsfonds wordt financiering van investeringen mogelijk gemaakt die in de markt vanwege een tekort aan zekerheden moeilijk tot stand komt. Doel is om de ontwikkeling in de primaire sector te stimuleren. Met ingang van 2008 wordt ingezet op verdere versterking van de Borgstellingsfacilteit ten behoeve van de ontwikkeling van een innovatieve en duurzame land- en tuinbouw.

• In 2007 is het mogelijk gemaakt om verschillende LNV-subsidieregelingen elektronisch aan te vragen. De elektronische dienstverlening zal in 2008 verder uitgebouwd worden.

• LNV sluit aan en bouwt voort op het programma «Regeldruk bedrijven», waarmee de coördinerende departementen Financiën en Economische Zaken invulling geven aan het kabinetsdoel de administratieve lasten nogmaals met 25% te reduceren. LNV start met een aanpak via twee sporen: vermindering regeldruk en beleefde lasten. In een nieuwe ronde van nulmetingen zullen de administratieve lasten worden gemeten, waarbij ook lasten als nalevingskosten, toezichtslasten en verkrijgingskosten van subsidies worden geïnventariseerd.

Meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

IndicatorReferentiewaardePeildatumRaming 2008StreefwaardePlanningBron
Outcome      
1. % innoverende agrarische bedrijven6,7%20049,8%9,8%2011LEI
2. Administratieve lastenreductie0%200710%25%2011ACTAL
       
Output      
3. Investeringsbedrag garant gesteld door Borgstellingfonds€ 88,8 mln2006€ 100 mlnnvtnvtBF

1. Het % innoverende agrarische bedrijven geeft het percentage van de bedrijven weer dat product- of procesinnovaties heeft doorgevoerd in het betreffende jaar. Het gaat hierbij zowel om bedrijven die als eerste bedrijf iets nieuws hebben doorgevoerd als innovatieve volgers die bij de (eerste) groep hoorden die vernieuwingen hebben doorgevoerd die al eerder door andere zijn ingevoerd.

2. De kwantitatieve doelstelling van 25% reductie wordt beoogd. De precieze formulering van de doelstelling om de administratieve lasten verder te reduceren maakt nog deel uit van besluitvorming.

3. De output-indicator voor het Borgstellingsfonds is niet voorzien van een streefwaarde. Het is geen beleidsambitie te streven naar een voortdurend hoger bedrag voor garantstellingen.

21.12 Bevorderen van maatschappelijk geaccepteerde productievoorwaarden en dierenwelzijn

Motivering

LNV wil de milieubelasting verminderen en een voortrekkersrol vervullen bij het verbeteren van dierenwelzijn. Ze heeft de volgende doelstellingen:

• ontwikkelen en stimuleren van duurzame en diervriendelijke productie en consumptie;

• het ethisch aanvaardbaar toepassen van biotechnologie bij planten en dieren;

• het waarborgen en verbeteren van het welzijn van landbouwhuisdieren en gezelschapsdieren aansluitend op de EU normen;

• het verlagen van het gehalte aan stikstof en fosfaat in grond- en oppervlaktewater;

• het bevorderen van de teelt van en handel in gezond en kwalitatief hoogwaardig plantaardig materiaal waarbij aan de internationale fytosanitaire eisen wordt voldaan;

• het voorkomen van problemen op het gebied van milieu, voedselveiligheid- en arbeidsbescherming door het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen;

• het benutten van biodiversiteit in het primaire productieproces;

• het coëxisteren van de drie teeltmethoden: gangbaar, biologisch en genetisch gemodificeerd.

Instrumenten

Dierenwelzijn

• In het kader van de nota dierenwelzijn, dit najaar aan de Tweede Kamer wordt aangeboden, en de uitwerking van het coalitieakkoord zet LNV in op het ontwikkelen en demonstreren van nieuwe diervriendelijke en duurzame stal- en houderijsystemen en het stimuleren van duurzame en diervriendelijke productie en consumptie.

• Het waarborgen van dierenwelzijn van landbouwhuisdieren vindt onder meer plaats door het ontwikkelen en formuleren van normen in de Gezondheids- en Welzijnswet voor Dieren (GWWD) en de daarop gebaseerde regelgeving en het handhaven van deze regelgeving. Via de GWWD worden ook de Europese verordeningen en richtlijnen, waaronder de transportverordening, geïmplementeerd. Om te komen tot objectieve kennis voor de normering, of het zoeken naar oplossingen in de praktijk, wordt veel onderzoek verricht. LNV werkt onder andere tot 2010 aan het ontwikkelen van een dierenwelzijnsindex. In 2008 wordt de handhavingscapaciteit voor regelgeving voor landbouwhuisdieren verder uitgebreid.

• LNV stimuleert ondernemers te investeren in maatregelen voor dierenwelzijn die verder gaan dan de wettelijke normen. In 2011 is 5% van de stallen integraal duurzaam en diervriendelijk, waarbij wordt voldaan aan de dierenwelzijnseisen die verder gaan dan de huidige wettelijke eisen.

• Communicatie met en voorlichting aan de houders van gezelschapsdieren is voor LNV een speerpunt. LNV heeft bijvoorbeeld samen met andere partijen een landelijk informatiecentrum opgericht. Om de fokkerij en handel verder te professionaliseren en transparant te maken, zet LNV er op in dat de sector zelf certificatie toepast vanaf 2008. LNV ondersteunt het opzetten van een certificatiestyssteem financieel . Om adequaat overtreders te kunnen aanpakken is per 2007 de handhavingscapaciteit voor gezelschapsdieren uitgebreid.

• LNV geeft financiële ondersteuning aan onder andere de Landelijke Inspectiedienst voor Dieren (LID).

Nieuw mestbeleid

• Nederland heeft eind 2005 van de Europese Commissie een derogatiebeschikking ontvangen voor de Nitraatrichtlijn. Deze is van toepassing tot en met 2009. In de komende jaren voert LNV een aantal onderzoeks- en monitoringsactiviteiten uit om te voldoen aan de voorwaarden die de Europese Commissie aan de derogatieverlening heeft gesteld.

• De resultaten van het mestbeleid die bereikt worden in de agrarische praktijk en in het milieu, worden gemonitord.

Fytosanitair

• LNV ziet toe op naleving van de Plantenziektenwet, Zaaizaad- en Plantgoedwet en de Landbouwkwaliteitswet, bewaakt en beheerst de fytosanitaire status van Nederland en maakt bilaterale afspraken met landen die niet tot de EU behoren. Het beleid voor de sector teeltmateriaal is gericht op kwalitatief hoogwaardig teeltmateriaal voor de boer en de bevordering van handel en afzet. Een goed kwekersrechtstelsel is noodzakelijk voor het behoud van de leidende positie van Nederlandse veredelingsbedrijven op de wereldmarkt.

• Een belangrijk onderdeel van het fytosanitaire beleid betreft het aanpassen van de Plantenziektenwet. Daarin zijn de resultaten uit de projecten Slim Fruit en Plant Keur verwerkt. De plantaardige keuringsdiensten voeren de fytosanitaire keuringen per 1 september 2007 uit.

• LNV zet zich ervoor in dat de internationale fytosanitaire regelgeving uitvoerbaar is voor het bedrijfsleven en aansluit bij de economische belangen van Nederland.

Gewasbescherming

• LNV werkt, sinds enkele jaren, samen met het ministerie van VROM, de Vereniging van Waterbedrijven in Nederland (VEWIN), de Unie van Waterschappen en een aantal sectorpartijen in convenantsverband aan de realisatie van de milieudoelstellingen van de nota Duurzame gewasbescherming.

• De tussenevaluatie van de nota heeft positieve resultaten opgeleverd. De komende tijd zullen de aanbevelingen verder worden uitgewerkt, met name de aanpak voor 20 stoffen die nog steeds een probleem vormen in het oppervlaktewater.

• LNV stimuleert de toepassing van en kennis over geïntegreerde gewasbescherming onder meer door demoprojecten, bijscholingsbijeenkomsten (voor vakbekwaamheidsbewijzen) en informatie over goede praktijken om het gedrag van telers positief te beïnvloeden.

• LNV geeft via het Fonds Kleine Toepassingen een stimulans aan de toelating van gewasbeschermingsmiddelen voor kleine toepassingen om een effectief middelenpakket instand te houden.

• LNV stimuleert duurzame manieren van produceren en consumeren door financiële bijdragen aan projecten.

• LNV bevordert, samen met andere ministeries en waterschappen, door middel van programmatisch handhaven de realisatie van doelstellingen.

Agrobiodiversiteit

• Het Rijk stimuleert door middel van gerichte financiële bijdragen aan pilotprojecten (landelijk en regionaal) dat in de praktijk getest wordt hoe biodiversiteit in het primaire productieproces kan worden benut om tot een milieuvriendelijkere bedrijfsvoering te komen. LNV voert samen met VROM en het landbouwbedrijfsleven een hierop gericht kennis- en leertraject uit (o.a. Spade).

Meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

IndicatorReferentiewaardePeildatumRaming 2008StreefwaardePlanningBron
Outcome      
Gewasbescherming      
1. % afname aantal milieubelastingspunten t.o.v. 1998 (in NMI)86%2006 95%2010NMP
2. % afname overschrijdingen residunormen voedselproducten t.o.v. 200330%2006 50%2010NMP
Dierenwelzijn       
3. % naleving v. bestaande welzijnsnormen70%200570%70%PMAID
Nieuw Mestbeleid       
4. Nationaal fosfaatoverschot Nationaal stikstofoverschot82 mln. kg.420 mln. kg.2002200230 mln. kg.150 mln. kg.Evenwicht Evenwicht20152015CBSCBS
Fytosanitair beleid       
5. % afgekeurde zendingen naar het buitenland0,6%20050,6%0,6%2010PD

1. De indicator geeft het % afname van de belasting van het milieu (water en bodem) met gewasbeschermingsmiddelen aan ten opzichte van het referentiejaar 1998. Dit is berekend met behulp van de Nationale Milieu Indicator die wordt uitgedrukt in milieubelastingspunten. Voor beide gewasbeschermingsindicatoren is geen raming 2008 weergegeven. Er vindt alleen monitoringsonderzoek plaats in 2010.

2. De indicator geeft het % vermindering in de overschrijding van residunormen voor voedselproducten aan ten opzichte van het referentiejaar 2003.

3. Het genoemde percentage bij de streefwaarde 2008 betreft een gemiddelde van alle regelgeving op het gebied van dierenwelzijn. Jaarlijks wordt bekeken of een andere interventiestrategie nodig is. De uitkomst van het project programmatisch handhaven vanaf 2008 zal van invloed zijn op de wijze van handhaven en mogelijk op de streefwaarde in de toekomst.

4. De indicatoren nationaal fosfaatoverschot en nationaal stikstofverschot geven het bodemoverschot aan mineralen aan. Dat wil zeggen wat de plant niet opneemt. De gewenste eindsituatie is dat een plant evenveel meststoffen (en daarmee stikstof en fosfaat) toegediend krijgt als hij opneemt. Dat is de gewenste evenwichtssituatie en daar zijn de wettelijke normen op afgestemd.

5. Het percentage afgekeurde zendingen heeft slechts betrekking op een deel van het fytosanitaire beleid, namelijk de export.

21.13 Bevorderen van duurzame productiemethoden en bedrijfssystemen w.o. biologische landbouw

Motivering

LNV streeft naar het bevorderen en continueren van de duurzaamheid in de verschillende sectoren van de land- en tuinbouw.

Door de biologische landbouw te stimuleren draagt LNV bij aan het bieden van een alternatief perspectief.

LNV stimuleert de duurzaamheid in de glastuinbouwsector. Dit betreft aspecten als milieu, klimaat, ruimtelijke inrichting en gebruik van fossiele energie.

De vernieuwing van de intensieve veehouderij wordt gefaciliteerd, zodat de sector kan voldoen aan de voorwaarden die de maatschappij wenst voor dierenwelzijn, milieu, landschap, marktgerichtheid en concurrentievermogen.

De ontwikkeling van de melkveehouderij naar een economische vitale en minder milieubelastende sector wordt gestimuleerd evenals het concurrentievermogen en de duurzaamheid van de akkerbouwsector.

LNV bevordert en faciliteert sector- en sectoroverschrijdende initiatieven voor samenwerking tussen ketens en in regio’s. Hiermee wordt ingezet op een breed gedragen innovatie-agenda en -programma.

Instrumenten

LNV stimuleert de innovatie en de duurzaamheid van de landbouwsectoren door de innovatieve initiatieven van bedrijven, consortia of maatschappelijke organisaties te subsidiëren, door kennisverspreiding te stimuleren en door het in beeld brengen van verandering en verduurzaming in de landbouw. Verder is het organiseren van ontmoeting en debat een belangrijk onderdeel van het beleid.

Biologische landbouw

In 2007 zal LNV een nieuwe nota biologische landbouw uitbrengen, waarin het beleid voor de komende vier jaar is geformuleerd. LNV zet voor 2008 in op:

• bevordering van samenwerkingsverbanden tussen overheid en bedrijfsleven/maatschappelijke organisaties voor het stimuleren van biologische en andere duurzame voedingsproducten en gangbare teelten;

• inzet van specifieke instrumenten om de vraag naar biologische producten te stimuleren;

• voorlichting over voedselkwaliteit;

• ondersteuning van nieuwe initiatieven en concepten voor duurzame productie en consumptie;

• bevordering van de uitwisseling van kennis en innovatie tussen biologische en gangbare teelten;

• LNV geeft financiële ondersteuning voor de certificeringkosten van biologische bedrijven via de Stimuleringsregeling Voortzetting Biologische Productie (SVBP). Daarnaast verstrekt LNV subsidie aan regionale projecten en aan organisaties zoals Biologica die bijdragen aan de verdere ontwikkeling van de biologische landbouw.

Glastuinbouw

• De herstructurering van de glastuinbouw is een onderdeel van het bevorderen van een perspectiefvolle en duurzame glastuinbouw. De structuur van de glastuinbouwgebieden wordt verbeterd door de afbraak van oude kassen en investeringen in nieuwe kassen. LNV subsidieert dit met de Regeling Structuurverbetering Glastuinbouw (RSG).

• LNV ondersteunt de ruimtelijk-economische opgave bij de vijf Greenports om de concurrentiekracht van het tuinbouwcluster te behouden.

• De inrichting van duurzame glastuinbouwgebieden buiten de Greenports wordt ondersteund via de regeling Stimuleringsregeling Duurzame Glastuinbouwgebieden (Stidug). Aan alle tien gebieden zijn middelen toegezegd. De nieuwe Stidugprojecten worden via het ILG gefinancierd (zie beleidsartikel 22).

• Het energiebesparingsbeleid van LNV richt zich onder meer op het bij elkaar te brengen van partijen om milieuproblematiek aan te pakken (GLAMI-convenant). Dit geldt voor gewasbescherming, mineralen, energie en ruimte. Zo is er een meerjarenafspraak-energie bloembollen en een meerjarenafspraak-energie paddestoelen.

• Het energietransitiebeleid van LNV heeft als doel dat vanaf 2020 in nieuw te bouwen kassen energieneutraal geteeld kan worden. Met het programma Kas als Energiebron wordt daar uitvoering aan gegeven. Om een versnelde transitie naar minder gebruik van fossiele brandstoffen en efficiënt energiegebruik binnen de glastuinbouw te stimuleren worden investeringen in innovatieve energieconcepten financieel ondersteund met de regelingen Investeringsregeling energiebesparing (IRE) en Marktintroductie Energie-innovatie (MEI). Aan de beoogde 400 ha (semi-)gesloten kassen die met behulp van de MEI-regeling worden gerealiseerd, kan nu ca. 300 ha extra (semi-)gesloten kassen worden toegevoegd via de extra middelen uit het werkprogramma Schoon en Zuinig voor de komende 4 jaar.

• LNV stimuleert onder de glastuinbouw-, bloembollen- en paddestoelenondernemers de kennisverspreiding over energiebesparende maatregelen en duurzaam energieverbruik.

Intensieve veehouderij

• Om de overgang naar duurzame productiemethoden binnen de intensieve veehouderij te faciliteren, verspreidt LNV kennis over innovaties, worden innovatieve investeringen gesubsidieerd en fiscaal ondersteund en wordt samenwerking via onderzoek en kennis bevorderd.

• LNV stimuleert in samenwerking met VROM investeringen in duurzame stallen in de intensieve veehouderij en in de melkveehouderij door het uitbouwen van de Maatlat Duurzame Veehouderij. De uitbouw is onder andere gericht op uitbreiding van de duurzaamheidthema’s en het fiscale en financiële instrumentarium.

• Het «Programma luchtwassers» is erop gericht om via onderzoek nieuwe milieutechnologie (bijvoorbeeld gecombineerde luchtwassystemen) te optimaliseren en om de controle op de werkzaamheid en de handhaafbaarheid te verbeteren. Daarnaast is de investeringsregeling voor gecombineerde luchtwassers gericht op een versnelde inzet van deze nieuwe milieutechnologie in de praktijk.

Melkveehouderij

• LNV richt zich op de verbetering van de functionele en fysieke inrichting van landbouwbedrijven en de verduurzaming van de landbouwproductie.

• Gebiedsgerichte projecten voor milieuverbetering en structuurverbetering van de melkveehouderij worden gesubsidieerd.

• LNV bevordert innovaties door ondersteuning van praktijkgericht onderzoek, door de vorming van een innoverende omgeving te faciliteren en door de verspreiding van deze innovaties. LNV stelt hiertoe onder andere de regeling «Samenwerking bij innovaties» open en ondersteunt de Melkvee-academie.

• Het herverkavelen en herinrichten van landbouwgrond ter vergroting van bedrijfsoppervlak dichtbij de stalruimte vormt een belangrijk onderdeel van de structuurverbetering (zie ook beleidsartikel 22).

Akkerbouw

• Om de kwaliteit, het rendement en de duurzaamheid van de productie van de belangrijkste akkerbouwgewassen te bevorderen worden praktijkgerichte vernieuwingen gestimuleerd (project KODA). Een belangrijk onderdeel is een betere informatie-uitwisseling tussen onderzoekers en ondernemers en de ontwikkeling van betere sturing vanuit de markt/ketens. Daarbij krijgt de ondernemer praktische hulpmiddelen aangereikt. Samenwerking in de keten staat hierbij voorop, waarbij de ondernemer centraal staat.

• LNV probeert met de set aside regeling de braaklegging van de akkerbouwgrond te verminderen.

Innovatie en samenwerking

• Het bedrijfsleven heeft in samenwerking met LNV voor de meeste sectoren van land- en tuinbouw innovatieagenda’s opgesteld. De tuinbouwagenda is verder uitgewerkt in een programma en zal vanaf eind 2007 geïmplementeerd worden. De agenda melkveehouderij is opgesteld en wordt nader uitgewerkt in een programma. De agenda varkenshouderij is medio 2007 aangeboden en zal aansluitend uitgewerkt worden. Het ministerie faciliteert bij de nadere uitwerking en uitrol van het programma.

• Op innovatie gerichte samenwerking in sectoren wordt financieel ondersteund. Deze zullen ondersteunend zijn voor de programma’s van de sectorale innovatieagenda’s.

• Kennis- en innovatievouchers zijn in 2007 voor het eerst in een pilot opengesteld voor landbouwondernemers. Ook voor 2008 is een openstelling voorzien via de begroting van EZ, waarvan de agrarische sector gebruik kan maken.

Multifunctionele landbouw

• Om de ontwikkeling van de multifunctionele landbouw te stimuleren zal, in nauwe samenwerking met de taskforce multifunctionele landbouw, worden ingezet op marktontwikkeling (verbinden van vraag en aanbod) en ketenversterking. Daarbij zal worden ingespeeld op de latente en aanwezige maatschappelijke vraag naar bijvoorbeeld zorg, streekproducten, recreatie en toerisme, etc. Door o.a. in te zetten op ontwikkelpilots zal voor de diverse deelsectoren binnen de multifunctionele landbouw een gerichte impuls worden gegeven aan de noodzakelijke marktcreatie en ketenontwikkeling. Ook kunnen ontwikkelpilots worden ondersteund die een meer gebiedsgerichte invalshoek hebben. Bij de uitvoering van de ontwikkelpilots zal tevens worden ingezet op de ontwikkeling en benutting van kennisnet-werken o.a. in relatie tot de verbetering van ondernemerschap.

Meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

IndicatorReferentiewaardePeildatumRaming 2008StreefwaardePlanningBron
Outcome      
Biologische Landbouw      
1. Aandeel biologische landbouw op totaal landbouwareaal2,5%20052,6%10%2010SKAL
2. Groei consumptie biologische voeding9,3%200611%15%2011Biologica
       
Glastuinbouw      
3. Aandeel duurzame energie in glastuinbouw t.o.v. totaal energieverbruik> 0,5%20031,5%4%2010LEI
4. Energie-efficiencyverbetering (t.o.v. 2005) bloembollen* Energie-efficiencyverbetering (t.o.v. 2005) paddestoelen*0% 0%2005 20054,4% 5,8%11% 14,5%2011 2011Senter Senter
       
Output      
5. Aantal ha geherstructureerd glastuinbouwareaal (RSG)5827 ha20061 000 ha1 000 ha2008DR
6. Inrichting ontwikkelingslocaties (Stidug)1 298 ha20051 298 ha in uitvoe-ring1 298 ha afgerond2010DLG

1. Het aandeel biologische landbouw geeft het percentage groei aan in het aantal ha waarop biologische teelt plaatsvindt als deel van het totale landbouwareaal.

2. De groei consumptie biologische voeding geeft het groeipercentage aan van de consumptie van biologische voedingsmiddelen in een bepaald jaar.

3. Het aandeel duurzame energie is het quotiënt van de hoeveelheid daadwerkelijk gebruikte duurzame energie en het totaal energiegebruik van de gehele glastuinbouwsector.

4. De energie-efficiëntie verbetering bloembollen resp. paddestoelen is de verbetering in het primair brandstofverbruik per eenheid product bepaald voor de sector bloembollen respectievelijk de sector paddenstoelenteelt, gerelateerd aan het referentiegebruik in 2005.

5. De prestatie indicator geeft de groei in hectares van «nieuwe glastuinbouwopstanden» die worden gerealiseerd in het kader van de RSG-regeling.

6. De nieuwe Stidug-projecten, die via het ILG gefinancierd worden, staan op beleidsartikel 22. Om deze reden is de streefwaarde gelijk aan de referentiewaarde.

21.14 Bevorderen duurzame vangst en kweek van vis en schelpdieren

Motivering

LNV wil het aquatische ecosysteem beschermen door te werken aan evenwicht tussen de natuurlijke vis- en schelpdierbestanden en de vangstcapaciteit van de visserijsector. Om dit te bereiken zet LNV in op ondersteuning van transitie en innovatie in de visserij. Doel daarbij is een concurrerende en innoverende visserijketen, die maatschappelijk verantwoord te werk gaat. Uitgangspunt voor de inhoudelijke keuzes en prioriteiten in het beleid voor de visserijketen is, dat innovatie de motor achter transitie is en dat het instrument sanering slechts bij uitzondering kan worden ingezet. Hierbij is ook een rol voor regionale overheden weggelegd, bijvoorbeeld op het terrein van infrastructuur. Het Europese Visserij Fonds (EVF), 2007–2013, ondersteunt Nederland bij het bereiken van deze doelen.

Instrumenten

• Wet- en regelgeving (Verordeningen EU op het gebied van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid, De Visserijwet 1963)

• Controle en handhaving van (internationale) visserijregelgeving.

• Garantieregeling visserij (wordt naar verwachting begin september 2007 gepubliceerd).

Aquatisch ecosysteem

• LNV werkt mee aan het bereiken van de Europese doelstelling om de omvang van de schol- en tongbestanden boven het voorzorgsniveau te brengen.

• LNV werkt mee aan Europees beleid dat is gericht op het terugdringen van het over boord zetten van commercieel niet interessante vis (discards). Europees beleid op dit terrein is nog in ontwikkeling.

• LNV zorgt dat de nationale visquota niet worden overschreden.

• LNV zorgt dat in 2013 op 40% van het huidige aantal Noordzeekotters dat vist met de traditionele boomkor een alternatieve visserijmethode wordt gebruikt.

Visserijketen

1. LNV draagt bij aan maatregelen voor aanpassing van de vissersvloot. Het gaat hierbij om:

• het verminderen van overcapaciteit in de vloot en sociaal flankerend beleid daarbij,

• het stimuleren van investeringen in meer selectieve vistuigen.

2. LNV draagt bij aan maatregelen op het terrein van aquacultuur, binnenvisserij, verwerking en afzet. Het gaat hierbij om:

• facilitering van het transformatieproces in de schelpdiersector;

• het stimuleren van de verdere ontwikkeling van de aquacultuur en de verwerking en afzet van visproducten;

• bijdragen aan transitie van de binnenvisserij. Een visie op de toekomst van de Nederlandse binnenvisserij is in ontwikkeling.

3. LNV draagt bij aan maatregelen van algemeen belang. Het gaat hierbij om:

• ketenprojecten gericht op de afzet van visproducten;

• het doorontwikkelen van nieuwe, meer selectieve, vormen van visserij;

• Het doorontwikkelen van nieuwe vormen van aquacultuur.

Het Visserij Innovatie Platform adviseert LNV wie of welke projecten voor ondersteuning in aanmerking komen.

4. LNV draagt bij aan gebiedsgerichte activiteiten. Hier ligt het initiatief voor het ontwikkelen van projecten bij provincies en eventueel andere overheden. LNV beheert de middelen uit het Europees Visserij Fonds (EVF), die kunnen worden ingezet bij co-financiering van deze projecten.

5. Technische bijstand. Hieronder vallen maatregelen op het gebied van voorbereiding, toezicht, administratieve en technische ondersteuning die voor het (Europees) beleid nodig zijn.

6. Regeling garantstelling visserij: deze regeling is bedoeld voor een kotter- of garnalenvisser met toekomstperspectief, met een duurzaam en innovatief investeringsplan. Als de kotter- of garnalenvisser te weinig financiële zekerheden bezit voor een toereikende financiering van dit investeringsplan bij een bank, kan hij een beroep doen op de regeling garantstelling visserij.

7. Innovatie, kennisontwikkeling en verspreiding. LNV ondersteunt projecten op deze terreinen, die niet in aanmerking komen voor Europese cofinanciering.

Meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

IndicatorReferentiewaardePeildatumRaming 2008StreefwaardePlanningBron
1. Voorzorgsniveau 2005  2010ACFM
  Scholbestand205 000 ton  230 000 ton  
  Tongbestand41 000 ton  35 000 ton  
2. Discards80%  40%2013CVO (WUR)
3. Alternatieve visserijmethoden Noordzeevisserij1 kotter 5 kotters110 kotters2013VIRIS
4. Visquota 2006Niet bekend100% VIRIS
  Tong11 226  11 226  
  Schol18 901  18 901  
  Kabeljauw1 914  1 914  
  Haring62 900  62 900  
  Makreel23 786  23 786  
  Horsmakreel46 801  46 801  
5. Garantieregeling visserij8 mln. 20078 mln. 48 mln.2013 

1. Advisory Committee on Fishery Management.

2. Discards betreft het percentage niet-commerciële bijvangst die overboord wordt gezet. Onderzoek wordt uitgevoerd door Centrum voor Visserijonderzoek, Wageningen Universiteit en Researchcentrum.

4. Het betreft de quota voor 2007. Visquota worden jaarlijks in december opnieuw vastgesteld door de Europese Landbouw en Visserijraad en gemeten in tonnen. VIRIS is het Visserij informatie en registratiesysteem.

5. De regeling is in september 2007 ingegaan, het maximumbedrag aan garantstelling is in 2008 € 8 mln.

21.15 Bevorderen van duurzame ketens

Motivering

Het LNV-beleid richt zich op het versterken van een op eigen kracht werkend, internationaal concurrerend agrocomplex binnen het kader van maatschappelijk ondernemen (people, planet, profit). Dit komt onder meer tot uitdrukking in de volgende subdoelstellingen:

• Een zo groot mogelijke participatie en presentatie van Nederlandse bedrijven en verwerkte agrarische producten op buitenlandse markten (waarbij LNV als partner voor andere overheden en het bedrijfsleven – met name het MKB – optreedt);

• Een optimale informatieoverdracht in ketens en koppeling van keteninformatie;

• Een innoverende en vervoersefficiënte agrologistiek, waarbij aandacht wordt geschonken aan aspecten als dierenwelzijn, concurrentiekracht, landschappelijke kwaliteit en vermindering milieubelasting;

• Een hogere mate van energie-efficiency in de voedings- en genotmiddelenindustrie;

• Duurzame benutting van natuurlijke grondstoffen (Biobased economy/groene economie).

Instrumenten

• Ter bevordering van de internationale presentatie en participatie levert LNV een bijdrage aan agro-economische samenwerkingsactiviteiten met het programma Bilaterale Economische Samenwerking (BES). Onder dit programma dat zich met name richt op het MKB, vallen handelsmissies, netwerkbijeenkomsten, marktanalyses, seminars, onderhandelingen over vermindering van handelsbelemmeringen (op veterinair en fytosanitair terrein) en vakbeurzen. Hierbij speelt ook de LNV Vertegenwoordiging Buitenland een grote rol.

• LNV voert diverse ICT beleidsprogramma’s uit zoals CLIENT Export en SALDO. Deze programma’s zijn gericht op het optimaliseren van informatieoverdracht. CLIENT Export richt zich op een efficiënte inrichting van informatiestromen en controleprocessen bij uitgaan van landbouwgoederen. SALDO beoogt een efficiëntere uitwisseling van informatie tussen overheid en bedrijfsleven door meer aan te sluiten bij datastromen en definities van het bedrijfsleven.

• Agrologistiek (platform en pilotprojecten). LNV verzorgt o.a. het secretariaat voor het Platform Agrologistiek. Dit Platform ondersteunt pilots op ruimtelijk en bestuurlijk vlak bij het wegnemen van (bestuurlijke) knelpunten.

• Convenant Meerjarenafspraken energie efficiency. LNV ondersteunt het opstellen, uitvoeren en monitoren van energiebesparingplannen op zowel bedrijfs- als brancheniveau.

• Biobased economy: LNV richt zich op de ontwikkeling van sleuteltechnologieën bij bioraffinage door middel van Reseach & Development, demoprojecten, consortiavorming en ondersteuning van het Midden en Kleinbedrijf (MKB).

Meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

IndicatorReferentiewaardePeildatumRaming 2008StreefwaardePlanningBron
Output      
1. Aantal gerealiseerde bilaterale economische samenwerkings-activiteiten1102006110832008I&H
2. Aantal gerealiseerde agrologistieke pilotprojecten320069122008I&H

1. Het streven is om 75% van de geprogrammeerde activiteiten te realiseren. Aangezien het totaal aan geprogrammeerde BES activiteiten in 2008 110 bedraagt, leidt dit tot een streefwaarde van 83 activiteiten per jaar.

2. Van de 12 pilotprojecten over de gehele periode, zijn er nog 8 in uitvoering. Er is één project gestopt. Vóór de zomer 2007 zal de Tweede Kamer worden geïnformeerd over de voortgang van de projecten en zal tevens een tussentijdse evaluatie worden aangeboden.

22 Agrarische ruimte

Algemene beleidsdoelstelling

Een toekomstgerichte, concurrerende landbouw als economische drager in het landelijk gebied.

Omschrijving

Een vitale land- en tuinbouw is als producent van kwalitatief goede en veilige producten en als beheerder van het landelijk gebied van belangrijke economische betekenis voor Nederland. De bedrijven hebben een economisch duurzaam bedrijfsvoering nodig om deze rol ook in de toekomst te kunnen blijven vervullen. Het Rijk wil daarom de positie van de primaire landbouw versterken door via structuurverbetering optimale condities te scheppen en ontwikkelingsmogelijkheden te bieden.

Procentuele verdeling uitgaven 2008 over operationele doelstellingen en apparaat

kst-31200-XIV-2-3.gif

Verantwoordelijkheid LNV

• LNV faciliteert via de provincies (Investeringsbudget Landelijk Gebied) de agrarische sector bij de versterking van de ruimtelijke inrichting van de grondgebonden landbouwbedrijven. De landbouwsectoren zijn verantwoordelijk voor het formuleren van hun inrichtingsbehoefte. De Wet Inrichting Landelijk Gebied (WILG) is op 1 januari 2007 in werking getreden. De provincies hebben de regie op het realiseren van de doelen die opgenomen zijn onder het ILG. De regie betreft zowel de programmering als de uitvoering van inrichtingsprojecten.

• Daarnaast ondersteunt LNV de ontwikkeling van de agrarische (infra)structuur bij de niet grondgebonden landbouw.

Externe factoren

De samenwerking en afspraken met provincies en andere overheden.

Maatschappelijke effecten

Het behalen van deze doelstelling heeft als effect een betere, competitieve landbouwstructuur, zodat een bijdrage wordt geleverd aan de versterking van de (inter)nationale marktpositie van de land- en tuinbouw en daarmee ook aan een vitaal en aantrekkelijk agrarisch cultuurlandschap. Op artikel 21 Duurzaam Ondernemen wordt de economische positie van de Nederlandse primaire sector uitgedrukt in toegevoegde waarde per fte. Deze outcome-indicator is tevens van toepassing op dit beleidsartikel.

Budgettaire gevolgen van beleid

Bedragen x € 1 000
 2006200720082009201020112012
Verplichtingen128 838193 66618 52512 15822 55412 89615 423
Uitgaven81 46535 18142 87845 19939 90834 90634 985
Programma-uitgaven72 97024 47831 76634 40029 25625 41826 170
– waarvan juridisch verplicht  31 76634 40029 25625 41826 170
        
22.11 Ruimte voor grondgebonden landbouw71 50716 12819 47923 41622 13025 41826 170
waarvan ILG:       
– Grondgebonden landbouw 16 12817 53922 50420 37624 93622 488
waarvan niet ILG:       
– Landinrichtingsprojecten landbouw69 731      
– Grondgebonden landbouw  1 9409121 7544823 682
– Kavelruil1 776      
        
22.12 Ruimte voor niet grondgebonden landbouw1 4638 35012 28710 9847 126  
waarvan ILG:       
– Stidug-projecten 4 6008 6677 7047 126  
waarvan niet ILG       
– Infrastructuurregeling Glastuinbouw1 4633 7503 6203 280   
Apparaatsuitgaven8 49510 70311 11210 79910 6529 4888 815
U22.21 Apparaat188126126126126126126
U22.22 Baten-lastendiensten8 30710 57710 98610 67310 5269 3628 689
Ontvangsten70 25445 91142 82043 18244 23144 23144 231

Toelichting op de verplichtingen

Eind 2006 zijn met de provincies bestuursovereenkomsten gesloten met betrekking tot het Investeringsbudget Landelijk Gebied. De 7-jarige ILG-verplichtingen op basis van deze overeenkomsten zijn geheel in 2007 aangegaan. Dit houdt in dat het verplichtingenbudget in 2007 fors hoger is dan in de daarop volgende jaren.

Toelichting op de programma-uitgaven

Het budget voor structuurverbetering is opgenomen onder OD 22.11 Grondgebonden landbouw ILG. In de periode 2007 t/m 2013 zetten het ministerie van LNV (vanuit de Koopmansgelden) en de provincies ieder € 20 mln aan kavelruilmiddelen in. Met Europese cofinanciering (POP-2) kan dit bedrag oplopen tot € 80 mln. Daarnaast zet LNV voor iedere euro die de provincies extra inzetten eenzelfde bedrag in (max. € 20 mln).

Grafiek budgetflexibiliteit

kst-31200-XIV-2-4.gif

Toelichting op de apparaatsuitgaven

Bedragen x € 1 000
 Raming 2008
Ambtelijk personeel Directie Platteland112
Materieel14
Overig apparaat 
Bijdrage aan DLG10 986
Totaal apparaatsuitgaven11 112

Toelichting op de ontvangsten

Bedragen x € 1 000
 Raming 2008
Landinrichtingsrente42 161
Bijdrage van derden659
Totaal ontvangsten42 820
Overzicht onderzoek naar de doelmatigheid en de doeltreffendheid van beleid
 Onderzoek onderwerpAD of ODA. start B. afgerond
Beleidsdoorlichting– Agrarische ruimte22A. 2010
    
Overig evaluatieonderzoek– Midterm review ILG22.11A. 2010

22.11 Ruimte voor grondgebonden landbouw

Motivering

Een economisch vitale grondgebonden landbouw is van essentiële betekenis voor het bereiken en in stand houden van een vitaal platteland. Het beleid voor de grondgebonden landbouw richt zich op de verbetering van de functionele en fysieke inrichting van landbouwbedrijven, waarbij door een optimale bedrijfsinrichting een efficiëntere en een op duurzaamheid gerichte bedrijfsvoering mogelijk wordt gemaakt.

Voor de grondgebonden landbouw heeft het Rijk als uitgangspunt vergroting en verbetering van de landbouwkavels, waardoor landbouwbedrijven meer concurrerend kunnen produceren.

Het Rijk wil daarnaast het duurzaam gebruik en beheer van natuurlijke hulpbronnen door de landbouw stimuleren. Om de kennis op dit gebied te vergroten zullen Rijk, provincies en landbouwsector gezamenlijk een aantal pilots agrobiodiversiteit en duurzaam bodemgebruik opzetten en uitvoeren. De resultaten van de pilots duurzame productie zullen worden gebruikt voor visievorming op de duurzame landbouw.

Instrumenten

• In 2005 heeft LNV met de provincies een bestuursovereenkomst afgesloten om met elkaar en met Europese POP-gelden vanaf 2007 de fysieke structuur van de grondgebonden landbouw te verbeteren.

• In de ILG-bestuursovereenkomsten met de 12 provincies zijn afspraken per provincie vastgelegd: hierin zijn 7-jarige afspraken gemaakt over structuurverbetering van de grondgebonden landbouw.

• De provincies zetten als regisseur van de gebieden de plannen om in de uitvoering van gebiedsprojecten, waarin voor de landbouw kavelruil en bijbehorende kavelaanvaardingswerken worden ingezet.

• Het Rijk stelt via het ILG financiële bijdragen beschikbaar voor de uitfinanciering van lopende inrichtingsprojecten onder regie van de provincies (via het landinrichtingsinstrumentarium).

Meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

IndicatorReferentiewaardePeildatumRaming 2008StreefwaardePlanningBron
Output      
1. Aantal ha Structuurverbetering grondgebonden landbouw (voorheen kavelruil)0 ha20067 500 ha129 000 ha2013DLG

1. De raming betreft het gerealiseerde aantal ha in 2008.

22.12 Ruimte voor niet grondgebonden landbouw

Motivering

Het realiseren van een goede ruimtelijke structuur voor een perspectiefvolle en duurzame ontwikkeling van de niet-grondgebonden en/of kapitaalintensieve landbouw.

Voor de niet-grondgebonden en/of kapitaalintensieve landbouw (tuinbouw onder glas) streeft LNV naar vormen van ruimtelijke concentratie, waarbij de ontwikkeling van bedrijvigheid vooral binnen begrensde ontwikkelingsgebieden wordt gestimuleerd.

In samenwerking met de gemeenten zal daarnaast in en rond het Westland en Aalsmeer een herinrichting van de wegen en sloten plaatsvinden. Dit levert een bijdrage aan de verbetering van de agrologistiek in deze economisch vitale glastuinbouwgebieden

Instrumenten

• De Infrastructuurregeling Glastuinbouw (IRG) levert een financiële bijdrage aan de verbetering van de infrastructuur in de glastuinbouwgebieden Westland en Aalsmeer.

• Met de Stimuleringsregeling Duurzame Glastuinbouwgebieden (STIDUG) wordt de inrichting van duurzame glastuinbouwgebieden ondersteund. De financiering verloopt via het ILG.

Meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

IndicatorReferentiewaardePeildatumRaming 2008StreefwaardePlanningBron
Output      
1. Aantal Infrastructurele projecten Westland/Aalsmeer0200512142009DLG
2. Aantal ha Stidug-projecten (ILG)0 ha2006800 ha in uitvoering800 ha afgerond2013DLG

1. De indicator geeft aan hoeveel projecten LNV in het Westland en Aalsmeer financieel ondersteunt.

23 Natuur

Algemene beleidsdoelstelling

Het Rijk streeft naar het zekerstellen van de biodiversiteit door behoud, herstel, ontwikkeling en duurzaam gebruik van de natuur en het vergroten van de kwaliteit van de leefomgeving. Het algemene beleidsdoel is dat er in 2020 duurzame condities zijn voor het voortbestaan van alle in 1982 van nature in Nederland voorkomende soorten en populaties. Daarnaast onderstreept Nederland ook de EU-doelstelling dat per 2010 de achteruitgang van de – huidige – biodiversiteit een halt moet zijn toegeroepen.

Omschrijving

Natuur is een essentiële levensbehoefte voor de mens. Zij verbindt mensen en functies zoals economisch vestigingsklimaat, luchtkwaliteit, gezondheid en recreatie. Behoud en op termijn verbetering van de biodiversiteit zijn een belangrijke voorwaarde voor de natuur in ons land en daarmee voor een leefbare samenleving. Een sterke biodiversiteit is de levensverzekering voor huidige en toekomstige generaties.

Om de biodiversiteit te versterken worden wettelijke kaders (Natuurbeschermingswet en Flora- en Faunawet), subsidie-instrumenten (voor verwerving, inrichting en beheer van natuur) en voorlichting ingezet. Op deze manier moet in 2018 in Nederland 728 500 ha Ecologische Hoofdstructuur (EHS) tot stand zijn gekomen met een natuurkwaliteit zoals die omschreven staat in het Meerjarenprogramma van de Agenda Vitaal Platteland (MJP2) voor de periode 2007–2013 en de Nota Ruimte.

Voor de natuur is het van essentieel belang dat mensen zich er mee verbonden voelen. Daarom wordt veel nadruk gelegd op het agrarisch en particulier natuurbeheer, juist ook bij de totstandbrenging van de EHS. Ook is draagvlak bij en participatie van stakeholders in de samenleving van belang. Daarom wordt ook geïnvesteerd in educatie, voorlichting en vermaatschappelijking.

Met de EHS levert Nederland een bijdrage aan het Europees netwerk van natuurgebieden: Natura-2000. Dit zijn verplichtingen die voortvloeien uit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Beide richtlijnen verplichten de lidstaten de in de geselecteerde natuurgebieden aanwezige natuurwaarden in stand te houden. Het gaat daarbij om duurzame populaties van soorten en habitattypen waarvoor Nederland in Europees verband belangrijk is. De Vogel- en Habitatrichtlijngebieden liggen grotendeels binnen de EHS.

Het verbeteren van de juiste milieu- en watercondities is nodig voor het behoud en de ontwikkeling van de biodiversiteit in de EHS, inclusief de Natura-2000-gebieden.

Het beschermen en behouden van de landschappelijke, cultuurhistorische, archeologische en aardkundige waarden van de EHS vindt plaats via bestaande wettelijke en ruimtelijke kaders (bijvoorbeeld Monumentenzorg en Nota Ruimte) en beheer (zoals het beheer van landschapselementen in de Nationale Landschappen).

In het natuurbeleid wordt steeds meer ingezet op de ontwikkeling van een integrale benadering van soorten en gebieden. Soorten worden gekoppeld aan leefgebieden waardoor met maatregelen meerdere soorten tegelijk actief beschermd worden. Deze benadering betekent een versterking van de traditionele soortenbescherming.

Het natuurbeleid richt zich verder op het beheren van natuur buiten de EHS zoals het weidevogelbeheer en de opvang van overwinterende vogels. Dit alles gebeurt in samenhang met het beheer en herstel van belangrijke (agrarische) cultuurlandschappen zoals geformuleerd in het beleid voor de Nationale Landschappen. Nederland levert een belangrijke bijdrage aan de internationale afspraken die tot doel hebben het verlies aan biodiversiteit in de wereld tegen te gaan en werkt mee aan een wereldwijde aanpak van duurzame ontwikkeling en behoud van biodiversiteit. Daartoe worden onder andere overeenkomsten gesloten met internationale organisaties en worden subsidies verstrekt aan internationale projecten.

De komende jaren ligt het accent, naast de kwantitatieve doelen, op het versterken van de kwaliteit van de EHS. Zoals in de Nota Ruimte is vermeld, zullen met provincies en terreinbeheerders afspraken worden gemaakt over de kwaliteit van de natuur. Het natuurbeleid zal plaatsvinden in de context van het streven naar een duurzame wereld zoals het Kabinet verwoord heeft in het coalitieakkoord en het beleidsprogramma. Duurzame ontwikkeling is daarmee het afwegingskader waarbinnen natuurbeleid tot stand komt.

Procentuele verdeling uitgaven 2008 over operationele doelstellingen en apparaat

kst-31200-XIV-2-5.gif

Verantwoordelijkheid LNV

LNV draagt verantwoordelijkheid voor een gezonde, natuurlijke leefomgeving voor mens, dier en plant. LNV bereikt dit door:

• Het nakomen van de internationale afspraken op het gebied van het behoud en de ontwikkeling van de biodiversiteit in de wereld;

• Het (doen) uitvoeren van wet- en regelgeving op het terrein van natuurbescherming en natuurontwikkeling, waaronder de Natuurbeschermingswet en de Flora- en Faunawet;

• De totstandkoming van de EHS in 2018;

• Het vergroten van de deelname van agrariërs en andere particuliere grondeigenaren aan de realisatie van de EHS;

• Het beheer van natuur en landschap buiten de EHS;

• Via de Wet Inrichting Landelijk Gebied, die op 1 januari 2007 in werking is getreden, hebben de provincies de regie gekregen op het realiseren van Rijksdoelen waarover het Rijk en de provincies afspraken hebben gemaakt in de afgesloten ILG bestuursovereenkomsten. De Rijksdoelen die via het ILG worden gerealiseerd staan herkenbaar opgenomen onder de operationele doelen. LNV stelt hiertoe het Investeringsbudget Landelijk Gebied ter beschikking aan de provincies. LNV blijft eindverantwoorderlijk voor de realisatie van de EHS;

• Vermaatschappelijking van het natuurbeleid.

Externe factoren

• Klimaatverandering: exoten.

• Toename van het ruimtebeslag door infrastructuur, stedelijke bebouwing en bedrijventerreinen.

• Milieu-effecten van onder andere industrie, vervoer en landbouw.

Maatschappelijk effect

Het behalen van de doelstellingen met betrekking tot de biodiversiteit en de EHS heeft de volgende maatschappelijke effecten:

• dat in Nederland een leefomgeving wordt gecreëerd waarin het prettig is te wonen, te werken en te recreëren;

• dat planten en dieren in Nederland duurzaam kunnen voorbestaan;

• dat overheden, burgers en bedrijven zich bewust worden van de waarden van en verantwoordelijkheden voor natuur.

Meetbare gegevens bij algemene doelstelling

IndicatorReferentiewaardePeildatumRaming 2008StreefwaardePlanningBron
Outcome      
1. «soorten»1062002211011002020LNV, CBS
2. «populaties» (mate van instandhoudhouding van omvang van populaties) Gunstig: 19% Zeer on-gunstig: 47%2007Gunstig: 19% Zeer on-gunstig: 47%Gunstig: 29% Zeer ongunstig: 37%2013LNV

1 Op basis van de 2e reeks Rode Lijsten (opgesteld tussen 2002 en ca. 2010)

2 Op basis van de 1e reeks Rode Lijsten (opgesteld tussen 1994 en 2002)

Toelichting

Op basis van bevindingen in de monitoring en evaluatie van de Agenda Vitaal Platteland is gekozen voor 3 indicatoren die een goede weergave vormen van het natuurbeleid in brede zin. Hiervan zijn 2 opgenomen in de begroting 2008 en wordt 1 opgenomen in de begroting 2009 (zie punt 3).

Het biodiversiteitsbeleid bevat een drieledige streefwaarde, namelijk:

• Het aantal op de rode lijst staande bedreigde soorten in Nederland, gecombineerd met de ernst van de bedreiging is in 2020 niet groter dan in de periode 1994–2002;

• Het percentage omvang van populaties met een gunstige staat van instandhouding is in de periode 2007–2013 met 10% toegenomen ten opzichte van de meting in de periode 2000–2007 en de omvang van populaties met een zeer ongunstige staat van instandhouding is in de periode 2007–2013 met 10% afgenomen ten opzichte van de periode 2000–2007;

• De indicator «kwaliteit en kwantiteit» hoofdecosystemen wordt weergegeven middels een in ontwikkeling zijnde kaart «natuurtypen». Naast een twintigtal natuurtypen wordt de kwaliteit per natuurtype weergegeven middels een huidig en een gewenst kwaliteitsniveau.

1. De indicator «soorten» geeft het verloop aan van het aantal bedreigde soorten in ons land. Dat is hier het totaal aantal soorten dat op officiële Nederlandse Rode Lijsten is aangemerkt als «verdwenen», «ernstig bedreigd», «bedreigd», «kwetsbaar» of «gevoelig». Deze indicator is gebaseerd op een voorlopige selectie van rode lijsten. Het betreft alleen die rode lijsten waarvan op dit moment een tweede reeks is opgesteld. Zodra voor alle, relevante rode lijsten een tweede reeks is opgesteld, wordt de keuze gemaakt welke lijsten representatief zijn voor het beleid. De meetgegevens in de bovenstaande tabel zullen naar aanleiding van die keuze worden aangepast.

2. De indicator «populaties» geeft de staat van instandhouding aan van de Europees-rechtelijk belangrijke populaties en habitats van soorten in Nederland. Voor de uitwerking van deze indicator is aangesloten bij de rapportage over de habitatrichtlijn over de periode 2002–2006 die eind juli 2007 naar de Europese commissie is gestuurd. De verplichte rapportage over de vogelrichtlijn die in 2008 naar de Europese Commissie wordt gestuurd kan in de volgende begroting aan de indicator worden toegevoegd.

3. In de begroting 2009 zal de indicator «kwaliteit en kwantiteit van hoofdecosystemen» worden weergegeven middels een te ontwikkelen kaart «natuurtypen». Naast ongeveer twintig natuurtypen, zal per natuurtype een huidig en gewenst kwaliteitsniveau worden toegekend. De kaart «Natuurtypen» is nog in ontwikkeling.

Budgettaire gevolgen van beleid

Bedragen x € 1 000
 2006200720082009201020112012
Verplichtingen769 1202 192 211288 473281 309283 936264 427266 640
– waarvan garanties75 18685 71558 81351 27157 57534 78736 419
Uitgaven418 103508 058516 929511 288508 302480 826474 996
Programma-uitgaven348 272442 065444 684441 358439 698414 275408 445
waarvan juridisch verplicht  320 294315 026317 867296 730294 518
        
23.11 Verwerven Ecologische Hoofdstructuur75 08085 80381 84387 52391 22977 19879 936
waarvan ILG:       
Verwerven EHS 22 62630 55128 53340 42433 48735 986
Verwerven en inrichten Westerschelde 11 88217 68322 32412 109  
waarvan niet ILG:       
Verwerven droge EHS42 25727 0833 8833 9403 9704 0234 262
Rente en aflossing21 44122 12629 72632 72634 72639 68839 688
Grondwaardebepaling3 001      
Natte natuur8 3812 086     
        
23.12 Inrichten Ecologische Hoofdstructuur47 373122 116141 272131 830128 675120 794114 801
waarvan ILG:       
Inrichten EHS 57 99569 75364 78863 68560 13061 157
Inrichten robuuste verbindingen 8 76816 40717 30416 20016 71213 342
Milieukwaliteit EHS en VHR 36 29039 49631 30932 07932 50229 717
Waarvan niet ILG:       
Inrichten EHS32 7774 2995 4125 4525 4835 1404 232
Mainport Rotterdam 8 2446 2246 2676 3106 3106 353
Natte natuur14 5966 5203 9806 7104 918  
        
23.13 Beheren Ecologische Hoofdstructuur164 817161 256157 338160 867160 799156 214155 995
waarvan ILG:       
– Programma beheer 93 23493 20396 71096 93393 17992 960
– Natuur overig 2 4002 3112 3112 292578578
Waarvan niet ILG:       
– Beheer door SBB50 49353 80648 24048 20647 92647 01847 018
– Beheer door particuliere natuurbeschermingsorganisaties (SN)57 310      
– Particulier natuurbeheer (SN-functiewijziging)6 725      
– Agrarisch natuurbeheer (SAN)47 779      
– Behoud en herstel historische buitenplaatsen2 5103 0753 0403 0052 9352 9352 935
– Overig beheer 8 74110 54410 63510 71312 50412 504
23.14 Beheer natuur buiten EHS en beschermen van de internationale biodiversiteit61 00272 89064 23161 13858 99560 06957 713
waarvan ILG:       
– Bijdrage nationale parken 4 0343 8003 7143 5383 4673 467
– Soortenbescherming 1 2401 1561 1561 1561 1561 156
– Beheer van natuur buiten EHS 9 8597 8958 6199 35210 25510 891
waarvan niet ILG:       
– Gegevensautoriteit natuur 7 0636 0004 0002 0002 000 
– Beheer door SBB12 50412 08310 76610 92311 13411 11410 782
Beheer door particuliere natuurbeschermingsorganisaties (SN)       
– Bijdrage nationale parken5 4031 8701 8851 8851 8861 9531 953
– Faunafonds10 6948 5008 6108 5208 3408 3408 340
– Overige nationale bijdragen30 37515 61515 15715 79415 45615 26814 608
– Internationale subsidies en contributies2 0262 43720091 9801 9241 9771 977
– Natuurbeschermingswet 4 4115 9303 5523 4493 5993 599
– Soortenbescherming 5 7781 023995940940940
Apparaatsuitgaven69 83165 99372 24569 93068 60466 55166 551
U23.21 Apparaat7 1966 8916 4426 2445 8495 0565 056
U23.22 Baten-lastendiensten62 63559 10265 80363 68662 75561 49561 495
Ontvangsten47 41811 95685 79518 51525 46221 06021 060

Toelichting

Verplichtingen ILG

Eind 2006 zijn met de provincies bestuursovereenkomsten gesloten met betrekking tot het Investeringsbudget Landelijk Gebied. De 7-jarige ILG-verplichtingen op basis van deze overeenkomsten zijn geheel in 2007 aangegaan. Dit houdt in dat het verplichtingenbudget in 2007 fors hoger is dan in de daarop volgende jaren.

Grafiek budgetflexibiliteit

kst-31200-XIV-2-6.gif

Toelichting op de apparaatsuitgaven

Bedragen x € 1 000
 Raming 2008
Ambtelijk personeel Directie Natuur5 848
Materieel594
Overig apparaat 
Bijdrage aan DLG41 885
Bijdrage aan DR19 261
Bijdrage aan AID4 657
Totaal apparaatsuitgaven72 245

Toelichting op de ontvangsten

Bedragen x € 1 000
 Raming 2008
EU-bijdragen2 096
Opbrengsten jachtakten1 031
Bijdragen van derden82 106
Overige562
Totaal85 795

In het bestuursakkoord tussen Rijk en provincies is overeengekomen dat de provincies voor € 70 mln bijdragen aan het ILG-budget in 2008. Er wijzigt hiermee echter niets in de verdeling van verantwoordelijkheden en bevoegdheden zoals die zijn vastgelegd in de Wet Inrichting Landelijk Gebied en de bestuursovereenkomsten. De bijdrage van de provincies is via een verhoging van het ontvangsten- en uitgavenkader met € 70 mln verwerkt. Gelijktijdig is € 70 mln. afgeroomd ten gunste van het generale beeld, volledig in lijn met coalitieakkoord. De bijdrage van de provincies betreft derhalve geen intensivering.

Overzicht onderzoek naar de doelmatigheid en de doeltreffendheid van beleid

 Onderzoek onderwerpAD of ODA. start B. afgerond
Beleidsdoorlichting– Natuur23A. 2008
    
Effectenonderzoek– Natuurbalans23.11 t/m 23.14A. 2007 B. 2008
 – Meerjarenprogramma Ontsnippering23.11A. 2007 B. 2009

23.11 Verwerven Ecologische Hoofdstructuur

Motivering

Het verwerven van gronden ten behoeve van de terreinbeherende organisaties ten behoeve van het realiseren van de EHS.

Instrumenten

• Investeringsbudget Landelijk Gebied.

• Verwerven EHS: Voor Staatsbosbeheer door middel van rijksfinanciering van grondaankopen door de Dienst Landelijk Gebied/Bureau Beheer Landbouwgronden (DLG/BBL). Vanwege de geplande afronding van de EHS in 2018 worden de laatste grondaankopen in 2015 uitgevoerd. Alleen voor de tweede tranche robuuste verbindingen wordt ook na 2015 nog grond aangekocht.

• Rente en aflossing: Voor de aankopen voor de particuliere natuurbeschermingsorganisaties (de Vereniging Natuurmonumenten en de 12 provinciale Landschappen) wordt het rijksaandeel in de grondverwerving gefinancierd door middel van jaarlijkse leningen van de Staat aan de Vereniging Natuurmonumenten waarbij het Rijk de kosten van de rente en aflossing voor zijn rekening neemt. Voor de grondaankopen ontvangen de particuliere terreinbeherende organisaties een subsidie van LNV in de kosten van de grondverwerving. Het aandeel van de provincies in de aankopen voor de particuliere natuurbeschermingsorganisaties wordt gefinancierd via provinciale regelingen.

Meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

IndicatorenOorspronkelijke taakstellingRestant taakstelling 1-1-2007Taakstelling 2007–2013Taakstelling 2008 (niet ILG-onderdelen)
NIEUWE EHS130 904 ha36 770 ha23 611 ha 
Nieuwe natuur111 741 ha19 959 ha16 032 ha 
– waarvan NURG7 000 haPm ha PM ha
– waarvan Maaswerken I (Grensmaas + Zandmaas I)1 320 haGrensmaas: 523 ha Zandmaas I: 338 ha Grensmaas: 100 ha Zandmaas I: 50 ha
– waarvan Maaswerken II (Zandmaas II)460 ha410 ha281 ha 
– waarvan overige nieuwe natuur102 961 ha   
Robuuste verbindingen16 303 ha14 653 ha5 722 ha 
Natte Natuur2 860 ha2 158 ha1 857 ha 
Westerschelde (bestaande EHS)600 ha600 ha600 ha 

De prestaties voor de periode 2007–2013 zijn berekend op basis van het LNV-budget en de bijdragen van derden (V&W, VROM en Provincies).

23.12 Inrichten Ecologische Hoofdstructuur

Motivering

Het inrichten van gronden in de EHS om de juiste fysieke condities te verkrijgen die nodig zijn om de gewenste natuurdoelen en de gewenste kwaliteit te kunnen realiseren. Het aanwezig zijn van de juiste fysieke condities maakt vervolgens een effectief beheer mogelijk. De inrichting betreft zowel gronden die LNV verwerft en doorlevert aan de terreinbeherende organisaties als gronden die in bezit zijn van particulieren.

Instrumenten

• Investeringsbudget Landelijk Gebied;

• Landinrichting;

• Natuur buiten landinrichting (projectsubsidies);

• Inrichtingsmaatregelen via Programma Beheer;

• Inrichting op grond van de Nota Nadere Uitwerking Rivierengebied (NURG) en Maaswerken via V&W;

• Samenwerkingsovereenkomst Veiligheid en Natte Natuur;

• Meerjarenprogramma Ontsnippering.

Inrichting van gronden vindt plaats wanneer de planologische functie wijzigt van bijvoorbeeld de bestemming «landbouw» in de bestemming «natuur». De inrichting is mede gericht op de ter plaatse voorkomende bedreigde soorten, met name de doelsoorten in het Meerjarenprogramma Uitvoering Soortenbeleid.

Het Rijk heeft voor de EHS inmiddels veel grond gekocht. Een groot deel hiervan is nog niet ingericht. In veel gevallen gaat het hierbij om zogenaamde ruilgronden die bij de verwerving reeds aan de EHS worden toegerekend. Deze ruilgronden worden gebruikt in landinrichtingsprojecten. Het systeem van landinrichting brengt echter met zich mee dat het enkele jaren duurt voordat een project wordt afgerond. Gedurende die jaren worden er wel inrichtingskosten gemaakt (het «onderhanden werk»). Deze hectares worden «natuur» als het gehele project gereed is en de ruilgronden worden doorgeleverd aan een particuliere natuurbeschermingsorganisatie of Staatsbosbeheer. Dit leidt er toe dat er pas sprake is van afgeronde inrichting ten behoeve van de EHS als het landinrichtingsproject in zijn geheel wordt opgeleverd. In de onderstaande tabel staan de prestaties in hectares vermeld.

Meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

IndicatorenOorspronkelijke taakstellingRestant taakstelling 1-1-2007Taakstelling 2007–2013Taakstelling 2008 (niet ILG-onderdelen)
NIEUWE EHS177 315 ha124 998 ha56 699 ha 
Nieuwe natuur146 450 ha96 878 ha45 714 ha 
– waarvan NURG7 000 haPM ha PM ha
– waarvan Maaswerken I (Grensmaas + Zandmaas I)1 320 ha Grensmaas: 750 ha Zandmaas I: 570 ha Grensmaas: 750 ha Zandmaas I: PM ha
– waarvan Maaswerken II460 ha   
– waarvan overige nieuwe natuur100 594 haPM ha39 527 ha 
Robuuste verbindingen24 365 ha24 365 ha7 230 ha 
Natte Natuur6 500 ha3 755 ha3 755 ha 
Aanpak verdroging, verzuring en vermesting300 projecten300 projecten300 projecten 

De inrichting van natte natuur betreft:

•  grootschalige, kenmerkende natte natuur in en langs de grote wateren van zowel de Zuid Hollandse Delta als het IJsselmeergebied met mogelijkheden voor recreatief medegebruik;

•  realisatie van beekherstel en natte oeverlanden in de drie noordelijke provincies (herstel van reeds bestaande natuur);

•  het reguliere programma Herstel en Inrichting Rijkswateren van Verkeer en Waterstaat. Dit programma betreft herstel- en inrichtingsmaatregelen ter verbetering van de ecologische kwaliteit van de Rijkswateren;

•  Zandmaas pakket II (460 ha): grootschalige kenmerkende natte natuur in de Zandmaas, waarbij waar mogelijk de natuurontwikkeling gecombineerd wordt met hoogwaterbescherming.

23.13 Beheren Ecologische Hoofdstructuur

Motivering

Het in een samenhangend netwerk beheren van bestaande natuur, de aangewezen Natuurbeschermingsgebieden, Natura-2000-gebieden en 20 Nationale Parken. Het beheer is primair bedoeld om bestaande natuurwaarden (planten, dieren en ecosystemen) in stand te houden en zo mogelijk te verbeteren. Een belangrijke nevendoelstelling van beheer is het voldoen aan recreatieve behoeften en de openstelling van natuurterreinen door particulieren en particuliere natuurbeschermingsorganisaties, tenzij bijzondere soorten of ecosystemen daardoor niet goed kunnen voortbestaan.

Het beheer biedt voldoende mogelijkheden en garanties voor de bescherming van de bedreigde soorten die van de beheerde gebieden afhankelijk zijn (met name de doelsoorten van het Meerjarenprogramma Uitvoering Soortenbeleid).

De budgetten voor beheer binnen en buiten de EHS maken voor een groot deel onderdeel uit van het ILG en omvatten het natuurbeheer, agrarisch natuurbeheer en landschapsbeheer, zowel binnen als buiten de EHS.

Instrumenten

• Wet- en regelgeving (Internationale afspraken Wetlands-conventie, Vogel- en Habitatrichtlijn;

• Natuurbeschermingswet, Flora- en faunawet;

• Programma Beheer;

• Subsidies en het Investeringsbudget Landelijk Gebied;

• De voorlopige Landelijke Natuurdoelenkaart;

• Soortenbeschermingsprogramma’s;

• Behoud en herstel historische buitenplaatsen;

• Convenanten met terreinbeherende organisaties;

• Nationale parken.

Meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

IndicatorenOorspronkelijke taakstellingRestant taakstelling 1-1-2007Taakstelling 2007–2013Taakstelling 2008 (niet ILG-onderdelen)
BEHEER EHS728 500 ha593 491 ha  
Waarvan NIEUWE EHS275 000 ha139 991 ha73 410 ha 
Particulier beheer110 043 ha35 413 ha33 789 ha 
– door PNB’s67 272 ha25 283 ha14 749 ha 
– door functiewijziging42 771 ha10 130 ha19 041 ha 
Agrarisch natuur beheer97 685 ha58 082 ha28 586 ha 
– waarvan ganzenfoerageergebieden35 000 ha32 736 ha6 380 ha 
Staatsbosbeheer67 272 ha46 496 ha  
     
Waarvan BESTAANDE EHS453 500 ha453 500 ha  
– door PNB’s182 174 ha182 174 ha  
– door Staatsbosbeheer (niet ILG)130 218 ha130 218 ha  
– hectares gefinancierd door derden141 108 ha141 108 ha  
     
Behoud en herstel historische buitenplaatsen200 plaatsen200 plaatsen  

De prestaties voor de periode 2007–2013 zijn berekend op basis van het LNV-budget en de bijdragen van derden (V&W, VROM en Provincies).

23.14 Beheer van de natuur buiten de EHS en beschermen van de internationale biodiversiteit

Motivering

Nationaal

• Voldoen aan de internationale verplichting om een of meer nationaal of internationaal belangrijke ecosystemen als nationaal park aan te wijzen.

• Het bieden van duurzame bescherming aan alle doelsoorten van het soortenbeleid.

• Vermaatschappelijking van het natuurbeleid.

Internationaal

• Voldoen aan de internationale verplichtingen die tot doel hebben het verlies aan biodiversiteit in de wereld een halt toe te roepen.

• Het verduurzamen van handelsketens (m.n. hout, soja en palmolie), het beschermen en duurzaam gebruiken van ecologische netwerken (waaronder Natura-2000 en het PAN-Europees-Ecologische Netwerk), duurzaam gebruik en beheer van mariene biodiversiteit (inclusief verduurzaming visserij) en het ontwikkelen van nieuwe financieringsmogelijkheden voor biodiversiteit.

Instrumenten

Het beheer buiten de EHS heeft betrekking op bestaande natuur (door SBB, PNB’s en particulieren) en agrarisch natuurbeheer (ganzenfoerageergebieden, wintergasten, weidevogels en natuurbraak.)

• Investeringsbudget Landelijk Gebied;

• Wet- en regelgeving zoals Flora- en faunawet, Vogel- en habitatrichtlijn, Internationale verdragen en richtlijnen binnen de EU, Subsidies;

• Overeenkomsten met internationale organisaties;

• Soortenbeschermingsprogramma’s, mogelijk geïntegreerd via de leefgebieden. Voor alle doelsoorten wordt getracht een gunstige staat van instandhouding te realiseren;

• Nationale parken: Nederland heeft zich in internationaal verband verplicht om grootschalige gebieden die één of meer nationaal of internationaal belangrijke ecosystemen vertegenwoordigen, als Nationaal Park aan te wijzen. Het voorgenomen stelsel van 20 nationale parken is met de instelling van het 20e park De Alde Feanen in 2006 afgerond. De aandacht gaat nu uit naar de kwaliteitsverbetering van de parken door uitbreiding, bevorderen van (ook internationale) samenwerking tussen de parken en uitvoering van een investeringsprogramma;

• Internationaal natuurbeleid: het nakomen door Nederland van internationale verplichtingen; het actief bijdragen van Nederland in internationaal verband aan de wereldwijde aanpak van een duurzame ontwikkeling en behoud van de biodiversiteit. Dit vindt plaats door het versterken van beschermde gebieden, bufferzones en andere elementen van ecologische netwerken. Daarnaast streeft LNV naar het verduurzamen van het gebruik van biodiversiteit en het verminderen van negatieve effecten van Nederlands handelen op de biodiversiteit in het buitenland (met name ten aanzien van de ketens hout, soja en palmolie), en naar het behoud en duurzaam gebruik van mariene biodiversiteit (inclusief het verduurzamen van de visserij) en agrobiodiversiteit. Voor de programmering van het internationale biodiversiteitsbeleid bereidt het Kabinet het Beleidsprogramma Biodiversiteit Internationaal 2 (BBI 2) voor, de opvolger van het BBI. Voor de uitvoering hiervan zal de interdepartementale samenwerking worden geïntensiveerd. Daarnaast is instelling van een Taskforce Biodiversiteit en Natuurlijke Hulpbronnen voorzien, waarin maatschappelijke partijen vertegenwoordigd zullen zijn, ten einde het maatschappelijk commitment bij het biodiversiteitsbeleid verder te versterken;

• Regelingen en overeenkomsten ter bevordering van de bewustwording van de waarden van en verantwoordelijkheden voor natuur, biodiversiteit en duurzaamheid.

Meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

IndicatorenOorspronkelijke taakstellingAantal ha in beheer op 1-1-2007Taakstelling 2008 niet ILG-onderdelen
Bestaand bos, natuur en landschap96 500 ha77 650 ha 
– door PNB’s48 628 ha43 955 ha 
– door Staatsbosbeheer32 542 ha33 695 ha 
– hectares gefinancierd door derden15 330 ha  
Agrarisch natuurbeheer buiten EHS21 000 ha25 287 ha 
Ganzenfoerageergebieden30 000 ha27 887 ha 
Internationale natuurprojecten en contributies75 projecten 75 projecten

24 Landschap en Recreatie

Algemene beleidsdoelstelling

Ontwikkelen, versterken en behouden van landschappen en een recreatief aantrekkelijk Nederland.

Omschrijving

Het landschap heeft belangrijke waarden voor de samenleving. De verschillende landschappen hebben een eigen identiteit en kwaliteit en vertegenwoordigen belangrijke cultuurhistorische, architectonische, ecologische, recreatieve en esthetische waarden. Het Rijk wil het Nederlands landschap in al zijn diversiteit voor de toekomst behouden en ontwikkelen, met daarbij speciale aandacht voor de Nationale landschappen als onderdeel van de nationale Ruimtelijke Hoofdstructuur.

Het aanbod en de diversiteit van gebieden en plaatsen voor dagrecreatie is niet toereikend om tegemoet te komen aan de maatschappelijke behoefte en wens om te ontspannen. De toegankelijkheid van het landelijk gebied voor recreatief gebruik is nog onvoldoende en staat bovendien onder grote druk met name in de Randstedelijke gebieden. Daarom wil het Rijk het landelijk gebied aantrekkelijk en toegankelijk maken voor dagrecreatie. Het accent in het beleid ligt op het realiseren van grootschalige recreatiegebieden in en om steden, de Nationale Landschappen en de Landelijke Routenetwerken. Daarnaast is ruimte voor recreatief ondernemerschap gewenst ter vergroting en versterking van het aanbod van recreatieve voorzieningen.

Procentuele verdeling uitgaven 2008 over operationele doelstellingen en apparaat

kst-31200-XIV-2-7.gif

Groen en de Stad

Burgers vragen nadrukkelijk om meer aandacht voor een groene leefomgeving. Om de waarde van groen voor de stad en zijn bewoners explicieter zichtbaar te maken worden Groen in en om de stad (GIOS) en Recreatie om de stad (RodS) bij begroting 2008 samengevoegd tot «Groen en de Stad».

Verantwoordelijkheid LNV

LNV is verantwoordelijk voor:

• Vier nationale beleidsprioriteiten: nationale landschappen, toegankelijke gebieden in en om de stad (Groen en de Stad), Landelijke Routenetwerken en het beheer van recreatiegebieden en recreatieve voorzieningen;

• De Rijksdoelen die via het ILG worden gerealiseerd en herkenbaar zijn opgenomen onder de operationele doelen. LNV stelt hiertoe het budget ter beschikking aan de provincies;

• Het Rijk concentreert zijn verantwoordelijkheid en middelen voor het landschapsbeheer en investeringen in landschap in de Nationale Landschappen;

• Het Rijk heeft een specifieke verantwoordelijkheid voor het behoud en de ontwikkeling van de cultuurhistorie in de Nationale Landschappen. Een deel van het Belvedèrebudget is daarom ingebracht in het ILG voor Nationale Landschappen;

• Faciliteren en stimuleren van activiteiten gericht op het generieke landschapsbeleid, de genoemde beleidsdoelstellingen en van overige zaken, zoals projectfinanciering en landschapsplanning;

• Versterking recreatiesector, onder andere door het leveren van kennis en deskundigheid.

• Daarnaast is de minister van VROM mede verantwoordelijk voor de ruimtelijke aspecten bij de uitvoering van nationale landschapsbeleid.

Externe factoren

Behalen van deze beleidsdoelstelling hangt vooral af van:

• Participatiebereidheid van particuliere organisaties;

• Mate van verstedelijking;

• Ontwikkeling grondprijzen.

Maatschappelijk effect

Het behalen van de beide algemene beleidsdoelstellingen hebben als effecten:

• Behoud van de landschappelijk kwaliteiten van de Nationale Landschappen;

• Verbeterde kernkwaliteiten (natuurwaarde, culturele waarde, gebruikerswaarde en belevingswaarde) van nationale en overige landschappen;

• Toename van gebruik en tevredenheid van groene gebieden in en om de stad;

• Toegenomen gebruikerswaarde van recreatiegebieden.

Meetbare gegevens bij de algemene doelstelling

IndicatorReferentie waardePeildatumStreefwaardePlanningBron
Recreatie     
Gebruik en tevredenheid recreatieve voorzieningen in de Randstad en optimale ontsluiting recreatief groenNulmeting vindt plaats in 20072007Zelfde niveau als rest van Nederland en op 10 minuten fietsafstand bereikbaar2013Alterra + WOoN
Landschap     
De beleving van kwaliteit van Landschappen inclusief Nationale landschapNulmeting vindt plaats in 20072007Positieve beleving landschap is in 2020 met 25% toegenomen, incl. de Nationale Landschappen2020Alterra en MNP
Sociaal Economische Vitaliteit     
De sociaal economische ontwikkeling op het platteland in vergelijking met de stad (wonen, werken en voorzieningen)Nulmeting vindt plaats in 20072007De ontwikkeling op het platteland houdt mini- maal gelijke tred met die in de stad2013WOoN

De indicator voor recreatie is gericht op het gebruik en de tevredenheid over recreatieve gebieden in de Randstad. De focus op de Randstad vloeit voort uit het feit dat het overgrote deel van de rijksmiddelen in dit gebied wordt ingezet. Daarbij wordt gestreefd naar een optimale toegankelijkheid van recreatief groen vanuit de stad. Dit kan zowel groen in de stad betekenen zoals parken, groen in de wijk of kwalitatief hoogwaardige groenstroken, als (grootschalig) groen om de stad betreffen. In 2007 wordt een nulmeting uitgevoerd voor deze indicator.

Voor het landschap is het streven in 2020 de positieve beleving van het landschap met 25% toe te laten nemen. Deze streefwaarde heeft betrekking op landschap binnen en buiten de Nationale Landschappen. In 2007 wordt een nulmeting uitgevoerd.

Het beleid richt zich op een vitaal platteland. In dat kader is een outcome-indicator, gericht op de sociaal-economische ontwikkeling op het platteland opgenomen bij dit beleidsartikel, zodat de ontwikkelingen op dit vlak zichtbaar in beeld worden gebracht. Het streven daarbij is dat de ontwikkeling gelijke tred houdt met de stad. De belangrijkste onderdelen voor deze graadmeter voor de sociaal-economische vitaliteit op het platteland zijn wonen, werken en voorzieningen.

Budgettaire gevolgen van beleid

bedragen x € 1 000
 2006200720082009201020112012
Verplichtingen244 588680 95080 18979 74578 40573 78276 505
Uitgaven164 626187 505177 693181 564177 855142 605142 909
Programma-uitgaven130 841155 095140 725145 227142 329108 844109 757
– waarvan juridisch verplicht  84 74183 48782 35952 10951 708
        
24.11 Nationale Landschappen26 28119 01818 85124 37622 60922 15623 138
waarvan ILG       
Nationale landschappen 12 95412 73118 30017 06016 60717 589
waarvan niet ILG       
Toegankelijkheid nationale landschappen1 339       
– Versterking, beheer en behoud landschapskwaliteiten9 7184 3274 1234 1194 1124 1124 112
Cultuurhistorie/ Belvedère 440440440   
Monitoring, onderzoek en communicatie5121 2971 5571 5171 4371 4371 437
– Landinrichting14 712       
        
24.12 LandschapAlgemeen12 27610 8544 5542 8552 0632 1382 138
waarvan ILG       
Landschapgeneriek 2 8742 618918126126126
waarvan niet ILG       
Veenweidegebieden 3 000     
Projectfinanciering3 7724 9801 9361 9371 9372 0122 012
Inrichting, verbeteren ruimtelijke natuur8 504      
        
24.13 Groen en de Stad49 72985 07879 12579 50379 76048 86049 310
waarvan ILG       
Groen en de Stad (grootschalig groen) 82 24470 40670 76471 00542 84643 296
waarvan niet ILG       
Verwerving groen en de Stad38 004100     
Inrichting groen en de Stad8 811      
Beheer groen en de Stad  2 0002 0002 0002 0002 000
Kaderwet LNV projectbijdrage2 9142 7342 7192 7392 7551414
Groene partners  2 0002 0002 0002 0002 000
Netwerk veelzijdig platteland  2 0002 0002 0002 0002 000
        
24.14 Recreatie42 55540 14538 19538 49337 89735 69035 171
waarvan ILG       
Groene Hart Impuls       
Inrichting voor toegankelijkheid buiten nationale landschappen3 019      
        
Toegankelijkheid 10 5836 4816 5695 9913 9013 050
Routenetwerken 5 4375 2365 2365 2365 2365 236
waarvan niet ILG       
Routenetwerken5 301561225225225225225
Groene Hart Impuls2 964       
        
Kennis en deskundigheid voor recreatie1 8181 8131 6531 7121 7281 7661 807
Staatsbosbeheer voor recreatieve voorzieningen20 91921 04423 51623 68923 70023 54523 836
Midden-Delfland8 5347071 0841 0621 0171 0171 017
        
Apparaatsuitgaven33 78532 41036 96836 33735 52633 76133 152
        
U24.21 Apparaat5 4564 4094 2794 1643 9353 4773 477
        
U24.22 Baten-lastendiensten28 32928 00132 68932 17331 59130 28429 675
Ontvangsten8 05728 37628 52928 55928 5595 6605 660

Toelichting

Vanuit het Coalitieakkoord (tranche 2008) worden extra middelen beschikbaar gesteld ten behoeve van de intensivering voor:

• Groen en de Stad (€ 2 mln) op OD 24.13 Beheer groen en de stad;

• Groene Partners (€ 2 mln) op OD 24.13 Groene Partners;

• Versterken van netwerken op het gebied van veelzijdig platteland (€ 2 mln) op OD 24.13 Netwerk veelzijdig Platteland.

Eind 2006 zijn met de provincies bestuursovereenkomsten gesloten met betrekking tot het Investeringsbudget Landelijk Gebied (ILG). De 7-jarige ILG-verplichtingen op basis van deze overeenkomsten zijn geheel in 2007 aangegaan. Het verplichtingenbudget is derhalve in 2007 fors hoger dan in latere jaren.

Grafiek budgetflexibiliteit

kst-31200-XIV-2-8.gif

Toelichting op de apparaatsuitgaven

Bedragen x € 1 000
 Raming 2008
Ambtelijk Personeel Directie Platteland3 667
Ambtelijk Personeel Directie Natuur268
Materieel344
Overig apparaat 
Bijdrage aan DLG31 854
Bijdrage aan DR743
Bijdrage aan AID92
Totaal apparaatuitgaven36 968

Toelichting op de ontvangsten

Bedragen x € 1 000
 Raming 2008
Bijdrage derden4 879
Verkopen van BBL22 900
Overige750
Totaal ontvangsten28 529

Conform afspraken in de VINAC in verband met het grondaankoopbeleid worden de verkoopopbrengsten van ruilgrond in het noorden van het land door het Bureau Beheer Landbouwgronden (BBL) ingezet voor de aankoop van grond voor Groen en de Stad in Zuid-Holland. Dit is vanaf 2007 verwerkt in de begroting. Het budget van jaarlijks € 22,9 mln. maakt onderdeel uit van het ILG.

Overzicht onderzoek naar de doelmatigheid en de doeltreffendheid van beleid

 Onderzoek onderwerpAD of ODA. start B. afgerond
Beleidsdoorlichting– Landschap en recreatie24A. 2010
    
Overig evaluatieonderzoek– Evaluatie Groen en de Stad24.13B. 2007
 – Midterm evaluatie ILG24A. 2010

24.11 Nationale Landschappen

Motivering

Behouden, beheren en versterken van de unieke landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten van 20 Nationale Landschappen.

Instrumenten

• De Wet Inrichting Landelijk gebied: via het ILG worden subsidies verleend ten behoeve van: investeringsprojecten; agrariërs en terreinbeherende organisaties t.b.v. landschapsbeheer (Programma beheer, Groene Diensten, Landschapsbeheer Nederland).

• Ruimtelijke ordening: De Nationale Landschappen zullen door de provincies exact worden begrensd op basis van door het Rijk aangegeven globale gebiedsaanduiding in de Nota Ruimte. De planologische bescherming conform de voorwaarden die hierover gesteld zijn in de Nota Ruimte wordt gerealiseerd in de provinciale streekplannen.

• Ook buiten de reikwijdte van het ILG zet het Rijk zich in om het Belvédère doel «behoud door ontwikkeling» te realiseren (Nota Belvedere). Dit gebeurt onder andere door de subsidieregeling Belvédère en door het activiteitenprogramma van het projectbureau Nieuwe Hollandse Waterlinie. Het projectbureau Belvédère heeft opdracht gekregen de ontwikkelingsstrategie «behoud door ontwikkeling» verder uit te werken. De opdracht is aangenomen tot 2009: na 2009 moeten markt en lagere overheden de strategie hebben geadopteerd. Ook na 2009 blijft LNV beleidsverantwoordelijk voor het Belvedèrebeleid in het landelijk gebied. In 2008 nemen de departementen, betrokken bij het Belvedèrebeleid (OCW, VROM en V&W) een besluit over de beleidsmatige en financiële invulling van deze beleidsverantwoordelijkheid na 2009.

• Monitoring en evaluatie: Het Rijksbeleid voor Nationale Landschappen zal grotendeels door de provincies worden uitgevoerd. Ter evaluatie van dit beleid heeft het Rijk wel een taak om de beschreven kernkwaliteiten van de Nationale Landschappen te monitoren. Daarvoor is in overleg met het ministerie van VROM en het Milieu- en Natuurplanbureau (MNP) een meetsysteem opgezet en per landschap metingen uitgevoerd. Dit meetsysteem levert de input voor de monitoring Nota Ruimte en Agenda Vitaal Platteland en voor de Natuurbalans.

• Voorlichting: Voor de ontwikkeling en instandhouding van de 20 Nationale Landschappen is draagvlak bij burgers, ondernemers en maatschappelijke organisaties noodzakelijk. LNV heeft daartoe in 2006 in overleg met provincies een communicatieplan opgesteld voor voorlichtings- en communicatieactiviteiten voor het brede publiek en landelijke organisaties. Daaraan zal in 2008 verdere uitvoering worden gegeven.

Meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

ILG
IndicatorRestant taakstelling per 1 januari 2007Raming 2008Planning 2007–2013 (obv ILG)Bron
Percentage realisatie provinciale uitvoeringsprogramma’s Nationale Landschappen 20%100% 
Aantal hectares verworven bos en landschap664166498Rapport nulmeting
Aantal hectares ingericht bos & landschap2 946 2 946Rapport nulmeting
Aantal hectares ingericht landschap in km22 403 2 403Rapport nulmeting
Niet ILG
IndicatorRealisatiewaardePeildatumRaming 2008StreefwaardePlanningBron
Nulmeting kwaliteit Nationale landschappen0-metingen200610202008LNV
Communicatie-acties Nationale landschappen0-acties20062142013LNV

24.12 Landschap algemeen

Motivering

Het Rijk heeft de provincies de verantwoordelijkheid gegeven voor de basiskwaliteit van het landschap. Deze is omschreven als behoud en versterking van de natuurlijke, culturele, gebruiks- en belevingskwaliteit van het landschap. Het Rijk heeft hierbij een faciliterende en stimulerende rol. Dit komt bijvoorbeeld tot uitdrukking in de rol van de Rijksadviseur voor het Landschap en de programmering van Kasteel Groeneveld. Om provincies en gemeenten verder te ondersteunen en te stimuleren heeft het Rijk in 2006 de Handreiking Kwaliteit Landschap aangeboden aan de provincies. Deze vormt onderdeel van de Kwaliteitsagenda Landschap, die in 2008/2009 wordt uitgebracht. Hierin wordt een herijking van het rijksbeleid ten aanzien van het landschap geformuleerd.

Instrumenten

• Voorlichting en communicatie.

• Programmering onderzoek met betrekking tot het thema landschap

• Wet Inrichting Landelijk Gebied (WILG)/Investeringsbudget Landelijk Gebied (ILG).

• Projectfinanciering. Hieronder vallen o.a. financiering van architectuurinstellingen, ontwerpateliers e.d.

• Monitoring en evaluatie.

24.13 Groen en de Stad

Motivering

Het Rijk en de provincies hebben als doelstelling om 15 891 hectare openbaar grootschalig groen om de stad in 2013 te realiseren. Hiervan zullen delen specifiek in rijksbufferzones worden gerealiseerd. Van belang is dat het grootschalig groen intensief gebruikt wordt, goed bereikbaar is vanuit de woonomgeving – met name via wandelpaden en fietspaden – en volledig opengesteld en gratis toegankelijk is.

Ook wil het Rijk meer groen in de stad. Het realiseren van dit zogenoemde openbaar grootschalig groen loopt via de convenanten die in het kader van het convenant Grote Steden Beleid (GSB) zijn afgesloten met de 31 grote steden. Bovendien wil het Rijk 492 hectare regionaal groen gekoppeld aan grote woningbouwlocaties realiseren in 2010.

Beheer Groen en de Stad

Voor het bereiken van de doelstelling 15 891 hectare openbaar grootschalig groen om de stad is in het beleidsprogramma een intensivering voor verwerven en inrichting van groene gebieden voorzien via het Provinciefonds. Het Rijk heeft daarnaast de opgave 50% van de beheerskosten voor Groen en de Stad gebieden te financieren. Voor het jaar 2008 wordt hiervoor € 2 miljoen uitgetrokken. Op basis van een normkostenevaluatie die in 2007 gezamenlijk met provincies en beheerders wordt uitgevoerd, zal de normbijdrage van het Rijk per hectare worden vastgesteld.

Versterken netwerk veelzijdig platteland

De huidige kennisontwikkeling en -verspreiding over duurzame ontwikkelingen op het platteland is erg versnipperd, waardoor betrokken partijen – (agrarische) ondernemers, ketenpartijen, maatschappelijke organisaties, overheden, etc – de reeds opgedane ervaringen en de beschikbare kennis onvoldoende benutten.

LNV zal met een budget van € 2 miljoen de ontwikkeling van een (inter-)nationaal kenniscentrum voor veelzijdig platteland faciliteren. Dit kenniscentrum heeft o.a. tot taak om de rol in te vullen van informatiepunt/kennisloket voor ondernemers, gebiedsorganisaties en andere betrokken partijen, maar zal zich ook richten op het ontsluiten en verspreiden van (bestaande) onderzoeksresultaten en de organisatie van de vraagarticulatie voor de diverse onderzoek- en voorlichtingsprogramma’s. Het verbinden en schakelen met relevante kennisinstellingen en regionale organisaties is een belangrijk uitgangspunt voor dit kenniscentrum.

Groene Partners

Meer kwalitatief hoogwaardig en toegankelijk groen in en om de stad draagt wezenlijk bij aan aansprekende en duurzame woon- en werkmilieus in stedelijke gebieden. Naast de daadwerkelijke bereikbaarheid van de recreatiegebieden om de stad gaat het ook om het vergroten van de bekendheid bij de stadsbewoners en het betrekken van verschillende maatschappelijke organisaties zoals woningbouwcorporaties, projectontwikkelaars en sportorganisaties bij de ontwikkeling van groene gebieden. Waar nodig vervult het Rijk een stimuleringsrol bij de balans tussen rood en groen en bij de verbreding van het thema groen. Het gaat erom dat partijen elkaars wederzijdse versterkingsmogelijkheden herkennen en benutten. Het Rijk heeft € 2 miljoen per jaar uitgetrokken om deze stimuleringsrol verder in te vullen.

Instrumenten

• Wet en regelgeving op het gebied van de recreatie.

• Wet Inrichting Landelijk Gebied (WILG)/Investeringsbudget Landelijk Gebied (ILG).

• Het Plattelands Ontwikkelings Programma (POP-2).

• Het uitvoering geven aan Rijksconvenanten en -samenwerkingsverbanden, zoals het Bufferzoneconvenant.

• Convenant Grote Steden Beleid (GSB). Op 1 januari 2005 is het tweede Investeringsregeling Stedelijke Vernieuwing ingegaan. Deze loopt tot 31 december 2009.

Meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

ILG
IndicatorOorspronkelijke taakstellingRealisatie taakstelling per 1–1-2007Restant taakstelling ILG 2007–2013
Verwerven grootschalig groen om de stad15 891 ha12 250 ha3 641 ha
Inrichten grootschalig groen om de stad (excl. Rottemeren)15 891 ha6 993 ha8 898 ha
NIET ILG
IndicatorStreefwaardeRealisatie per 1-1-2007Raming 2008PlanningBron
Regionaal groen (ha)492 ha106 ha130 ha2010MJP2

24.14 Recreatie

Motivering

Het Rijk wil een hoogwaardig voorzieningenniveau in recreatiegebieden en financiert hiertoe de recreatieve beheeropgave van Staatsbosbeheer en het recreatieschap Midden Delfland. Daarbij is van belang dat deze gebieden volledig opengesteld en gratis toegankelijk zijn. Hiertoe stimuleert het Rijk onder meer met een aantal voorlopers in de recreatiesector, innovatief ondernemersschap, via kennisfaciliteiten en pilotprojecten.

De toegankelijkheid van het landelijk gebied voor recreatief medegebruik wordt versterkt door het realiseren en instandhouden van landelijke aaneengesloten routenetwerken. Voor wandelen (4822 km), fietsen (4502 km) en varen (4400 km) in 2013 gerealiseerd zijn en bekendheid aan gegeven. Concreet gaat het om het nieuw aanleggen, kwalitatief verbeteren en knooppunt vrijmaken van de reeds bestaande Landelijke Routenetwerken (LR) voor wandelen, fietsen en varen en het stimuleren van wandelen over boerenland.

Instrumenten

• Wet Verzelfstandiging Staatsbosbeheer.

• Wet Inrichting Landelijk Gebied (WILG)/Investeringsbudget Landelijk Gebied (ILG).

• Regeling Rijksrecreatieschappen. Hierin is uitsluitend nog de bijdrage voor Midden Delfland opgenomen.

• Het uitvoering geven aan rijksconvenanten en -samenwerkingsverbanden, het Meerjarenprogramma Ontsnippering, het Nationaal Bestuursakkoord Water en het convenant over de uitvoering beleidsvisie recreatietoervaart.

Meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

ILG
Indicator routenetwerkenOorspronkelijke taakstellingRealisatie taakstelling per 1-1-2007Restant taakstelling ILG2007–2013
Realisatie wandelen4 822 km874 km3 948 km
Realisatie fietsen4 502 km1 770 km2 732 km
Realisatie varen4 400 km2 341 km2 059 km
NIET ILG
IndicatorStreefwaardeRealisatie per 1-1-2007Raming 2008Bron
Recreatief beheer natuurgebieden*232 075 ha220 060 ha1 800 haSBB, Recreatieschappen
Wandelen over het Boerenland1 000 km130 km130 kmSt. Wandelplatform

* beheer door Staatsbosbeheer, Natuurmonumenten (Haarzuilens) en recreatieschappen (Midden Delfland)

25 Voedselkwaliteit en Diergezondheid

Algemene beleidsdoelstelling

Een kwalitatief hoogwaardig voedselaanbod, een verantwoord consumptiepatroon en een hoog gezondheidsniveau van de Nederlandse veestapel.

Omschrijving

Deze doelstelling richt zich op een verantwoorde productie en consumptie van voedsel. Dierhouders, producenten en consumenten hebben hierin een eigen verantwoordelijkheid. Dierhouders en producenten van voedsel zijn primair verantwoordelijk voor het waarborgen van de diergezondheid, voedselveiligheid en voedselkwaliteit. Consumenten hebben een eigen verantwoordelijkheid om op een zorgvuldige en veilige manier met voedsel en waarden rond voedsel om te gaan. LNV heeft als taak om – veelal in internationaal en Europees verband eisen en voorwaarden te stellen waar binnen partijen hun verantwoordelijkheid kunnen invullen.

Procentuele verdeling uitgaven 2008 over operationele doelstellingen en apparaat

kst-31200-XIV-2-9.gif

Verantwoordelijkheid LNV

In internationaal en Europees verband worden normen gesteld aan de voedselkwaliteit en diergezondheid. LNV draagt namens Nederland bij aan het totstandkomen van deze normen. Binnen de internationale kaders:

• stelt LNV eisen en voorwaarden waarbinnen de voedselproductie kan plaatsvinden en controleert op transparante en consequente wijze;

• stelt LNV eisen en voorwaarden aan de preventie en early warning van dierziekten met het oog op handelsconsequenties, dierenwelzijn en maatschappelijk draagvlak;

• zorgt LNV dat de consument in staat wordt gesteld om een geïnformeerde en met name duurzame en bewuste keuze te kunnen maken ten aanzien van voedselkwaliteit.

LNV is op de beleidsterreinen voedselkwaliteit en diergezondheid verantwoordelijk voor het bieden van de (wettelijke) kaders waarbinnen producenten en consumenten elk hun verantwoordelijkheid kunnen invullen. LNV is ook verantwoordelijk voor het toezicht op de naleving van wettelijke kaders, het op transparante en consequente wijze controleren en het informeren van de partijen over voedselkwaliteit en diergezondheid.

Op het gebied van voedselveiligheid deelt LNV de verantwoordelijkheid met VWS. LNV is verantwoordelijk voor de vleeskeuring en voor de goedkeuring van de hygiënecodes voor bedrijven in de primaire productie.

Op het gebied van diergezondheid is LNV in geval van een uitbraak van een bestrijdingsplichtige dierziekte verantwoordelijk voor een zo snel en effectief mogelijke bestrijding van de ziekte.

Externe factoren

Het behalen van deze doelstelling hangt af van:

• de naleving van het normenkader ten aanzien van voedselveiligheid, kwaliteit, handel en diergezondheid;

• bewustzijn en bereidheid van de consumenten, producenten en retail tot een verantwoorde productie, behandeling, aankoop en bereiding van voedsel;

• de mogelijkheid om aangifteplichtige dierziekten buiten Nederland te houden.

Maatschappelijk effect

Het behalen van deze doelstelling heeft als beoogde maatschappelijke effecten dat:

• vertrouwen van consumenten, EU en handelspartners in in Nederland geproduceerd voedsel wordt behouden;

• voedsel maatschappelijk verantwoord geproduceerd wordt;

• consumenten bij de aankoop van hun voedsel rekening houden met de mate waarin wordt voldaan aan (maatschappelijke) eisen van dierenwelzijn, diergezondheid, gezondheid, milieu en fair trade;

• dieren gezond zijn en blijven en de kosten, zowel economisch als maatschappelijk, van uitbraken van dierziekten worden beperkt.

IndicatorReferentiewaardePeildatumRaming 2008StreefwaardeBron
Het vertrouwen van consumenten in voedsel3,120043,1Behoud consumenten vertrouwenVWA-monitor voedselveiligheid
Aantal bedrijven besmet met een aangifteplichtige dierziekte60200500VWA

De VWA meet jaarlijks het vertrouwen van consumenten in de veiligheid van voedsel. Dit wordt uitgedrukt in een waarde op de schaal 1–5 (hoe hoger de waarde hoe hoger het vertrouwen). Deze prestatie-indicator heeft geen betrekking op de technische kwaliteit van ons voedsel, maar zegt iets over de maatschappelijke effecten van het beleid.

Ten aanzien van de indicator «aantal bedrijven besmet met een aangifteplichtige dierziekte» geldt een zo klein mogelijk aantal (0) uitbraken van aangifteplichtige ziekten als permanente doelstelling. Dat zich desondanks besmettingen voordoen is onvermijdelijk; zo was er bijvoorbeeld in 2006 sprake van een bedrijf met laagpathogeen AI, veel bedrijven met Bluetongue, een bedrijf met BSE, en bedrijven waarop Scrapie werd geconstateerd en gevallen van Psittacose.

Budgettaire gevolgen van beleid

Bedragen x € 1 000
25 Voedselkwaliteit en diergezondheid2006200720082009201020112012
VERPLICHTINGEN150 058105 74589 47283 46162 61459 07359 073
UITGAVEN148 196104 43190 67283 46162 61459 07359 073
Programma-uitgaven65 21536 98138 86644 28925 20025 21225 212
– waarvan juridisch verplicht  7 1659 3658 7158 6658 415
U25.11 Bevorderen van kwalitatief hoogwaardig voedselaanbod en consumptiepatroon42 06921 11521 45625 3798 9919 0129 012
– Risicomanagement1 0342 9611 2881 5101 1211 1421 142
– Voedselveiligheid1 9781 8602 8982 8992 9002 9002 900
– Consument, transparantie en ketenomkering3 1524 4264 3004 3004 3004 3004 300
– Destructie35 41411 19812 20016 000   
– Biotechnologie121240340240240240240
– Overig (erkenning BSElaboratoria)370430430430430430430
U25.12 Handhaven diergezondheidsniveau23 14615 86617 41018 91016 20916 20016 200
– Preventieve diergezondheid511300250250250250250
– I&R4 1832 8831 4601 4601 4601 4601 460
– Monitoring, early warning en bewaking3 1355 0986 2006 2005 1995 1905 190
– Handhaving veterinaire veiligheid3136852 0002 0001 3001 3001 300
– Crisisorganisatie en -management1 8726 8307 5009 0008 0008 0008 000
– Overig (BSE, BTW varkenspest, Vogelpest, schikking fokverbod KVP, overig)13 13270     
Apparaatsuitgaven82 98167 45051 80639 17237 41433 86133 861
U25.21 Apparaat6 2836 7176 4556 1355 8135 1665 166
U25.22 Baten-lastendiensten76 69860 73345 35133 03731 60128 69528 695
ONTVANGSTEN18 39711 87313 4471 2471 2471 2471 247

Grafiek budgetflexibiliteit

kst-31200-XIV-2-10.gif

Toelichting op de apparaatsuitgaven

Bedragen x € 1 000
 Raming 2008
Ambtelijk Personeel Directie Voedselkwaliteit en Diergezondheid4 898
Ambtelijk Personeel RDA129
Materieel1 320
Overig apparaat108
Bijdrage aan VWA28 059
VWA BTW-compensatie5 220
Bijdrage aan AID10 434
Bijdrage aan DR1 638
Totaal apparaatsuitgaven51 806

Toelichting op de ontvangsten

Bedragen x € 1 000
 Raming 2008
DGF/destructie12 200
Uitvoering I&R runderen600
BSE-laboratoria430
Overig217
Totaal13 447

Overzicht onderzoek naar de doelmatigheid en de doeltreffendheid van beleid

 Onderzoek onderwerpAD of ODA. start B. afgerond
Beleidsdoorlichting– Voedselkwaliteit– Diergezondheid25A. 2007 B. 2007
    
Effectenonderzoek ex post– Voedselveiligheid en voedselkwaliteit25.11A. 2006 B. 2007
 – Diergezondheid25.12A. 2006 B. 2007

25.11 Bevorderen van kwalitatief hoogwaardig voedselaanbod en consumptiepatroon

Motivering

Het voedselkwaliteitsbeleid richt zich op het brede spectrum aan waarden dat verbonden is met de productie en consumptie van voedsel. Het Rijk wil niet alleen een hoog voedselveiligheidsniveau handhaven, maar ook bevorderen dat andere kwaliteitsaspecten worden geïntegreerd in de voedselkolom. Producenten en handelaren worden aangezet tot de productie en afzet/levering van kwalitatief hoogwaardige producten, daarbij strevend naar verhoging van het nalevingsniveau van de ketenpartijen. Consumenten, inclusief de jeugd, worden gestimuleerd om, op basis van een adequate informatievoorziening, een bewuste en – vanuit kwaliteitsperspectief bezien – verantwoorde keuze te maken bij de samenstelling van het voedselpakket. Daarbij wil het Rijk de consument ook bewust maken van het belang van een zorgvuldige voedselbehandeling en -bereiding. Het uiteindelijke doel is het voedingspatroon bij consument én jeugd te verbeteren en de gezondheidseffecten als gevolg van voedselrisico’s te beheersen.

Instrumenten

• Wet- en regelgeving (meest Europese wet- en regelgeving op het gebied van voedsel- en diervoederveiligheid en diergeneesmiddelen, Destructiewet, Kaderwet Diervoeders, Diergeneesmiddelenwet, Landbouwwet, Wet uitvoering Diergeneeskunde, hygiënecodes op het gebied van traceerbaarheid, Regeling vleeskeuring en HACCP, Gezondheids- en welzijnswet voor Dieren).

• Overleg/coördinatie/diplomatie (internationale samenwerking, interdepartementaal overleg crisismanagement en terrorismebestrijding).

• Inspecties/controle (controle en handhaving van wet- en regelgeving door AID en VWA, keuring dierlijke (bij)producten, inclusief de Beleidsagenda hormonen en de Kaderwet diervoeders).

• Voorlichting, communicatie en educatie (voorlichting over biotechnologie en Identificatie en Registratie (I&R)).

• Risicomanagement: implementeren en uitvoeren van bovengenoemde Europese regelgeving voor de veiligheid van diervoeders en voedingsmiddelen van plantaardige en dierlijke oorsprong; onderzoek en monitoring zoönosen en TSE’s; bepaling beleidsstandpunt inzake antibioticumresistentie; bijdrage aan scrapiefokkerijprogramma en aan het Centraal Orgaan Kwaliteitsaangelegenheden in de Zuivel (COKZ).

• Voedselveiligheid: uitvoering van de pilots alternatieve verwerking slachtafvallen; versterking internationale samenwerking door middel van capacity building, verlenen van technische assistentie en ondersteuning exportcertificering. Gerichte bronbestrijding door internationale inzet op technische assistentie en capacity building.

• Consument, transparantie en ketenomkering: subsidies aan het Voedingscentrum Nederland (€ 3,6 mln. basis- en projectsubsidie) en de Consumentenbond; voorlichting, communicatie en educatie; openbaarmaking van controlegegevens uit de cases, uitvoeren van bijbehorende evaluatie en aanzet geven tot een definitieve vormgeving van openbaarmaking van controlegegevens; introductie smaaklessen op basisscholen; verzorgen van themabijeenkomsten Consumentenplatform; onderzoek naar risico’s en kansen bij nanotechnologie en verbreding van de afweging t.a.v. voedselveiligheidsmaatregelen ten opzichte van andere kwaliteitswaarden.

• Destructie: subsidie (overheidsbijdrage) op destructie t.b.v. transport en verwerking kadavers.

Meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

IndicatorReferentiewaardePeildatumRaming 2008StreefwaardePlanningBron
1. Aantal positief bevonden dieren uit monitoring BSE320052 tot 302008VWA
2. Aantal positief bevonden bedrijven uit monitoring scrapie37200515–355–252008VWA
3. Productie van voedsel cf. Hygiëne-verordeningen, conform nalevingsniveau van X%geen200490%90%2008VWA/AID
4. Nalevingsniveau aanmelden kadavers gemiddeld over sectoren rund, varken, schaap/geit75–99%200495%95%2008AID
5. Vastgelegde toezichtsarrangementen op basis van toezicht op controle020052VD
6. Aantal projecten ikv capacitybuilding12005242009VD
7. Beschikbare actuele beleidsstrategie t.a.v. CBRN-terrorismeactueel2005geactualiseerdactueel houdenpermanentVD
8. Aantal basisscholen met smaaklessenbeperkt aantal20051 0003 0002012VD/DK

Toelichting

1. Deze indicator is een maat voor risico’s ten aanzien van volksgezondheid, consumenten vertrouwen en internationale handel. Het betreft een EU verplichte monitoring waarbij gestreefd wordt naar de permanente waarde 0, maar er blijft een kleine, maar realistische, kans dat BSE gevallen worden aangetroffen.

2. Deze indicator is een maat voor risico’s ten aanzien van volksgezondheid, consumenten vertrouwen en internationale handel. Deze indicator houdt verband met voorkomen van scrapie in het algemeen waarvoor een verplichte monitoring vanuit EU geldt. Zowel BSE als Scrapie behoren tot de TSE’s. De streefwaarde heeft een grotere marge omdat er onzekerheid is over te verwachten EU besluitvorming ten aanzien van de monitoringintensiteit en de te gebruiken analysemethode. Deze twee variabelen beïnvloeden de hoeveelheid dieren met Scrapie die zal worden gevonden.

3. Deze indicator geeft door middel van nalevingsniveau van weten regelgeving op het terrein van voedselhygiëne mede een aanwijzing voor de mate waarin ons voedsel veilig (geproduceerd) geacht mag worden.

4. Regelgeving op gebied van dierlijke bijproducten beoogt bescherming van de voedselveiligheid/volksgezondheid. De mate waarin deze regelgeving wordt nageleefd geeft mede een indicatie van het niveau van veilige voedselproductie. Referentie waarde bij deze indicator varieert per sector.

5. Indicator beoogt aan te geven in hoeverre op het gebied van voedselproductie uitdrukking gegeven wordt aan het feit dat producent zelf verantwoordelijk is voor veilige productie en de borging daarvan en dat daarbij een passende rol voor de overheid is gevonden door toezicht te houden op het door de ondernemer zelf georganiseerde toezicht op zijn productieproces. Omdat het instrument «toezicht op controle» zich nog in de pilotfase bevindt, is het niet mogelijk om streefwaarden vast te stellen na 2007.

6. Capacitybuilding projecten zijn gericht op een brongerichte dierziektebestrijding waardoor ook het uitbraakrisico binnen de eigen landsgrenzen reduceert. Daarnaast bevordert deze aanpak de toegang tot de Europese markt voor de landen buiten EU.

7. Jaarlijks wordt de LNV-beleidsstrategie inzake CBRN-terrorisme geactualiseerd op basis van nationale en internationale ontwikkelingen. Het Kabinet voorziet een intensivering van beleid op dit punt.

8. Deze Indicator geeft inzicht in de mate waarin de (toekomstige) consument vertrouwd gemaakt wordt met de verschillende publieke waarden die met voedsel(productie) samenhangen op basis waarvan de consument geholpen kan worden om in zijn koopgedrag zich hiervan bewust te zijn en om zijn voedingspatroon en beheersing van gezondheidseffecten als gevolg van voedselrisico’s te verbeteren.

25.12 Handhaven diergezondheidsniveau

Motivering

Het risico van dierziekteuitbraken blijft aanwezig en ook nieuwe dierziekten kunnen zich aandienen. Het diergezondheidsbeleid is gericht op gezond houden van de Nederlandse veestapel en met name op het voorkomen van uitbraken van aangifteplichtige dierziekten. Indien zich desondanks toch een uitbraak voordoet, zijn de inspanningen van LNV erop gericht dat de gevolgen zowel op maatschappelijk als op economisch vlak, van een uitbraak van een dierziekte beperkt blijven. In dat geval staan centraal het behoud van de gezondheid van de dierpopulatie en de bescherming van de volksgezondheid tegen risico’s die verband houden met dierziekten. Daarbij wordt rekening gehouden met de intrinsieke (eigen) waarde van het dier en worden verstoringen van de (inter)nationale handel zo veel mogelijk voorkomen.

Instrumenten

• Wet- en regelgeving (Europese wet- en regelgeving op het gebied van diergezondheid en dierziektebestrijding, Gezondheids- en Welzijnswet voor Dieren).

• Overleg/coördinatie/diplomatie incl. participatieve multicriteria analyse (beïnvloeding van het Europese dierziektebeleid, beleidsdraaiboeken dierziektecrises, productie en beheer van vaccinvoorraden).

• Inspecties/controle (controle en handhaving van wet- en regelgeving door AID en VWA).

• Preventieve diergezondheid: voorlichting en communicatie over bestrijding en preventie, inclusief de hobbydierhouderij; Identificeren, agenderen en problematiseren van de gevolgen van de structuur van de Nederlandse veehouderij voor de preventie en bestrijding van dierziekten; Benutten van financiële prikkels en zoeken van aansluiting bij het eigen initiatief van de sector t.a.v. bedrijfsgebonden ziekten voor het naleven van preventie regels. Initiëren van (innovatief) onderzoek over de gevolgen van klimaatswijziging in relatie tot opkomende dierziekten, met name die dierziekten die ook gevolgen voor de mens kunnen hebben.

• Identificatie en registratie: implementatie en voorlichting nieuwe EU regelgeving m.b.t. I&R schapen en geiten, inclusief nieuwbouw centrale database I&R schapen en geiten, continuering I&RVL (varkensleveringen) varkens.

• Monitoring, early warning en bewaking: onderzoek en monitoring van dierziekten als scrapie, en BSE.

• Handhaving veterinaire veiligheid: door middel van het uitvoeren van bewakingsprogramma’s brucellose, leukose, brucella, KVP, MKZ, AI, etc.

• Crisisorganisatie: bijdrage aan crisisorganisatie dierziekte en voedselveiligheid; organisatie van paraatheidoefeningen, inclusief oefeningen en beleidsstrategie chemisch biologisch, radiologisch en nucleair (CBRN) terrorisme; onderzoek en stimulatie vaccinproductie en voorraadbeheer vaccins; opstellen en actualiseren van beleidsdraaiboeken.

Meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

IndicatorReferentiewaardePeildatumRaming 2008StreefwaardePlanningBron
1. Early warning bestrijdingsplichtige ziekten202005842010evaluatie
2. Vaccinbanken22006332008VD
3. Aantal beleidsdraaiboeken voor bestrijdingsplichtige ziekten en voedselkwaliteit5200512122008VD
4. Internationale capacity building projecten22007242008VD

Toelichting

1. Deze indicator duidt het aantal dagen tussen besmetting (vermeerderd met de ziekteafhankelijke incubatieperiode) en ontdekking. Het zo snel mogelijk ontdekken van een uitbraak van een bestrijdingsplichtige dierziekte is van groot belang om de ziekte snel en efficiënt te kunnen bestrijden. Daarbij is het noodzakelijk dat de houder van het dier eventuele verdachte verschijnselen snel meldt.

2. Bij de bestrijding van dierziekten kan het instrument noodvaccinatie van grote waarde zijn. Om zo snel mogelijk met vaccineren te kunnen beginnen moet er vaccin beschikbaar zijn. Deze beschikbaarheid van vaccin voor een bepaalde ziekte scharen we onder de indicator vaccinbank.

3. In het kader van de crisispreparatie van LNV wordt een aantal beleidsdraaiboeken opgesteld op het gebied van bestrijdingsplichtige dierziekten en voedselveiligheid. Over de wijziging in de planning is de Tweede Kamer op 13 oktober 2005 geïnformeerd (Tweede Kamerstuk 2005–2006, 27 662, nr. 130). Door deze aanpassing wordt de streefwaarde verlaagd naar 12 beleidsdraaiboeken in 2008. Het betreft drie voedseldraaiboeken, te weten voor diervoederveiligheid, voedselveiligheid en bestrijding gevolgen kernongevallen, en negen dierziektedraaiboeken voor de volgende bestrijdingsplichtige dierziekten: Mond- en klauwzeer (MKZ), Klassieke varkenspest (KVP), Aviaire Influeza (AI), Afrikaanse varkenspest (AVP), Bluetongue (BT), Blaasjesziekte (SVD), Afrikaanse paardenpest (APP), Non-alimentaire zoönosen (Vesiculaire stomatitus en Rift Valley Fever) en Newcastle disease (NCD).

4. Capacitybuilding projecten zijn gericht op een brongerichte dierziektebestrijding waardoor ook het uitbraakrisico binnen de eigen landsgrenzen reduceert. Daarnaast bevordert deze aanpak de toegang tot de Europese markt voor de landen buiten EU.

26 Kennis en Innovatie

Algemene beleidsdoelstelling

Hoogwaardige kennis voor het agrofoodcomplex en de groene ruimte en optimale benutting van deze kennis.

Omschrijving

Kennis en innovatie zijn belangrijk voor de realisatie van de beleidsdoelstellingen van LNV. Veranderingen in concurrentiepositie en maatschappelijke randvoorwaarden binnen alle LNV-sectoren vragen om regelmatige herijking van kennisnetwerken, kennisvoorzieningen en kennisinstrumenten teneinde optimale kennisbenutting door actoren en beleid te bereiken. Innovatie en betere kennisbenutting staan hoog op de (inter)nationale agenda. Binnen het Beleidsprogramma 2007–2011 vormt kennis en innovatie een centraal thema. Door het kabinet worden aanvullende middelen voor innovatie en opleiding beschikbaar gesteld. De in 2006 uitgevoerde beleidsdoorlichting m.b.t. het LNV-kennis- en innovatie-instrumentarium bevestigt de relatief sterke uitgangspositie, maar geeft ook aandachtspunten en vingerwijzingen voor verdere verbetering zoals het vergroten van de effectiviteit van de verbindingen tussen onderwijs, onderzoek en praktijk en herbezinning op de portfolio van strategische expertises van Wageningen UR.

LNV wil vooroplopen door pro-actief in te spelen op de innovatieen kennisbehoeften van stakeholders (ondernemers en andere doelgroepen) en het LNV-beleid. Via een Beleidskader kennisbenutting wordt bewerkstelligd dat ontwikkelde kennis een maximaal maatschappelijk effect heeft. LNV zal de toegang tot kennis en kennisontwikkelaars op de werkvelden van LNV verbeteren. De huidige sterk kennisgedreven infrastructuur wordt omgebogen naar een meer innovatiegedreven structuur. De beschikbare kennis zal sneller ontsloten en benut worden o.a. door meer en effectievere samenwerking van onderzoeksinstellingen, onderwijs, bedrijven en maatschappelijke organisaties. De rol van onderwijs bij kenniscirculatie wordt versterkt door de invoering van competentiegericht leren. Het HAO, en daarbinnen de lectoren, moeten een sleutelrol vervullen. Samenwerking – kleinschaligheid grootschalig organiseren – is voor welslagen noodzakelijk. Met de gezamenlijke groene kennisinstellingen zijn hierover binnen de Groene Kennis Coöperatie meerjarenafspraken gemaakt (2007–2010).

De toenemende internationalisering van het onderwijsbeleid komt tot uitdrukking in grotere internationale mobiliteit van studenten en docenten én in doorwerking van de Lissabonafspraken: vermindering voortijdig schoolverlaten, verhoging van opleidingsniveau, deelname leven lang leren, het stimuleren van beta-studies. Voor het onderzoek zet LNV er op in dat voor Nederland belangrijke thema’s op de EU-onderzoeksagenda (Zevende Kaderprogramma) komen. LNV sluit aan op de inzet van de EU op klimaatmaatregelen. Bovendien werkt LNV mee aan de ontwikkeling van gezamenlijke onderzoeksagenda’s met andere landen, rond thema’s als voedselkwaliteit, plantgezondheid, biologische landbouw, natuur, landschap en platteland.

Als reactie op het in de beleidsdoorlichting van artikel 26 ervaren gebrek aan transparantie van de beschrijving van de operationele doelen is de indeling van artikel 26 met ingang van de begroting 2008 aangepast. De operationele doelstellingen voor 2008 zijn als volgt:

26.15 Kennisontwikkeling en innovatie;

26.16 Waarborgen en vernieuwen onderzoek en onderwijs.

De oude onderdelen 26.11 t/m 26.14 zijn vervallen; zij zijn in de onderdelen 26.15 en 26.16 ondergebracht.

Met de nieuwe indeling komt het thema innovatie beter tot zijn recht. LNV wil het kennisbeleid meer innovatiegericht maken. Om innovatie gericht te stimuleren worden specifieke arrangementen en instrumenten ontwikkeld en ingezet. Deze instrumenten betreffen onder andere kennisvouchers, regeling SBIR (Small Business Innovation Research Program) en inzet van Syntens in het groene domein.

Procentuele verdeling uitgaven 2008 over operationele doelstellingen en apparaat

kst-31200-XIV-2-11.gif

Verantwoordelijkheid LNV

• LNV wil doelgroepen en stakeholders inspireren door continu informatie, verkenningen en mogelijke toekomstbeelden beschikbaar te stellen.

• In overleg met stakeholders worden kennis- en innovatieagenda’s opgesteld, die richtinggevend zijn voor de inzet van subsidies en de inzet van kennisinstellingen.

• LNV stimuleert en faciliteert LNV-doelgroepen – met name de agrosectoren – bij innovatie en kennisbenutting.

• LNV zorgt voor een goed toegankelijk en up-to-date kennissysteem voor het gehele beleidsterrein van LNV.

Externe factoren

Samenwerking met bedrijven en andere overheden (op nationaal en internationaal niveau), onderwijs- en onderzoeksinstellingen is onontbeerlijk om doelmatig kennis te ontwikkelen en in de maatschappij te verankeren.

Maatschappelijk effect

Behalen van deze doelstelling heeft als effect dat:

• kennis in het agrofoodcomplex en de groene ruimte bijdraagt aan innovatief ondernemerschap, duurzaam ondernemen, veilig voedsel, levende natuur en vitaal platteland;

• er voldoende gekwalificeerde beroepsbeoefenaren zijn voor het agrofoodcomplex en de groene ruimte;

• er een internationaal hoogwaardig kenniscentrum is voor het agrofoodcomplex en de groene ruimte (in de vorm van Wageningen Universiteit en Researchcentrum).

IndicatorReferentiewaardePeildatumRaming 2008StreefwaardePlanningBron
Percentage kennisinstellingen (WUR, HBO-groen) dat voldoet aan visitatienormen1100 %2006100 %100%2008instellingen
Gediplomeerde uitstroom groen onderwijs      
• VMBO7 2002004/20057 200Stabiel instellingen
• MBO6 0982005/20066 098Stabiel Cfi
• HBO1 7782005/20061 778Stabiel Cfi
• WO1 0122005/20061 012Stabiel Cfi
Percentage gediplomeerden met een baan op minimaal eigen niveau    IVA 
• MBO-BBL52%200552%Stijging 2  
• MBO-BOL55%200555%Stijging 2  
• HBO69%200569%Stijging 2  
• WO60%200560%Stijging 2  
Percentage gediplomeerden met een baan in de eigen richting     IVA
• MBO-BBL70%200570%Stabiel  
• MBO-BOL58%200558%Stabiel  
• HBO71%200571%Stabiel  
• WO71%200571%Stabiel  
Aantal promoties WU2242006245Stabiel WU
Benutting van afgerond onderzoek in beleidsproces LNV370%200570%80%2008LNV

1. De onderzoeksinstellingen van DLO worden afzonderlijk één maal per vier jaar gevisiteerd door een (internationaal) panel van deskundigen. De onderzoeksscholen van Wageningen Universiteit, waarbinnen alle onderzoek is georganiseerd, worden eenmaal per 6 jaar beoordeeld door de KNAW op thematische organisatie van onderzoek en de kwaliteit van opleiding van jonge onderzoekers. Opleidingen van universiteiten en hogescholen worden binnen een cyclus van 6 jaar gevisiteerd door een visiterende en beoordelende instantie die wordt erkend door de NVAO volgens de systematiek van de NVAO.

2. Er is geen raming of streefwaarde te geven; er wordt wel gestreefd naar een stijging.

3. Voor deze indicator wordt gestreefd naar verbreding van de gemeten benutting naar maatschappelijke benutting (2008).

Overzicht planning visitaties DLO-instituten
AFSG (Agrotechnology & Food Sciences Group)2008
Alterra (kennisinstituut voor de groene leefomgeving)2011/2012
CIDC (Centraal Instituut voor Dierziekte Controle)2010/2011
ASG (Animal Sciences Groep)2008
LEI (Landbouw Economisch Instituut)najaar 2007 en vervolgens 2011/2012
RIKILT (Instituut voor voedselveiligheid)2010/2011
PSG (Plant Sciences Group)2010/2011

De resultaten worden goed tot uitstekend beoordeeld. Er wordt gewezen op de kritische massa, met meer focus en samenwerking als oplossingsrichting.

Budgettaire gevolgen van beleid

Bedragen x € 1 000
26 Kennis en Innovatie2006200720082009201020112012
Verplichtingen922 439999 625912 534906 367895 365889 353889 416
Uitgaven889 507940 498919 908917 358909 147897 332892 700
Programma-uitgaven875 442926 000906 542904 321896 761886 263882 631
– waarvan juridisch verplicht875 442926 000853 498658 219653 544636 698634 270
        
26.15 Kennisontwikkeling en innovatie172 739170 870160 529162 442156 011155 757155 758
– DLOonderzoeksprogramma’s92 60876 05270 02971 61766 85166 82466 825
– DLOwettelijke onderzoekstaken60 34357 44251 17050 98250 58050 55950 559
– Overige onderzoeksprogrammering1 8065 2208 5659 1009 0759 0729 072
– Groene Kenniscoöperatie2 7334 1674 1534 1394 1064 1004 100
– School als kenniscentrum4 0004 0004 0004 0004 0004 0004 000
– Regeling Innovatie Groen Onderwijs3 7558 3068 3548 3268 2608 2498 249
– Bijdrage InnovatieNetwerk13 1083 7983 7983 7993 7993 7973 797
– Innovatie-subsidie stakeholders24511 5801 7201 7201 1801 0001 000
– Kenniskringen/lerende netwerken 2 5242 4201 9481 2801 2801 280
– Kennisverspreidingsprojecten3 9357 7816 3206 8116 8806 8766 876
        
26.16 Waarborgen en vernieuwen onderzoek en onderwijs702 703755 130746 013741 879740 750730 506725 873
– Bekostiging DLOKennisbasis39 80650 19548 47948 44847 31145 92041 475
– Bekostiging WU140 684147 331147 399148 484149 078148 969148 969
– Bekostiging HBO-groen53 93557 22257 58158 27359 08659 04259 042
– Bekostiging MBO-groen3117 521110 326111 258104 863104 864104 776104 776
– Bekostiging VOA7 9268 7008 7008 7008 7008 7008 700
– Bekostiging VMBO-groen268 659292 126291 732291 786291 788291 554291 554
– Bekostiging Aequor45 1926 1106 1116 1116 1116 1086 108
– Basisfinanciering overige kennisinstellingen1 7662 0222 0222 0232 0232 0222 022
– Subsidies ondersteuningsstructuur3 8276 2406 3536 3546 3546 3496 349
– Praktijkleren27 38028 49133 71833 61733 39433 35933 359
– Vernieuwing onderzoeksinfrastructuur2 53214 40010 00010 4579 298250 
– Ontwikkeling kennisbeleid6 6715 5355 7685 8335 8126 5516 613
– OCW-conforme onderwijssubsidies26 80426 43216 89216 93016 93116 90616 906
Apparaatsuitgaven14 06514 49813 36613 03712 38611 0691 1 069
26.21 Apparaat13 20513 12712 71712 38811 73210 41510 415
26.22 Baten- lastendiensten8601 371649649654654654
Ontvangsten29 26939 03124 41823 59119 39613 5898 894

1. Het InnovatieNetwerk ontwikkelt grensverleggende vernieuwingen in landbouw, agribusiness, voeding en groene ruimte en zorgt dat die door belanghebbenden in de praktijk worden gebracht.

2. Innovatie-subsidie stakeholders betreft innovatiesubsidies (vouchers, projectbijdragen) aan ondernemers en andere doelgroepen.

3. Naar aanleiding van het Coalitieakkoord is in de rijksbegroting een korting op de mbo-bekostiging ingeboekt van € 155 miljoen (€ 148 miljoen voor bve en € 7 miljoen voor LNV) structureel vanaf 2009. De maatregel betreft de introductie van een tweede teldatum voor de bekostiging van instellingen (roc’s, vakinstellingen en het mbo deel van de AOC’s). Er wordt een nieuwe tweede teldatum per 1 februari geïntroduceerd. Instellingen worden in het huidige stelsel niet gestimuleerd deelnemers binnen het onderwijs te houden na de huidige teldatum van 1 oktober omdat de bekostiging voor deze deelnemers dan al ontvangen is. Verwacht wordt dat een nieuw telmoment in hetzelfde studiejaar dit ongewenste effect kan ondervangen. Wanneer instellingen in staat zijn deelnemers op beide teldata binnen de instelling te houden worden zij gecompenseerd voor de ingeboekte korting. De realisatie op 1 februari (het tweede telmoment) bepaalt de eventuele bijstelling van het macrobudget mbo. Deze werkwijze, waarbij instellingen die erin slagen deelnemers binnen het stelsel te houden en hiervoor worden gecompenseerd, is toegelicht in het debat over de regeringsverklaring op 1 maart 2007. Er is een wetswijziging in voorbereiding om te komen tot een doorvertaling van deze maatregel.

4. Aequor is het kennis- en commubicatiecentrum voedsel en leefomgeving met een verbindende rol tussen (groen) beroepsonderwijs en bedrijfsleven. Aequor erkent leerbedrijven voor het groene onderwijs. In samenwerking met onderwijs en bedrijfsleven worden kwalificatieprofielen opgesteld die het uitgangspunt zijn voor opleidingsprogramma’s.

Een specificatie van de DLO-onderzoeksprogramma’s is als volgt:

DLO-onderzoeksprogramma
Groene ruimte 
o.a klimaat, water, biodiversiteit, jeugd en natuur, natuur en gezondheid€ 14,2 mln.
Duurzaam ondernemen 
o.a. Ondernemerschap, maatschappelijk verantwoord ondernemen, tuinbouw, energie, groene grondstoffen, dierenwelzijn, milieu, bodem, visserij, biotechnologie€ 21,4 mln.
Biologische landbouw€ 8,0 mln.
Plantgezondheid€ 10,8 mln.
Voedselkwaliteit en diergezondheid 
o.a. voedselveiligheid, vaccinatie, preventie, (dier)gezondheid, voeding en gezondheid€ 4,0 mln.
Kennis€ 0,7 mln.
o.a. kenniscirculatie, kennisbenutting, methodieken voor groen onderwijs 
Internationaal€ 7,9 mln.
o.a. armoedebestrijding, WTO, biodiversiteit 
Reserve€ 2,0 mln.
o.a. dierziektencrises, gewenst onderzoek n.a.v. politieke ontwikkelingen 
Totaal€ 69,0 mln.

Grafiek budgetflexibiliteit

kst-31200-XIV-2-12.gif

Toelichting op de apparaatsuitgaven

Bedragen x € 1 000
 Raming 2008
Ambtelijk Personeel Directie Kennis10 269
Ambtelijk Personeel InnovatieNetwerk855
Materieel1 493
Overig apparaat100
Bijdrage aan DR649
Totaal apparaatsuitgaven13 366

Toelichting op de ontvangsten

Bedragen x € 1 000
 Raming 2008
Rente en aflossing over de verstrekte lening aan de Stichting DLO inzake aankoop van grond en gebouwen8 802
FES-ontvangsten15 524
Overige ontvangsten92
Totaal ontvangsten24 418

Voor een vijftal projecten zijn ten laste van het Fonds Economische Structuurversterking (FES) middelen aan de LNV-begroting toegevoegd. Het betreft de projecten Transitie Duurzame Landbouw, Patato Genomics, Phytophtora, TTI Groene Genetica en Aviaire Influenza.

Overzicht onderzoek naar de doelmatigheid en de doeltreffendheid van beleid

 Onderzoek onderwerpAD of ODA. start B. afgerond
Beleidsdoorlichting– Effectiviteit van het kennis- en innovatie beleid26A. 2012 B. 2013
    
Overig onderzoek ex post– DLOonderzoeksprogramma’s26.15A. 2012
 – Wettelijke onderzoekstaken26.15A. 2009
 – Overige onderzoeksprogrammering26.15A. 2008
 – Regeling innovatie Groen Onderwijs26.15A. 2009
 – InnovatieNetwerk26.15B. 2010
 – Kennisverspreidingsprojecten26.15A. 2009
 – Kennisbasis DLO26.16A. 2012
 – Praktijkleren in het groene onderwijs26.16A. 2009

26.15 Kennisontwikkeling en innovatie

Motivatie

Kennisvragen in relatie tot maatschappelijke vraagstukken beantwoorden, kennisdoorstroming realiseren, innovaties met betrekking tot thema’s van LNV-beleid bevorderen.

Kennisontwikkeling ten behoeve van maatschappelijke vraagstukken

LNV verstrekt onderzoeksopdrachten aan publieke en private instellingen. Opdrachten komen tot stand door het formuleren van kennisvragen uit het beleidsproces. Dit gebeurt bijna altijd in interactie met de vragende partijen en op basis van beleidsambities, verkenningen en maatschappelijke signalen. De onderzoekopdrachten worden langs twee lijnen uitgezet. Er wordt gewerkt met programmering van DLO-activiteiten op basis van de regeling subsidie Stichting DLO. Om de scope van het onderzoek met betrekking tot thema’s van LNV-beleid te verbreden en onderzoek daar uit te zetten waar de meeste kennis aanwezig is worden ook opdrachten verstrekt aan andere instellingen waarvan een belangrijk deel wordt aanbesteed in een open kennismarkt. Wettelijke onderzoekstaken zijn gebaseerd op wettelijke verplichtingen en internationale verdragen. Het betreft onderzoek naar diergezondheid, voedselveiligheid, visserij, natuur, landschap en milieu, plattelandsontwikkeling, genetische bronnen en economische informatievoorziening. LNV stelt deze taken veilig door structurele financiering van faciliteiten en de uitvoering van dit onderzoek. Deze taken worden met de financiering vastgelegd in uitvoeringsovereenkomsten.

Bevorderen innovatieve kennisarrangementen

LNV zet het vakdepartementale onderwijsbudget met name in om de kenniscirculatie met doelgroepen (bedrijfsleven, «gebieden» en burgers) en onderzoek te bevorderen. LNV wil de inzet van verschillende actoren gericht op verschillende doelgroepen beter op elkaar afstemmen, zodat informatie over projecten beter wordt gedeeld en centra van kennisuitwisseling ontstaan. Het groene onderwijs kan hierbij een centrale rol vervullen. Via de Groene Kenniscoöperatie worden meerjarige vraaggestuurde programma’s voor doelgroepen en LNV-beleidsthema’s ontwikkeld. Via Groen kennisnet wordt relevante beschikbare kennis op maat ontsloten via internet voor de diverse doelgroepen, met daarbij bijzondere aandacht voor door LNV (mede) gefinancierde kennis. LNV ziet een belangrijke rol voor het onderwijs weggelegd in de beantwoording van beleidsgerelateerde kennisvragen, met name in regionale netwerken met het midden- en kleinbedrijf en maatschappelijke organisaties. Betrokkenheid van stagiaires en docenten bij kenniscirculatie kan bijdragen tot versnelde doorwerking van nieuwe ontwikkelingen in de groene opleidingen én vorming van (nieuwe) netwerken met doelgroepen. LNV subsidieert het InnovatieNetwerk met doel het bij elkaar brengen van kennis uit praktijk- en onderzoekswereld ten behoeve van het ontwikkelen van innovaties. De samenwerkingsverbanden gericht op vernieuwing kennisinfrastructuur (26.16: Transitie Duurzame Landbouw, TTI Groene Genetica) hebben ook een meerwaarde voor het bedrijfsleven.

Bevorderen innovaties bij stakeholders

Het betreft innovatiesubsidies aan ondernemers en andere doelgroepen. Het gaat met name om SBIR, Innovatievouchers en inzet van Syntens. SBIR staat voor Small Business Innovation Research. De kern van het programma bestaat er uit dat de overheid een deel van haar O&O budget rechtstreeks bij het midden- en kleinbedrijf (MKB) aanbesteedt in verschillende, opeenvolgende fasen. Het doel is het ontwikkelen van innovaties door het MKB op het gebied van maatschappelijk relevante thema’s. In dat kader heeft LNV (in samenwerking met EZ) twee pilots gestart: «biobased economy» en «stimulering bio-innovatie». De innovatievouchers worden toegekend aan ondernemers om kennis binnen te halen bij kennisinstellingen. De inzet van Syntens is erop gericht knelpunten in het kennissysteem op te heffen door ondernemers individueel en in groepsverband in contact te brengen met kennisdragers. Via kenniskringen van belanghebbenden (lerende netwerken) wordt uitwisseling van kennis gestimuleerd, deels via subsidies aan doelgroepen en deels door ondersteuning van initiatieven van kennisinstellingen. Voor het communiceren met diverse doelgroepen worden kennisverspreidingsopdrachten verstrekt die aansluiten bij de LNV-hoofdthema’s duurzaam ondernemen, veilig voedsel, levende natuur, vitaal platteland. Het creëren van een duurzame leefomgeving vormt een belangrijk actiepunt van het coalitieakkoord. Met verschillende vormen van educatie (o.a. Leren voor duurzaamheid) draagt LNV bij aan bewustwording en houdingsverandering bij burgers rond thema’s als plattelandsontwikkeling, voedselveiligheid, voedselzekerheid, landschap, milieu en dierenwelzijn.

Instrumenten

Kennisontwikkeling t.b.v. maatschappelijke vraagstukken

• Subsidie (Regeling subsidie Stichting DLO) voor onderzoeksprogrammering en wettelijke onderzoekstaken.

• Overige opdrachten voor ontwikkeling van kennis.

Bevorderen innovatieve kennisarrangementen

• Groene Kennis Coöperatie als samenwerkingsverband van het groene onderwijs en Wageningen UR t.b.v. betere kenniscirculatie, vernieuwing van (doorlopende) groene opleidingen en ontsluiten van publieke kennis (Groen Kennisnet).

• Subsidie aan groene onderwijsinstellingen voor het in samenwerking met bedrijfsleven en onderzoeksinstellingen bevorderen van kennisdoorstroming en kennisbenutting, alsmede het professionaliseren van het groen onderwijs als kenniscentrum.

• Subsidie aan het InnovatieNetwerk voor grensverleggende vernieuwingen in landbouw, agribusiness, voeding en groene ruimte.

Bevorderen innovaties bij stakeholders

• Innovatie-subsidies (SBIR, Innovatievouchers, Syntens).

• Subsidies aan kenniskringen/lerende netwerken: Natuurnetwerken Kenniskring Weidevogels, kennisnetwerk Ontwikkeling en Beheer van Natuurkwaliteit (OBN) en -Natura-2000. Ondernemersnetwerken MelkveeAkademie, Kennis op de Akker (KODA), Energienetwerken Tuinbouw, Telen met Toekomst, Kennisnetwerk Veehouderij.

• Overige opdrachten voor verspreiding van kennis.

Meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

IndicatorReferentiewaardePeildatumRaming 2008StreefwaardePlanningBron
• Percentage positief beoordeelde onderzoeksprogramma’s DLO100%2005100%100%2008LNV
• Percentage jaarprogramma’s WOT met positieve beoordeling100%2006100%100%2008LNV
• Aantal projecten overige onderzoeksprogrammering28200635stijgend LNV
• Aantal beleidsthema’s vastgelegd in virtueel kennisplatform.23200623stabiel LNV
• Aantal aansluitingen Groen kennisnet56 000200665 00070 0002009LNV
• Aantal RIGO-projecten982005100stabiel LNV
• Aantal innovatiesubsidiearrangementen220063stijgend LNV
• Aantal lerende netwerken onderzoek1820078stijgend LNV
• Aantal kennisverspreidingsprojecten54200650stabiel LNV

1 Er wordt naar gestreefd dat we komen tot een indicator voor het aantal ondernemers betrokken bij lerende netwerken (2009).

26.16 Waarborgen en vernieuwen onderzoek en onderwijs

Motivatie

Een kwalitatief hoogwaardig en doelmatig functionerend en innovatief stelsel van groen onderzoek en onderwijs garanderen. Stimuleren van vernieuwing in de groene onderzoek- en onderwijsinstellingen, in lijn met algemeen beleid van de overheid maar rekening houdend met de specifieke situatie van het groene onderwijs en onderzoek.

Waarborgen

LNV hecht aan een solide kennisbasis voor het gehele beleidsterrein van voedsel en groen. LNV financiert in dit kader structureel een belangrijk deel van het fundamenteel onderzoek voor voedsel en groen via de Stichting Dienst Landbouwkundig Onderzoek (DLO) als onderdeel van Wageningen UR. LNV oefent op de invulling van de kennisbasis invloed uit door op hoofdlijnen gewenste accenten aan te geven (strategische agenda). Een prioriteit is het onderzoek Aviaire Influenza waarvoor in 2006 € 15 mln. (middelen voor meerdere jaren) beschikbaar is gesteld. Doel is voorkomen van een catastrofale grieppandemie door versnelde ontwikkeling van veterinaire vogelgriepvaccins.

In het kader van de harmonisatie groen onderwijs volgt LNV het algemeen onderwijsbeleid. Als vakministerie stuurt LNV met name op de inzet en functies van het groen onderwijs voor de sector en effectieve samenwerking. In dit kader subsidieert LNV het praktijkleren: de vraaggestuurde inzet voor het simuleren van praktijksituaties met specifieke en dure apparatuur. Gelijke ontwikkelingsmogelijkheden voor groen en overig onderwijs zijn cruciaal. In 2008 wordt verder uitvoering gegeven aan de in januari 2006 vastgestelde brief Uitvoering plan van aanpak harmonisatie groen onderwijs, met als doel:

• inhoudelijke vernieuwing en verbreding van het groene onderwijs en meer openheid naar en verbinding met andere sectoren van het onderwijs;

• gelijkwaardige positie en gelijke ontwikkelingsmogelijkheden voor het groene onderwijs;

• het behouden van de waardevolle kenmerken van het groen onderwijs, onder andere samenwerking en binding binnen de beroepskolom, kleinschaligheid, binding met het bedrijfsleven, afstemming met de arbeidsmarkt, afstemming van het totale aanbod, goede landelijke en regionale spreiding, goede condities voor doorstroom binnen de beroepskolom, en de aandacht voor zorg, gebondenheid en maatwerk;

• streven naar integrale regelgeving en bekostigingssystemen en uitvoering vanuit één loket voor alle instellingen;

• versterken van de rol van LNV als vakministerie, verantwoordelijk voor de inhoudelijke ontwikkeling en een voldoende en actueel aanbod van groene opleidingen;

• bewerkstelligen dat groene instellingen integraal worden meegenomen in het algemeen onderwijsbeleid waarvoor OCW eindverantwoordelijke is.

Vernieuwen

Voor het onderzoek worden – in lijn met het kabinetsbeleid – strategische speerpuntprogramma’s bij onderzoekinstellingen en samenwerkingsverbanden gefinancierd. De verschillende sectoren ontwikkelen innovatieagenda’s die via uitvoeringsprogramma’s de kennis moeten genereren voor toekomstige groei. Ook de FES-projecten zijn kernen voor vernieuwing. LNV streeft naar effectieve benutting van de beschikbare middelen.

Het curriculum van het groene onderwijs krijgt steeds meer de vorm van competentiegerichte leerarrangementen. Deze richten zich op de individuele wensen en mogelijkheden van de leerling/student en op leren in een praktische context in aansluiting op de eisen vanuit de beroepspraktijk (bedrijfsleven). Het groene onderwijs volgt het regulier onderwijs in algemene onderwijszaken, maar onderscheidt zich door nauw contact met het bedrijfsleven, zowel primaire producenten als verwerkende industrie, handel, logistiek en toeleveranciers. Het groen onderwijs kan fungeren als proeftuin op dit gebied. In lijn met de Lissabon-doelstellingen (EU) wil LNV samen met bedrijfsleven bijdragen aan de doorgroei van Nederland als concurrerende kenniseconomie door het verder terugdringen van voortijdig schoolverlaten in en door het groen onderwijs (bijdrage aan «Aanval op de uitval»), bevordering van de hogere niveaus in het groen MBO, doorstroom naar HBO en het bevorderen van levenslang leren van werkenden in de sector. De AOC’s bieden een aansprekende leeromgeving voor een relatief groot aantal zorgleerlingen. Toch zijn de prestaties op het gebied van preventie van voortijdig schoolverlaten relatief goed. De positieve factoren daarin worden verder ontwikkeld en beschikbaar gesteld aan het onderwijs in de andere sectoren. Een aandachtspunt is de ontwikkeling van groene beroepsopleidingen die ook voor allochtone jongeren aantrekkelijk zijn. De groene sector leent zich bij uitstek voor de vormgeving van de in het coalitieakkoord opgenomen verplichte maatschappelijke stage voor jongeren. LNV wil de invulling hiervan dan ook met voortvarendheid ter hand nemen. LNV richt zich zowel op de stagevervulling in het groene onderwijs zelf, met een voorbeeldfunctie voor het overig onderwijs, als op het (laten) creëren van stageplaatsen in het groene domein. LNV en het groene onderwijsveld kunnen verder een rol spelen bij de bemiddeling en begeleiding van groene maatschappelijke stageplaatsen voor niet-groene scholen. Groene maatschappelijke stageplaatsen zijn onder meer te creëren in de sfeer van natuur- en landschapsbeheer, educatie, recreatieve activiteiten en veldmonitoring. In de periode 2008–2011 zal het aantal stages en stageplekken gefaseerd worden opgebouwd.

Instrumenten

Waarborgen

• Regeling subsidie Stichting DLO voor subsidie van het Kennisbasisonderzoek.

• Wet op het Hoger Onderwijs en Wetenschappelijk Onderzoek (WHW) op basis waarvan het hoger en wetenschappelijk onderwijs en onderzoek worden bekostigd, alsmede het hierop gebaseerde bekostigingsbesluit.

• Wet Educatie en Beroepsonderwijs (WEB) op basis waarvan AOC’s (VBO en MBO) en Aequor worden bekostigd. Aequor (kenniscentrum voor voedsel en leefomgeving) zorgt in overleg met het bedrijfsleven voor selectie/begeleiding van leerbedrijven en een landelijke kwalificatiestructuur voor MBO (ontwikkeling naar een competentiegerichte kwalificering).

• Wet op het Voortgezet Onderwijs (WVO) op basis waarvan categoriale scholen VBO, mavo’s, scholengemeenschappen, en afdelingen praktijkonderwijs worden bekostigd.

• Wet op het Onderwijs Toezicht op basis waarvan het toezicht wordt uitgevoerd.

• Het convenant betreffende toezicht op Aequor.

• Afspraken met betrekking tot (gelijke) bekostiging van onderwijs LNV t.o.v. OCW. Het betreft overeenkomstige behandeling bij mutaties in onderwijsvraag en als gevolg van beleidsintensiveringen of ombuigingen.

• Subsidies (o.a. Milieu- en Natuur Planbureau en Akademie Hoogleraren KNAW).

• Maatregelen ter verbetering van verantwoording, toezicht en controle.

• Kaders van KNAW en NVAO voor visitatie en beoordeling.

• Subsidies aan ondersteunende instellingen voor: ontwikkelen van leermiddelen (Ontwikkelcentrum), verzorgen van onderwijskundige begeleiding (LPC’s), kwaliteitsverbetering examens MBO (KCE), vernieuwing van de examens VMBO in aansluiting op competentiegericht MBO en toetsing (CITO), dienstverlening vernieuwing groen onderwijs (WU Vakgroep ECS).

• Subsidie aan AOC’s voor het stimuleren van praktijkleren (vraagsturing) en afspraken met IPC’s over flankerende maatregelen.

Vernieuwen

• Subsidie voor het stimuleren van samenwerkingsverbanden en strategische speerpuntprogramma’s bij onderzoeksinstellingen gericht op verbeteren kennisinfrasructuur en het innovatief vermogen van het bedrijfsleven (Transitie duurzame landbouw, TTI Groene Genetica).

• Subsidie voor ontwikkeling kennisbeleid (methoden, kennisinfrastructuur e.d.).

• Subsidies aan groene onderwijsinstellingen voor de doelen opgenomen in het beleidsprogramma 2007–2011: voldoende gekwalificeerd onderwijspersoneel, maatschappelijk stage, tegengaan uitval. Ook subsidies voor lopende OCW-conforme vernieuwingsprojecten waaronder competentiegericht toetsen en examineren, leren op maat, leren in/uit de praktijk, nieuwe leertrajecten.

Meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

IndicatorReferentiewaardePeildatumRaming 2008StreefwaardePlanningBron
1. Positieve beoordeling van de kwaliteit      
  DLO100%2006100%100%2008visitatierapporten
  WO/HBO100%2006100%100%2008NVAO
  MBO/VMBO192%2006100%100%2008onderwijsinspectie
2. Financiële indicatoren onderwijsinstellingen op orde      
  WU0%2005100%100%2008Jaarverslag WU
  HBO80%2005100%100%2008jaarverslagen
  MBO/VMBO92%2005100%100%2008jaarverslagen
3. Diplomering      
  WU (percentage van de uitstroom)74%2005/2006≥ 74%Stijgend2 Cfi
  HBO (percentage van de uitstroom)65%2005/2006≥ 65%Stijgend2 Cfi
  MBO (percentage van de uitstroom)59%2005/2006≥ 59%Stijgend2 Cfi
  VMBO (percentage van de uitstroom in klas 4)95%2004/200595%stabiel AOC’s
  Aantal kenniskringen/lectoren      
  HBO-groen10200610stabiel HBO-raad
  Aantal leerbedrijven323 322200621 500stabiel Aequor
  Aantal plekken maatschappelijke stage groene sector4  pm10 0002011Instellingen
  Doorstroom leerlingen      
Van VMBO- naar MBO groen32%52006≥32%hogerOCW  
Van MBO- naar HBO groen29%62006≥ 29%hogerCfi 

1 De wet op het onderwijstoezicht bepaalt dat de onderwijsinspectie de kwaliteit bij de instellingen periodiek beoordeelt. Weergegeven is het percentage van de instellingen dat aan de norm voldoet.

2 Er is geen raming of streefwaarde te geven; er wordt wel gestreefd naar een stijging van het aantal gediplomeerden.

3 Er wordt met het oog op efficiency en kwaliteitsverbetering gestreefd naar een kleiner aantal maar goede leerbedrijven.

4 De indicator maatschappelijke stage groene sector staat in de raming 2008 op pm in afwachting van de definitieve toedeling van de middelen bij VJN 2008.

5 Daarnaast stroom ca. 55% door naar het niet groen MBO. In het algemeen wordt doorstroom gestimuleerd.

6 Betreft de doorstroom gediplomeerden MBO-groen niveau 4. Er stroomt ook een klein percentage door naar het niet groen HBO. In het algemeen wordt doorstroom gestimuleerd.

27 Bodem, water en reconstructie zandgebieden

Algemene beleidsdoelstelling

Het creëren van een vitaal platteland in de zandgebieden in Zuid- en Oost-Nederland.

Omschrijving

Het Rijk geeft prioriteit aan de reconstructie van de zandgebieden in Zuid en Oost-Nederland (Overijssel, Gelderland, Utrecht, Noord-Brabant en Limburg). Deze reconstructie beoogd het realiseren van een goede ruimtelijke structuur, in het bijzonder voor duurzame landbouw, de natuur, het milieu en een duurzame waterhuishouding, alsmede het creëren van een aantrekkelijk woon-, werk- en leefklimaat in de zandgebieden.

Procentuele verdeling uitgaven 2008 over operationele doelstellingen en apparaat

kst-31200-XIV-2-13.gif

Verantwoordelijkheid LNV

LNV is verantwoordelijk voor het wettelijk kader Reconstructie, middelen voor de Rijksdoelen en coördinatie van Rijksinzet. LNV faciliteert de provincies bij het tot stand komen van geïntegreerd gebiedsgericht beleid waarin de sectorale Rijksdoelen gerealiseerd worden. Voor bodem en water zijn respectievelijk VROM en V&W de eerst verantwoordelijk ministeries. Het budget wordt via het ILG aan de provincies ter beschikking gesteld.

Externe factoren

Behalen van deze doelstelling hangt af van het bestuurlijke draagvlak in de betreffende reconstructie-regio’s.

Maatschappelijk effect

Het behalen van de algemene beleidsdoelstelling voor reconstructie zandgebieden heeft als effecten:

• Een verbeterde structuur van de landbouw in de extensiverings-, verwervings- en landbouwontwikkelingsgebieden;

• Een verbeterde structuur van bedrijvigheid in de reconstructiegebieden, zowel binnen als buiten de landbouw;

• Een adequaat voorzieningenniveau in de plattelandsgemeenten.

Meetbare gegevens bij de algemene doelstelling

IndicatorReferentiewaardePeildatumRaming 2008StreefwaardePlanningBron
ReconstructieZandgebieden      
Versnelling realisatie rijksdoelen in de reconstructiegebiedenNulmeting vindt plaats in 20072007n.v.t. Streefwaarden Natuur, Landbouw, Recreatie, Landschap en Sociaal Economische Vitaliteit worden in Reconstructie-gebieden gehaald2013Alterra

Met de plannen voor de Reconstructiegebieden wordt een inhaalslag beoogd bij de realisatie van rijksdoelen. De realisatie van de rijksdoelen was in deze gebieden tot stilstand gekomen. Door middel van de extra impuls via de Reconstructieplannen wordt beoogd om bij aanvang van de volgende ILG-periode de achterstand ten opzichte van de rest van Nederland weggewerkt te hebben.

Budgettaire gevolgen van beleid

Bedragen x € 1 000
27 Bodem, water en reconstructie in zandgebieden2006200720082009201020112012
Verplichtingen144 824425 74522 58320 20334 17618 00316 822
Uitgaven61 15482 59864 63562 92295 59578 76784 879
Programma-uitgaven48 34862 25244 54043 97377 77461 85867 941
– waarvan juridisch verplicht  42 05242 71961 41960 76468 057
        
27.11 Reconstructiezandgebieden48 34862 25244 22143 44551 10335 18741 271
waarvan ILG       
– Reconstructiezandgebieden 45 45841 73342 19134 74834 09341 387
waarvan niet ILG       
– Flankerende maatregelen EHS575      
– Duurzaam waterbeheer7 320      
– Duurzame landbouw1 838      
– Overige maatregelen1 257      
– Agenda Vitaal Platteland4002 5481 058– 221– 221– 221– 221
– Reconstructiealgemeen2 64011 6323241 1125561 315105
– Rijksacties MJP-2 2 6141 10636316 020  
– SGB UC 2001–200429 650       
– Milieu (via SGB) UC 2005–20064 582       
– Landschap86      
        
27.12 Bodem en Water  31952826 67126 67126 670
waarvan ILG       
– Duurzaam bodemgebruik  3195281 0531 0531 053
– Bodemsanering    16 81316 81316 812
– Waterbodemsanering    8 8058 8058 805
        
Apparaatsuitgaven12 80620 34620 09518 94917 82116 90916 938
27.21 Apparaat244183183183183183183
27.22 Baten- lastendiensten12 56220 16319 91218 76617 63816 72616 755
Ontvangsten17 114033154826 71126 71126 710

Toelichting

Eind 2006 zijn met de provincies bestuursovereenkomsten gesloten met betrekking tot het Investeringsbudget Landelijk Gebied (ILG). De 7-jarige ILG-verplichtingen op basis van deze overeenkomsten zijn geheel in 2007 aangegaan. Het verplichtingenbudget is derhalve in 2007 fors hoger dan in latere jaren.

De Ministeries van V&W en VROM leveren vanaf 2010, in het kader van het ILG, bijdragen ten behoeve van de verbetering van de Water- en bodemkwaliteit en de Bodemsanering.

Grafiek budgetflexibiliteit

kst-31200-XIV-2-14.gif

Toelichting op de apparaatsuitgaven

Bedragen x € 1 000
 Raming 2008
Ambtelijk Personeel Directie Platteland169
Materieel14
Overig apparaat 
Bijdrage aan DLG19 912
Totaal apparaatsuitgaven20 095

Toelichting op de ontvangsten

Bedragen x € 1 000
 Raming 2008
Bijdrage derden331
Totaal ontvangsten331

Het Ministerie van VROM levert, in het kader van het ILG, een bijdrage ten behoeve van het duurzaam bodemgebruik (€ 0,3 mln).

Overzicht onderzoek naar de doelmatigheid en de doeltreffendheid van beleid

 Onderzoek onderwerpAD of ODA. start B. afgerond
Beleidsdoorlichting– Bodem, water en reconstructie zandgebieden27A. 2010
    
Overig evaluatieonderzoek– Evaluatie Reconstructie27.11B. 2007

In 2007 is de evaluatie van Reconstructiewet uitgevoerd (TK, 30 800, nr. 101). Bij de ILG afspraken is voorzien in een midtermevaluatie (MTE) in 2010. Hierbij zullen Rijk en provincies bestaande afspraken herijken over reconstructie, bodem & water.

In 2006 heeft het Ministerie van V&W de Maatschappelijke Kosten Batenanalyse (MKBA) voor water opgestart. Daarnaast zal het Ministerie van VROM een MKBA opstarten voor Bodemsanering en een separate evaluatie houden over het Bodembesluit (operationeel doel 27.12).

27.11 Reconstructie zandgebieden

Motivering

Het realiseren van een aantrekkelijk woon-, werk- en leefklimaat door het verbeteren van de ruimtelijke structuur van de zandgebieden, in het bijzonder voor de landbouw, natuur, milieu en water.

De reconstructie zandgebieden is een gebiedscategorie waarbinnen diverse Rijksdoelen worden gerealiseerd. Deze doelen liggen op het terrein van:

• Flankerend natuurbeleid binnen en buiten de EHS. Het betreft het terugdringen van ammoniakemissie, ontsnippering robuuste verbindingen en verdrogingbestrijding;

• Duurzaam waterbeheer en duurzaam bodemgebruik;

• Realiseren van duurzame landbouw;

• Overige Rijksdoelen.

Instrumenten

• Wet- en regelgeving: de Reconstructiewet en de Wet Inrichting Landelijk Gebied (WILG).

• Investeringsbudget Landelijk Gebied.

• Rijksconvenanten en -samenwerkingsverbanden, zoals het Bufferzoneconvenant en het Meerjarenprogramma Ontsnippering en het Nationaal Bestuursakkoord Water.

Meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

IndicatorReferentiewaardePeildatumRaming 2008StreefwaardePlanningBron
Aantal gerealiseerde reconstructieplannen01-1-2005PM12 reconstructiegebieden2015MJP2

De vijf betrokken provincies (Limburg, Noord Brabant, Gelderland, Overijssel, Utrecht) hebben 12 reconstructieplannen opgesteld voor 12 reconstructiegebieden met de daarbij bijbehorende uitvoeringsprogramma’s. De reconstructieplannen zijn inmiddels goedgekeurd door het Rijk en moeten in 2015 gerealiseerd zijn. De indicator is conform de reconstructiewet.

Raming voor 2008 voor deze operationele doelstelling kan niet gegeven worden omdat het budget in het ILG is opgenomen. Rapportage daarover zal plaatsvinden bij de midterm-review die voor 2010 gepland staat.

27.12 Bodem en water

Motivering

In aansluiting op de doelen in het MJP2 en het ILG is op dit beleidsartikel een extra operationeel doel «Bodem en Water» opgenomen. Hierop worden de middelen zichtbaar gemaakt die vanuit VROM en V&W beschikbaar worden gesteld ten behoeve van de ILG-doelen Waterkwaliteit, bodemsanering en duurzaam bodemgebruik. De ministers van VROM en V&W houden de beleids-verantwoordelijkheid voor deze thema’s. De verantwoording over de inzet van deze middelen en de gerealiseerde prestaties vindt plaats in de respectievelijke begrotingen en jaarverslagen van VROM en V&W.

Instrumenten

• Wet Inrichting Landelijk Gebied (WILG)/Investeringsbudget Landelijk Gebied (ILG).

• Reconstructiewet.

• Nationale Beleidsbrief Bodem.

• Europese Bodemstrategie.

• EU Kaderrichtlijn Water.

• Nutriëntenpilots.

Voor meetbare gegevens wordt verwezen naar de departementale begrotingen 2008 van VROM (beleidsartikel 4) en van V&W (beleidsartikel 31).

2.3 De niet-beleidsartikelen

28 Nominaal en onvoorzien

Budgettaire gevolgen van beleid

Dit niet-beleidsartikel bevat de posten prijsbijstelling, loonbijstelling en onvoorzien.

Bedragen x € 1 000
28 Nominaal en onvoorzien2006200720082009201020112012
Verplichtingen00– 500– 2 822– 5 643– 11 450– 11 450
Uitgaven00– 500– 2 822– 5 643– 11 450– 11 450
28.11 Prijsbijstelling0000000
28.12 Loonbijstelling0000000
28.13 Onvoorzien00– 500– 2 822– 5 643– 11 450– 11 450
Ontvangsten       

28.11 Prijsbijstelling

Op dit onderdeel wordt de bij Voorjaarsnota 2007 toegekende prijsbijstelling tijdelijk geboekt. De toerekening van de prijsbijstelling over de prijsgevoelige begrotingsartikelen wordt verwerkt vanuit artikel 28.11.

28.12 Loonbijstelling

Op dit onderdeel wordt de loonbijstelling verwerkt in het kader van algemene salarismaatregelen en de overige specifieke salarismaatregelen op het gebied van arbeidsvoorwaarden en premie sociale zekerheid. Vanuit dit artikel wordt de loonbijstelling toegedeeld aan de loongevoelige beleidsartikelen.

Bedragen x € 1 000
ArtikelVerdeling loon- en prijsbijstelling200720082009201020112012
21Duurzaam ondernemen8 4954 6873 0123 0102 9982 998
22Agrarische ruimte237247240239216201
23Natuur5 00513 49811 6529 7629 6117 612
24landschap en recreatie1 1471 1471 1511 1521 0971 090
25Voedselkwaliteit en diergezondheid775750750750750750
26Kennis en innovatie18 64018 42818 50518 54418 53118 531
27Bodem, water reconstr.zandgebieden451447423401387388
28Onvoorzien– 44 931– 44 270– 44 046– 43 415– 42 922– 42 777
29Algemeen10 1815 0668 3139 5579 33211 207

28.13 Onvoorzien

Onder artikel 28.13 «Onvoorzien» zijn de taakstellingen uit het Coalitieakkoord (efficiency taakstelling, subsidie taakstelling, huisvestingstaakstelling en taakstelling MBO teldatum) opgenomen waarmee de LNV-begroting is verlaagd. Deze taakstellingen worden verdeeld over de relevante artikelen.

Dit betreft de volgende taakstellingen:

Bedragen x € 1 000
ArtikelTaakstelling Coalitie Akkoord20082009201020112012
28Efficiency taakstelling– 6 682– 13 366– 26 731– 53 463– 53 463
 Subsidie taakstelling– 4 337– 8 743– 17 486– 17 486– 17 486
 Huisvestingstaakstelling– 2 145– 2 145– 2 145– 2 145– 2 145
 Taakstelling MBO (teldatum) – 7 000– 7 000– 7 000– 7 000

In onderstaande tabel is de toedeling van de efficiency taakstelling aan de relevante artikelen weergegeven. De grondslag voor de toedeling van de efficiency taakstelling is de «foto Rijksdienst» welke is opgenomen in het SGO voorstel van het College van Secretarissen-Generaal. In dit voorstel is de taakstelling per geleding(beleid, staf, uitvoering en inspectie) gedifferentieerd. Bij de toedeling van de taakstelling binnen LNV zijn dezelfde grondslagen als uitgangspunt genomen. De daadwerkelijke invulling van de efficiency taakstelling zal vanaf 2008 gaan plaatsvinden.

Bedragen x € 1 000
ArtikelVerdeling efficiency taakstelling200720082009201020112012
21Duurzaam ondernemen0– 2 191– 4 389– 8 776– 17 551–17 551
22Agrarische ruimte0– 35– 69– 140– 278– 278
23Natuur0– 983– 1 964– 3 930– 7 861– 7 861
24landschap en recreatie0– 339– 678– 1 356– 2 712– 2 712
25Voedselkwaliteit en diergezondheid0– 888– 1 773– 3 545– 7 088–7 088
26Kennis en innovatie0– 357– 714– 1 426– 2 855– 2 855
27Bodem, water reconstructiezandgebieden0– 69– 140– 278– 558– 558
28Onverdeeld en onvoorzien06 68213 36626 73153 46353 463
29Algemeen0– 1 820– 3 639– 7 280– 14 560– 14 560

In onderstaande tabel is de toedeling van de subsidietaakstelling aan de relevante artikelen weergegeven. De grondslag voor de toedeling van deze taakstelling is gebaseerd op het IOR (Instrumenten Overzicht Rijksoverheid).

Bedragen x € 1 000
ArtikelVerdeling subsidie taakstelling200720082009201020112012
21Duurzaam ondernemen0– 363– 730– 1 454– 1 454– 1 454
23Natuur0– 2 643– 5 352– 10 713– 10 713– 10 713
24Landschap en recreatie0– 180– 360– 718– 718– 718
26Kennis en innovatie0– 837– 1 673– 3 346– 3 346– 3 346
27Bodem, water reconstructiezandgebieden0– 314– 628– 1 255– 1 255– 1 255
28Nominaal en onvoorzien04 3378 74317 48617 48617 486

In onderstaande tabel is de toedeling van de taakstelling MBO (teldatum) aan het relevante artikel weergegeven. Deze taakstelling is naar rato van het aantal MBO leerlingen verdeeld over de bekostigingsartikelen MBO van de ministeries OCW en LNV. Op basis hiervan vindt er een structurele ombuiging plaats op het bekostigingsartikel MBO.

Bedragen x € 1 000
ArtikelTaakstelling MBO (teldatum)20082009201020112012
26Kennis en innovatie – 7 000– 7 000– 7 000– 7 000
28Nominaal en onvoorzien 7 0007 0007 0007 000

In onderstaande tabel is huisvestingstaakstelling aan het relevante artikel weergegeven. Deze taakstelling is gebaseerd op een lager toe te kennen rentevergoeding van de Rijks Gebouwen Dienst voor huisvestingsprojecten.

Bedragen x € 1 000
ArtikelVerdeling huisvestingstaakstelling20082009201020112012
28Nominaal en onvoorzien2 1452 1452 1452 1452 145
29Algemeen– 2 145– 2 145– 2 145– 2 145– 2 145

In onderstaande tabel is de toedeling van de tranche 2008 van de intensiveringsenveloppe vitaal platteland aan de relevante artikelen weergegeven.

Bedragen x € 1 000
ArtikelVerdeling intensiveringsenveloppen20082009201020112012
28Nominaal en onvoorzien– 12 000– 12 000– 12 000– 12 000– 12 000
21Duurzaam ondernemen6 0006 0006 0006 0006 000
24Landschap en Recreatie6 0006 0006 0006 0006 000

Op dit artikel zijn de aanvullende maatregelen bij Augustusbrief 2007 verwerkt. Invulling hiervan zal plaatsvinden bij voorjaarsnota 2008.

Bedragen x € 1 000
ArtikelInvulling Augustusbrief 200720082009201020112012
28Korting materieel budgetten– 500– 1 001– 2 001– 4 165– 4 165
28Subsidies generiek – 1 821– 3 642– 7 285– 7 285

29 Algemeen

Omschrijving

Op dit artikel worden de uitgaven, zowel apparaat als programma, toegelicht die niet vallen onder de beleidsartikelen. Dit betreft de apparaatsuitgaven van een aantal algemene onderdelen van het kerndepartement, internationale contributies en de uitvoering van EU maatregelen door onder meer de productschappen.

Procentuele verdeling uitgaven 2008 over operationele doelstellingen en apparaat

kst-31200-XIV-2-15.gif

Budgettaire gevolgen van beleid

Bedragen x € 1 000
29 Algemeen2006200720082009201020112012
Verplichtingen240 044247 845211 296213 857211 334203 601199 292
Uitgaven240 018248 841209 092213 853211 329203 597199 288
Programma-uitgaven47 46243 68040 32439 96739 25537 83037 830
29.11 Internationale       
Verplichtingen240 044247 845211 296213 857211 334203 601199 292
Uitgaven240 018248 841209 092213 853211 329203 597199 288
Programma-uitgaven47 46243 68040 32439 96739 25537 83037 830
29.11 Internationale contributies8 29710 4217 4217 4217 4217 4217 421
29.12 Uitvoering van EU-maatregelen39 16533 25932 90332 54631 83430 40930 409
Apparaatsuitgaven192 556205 371168 768173 886172 074165 767161 458
29.21 Apparaat184 433196 558160 131165 645164 227158 716154 407
29.22 Baten-lastendiensten8 1238 6038 6378 2417 8477 0517 051
Ontvangsten353 376420 609425 716433 985442 665450 901459 676

29.11 Internationale contributies

LNV voldoet jaarlijks aan de contributieverplichtingen uit hoofde van het Nederlands lidmaatschap van internationale organisaties die zich bewegen op het beleidsterrein van LNV. De contributie aan de FAO (Food and Agricultural Organisation) van de Verenigde Naties is veruit de grootste en behelst ca. 80 procent van het budget voor internationale contributies. De FAO-contributie wordt toegerekend aan de Homogene Groep Internationale Samenwerking (HGIS). Dit is het cluster van buitenlanduitgaven en- ontvangsten op de Rijksbegroting.

29.12 Uitvoering van EU-maatregelen

Op dit artikel worden uitgaven geraamd die samenhangen met de uitvoering van het markt- en prijsbeleid van de Europese Unie. Concreet gaat het hier om de interventiekosten, de medebewindskosten, de uitgaven uit hoofde van de apurementprocedure en de kosten van schikkingen die samenhangen met de uitvoering van de Regeling Superheffing. Onder «interventiekosten» worden de kosten van in-, op- en uitslag verstaan van de marktordeningproducten zuivel, rundvlees en granen.

De medebewindskosten betreffen de vergoedingen voor taken die door de productschappen in medebewind worden verricht. Deze taken omvatten de uitvoering van maatregelen in het kader van het markt- en prijsbeleid van de Europese Unie en hebben in hoofdzaak betrekking op het opleggen van heffingen, het verlenen van exportrestituties, alsmede de administratie hiervan. Onder apurement vallen de uitgaven in het kader van financiële correcties door de Europese Commissie op de uitkering van Europese subsidies.

Toelichting op de apparaatsuitgaven

Bedragen x € 1 000
 Raming 2008
Personeel algemene leiding en stafdirecties34 173
Personeel overige directies37 075
Materieel23 230
Materieel Ministerie algemeen en huisvesting28 087
Overig personeel en post-actieven37 566
Bijdrage aan AID8 637
Totaal apparaatsuitgaven168 768

Personeel algemene leiding en stafdirecties betreffen de personele uitgaven van de algemene leiding en de stafdirecties Bureau Bestuursraad, Personeel en Organisatie, Financieel Economische Zaken, Informatiemanagement en Facilitaire Zaken, de Auditdienst en de directie Communicatie.

Personeel overige directies betreffen de personele uitgaven voor de directies Juridische Zaken, Internationale Zaken (inclusief de vertegenwoordiging buitenland) Regionale Zaken en de Projectdirecties.

Op dit artikel worden tevens de algemene concernbrede materiële uitgaven geraamd, zoals huisvestings- en automatiseringsuitgaven, die niet zijn toe te rekenen aan de beleidsartikelen.

Voorts wordt de bijdrage voor opsporingsactiviteiten van de AID geraamd op dit artikel. Voor deze opsporingsactiviteiten is vooraf niet aan te geven ten laste van welk beleidsartikel een opsporingsonderzoek plaats vindt. Bij het jaarverslag 2008 wordt de daadwerkelijke toedeling naar beleidsartikelen voor de opsporingsactiviteiten zichtbaar gemaakt.

Toelichting op de ontvangsten

Bedragen x € 1 000
 Raming 2008
Landbouwheffingen413 441
EU-ontvangsten5 684
Overige ontvangsten6 591
Totaal ontvangsten425 716

De ontvangsten hebben met name betrekking op de landbouwheffingen. In de bijlage Europese geldstromen worden de ontvangsten uit hoofde van de landbouwheffingen nader toegelicht. Daarnaast worden op dit artikel ontvangsten geraamd voor de uitvoering van EU-landbouw-maatregelen. Tot slot is sprake van diverse overige ontvangsten, met name apparaatsontvangsten.

3. BEDRIJFSVOERING

In het hoofdstuk bedrijfsvoering worden de specifieke verbeteringen in de bedrijfsvoering van het concern toegelicht.

«LNV zichtbaar laten en zichtbaar doen»

LNV staat de komende jaren voor een stevige veranderopgave, die meer omvat dan alleen een krimpoperatie. LNV wil zijn beleidsinzet beter laten aansluiten op en zichtbaar maken voor de samenleving. En dat zonder de aansluiting op de specifieke doelgroepen en sectoren te verliezen.

In de uitvoering is een belangrijke doelstelling het voorkomen van discontinuïteit in zowel de bedrijfsvoering als de uitvoering zelf als gevolg van deze efficiency operatie van de Rijksdienst.

Tegelijk moet LNV fors krimpen om de taakstelling van € 53,5 mln. en 859 fte. in te vullen.

Het gaat dus om kleiner en beter. Beter ook door extra in te zetten op de prioriteiten van het Beleidsprogramma en door anders te werken. Anders werken is de sleutel om aan de schijnbaar tegenstrijdige doelstellingen te voldoen: slanker, slimmer en effectiever.

Om dit te bereiken wordt ingezet op het bevorderen van de mobiliteit en bredere inzetbaarheid van medewerkers. Daarmee wordt het ook makkelijker om programmatisch en projectmatig te werken en onderling personeel uit te wisselen.

Om ook in de toekomst de juiste mensen te kunnen werven en behouden zal LNV extra blijven investeren in arbeidsmarktbeleid en diversiteitsbeleid. De vergrijzing van de bezetting leidt in 2008 tot een intensivering van het leeftijdsbeleid. \ ontwikkelen van HR-instrumenten en het bundelen van de op de verschillende departementen aanwezige expertise. In 2007 heeft LNV financieel en personeel bijgedragen aan de ontwikkeling van OC/EC. In 2008 zal LNV middels OC/EC bij blijven dragen aan de verbetering van kwaliteit en doelmatigheid van de HR-functie van het Rijk.

P-Direkt

Op het gebied van administratieve HRM-processen streeft LNV naar meer doelmatigheid en hogere kwaliteit. De introductie en vervanging van systemen op het gebied van zelfbediening, personeelsinformatie, p-dossierbeheer en salaris is essentieel.

LNV neemt deel aan de interdepartementale samenwerking op het vlak van salarisbetaling en de administratieve personeelsprocessen. In dat kader heeft LNV een eigen kwaliteits- en efficiencytraject ingezet. Voor 2008 zal LNV blijven aansluiten bij de interdepartementaal afgesproken deelprojecten.

Elektronisch Inkopen

In 2008 zal elektronisch inkopen inhoud krijgen door de in gebruikname van een E-procurement systeem. LNV richt zich daarbij op een drietal productgroepen, waarvoor digitaal bestellingen gedaan kunnen worden. Dit zijn de productgroepen kantoorartikelen, computerartikelen en de inhuur van tijdelijke personeel.

Het resultaat is dat het bestellen van deze goederen en diensten via een gestroomlijnd bedrijfsproces is georganiseerd. Van bestelling tot levering en betaling wordt het proces ondersteund, en stelt LNV bovendien in staat om het inkoopproces naadloos te integreren met het aansluitende financiële proces. Het bestel- en inkoopproces wordt hierdoor efficiënter en goedkoper doordat minder processtappen noodzakelijk zijn en daardoor minder inzet nodig is.

Digitalisering van Kerndepartement

In 2008 moet de brede uitrol plaatsvinden van het Document Management Systeem (DMS) binnen het kerndepartement (staf- en beleidsdirecties). Tevens zal in 2008 een start worden gemaakt met het uniformeren van de werkwijze en het opleiden en voorbereiden van de medewerkers op de invoering van het DMS.

Verbetering financiële bedrijfsvoeringssystemen

LNV wil de bestaande begrotings- en financiële systemen vervangen door één nieuw systeem voor heel LNV. Dit nieuwe systeem moet het hart gaan vormen van de nieuwe concernbedrijfsvoering en maakt het mogelijk om zowel de administratie van de inkoop als de financiële afhandeling binnen één systeem uit te voeren. In 2008 start LNV met het treffen van de voorbereidingen voor de implementatie.

LNV geeft hiermee invulling aan de conclusies uit de evaluatie van de huidige financiële (bedrijfsvoerings)systemen. De evaluatie geeft aan dat de huidige gebruikers- en rapportagemogelijkheden in combinatie met de gebruikersvriendelijkheid niet meer aansluit bij de functionele eisen en wensen van deze tijd. Onderhoud en exploitatie van de systemen is door het noodzakelijk maatwerk arbeids- en kapitaalintensief.

Het doel is te komen tot een modernisering en kwaliteitsverbetering op het gebied van de financiële bedrijfsvoering. Met als belangrijkste resultaten een verbetering van de (management/stuur)informatie, een transparanter en eenduidiger procesverloop, voorkoming van afstemmingsproblemen en een efficiëntere en flexibeler inzet van medewerkers.

Uitvoeringstoezicht

Begin 2007 heeft LNV haar visie op uitvoeringstoezicht «Vertrouwen op afstand» vastgesteld. Dit document geeft de kaders voor de aansturing van – en toezicht op RWT’s en ZBO’s en hoe LNV invulling geeft aan het uitvoeringstoezicht. Het uitvoeringstoezicht borgt een continue verbetering in de aansturingsrelaties en de verantwoording van de RWT’s en ZBO’s. In 2008 wordt dit op basis van de nieuwe visie verder doorgezet. In 2008 wordt binnen LNV volgens het «single information single audit» principe gewerkt. Dit houdt in dat informatie en onderzoeksresultaten op een efficiënte en effectieve wijze gedeeld zullen worden met alle relevante beleidsdirecties binnen het departement. Hierdoor zal er, naast een efficiencywinst binnen LNV, een vermindering van de controlelast ontstaan bij de externe organisaties en aansturende beleidsdirecties.

4. DIENSTEN DIE EEN BATEN-LASTENSTELSEL VOEREN

Algemene Inspectie Dienst (AID)

Profiel

De Algemene Inspectiedienst (AID) is een handhavingorganisatie van het ministerie van LNV die, door middel van de instrumenten controle, verificatie en opsporing, de naleving van de LNV-regelgeving op programmatische wijze bevordert. Waar effectief uit oogpunt van naleving wordt de inzet van hiervoor bedoelde instrumenten begeleid door handhavingcommunicatie. Op basis van waarnemingen en ervaringen in de handhavingpraktijk adviseert de AID de Minister en beleidsdirecties van LNV over voorgenomen of reeds vigerend beleid en regelgeving. Ten behoeve van de uitvoering van deze taak beschikken de ambtenaren AID over toezichthoudende en opsporingsbevoegdheden. Deze bevoegdheden worden in onderlinge samenhang ingezet. Opsporing vindt plaats onder verantwoordelijkheid van het Openbaar Ministerie.

Begroting van baten en lasten voor het jaar 2008

Algemene Inspectiedienst Bedragen x € 1 000
 2006200720082009201020112012
Baten       
Opbrengst moederdepartement65 30065 25966 23559 08456 26250 59150 591
Opbrengst overige departementen0000000
Opbrengst derden763450450300300300300
Rentebaten223175100100100100100
Buitengewone baten0000000
Exploitatiebijdrage0000000
Totale baten66 28665 88466 78559 48456 66250 99150 991
        
Lasten       
Apparaatskosten44 36442 26542 39337 44735 23731 61631 616
* personeel16 57419 72019 42715 89014 60812 36413 098
* materieel216338434546629545472
Rentelasten       
Afschrijvingskosten2 2292 9053 4293 7563 9164 1413 841
* materieel7936531 1001 8452 2722 3251 964
* immaterieel       
Dotaties aan voorzieningen284000000
Buitengewone lasten0000000
Totale lasten64 46065 88166 78359 48456 66250 99150 991
        
Saldo van baten en lasten1 826320000

Baten

Opbrengst moederdepartement

Van het moederdepartement wordt jaarlijks een opdracht ontvangen, zoals afgesproken in het aansturingprotocol AID. De opbrengst van de AID wordt gevormd door te leveren diensten in aantallen productieve uren te vermenigvuldigen met de vastgestelde prijs. Voor de omzet van de AID is uitgegaan van de bedragen zoals opgenomen in de meerjarenbegroting LNV. Hierin is rekening gehouden met de indicatieve verdeling van een taakstelling van € 15,7 mln. over de LNV-inspectiediensten. Deze taakstelling moet eind 2011 met de vorming van één LNV-inspectiedienst zijn gerealiseerd.

In onderstaande tabel is aangegeven hoe de totale omzet van de AID over de huidige vijf producten is verdeeld. Beoogd wordt om per 1 januari 2009 over te gaan op een nieuwe productencatalogus. Die sluit aan op het concept van programmatisch handhaven.

Producten en omzetaandeel (%)
Product2005200620072008
Controle70,574,172,072,0
Verificatie13,011,212,512,5
Opsporing13,012,313,013,0
Beleidsadvisering3,01,92,02,0
Handhavingscommunicatie0,50,50,50,5
Totaal100100100100

Opbrengst derden

De reguliere opbrengsten derden hebben betrekking op:

1. de ontvangen vergoeding voor het gebruik van dienstauto’s door medewerkers;

2. subsidies voor investeringen in handhavinginstrumentarium door de Europese Cie en

3. incidentele dienstverlening aan andere handhavingorganisaties.

Rentebaten

De rentebaten worden verkregen uit het positieve saldo op de rekening courant en het plaatsen van termijndeposito’s. Er is gerekend met de rentetarieven voor deposito’s welke, afhankelijk van de looptijd, variëren van 1,86 tot 1,89%.

Lasten

Personele kosten

De personele kosten hebben betrekking op de salariskosten van zowel vast als tijdelijk personeel.

Voor 2008 is uitgegaan van een gemiddelde personele formatie van 780 fte. De gemiddelde personele kosten per fte bedragen in 2008 circa 55 duizend euro.

De gemiddelde personele bezetting zal zich ontwikkelen naar gelang de omvang van de opdracht die de komende jaren door de opdrachtgevers bij de AID wordt neergelegd. De meerjarenbegroting laat thans een dalende trend zien, mede als gevolg van de taakstellingen uit het coalitieakkoord. Gezien de daling van de opbrengsten moederdepartement is er in de begroting van uitgegaan dat vanaf het jaar 2007 geen externe krachten meer worden ingehuurd. Bovendien is er rekening gehouden met een daling van het personeelsbestand door natuurlijk verloop.

Materiële kosten

De voor 2008 begrote materiële kosten bestaan uit beleidsondersteunende specifieke kosten (1,5 mln. euro), de directe kosten voor de operationele uitvoering (6,6 mln. euro) en indirecte kosten (11,3 mln. euro). Specifieke kosten hebben betrekking op (veelal) constante kosten die een specifieke en eenduidige relatie hebben met één product. Een voorbeeld hiervan zijn de kosten die het gevolg zijn van externe ondersteuning bij visserijcontroles. Directe materiële kosten hebben een direct, ondersteunend verband met de uitvoering van een bepaalde controle- of opsporingsactiviteit. Hieronder vallen bijvoorbeeld de kosten van dienstauto’s, telefonie en dergelijke.

Rentelasten

De rentelasten zijn het gevolg van de leningen die de AID afsluit voor investeringen via de leen- en depositofaciliteit van het Ministerie van Financiën. In het overzicht van baten en lasten is uitgegaan van een rentepercentage van 3%.

Afschrijvingskosten

De afschrijvingskosten hebben betrekking op de materiële en immateriële vaste activa. In de balans wordt hierin onderscheid gemaakt. De materiële activa zijn tastbaar, de immateriële activa hebben met name betrekking op software, het bedrijfsinformatiesysteem SPIN en overige maatwerk informatiesystemen. De afschrijvingskosten volgen uit de geraamde boekwaarde van de activa per 1 januari van elk jaar. Bij de waarde van de activa wordt rekening gehouden met het meerjarig investeringsprogramma van de AID. Dit programma is gericht op continuïteit van de bedrijfsvoering en heeft betrekking op vervangingsinvesteringen voor de operationele uitvoering alsmede uitbreidingsinvesteringen in met name immateriële vaste activa (informatiesystemen). Daarbij wordt ook rekening gehouden met noodzakelijke investeringen om nieuwe wetgevingscomplexen te kunnen handhaven.

De ambitie is om de jaarlijkse investeringen op termijn in de pas te laten lopen met de jaarlijkse afschrijvingen. De afschrijvingen vinden lineair plaats. De afschrijvingstermijnen bedragen voor:

• ICT hardware servers, randapparatuur, infrastructuur en telecomapparatuur: 5 jaar;

• ICT hardware desktops: 4 jaar;

• ICT hardware laptops/tablets e.d.: 3 jaar;

• Software en maatwerksystemen: 5 jaar;

• Dienstauto’s: 5 jaar;

• Vaartuigen: 3 jaar;

• Controleapparatuur: 5 jaar;

• Inventarissen: 10 jaar.

Deze termijnen zijn in overeenstemming met de richtlijnen van het Ministerie van Financiën.

Saldo van baten en lasten

Voor 2008 is zijn de begrote baten nagenoeg gelijk aan de begrote lasten en wordt een beperkt positief resultaat voorzien.

Kasstroomoverzicht 2008

Algemene Inspectiedienst Bedragen x € 1 000
  2006200720082009201020112012
1.Rekeningcourant RHB 1 januari (incl. deposito)4 6927 9127 3438 1168 8188 7478 961
2.Totaal operationele kasstroom4 7432 3774 5075 5766 1636 4395 806
3a. -/-totaal investeringen– 5 923– 6 728– 8 163–-8 270– 4 373– 4 299– 4 299
3b. +totaal boekwaarde desinvesteringen274386450450450450450
3.Totaal investeringskasstroom– 5 649– 6 342– 7 713– 7 820– 3 923– 3 849– 3 849
4a. -/-eenmalige uitkering aan moederdepartement0000000
4b. +eenmalige storting door moederdepartement2 353000000
4c. -/-aflossingen op leningen– 2 925– 2 946– 3 734– 4 874– 6 234– 6 225– 5 970
4d. +beroep op leenfaciliteit4 6986 3427 7137 8203 9233 8493 849
4.Totaal financieringskasstroom4 1263 3963 9792 946–/- 2 311–/- 2 376–/- 2 121
5.Rekeningcourant RHB 31 december (incl. deposito) (=1+2+3+4) (maximale roodstand 0,5 mln.euro)7 9127 3438 1168 8188 7478 9618 797

Toelichting

Het kasstroomoverzicht toont aan dat de AID meerjarig een positief saldo op de rekening courant bij het Ministerie van Financiën voorziet. De investeringen zijn gebaseerd op de meerjarige investeringsbegroting van de AID. De investeringen in immateriële vaste activa hebben hoofdzakelijk betrekking op de aanschaf van nieuwe beleidsondersteunende informatiesystemen en de update van bestaande systemen. De investeringen in materiële vaste activa hebben betrekking op de reguliere vervangingsinvesteringen voor ICT, vervoermiddelen en inventaris. De stijging van de investeringen leidt ook tot een toename van de jaarlijkse aflossingen bij het Ministerie van Financiën.

Prestaties

De prestaties die de AID levert worden gevormd door het aantal directe uren per product/dienst waarvoor de AID een opdracht heeft gekregen en de daarmee bereikte resultaten. Deze resultaten worden onder meer gemeten door middel van een aantal doelmatigheidscriteria.

Doelmatigheidsgegevens

Meetplan doelmatigheid

De AID onderscheidt een mix van indicatoren en prikkels ten behoeve van het meten van de doelmatigheid. Deze kengetallen zijn opgenomen in een meetplan. De meeste normen hebben een relatief vast karakter. Met name de efficiencynormen zullen de komende jaren verder worden aangescherpt met gemiddeld 0,5 à 1% per jaar. De normering voor het ziekteverzuim is op de Verbaannorm afgestemd en zal derhalve meebewegen met onder andere de demografische samenstelling van het personeelsbestand.

Normering meetplan doelmatigheid AID
 2005200620072008
Gegronde klachten versus contacten met gecontroleerden (%)0,01960,01960,01960,0196
Goedkeurende accountantsverklaringJaJaJaJa
Gemiddelde kostprijs (€/uur)76,4773,9279,0084,39
Gerealiseerde verkoopbare uren als percentage totale aanbod productieve formatie (%)100100100100
Ziekteverzuim (%)5,24,34,34,3
Treffers bij selecte controles (%)15151515
Tijdigheid uitgevoerde verificaties (%)60708090
Kosten per controle (€/stuk)910900895895
Kosten per verificatie (€/stuk)602600595595
Kosten per onderzoek (€/stuk)324 500320 000315 000315 000

De mate van selectiviteit van controles bepaalt onder meer de effectiviteit van de AID: het gericht controleren daar waar de kans op overtreding (treffers) zo groot mogelijk is geeft een maximaal effect van het instrument handhaving. De kwaliteit van risicoanalyse beïnvloedt het percentage treffers. Het percentage treffers bij de selecte controles is een indicator voor de kwaliteit van het product controle.

Op basis van risicoanalyse is door de betaalorganen en/of de Europese Commissie bepaald dat verificaties binnen een bepaalde periode uitgevoerd moeten worden. Het percentage tijdig uitgevoerde verificaties is een indicator voor de kwaliteit van het product verificatie.

De implementatie van het concept «programmatisch handhaven» zal hoogstwaarschijnlijk leiden tot een aanpassing van de kwaliteitsindicatoren die van toepassing zijn op de primaire processen. Deze zullen in toenemende mate worden gericht op effectmeting (outcome) in plaats van output Met betrekking tot de kwaliteit van de AID worden – naast monitoring met behulp van de genoemde indicatoren – ook kwaliteitsaudits uitgevoerd door onder meer de interne auditafdeling, die nagaat of er conform de wet- en regelgeving en voorgeschreven processen door de AID wordt gewerkt. Daarnaast voert de Europese Commissie ten aanzien van betaalorgaanactiviteiten inspecties uit op de werkwijze en uitvoering van de AID.

Dienst ICT Uitvoering (DICTU)

Profiel

De Dienst ICT Uitvoering (DICTU) is op 1 januari 2005 ontstaan door het centraliseren van de voorheen decentraal belegde ICT taken. Het doel van de centralisatie van ICT uitvoeringstaken is het bereiken van efficiency winst, standaardisering van de ICT uitvoeringsprocessen en effectieve sturing op ICT (ICT Governance) binnen LNV. Per 1 januari 2008 wordt DICTU een Baten Lasten dienst van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Dit is de eerste baten lasten begroting van DICTU, realisatiecijfers over afgelopen jaren worden in deze begroting dan ook niet gepresenteerd.

De missie van DICTU is: «De Dienst ICT Uitvoering draagt bij aan het succes van LNV door te zorgen voor betrouwbare, gestandaardiseerde en kostenefficiënte ICT Services die de bedrijfsprocessen van LNV optimaal ondersteunen».

Onder ICT Services wordt verstaan:

• Applicatiebeheer en ontwikkeling;

• Inrichten en beheren van werkplekken (kantoorautomatisering en telefonie);

• Beheer van de technische infrastructuur;

• Projectmanagement.

DICTU verzorgt de ICT uitvoering binnen LNV. Dit geschiedt op basis van service level agreements en een Service Catalogus, waarin alle ICT producten zijn opgenomen voorzien van kwaliteitseisen en kostprijzen. De opdrachtgevers van DICTU maken jaarlijks een accountplan waarin alle af te nemen ICT services bij DICTU worden opgenomen (Price * Quantity). Op basis hiervan kan DICTU een jaarlijks tarief berekenen voor de ICT services welke door de Eigenaar wordt vastgesteld.

De openingsbalans van de Baten-Lastendienst DICTU zal worden opgenomen in de 1e suppletore begrotingswet 2008 van LNV.

In voorliggende ontwerpbegroting 2008 van LNV zijn de materiële en immateriële ICT activa van de bestaande Baten-Lastendiensten en het concern van LNV nog opgenomen in de balansen van deze diensten en het LNV-concern. Bij openingsbalans DICTU worden in elk geval de materiele ICT activa van de Baten-Lastendiensten en het concern van LNV aan de DICTU overgedragen.

In de begroting van baten en lasten 2008 van de DICTU zijn de afschrijvingskosten van de materiële en immateriële ICT activa van de Baten-Lastendiensten en het concern van LNV derhalve indicatief opgenomen. In de 1e suppletore begrotingswet 2008 van LNV worden de afschrijvingskosten en het beroep op de leenfaciliteit van de DICTU – in relatie tot de overige Baten-Latendiensten en het concern van LNV – definitief vastgesteld.

Begroting van baten en lasten voor het jaar 2008

Bedragen x € 1 000
 20082009201020112012
Baten     
Opbrengst moederdepartement95 50197 40193 97191 69389 331
Opbrengst derden1 9501 9881 9181 8711 823
Rentebaten160160160160160
Buitengewone baten00000
Exploitatiebijdrage00000
Totale baten97 61199 54996 04993 72491 314
      
Lasten     
Apparaatskosten60 82460 09255 59454 66254 662
* ambtelijk personeel16 43112 30611 7569 0069 006
* overig personeel21 44014 3204 12000
* outsourcingkosten3 30014 86622 21029 50629 506
* materieel19 65318 60017 50816 15016 150
Huisvesting3 0702 1851 6601 1251 125
Rentelasten2 6182 3322 2432 4422 893
Afschrijvingskosten31 06235 00635 90134 27631 811
* materieel7 0086 1704 6642 5291 225
* immaterieel24 05428 83631 23731 74730 586
Dotaties aan voorzieningen00000
Buitengewone lasten00000
Totale lasten97 57499 61595 39892 50590 491
      
Saldo van baten en lasten37– 666511 219823

Baten

Opbrengst moederdepartement

De opbrengst moederdepartement bestaat uit de opbrengsten van opdrachten door de staf- en beleidsdirecties en de uitvoerende diensten binnen het Ministerie van LNV.

De verdeling per productgroep wordt in onderstaande tabel weergegeven.

Productgroep (x1000)20082009201020112012
Applicatie Services73 02176 95977 08976 64474 954
Werkplek Services2200020 00017 10016 20016 200
Consultancy2 4302 4301 7007200
Totaal97 45199 38995 88993 56491 154

Opbrengst derden

De opbrengst derden bestaat uit de opbrengsten van opdrachten door productschappen en de ZBO Staatsbosbeheer.

Rentebaten

De rentebaten hebben betrekking op het voordelige saldo van de Rekening-courant. Uitgaande van een gemiddeld saldo van ca. € 8 mln. op de lopende rekening en de deposito en rekening houdend met een rentepercentage van gemiddeld 2% is de rentebaat berekend.

De gedelegeerde opdrachtgevers van DICTU zijn de uitvoerende diensten en de staf- en beleidsdirecties binnen het Ministerie van LNV, inclusief de productschappen en Staatsbosbeheer. De opbrengsten voor DICTU vloeien voort uit de ICT opdrachten die DICTU uitvoert van deze diensten. De vraag van de diensten, en daarmee de opdracht richting DICTU, wordt gecoördineerd door de directie IFZ. Formele opdrachtverstrekking vindt plaats door de Bestuursraad van LNV.

De opbrengsten worden gegenereerd door de producten die DICTU levert te vermenigvuldigen met de vigerende tarieven. In de paragraaf prestaties zijn de begrote aantallen producten vermeld. Deze zijn gebaseerd op expertinschattingen van DICTU.

Lasten

Personele kosten

De personele kosten hebben betrekking op de salariskosten van het ambtelijk personeel op de vaste en tijdelijke formatieplaatsen (in 2007: 385 fte). De post overig personeel heeft betrekking op de inhuur externen.

De kosten van ambtelijk personeel zijn berekend door de geraamde fte te vermenigvuldigen met een gemiddeld geraamd bedrag van € 55 000 per fte. De aantallen fte komen overeen met het conceptbedrijfsplan. De kosten overig personeel zijn berekend door de geraamde fte te vermenigvuldigen met een gemiddeld geraamd bedrag van € 160 000.

Het beheerdeel van deze uitgaven wordt aangemerkt als kosten en is opgenomen in het overzicht van baten en lasten. Het ontwikkeldeel van de personeelsuitgaven wordt aangemerkt als investering (ontwikkeling) en opgenomen onder de investeringen. De investeringen worden gefinancierd middels de leenfaciliteit. Investeringen leiden tot afschrijvingslasten in komende jaren.

Als uitgangspunt voor de toedeling van de uitgaven naar investeringen is als uitgangspunt gehanteerd dat alle ontwikkeluitgaven investeringen zijn en de testuitgaven voor 75% investeringen en voor de resterende 25% kosten (testen van applicaties in beheer).

DICTU gaat in de komende jaren meer opdrachten outsourcen. Belangrijkste reden is om de leveranciers resultaatgericht te kunnen aansturen. Momenteel huurt DICTU relatief veel overig personeel in zonder expliciete resultaatverplichting. Door applicatieontwikkeling en de ondersteuning van het werkplekbeheer aan te besteden voorziet DICTU marktpartijen op een efficiëntere wijze. In de begroting is dit verwerkt middels het oplopen van de outsourcingskosten en de afname van overig personeel.

Begrote formatie (fte)200720082009201020112012
Totaal Ambtelijk personeel385385300255225225
Totaal Overig personeel2892291377700
Totaal674614437332225225

Materiële kosten

De materiële kosten 2008 van € 19,65 mln. bestaan uit:

• € 2,5 mln. voor opleidingen, reiskosten en kantoorbenodigdheden; hiervoor is een normbedrag gehanteerd van € 6 500 per ambtelijk fte;

• € 4,0 mln. ICT support hard en software, niet zijnde investeringen;

• € 1,65 mln kosten EBS contract;

• € 11,5 mln. ICT Onderhoudskosten.

Huisvestingskosten

De huisvestingskosten van € 3,0 mln. betreffen de exploitatielasten (huur, energie, schoonmaakkosten enz.) van de panden waarin de Dienst ICT Uitvoering is gehuisvest. Vanaf 2008 is de (gecalculeerde) huur die eerst door IFZ betaald werd, meegenomen in de exploitatielasten voor de huisvesting. Per ambtelijk en overig Fte is een normbedrag gehanteerd van € 5 000.

Rentelasten

De rentelasten hebben betrekking op de financiering van de vaste activa d.m.v. leningen. In de begroting is rekening gehouden met een gemiddeld percentage van 4%.

Afschrijvingskosten

Per 1 januari 2008 neemt DICTU van de LNV-diensten de ICT-activa over in economisch eigendom. De exacte waardebepaling vindt begin 2008 plaats. Het bedrag is de som van de bedragen van:

• Zoals de andere baten lastendiensten de afschrijvingswaarde hebben opgenomen op hun balans voor die activa die DICTU per 1 januari 2008 overneemt;

• De afschrijvingslasten van de investeringen 2008, respectievelijk een geraamd bedrag van € 26,6 mln. en € 4,5 mln.

Dotaties aan voorzieningen

Voorzieningen worden gevormd op basis van risico’s die DICTU voorziet. Momenteel wordt geen te vormen voorziening voorzien voor de komende jaren.

Kasstroomoverzicht 2008

Bedragen x € 1 000
  20082009201020112012
1.Rekening courant RHB 1 januari0373461 7473 716
2a.saldo van baten en lasten37– 666511 219823
2b.gecorrigeerd voor afschrijvingen31 06235 00635 90134 27631 811
2c.gecorrigeerd voor mutaties in werkkapitaal– 4 560– 3 900– 2 07000
2.Totaal operationele kasstroom26 53931 04034 48235 49532 634
3a. -/-totaal investeringen– 35 196– 32 377– 30 643– 30 455– 30 455
3b. +totaal boekwaarde desinvesteringen00000
3.Totaal investeringskasstroom– 35 196– 32 377– 30 643– 30 455– 30 455
4a. -/-uitkering aan moederdepartement00000
4b. +storting door moederdepartement00000
4c. -/-aflossingen op leningen– 26 502– 30 731– 33 081– 33 52632 979
4d. +beroep op leenfaciliteit35 19632 37730 64330 45530 455
4Totaal financieringskasstroom8 6941 646– 2 438– 3 071– 2 524
5.Rekeningcourant RHB 31 december (incl. deposito) (=1+2+3+4) (maximale roodstand 0,5 mln.euro)373461 7473 7163 371

De operationele kasstroom bestaat uit het saldo baten en lasten, de afschrijvingen en de mutaties werkkapitaal.

De investeringen 2008 ad. 35,2 mln. zijn onderverdeeld in:

• Hardware € 4 mln.;

• Immateriële activa (=ontwikkelde software) € 25 mln.;

• Inventaris/installaties en overige materiële vaste activa € 5 mln., bestaande uit overige aanschaffingen (afschrijvingstermijn 5 jaren);

• Verbouwingen en huisvesting € 1 mln. (afschrijvingstermijn 10 jaren).

Prestaties

bedragen x € 1 000
Productvariabele20082009201020112012
werkplekkenaantal11 00010 0009 0009 0009 000
beheeruren96 00096 00080 00079 00079 000
ontwikkeling, incl testenuren179 000179 000105 00063 00034 000
ICT infra abonnementvast bedrag18 00018 00017 50017 00016 500
consultancyuren37 00037 00026 00011 0000
outsourcingvast bedrag14 30028 26638 01046 74646 746

Doelmatigheidsgegevens

ServicesService componentenOutputindicatorDoelmatigheids-indicatorKwaliteit sindicator
Applicatie servicesBedrijfsapplicatie beheer Netwerken Rekencapaciteit(1) Aantal (beheerde) functiepunten(2) Kosten per functiepunt *)(3) Beschikbaarheid% (4) CMMI level
 Ontwikkelen Testen Netwerken Rekencapaciteit(5) Aantal (ontwikkelde) functiepunten(6) Kosten per functiepunt *)(7) CMMI level
WerkplekservicesHardware Netwerken Rekencapaciteit(8) Aantal werkplekken(9) Kostprijs per werkplek(10) Beschikbaarheid%
ConsultancyProjectleiding Advisering(11) Aantal gedetacheerde uren(12) Gemiddeld tarief 

Voor de Dienst ICT Uitvoering is 2008 het eerste jaar als Baten-lastendienst. In de tweede helft van 2007 worden de normen voor 2008 vastgesteld.

Er zijn drie typen indicatoren:

(a) Outputindicatoren: dit zijn de aantallen per ICT Service die DICTU levert aan de klanten;

(b) Doelmatigheidsindicatoren: de ICT service wordt uitgedrukt in een kostprijs. Voor informatiesystemen wordt de omvang gemeten door het aantal functiepunten, de functionele omvang wordt berekend door te kijken naar voor gebruikers relevante functies en (logische) gegevensverzamelingen. Voor werkplekken wordt de integrale kostprijs berekend;

(c) Kwaliteitsindicatoren: Capability Maturity Model Integration is een model gericht op procesverbetering, waarbij jaarlijks de effectiviteit van de organisatie gemeten wordt. Daarnaast wordt voor de beschikbaarheid voor klanten van de werkplek en de applicatieservices gemeten.

Dienst Landelijk Gebied

Profiel

De Dienst Landelijk Gebied is een uitvoerende dienst van LNV die in opdracht van het provincies, rijk en andere overheden beleid voor het inrichten van groene gebieden voor Natuur, Recreatie, Milieu en Landbouw, vertaalt naar uitvoering in concrete projecten. Met ingang van 1 januari 2007 en de inwerkingtreding van de Wet inrichting landelijk gebied zijn de provincies de grootste opdrachtgever van DLG. DLG verwerft hiervoor gronden, richt die gronden opnieuw in en draagt gebieden vervolgens over aan gebiedsbeherende instanties en agrariërs. Daarnaast worden geldstromen bij elkaar gebracht. DLG zoekt naar samenwerking en oplossingen die passen bij de (bestuurlijke) wensen en de eigenschappen van het gebied. Als EU-betaalorgaan is DLG verantwoordelijk voor het uitbetalen van een breed scala aan POP-regelingen.

De producten van DLG ten behoeve van provincies en LNV zijn gericht op uitvoeren van beleid wat is vastgelegd in de ILG en in de LNV Begroting.

DLG werkt voor meerdere overheden, gericht op het realiseren van publieke doelen. De kracht van DLG ligt in de combinatie van het kennen van het gebied, het kennen van de mensen in het gebied en het kennen van het beleid van verschillende overheden.

Het werkgebied van DLG is zeer divers. DLG werkt aan ruim 150 gebiedsgerichte projecten in het landelijk gebied. Waar voorheen projecten een lange looptijd hadden, zijn de landinrichtingsprojecten tegenwoordig opgeknipt in termijnen met kortere doorlooptijden. Daarbij worden steeds vaker nieuwe media als internet en GIS-visualisaties ingezet.

DLG stimuleert en begeleidt grondeigenaren zoveel mogelijk om gronden vrijwillig te ruilen. Eén derde van de groenprojecten van DLG ligt binnen een straal van 10 km van de grote steden. DLG helpt steden (zoals Rotterdam en Breda) met ontwikkelingsgericht werken, PPS-constructies en anticiperend aankopen, de groenprojecten in de stadsranden te realiseren. DLG koopt daarnaast grond aan voor de realisatie van de EHS.

De producten/diensten van DLG zijn weergegeven in onderstaande tabel.

BedrijfsprocesProduct/Dienst
1. Omzetten grond1.1 Verwerving grond
 1.2 Vervreemding grond
 1.3 Exploitatie grond
2. Inrichten landelijk gebied2.1 Planvorming
 2.2 Planuitvoering
3. Uitvoeren subsidieregelingen3.1 Adviezen aanvragen
 3.2 Uitvoering subsidieregelingen
4. Adviseren4.1 Advisering algemeen en beleid
 4.2 Informatieverstrekking

De grondverwervingtransacties die plaatsvinden in het bedrijfsproces Omzetten grond (1.) worden verricht door het ZBO Bureau Beheer Landbouwgronden (BBL). De medewerkers van DLG voeren de werkzaamheden uit voor BBL.

Begroting van baten en lasten voor het jaar 2008

Bedragen x € 1 000
 2006200720082009201020112012
Baten       
Opbrengst moederdepartement86 90096 090105 551102 03699 02493 49492 241
Opbrengst overige departementen1 1252 2382 4362 4372 4892 5342 544
Opbrengst derden14 7509 36411 34911 35511 59911 80511 854
Rentebaten647634581581581581581
Buitengewone baten000000
Exploitatiebijdrage000000
Verborgen opbrengsten6 8396 80000000
Totale baten110 261115 125119 917116 409113 693108 414107 220
        
Lasten       
Apparaatskosten       
* personeel77 48075 45980 96777 40974 94770 76970 165
* materieel21 22923 24229 75929 17028 92428 51728 910
Rentelasten328798942947913768506
Afschrijvingskosten       
* materieel2 5563 3744 0755 0943 8763 7173 468
* immaterieel7383 3534 0753 6894 9334 5434 071
Dotaties aan voorzieningen– 1 163100100100100100100
Buitengewone lasten23000000
Verborgen lasten6 8396 80000000
Totale lasten108 030115 125119 917116 409113 693108 414107 220
        
Saldo van baten en lasten2 231000000

Baten

Het moederdepartement geeft jaarlijks een opdracht aan DLG, zoals afgesproken in het aansturingprotocol «opdrachtgever van het Rijk voor DLG, inclusief de inzet van DLG voor BBL». Deze opdracht omvat ten eerste de werkzaamheden die DLG, als onderdeel van de afspraken gemaakt tussen Rijk en provincies in de bestuursovereenkomsten, verricht ten behoeve van de provinciale overheden. Ten tweede omvat deze opdracht de levering van producten en diensten direct aan LNV. In de opdracht wordt vastgesteld welke diensten en producten DLG levert en welke bijdrage van het moederdepartement hiervoor wordt ontvangen.

De opbrengsten overige departementen hebben voornamelijk betrekking op het ministerie van Verkeer en Waterstaat en samenwerkingsverbanden tussen diverse departementen.

De opbrengsten derden hebben voornamelijk betrekking op opdrachten van de provincies buiten de bestuursovereenkomst Rijk-provincies en opdrachten van samenwerkingsverbanden waarin ook gemeenten en waterschappen participeren.

Rentebaten: gerekend is met 2,81% rente.

Lasten

De personele kosten hebben betrekking op de salariskosten van zowel vast als tijdelijk personeel. De gemiddelde sterkte wordt geraamd op 1301 fte, waarvan aan ambtelijk personeel is geraamd op 1268 fte tegen een gemiddelde prijs van €54 139. Daarnaast zijn er kosten geraamd voor de inhuur van derden om werk te kunnen uitvoeren. Het betreft o.a. kosten verband houdend met de ontwikkeling en implementatie van ICT-systemen.

De materiële kosten bestaan uit personeelsgerelateerde kosten (reis- en verblijfskosten, opleidingskosten) 16%, bureaukosten 10%, huisvestingskosten 30%, automatiseringsuitgaven 6% en overige kosten (waaronder diensten derden) 8%. Onder de materiële kosten vallen ook de (additionele) uitvoeringskosten voor opdrachten van het moederdepartement en voor huurlasten (voorheen als verborgen lasten en baten opgenomen), 30%.

De rentelasten vloeien voort uit de financiering van de investeringen van DLG via de leen- en depositofaciliteit van het Ministerie van Financiën. De gehanteerde rentepercentages zijn:

3 jaar: 3,62%

4 jaar: 3,63%

5 jaar: 3,64%

7 jaar: 3,64%

10 jaar: 3.80%

De afschrijvingskosten hebben betrekking op materiële en immateriële vaste activa. De afschrijvingskosten volgen uit de boekwaarde van de activa en uit het investeringsprogramma van DLG. De afschrijvingen vinden lineair plaats met een afschrijvingstermijn van 3 tot 10 jaar.

Onder de materiële activa vallen onder andere kantoorverbouwingen en kantoorinventaris, beide met een afschrijvingstermijn van 10 jaar, en computerhardware met een afschrijvingstermijn van 3 en 4 jaar. De immateriële vaste activa betreffen voor het grootste deel software uit eigen ontwikkeling met een afschrijvingstermijn van 4 jaar en daarnaast uit softwarelicenties die in 3 jaar worden afgeschreven. Deze software is door extern personeel ontwikkeld.

Dotaties aan voorzieningen: als dotaties aan voorzieningen zijn opgenomen: dubieuze debiteuren.

Kasstroomoverzicht 2008

Bedragen x € 1 000
  2006200720082009201020112012
1.Rekeningcourant RIC 1 januari11 79113 21513 21513 21513 21513 21513 215
2.Totaal operationele kasstroom5 9116 7278 1508 7838 8108 2607 539
3a. -/-totaal investeringen– 10 434– 13 145– 10 681– 6 245– 9 479– 8 668– 8 540
3b. +totaal boekwaarde desinvesteringen0000000
3.Totaal investeringskasstroom– 10 434– 13 145– 10 681– 6 245– 9 479– 8 668– 8 540
4a. -/-uitkering aan moederdepartement0000000
4b. +storting door moederdepartement0000000
4c. -/-aflossingen op leningen– 2 099– 6 727– 8 150– 8 783– 8 810– 8 260– 7 539
4d. +beroep op leenfaciliteit8 04613 14510 6816 2459 4798 6688 540
4.Totaal financieringskasstroom5 9476 4182 531– 2 5386694081 001
5.Rekeningcourant RHB 31 december (incl. deposito) (=1+2+3+4) (maximale roodstand 0,5 mln.euro)13 21513 21513 21513 21513 21513 21513 215

Toelichting

De stijging van de operationele kasstroom (vanaf 2007) wordt met name veroorzaakt door stijging van de afschrijvingskosten als gevolg van de in eerdere jaren gedane investeringen.

De investeringen betreffen vervangings- en uitbreidingsinvesteringen van bestaande materiële en immateriële vaste activa. Het bedrag voor 2008 is als volgt opgebouwd:

– Verbouwingen € 1,3 mln

– Hard- en software, inventaris, overige materiële vaste activa € 3,1 mln

– Immateriële vaste activa (software uit eigen ontwikkeling) € 6,3 mln

Prestaties

De prestaties die DLG levert worden gevormd door het aantal directe uren per product/dienst waartoe DLG een opdracht heeft verkregen en de daarmee bereikte resultaten.

ProductenRealisatie 2006Raming 2007Raming 2008
 Uren% van totaal urenOmzet per pro-ductgroep * € 1 000,–Uren% van totaal urenOmzet per pro-ductgroep * € 1 000,–Uren% van totaal uren Omzet per pro-ductgroep * € 1 000,–
Verwerving grond136 57212%12 333118 23011%11 116127 78711%12 749
Vervreemding grond22 7622%2 05637 5743%3 53340 6113%4 052
Exploitatie grond11 3811%1 02822 3582%2 10224 1652%2 411
Planvorming136 57212%12 333119 27011%11 214128 91111%12 861
Planuitvoering500 76344%45 221532 57548%50 072575 62648%57 427
Adviezen aanvragen68 2866%6 16768 6616%6 45574 2116%7 404
Uitvoering subsidieregelingen136 57212%12 333108 94510%10 243117 75210%11 747
Advisering algemeen en beleid102 4299%9 25081 8127%7 69288 4257%8 822
Informatieverstrekking22 7622%2 05617 2912%1 62618 6892%1 864
Totaal1 138 098100%102 7751 106 716100%104 0511 196 177100%119 336
 Aantallen   
ProductenPrestatieRealisatie 2006Raming 2007Raming 2008
Verwerving grondHa verworven8 2306 5007 000
Vervreemding grondHa vervreemd10 1258 0008 600
Exploitatie grondHa gemiddeld in bezit39 8454200045 000
PlanvormingHa onderhanden233 179380 000410 000
PlanuitvoeringHa onderhanden640 158700 000750 000
Adviezen aanvragenGeleverde adviezen aanvragen26 5677 0007 500
Advisering algemeen en beleidSchriftelijke Adviesopdrachten 1e, 2e en 3e369100110

De cijfers geven het resultaat van de realisatie over 2006 alsmede een raming van de indicatoren over 2007 en 2008. De prestatie-indicatoren geven een beeld van wat DLG realiseert met de inzet van uren op de verschillende producten van DLG. Daar de inzet van aantallen uren per product niet geheel door DLG is te beïnvloeden maar deze wel een directe relatie hebben met de daar tegenover staande prestaties, is DLG niet af te rekenen op verschuivingen in prestaties.

De cijfers m.b.t. grond hebben betrekking op opdrachten 1e, 2e en 3e en zijn excl. toedeling en inbreng van het Bureau Beheer Landbouwgronden in landinrichtingsprojecten.

Projecten die DLG uitvoert dragen veelal bij aan realisatie van meerdere beleidsartikelen. Producten zijn daarom niet rechtstreeks aan één artikel te koppelen.

Doelmatigheidsgegevens

DoelmatigheidsindicatorenRealisatie 2006Raming 2007Raming 2008
gem aantal direct productieve uren per fte werkzaam in de projecten1 1691 1701 180
Verhouding tussen directe en indirecte uren66,5%/33,5%66%/34%67,2%/32,8%
Verhouding tussen directe en indirecte uren69,7%/30,3%69%/31%70,3%/29,7%
waarbij fin toeslag is toegerekend aan dir uren   
Gemiddelde prijs per uur (LNV tarief)€ 87,7093,00PM

Dienst Regelingen (DR)

Profiel

DR heeft als ambitie om overheidsregelingen uit te voeren op een servicegerichte, transparante en toegankelijke wijze voor zowel de opdrachtgevers als de doelgroepen. Daartoe wordt hard gewerkt aan het transparanter maken van uitvoeringsprocessen en aan de communicatie met de sector.

De belangrijkste opdrachtgever van DR is het Ministerie van LNV. Naast enkele andere uitvoerende organisaties van LNV, zoals DLG en de AID, is de DR «huisuitvoerder» van LNV regelingen. Daarnaast voert DR regelingen uit voor overige departementen en overheden.

DR streeft er naar partner in beleid voor opdrachtgevers te zijn, onder meer door het werken met uitvoeringsscenario’s waardoor kennis van de uitvoering wordt ingebracht in het beleidstraject.

Een belangrijke ambitie van DR is om uit te groeien tot het Europese Betaalorgaan van de overheid. DR is benoemd tot Certificerende Autoriteit voor de Structuurfondsen ESF en EFRO (de financiële gevolgen hiervan zijn nog niet verwerkt in deze begroting). De werkvelden waarop DR in opdracht van LNV werkzaam is, zijn onder meer:

• De uitvoering van EU-regelingen, verordeningen en verplichtingen;

• Identificatie en Registratie van dieren, relaties en bedrijven;

• Vergunningen en ontheffingen voor het landelijk gebied;

• Subsidieregelingen en financieringsregelingen;

• Het plattelandsontwikkelingsbeleid;

• Het mestbeleid;

• Facilitaire ondersteuning bij crisisbestrijding.

Het gaat hierbij enerzijds om het uitvoeren van subsidieregelingen (bijvoorbeeld: Bedrijfstoeslagregeling), waarbij de subsidieverkrijger «voordeel» heeft bij de uitvoering. Anderzijds gaat het om het uitvoeren van «regulerende regelingen» (bijvoorbeeld het mestbeleid, dat gericht is op het bereiken van milieudoelstellingen). Doelgroepen zijn enerzijds agrarische ondernemers, anderzijds organisaties als bijvoorbeeld natuurbeschermingsorganisaties.

Begroting van baten en lasten voor het jaar 2008

Bedragen x € 1 000
 2006200720082009201020112012
Baten       
Opbrengst moederdepartement140 493134 859118 024114 171110 271105 560105 561
Opbrengst overige departementen1 089587738738738738738
Opbrengst derden20 69910 78410 10010 10010 10010 10010 100
Rentebaten1 118600200200200200200
Buitengewone baten354000000
Exploitatiebijdrage0000000
Totale baten163 753146 830129 062125 209121 309116 598116 599
        
Lasten       
Apparaatskosten       
* personele kosten77 82677 53564 45361 09158 22655 08553 820
* materiële kosten76 29151 69044 78944 23943 92543 28245 848
Rentelasten9311 4051 6201 6791 5581 5311 531
Afschrijvingskosten       
* materieel2 8512 8002 400900900900900
* immaterieel8 19913 40015 80017 30016 70015 80014 500
Dotaties voorzieningen2 228000000
Buitengewone lasten0000000
Totale lasten168 326146 830129 062125 209121 309116 598116 599
        
Saldo van baten en lasten– 4 573000000

Baten

De opbrengst moederdepartement betreft het beschikbare budget ter uitvoering van de LNV-opdrachten. In 2008 voert DR circa 160 regelingen uit. De drie grootste regelingen zijn GLB en NMB en Programma Beheer. De terugloop in de opbrengst moederdepartement heeft met name betrekking op de daling van de uitvoeringskosten op het gebied van GLB en NMB.

De opbrengst overige departementen heeft betrekking op de uitvoering van regelingen in opdracht van de Ministeries van VROM en BZK.

De opbrengst derden betreffen onder meer de opbrengsten uit hoofde van I&R activiteiten, Grondkamers, opdrachten voor gemeenten en overige opdrachtgevers.

De rentebaten hebben betrekking op de rentevergoeding over het saldo van de rekening-courant en deposito’s bij het Ministerie van Financiën. Gerekend is met ca. 2%

Lasten

De personele kosten van € 64,5 mln. hebben betrekking op de salariskosten van zowel de vaste als tijdelijke formatie. Het gemiddeld aantal ambtelijk personeel komt uit op circa 1 089 fte. tegen een gemiddelde prijs van € 48 800.

De materiële kosten bedragen € 44,8 mln. en hebben betrekking op huisvestingskosten (huurkosten, schoonmaak onderhoud installaties, energiekosten etc.), automatiseringskosten, logistieke kosten, diensten derden en overig personeelsgebonden kosten (opleiding, reis- en verblijfkosten e.d.).

De rentelasten, ad. € 1,6 mln., hebben betrekking op de financiering van de vaste activa d.m.v. leningen bij het Ministerie van Financiën. De rentepercentages van de nog uitstaande leningen varieert van 2,64% tot 5,55%.

De afschrijvingskosten bedragen € 18,2 mln. en hebben betrekking op de materiële en immateriële vaste activa. De afschrijvingen vinden lineair plaats en zijn gebaseerd op de historische aanschafwaarde met de volgende afschrijvingstermijnen:

Verbouwingen 10 jaar

Kantoorinventaris 7 jaar

Hardware en software 4 jaar

(Kantoor)machines en installaties 7 jaar

Transportmiddelen 5 jaar

Verbouwingen, kantoorinventaris, (kantoor)machines en installaties, hardware en transportmiddelen vallen onder de materiële vaste activa. De immateriële vaste activa betreft met name de ICT-systemen die voor de uitvoering van de regelingen benodigd is. Vanwege de forse investeringen die de afgelopen jaren daarin gedaan zijn nemen de afschrijvingskosten fors toe. De afschrijvingen op materiële vaste activa lopen terug, omdat ICT niet meer door DR zelf wordt aangeschaft, maar centraal.

Saldo van baten en lasten

Het begrote saldo van baten en lasten is nul.

Kasstroomoverzicht 2008

Bedragen x € 1 000
  2006 realisatie2007 prognose20082009201020112012
1.Rekeningcourant RHB 1 januari (incl. deposito)36 97516 82610 50212 84613 85515 24816 927
2.Totaal operationele kasstroom– 3 8938 51018 29818 38617 69416 79715 400
3a. -/-totaal investeringen– 23 365– 18 000– 15 000– 15 00015 000– 15 000– 15 000
3b. +totaal boekwaarde desinvesteringen0000000
3.Totaal investeringskasstroom– 23 365– 18 000– 15 000– 15 000– 15 000– 15 000– 15 000
4a. -/-eenmalige uitkering aan moederdepartement0000000
4b. +eenmalige storting door moederdepartement0000000
4c. -/-aflossingen op leningen– 12 891– 14 834– 15 954– 17 37716 301– 15 118– 15 118
4d. +beroep op leenfaciliteit20 00018 00015 00015 00015 00015 00015 000
4.Totaal financieringskasstroom7 1093 166– 954– 2 377– 1 301– 118– 118
5.Rekeningcourant RHB 31 decem- ber (incl. deposito) (=1+2+3+4) (maximale roodstand 0,5 mln.euro)16 82610 50212 84613 85515 24816 92717 209

Toelichting

De operationele kasstroom bestaat uit het saldo baten en lasten, de afschrijvingen en de mutaties werkkapitaal. In 2008 is voor € 14,5 mln. aan investeringen in ICT voorzien in verband met de uitvoering van regelingen en voor € 0,5 mln. aan Inventaris en installaties, m.n. met betrekking tot het Loket.

Prestaties

LNV-opdrachtgeverAantal regelingenAantal prestaties (uitvoering)Integrale kosten (in € mln.)
 200720082009200720082009200720082009
Directie Landbouw908180557 519426 199426 198112,195,691,4
Directie Visserij8884033673670,40,10,1
Directie Natuur44434365 00966 31566 31518,819,820,2
Directie Platteland933112550,20,20,2
Directie Voedselkwaliteit en diergezondheid3329291 5591 0301 03021,61,6
Directie Kennis6331 3541 1331 1331,40,70,7
Totaal LNV190167166625 956495 049495 048134,9118114,2

In het prestatie-overzicht is op te maken dat zowel het aantal voor LNV uitgevoerde regelingen als de financiering daarvan terugloopt. De terugloop zit met name op het opdrachtenpakket van Directie Landbouw.

Kwaliteitsindicatoren

In het agentschapstraject zijn formeel een aantal doelmatigheidsindicatoren vastgesteld voor begroting en verantwoording. Hieronder worden deze weergegeven.

In de nulmeting kwaliteitsindicatoren is een aantal normen voor 2006 voorgesteld richting de Tweede Kamer. Deze normen worden overgenomen in de doelmatigheidsindicatoren 2008.

Op dit moment wordt bekeken of er niet voor alle baten-lastendiensten van LNV een vaste set van indicatoren ontwikkeld kan worden.

Percentage gegronde bezwaren

DR besteedt aandacht aan het verbeteren van het bezwaaren beroeptraject. Tegelijkertijd wordt hiermee energie gestoken in het terugdringen van het aantal gegrondverklaringen. DR verwacht in 2008 35% van de bezwaren gegrond te zullen verklaren.

Omschrijving/jaar200620072008
Percentage gegrond25%35%PM

Uurtarief

In voorgaande jaren heeft DR het tarief constant weten te houden, ondanks de inflatie. Het tarief voor 2008 zal nog nader worden vastgesteld.

Omschrijving/jaar200620072008
Uurtarief57,3858,35P.M.

Score vanuit omgeving

DR blijft veel waarde hechten aan de tevredenheid van de doelgroep en stelt zichzelf als doel in 2008 opnieuw een verbetering in de relatie met de klant te bewerkstelligen. Dit wordt gemeten door een klanttevredenheidsonderzoek. Begin 2008 zullen de resultaten hiervan bekend worden.

Omschrijving/jaar200620072008
Score6,27,07,0

Gerealiseerde productiviteit

De productiviteit van de ambtelijke medewerkers zegt iets over de doelmatigheid van bedrijfsvoering: hoe efficiënt is de dienst, gegeven de inzet van ambtelijk personeel, in het realiseren van haar doelstellingen en de uitvoering van haar productenpakket? Directe uren buiten jaarplan en indirecte (productieve) uren worden meegenomen. Uren voor ziekte en verlof worden buiten beschouwing gelaten. Hoe hoger dit percentage, hoe efficiënter het omzettingsproces beschikbare uren naar productieve uren. Dit heeft een kostenverlagend effect.

Omschrijving/jaar200620072008
Percentage76,3%76,5%76,5%

Telefonische bereikbaarheid

Een van de indicatoren die een groot effect heeft op de tevredenheid van de doelgroepen is de telefonische bereikbaarheid. De doelstelling voor 2008 is om 70% van de gesprekken binnen 30 seconden te beantwoorden.

Omschrijving/jaar200620072008
Telefonische bereikbaarheid65% binnen 30 seconden70% binnen 30 seconden70% binnen 30 seconden

Aantal klachten

De ontvangen klachten zijn divers en variëren van te lange doorlooptijden en onjuiste registraties tot regelgeving en het beleid van LNV. DR stelt zichzelf als doel in 2008 minder dan 50 formele klachten te ontvangen.

Omschrijving/jaar200620072008
Aantal ontvangen formele klachtenbrieven88< 50< 50

Aantal incidenten met betrekking tot DR

Door middel van kwartaalrapportages en overige communicatie richting bijvoorbeeld de Tweede Kamer wil DR het aantal incidenten met betrekking tot de uitvoeringsaspecten van de diverse regelingen zo veel mogelijk beperken.

Omschrijving/jaar200620072008
Aantal incidenten waarover gesproken wordt dat te maken heeft met DRbeperktbeperktbeperkt

Doelgroep

Door middel van praktijkpanels toetst DR vooraf de uitvoerbaarheid van regelingen en de ervaringen hiermee van de doelgroep. Om de score van tevredenheid van de praktijkpanels over de opvolging van de door hen gegeven adviezen te meten wordt een enquête onder de deelnemers gehouden. DR gaat de praktijkpanels overigens uitbreiden. Hierbij is het de bedoeling de doelgroep met betrekking tot elektronische dienstverlening vanaf het begin te betrekken bij onder meer de ontwikkeling van internetapplicaties.

Omschrijving/jaar200620072008
Tevredenheid praktijkpanels over opvolging adviezenvoldoendevoldoendevoldoende

Plantenziektenkundige Dienst (PD)

Profiel

De veranderingen die de Plantenziektenkundige Dienst (PD) in 2007 heeft ondergaan, zullen in 2008 verder voortgezet worden. Per 1 september 2007 heeft de dienst het grootste deel van de uitvoeringsinspecties op het gebied van weren en vrijwaren overgedragen aan de keuringsdiensten.

In 2008 zal de plantenziektenkundige dienst verdere invulling geven aan haar positie als fytosanitaire autoriteit en gezaghebbende organisatie voor het werkveld plantgezondheid en in die hoedanigheid dienen als kennis-advies en auditdienst.

In deze hoedanigheid draagt de dienst bij aan de volgende beleidsdoelen:

• Het voorkomen dat ziekten en plagen en ongewenste planten binnen Nederland en over de wereld worden verspreid (weren en vrijwaren);

• De bevordering van een duurzame beheersing van ziekten en plagen (monitoren, beheersen en bestrijden);

• Borgen van de kwaliteit van uitbestede taken (operationele sturing en operationeel toezicht);

• Het behoud en ontwikkeling van kennis op het gebied van plantgezondheid.

De PD realiseert deze beleidsdoelen door:

• Advisering, vertegenwoordiging en beleidsimplementatie op gebied van fytosanitair en natuurbeleid in opdracht van LNV;

• Kennis- en methodeontwikkeling binnen het werkveld plantgezondheid;

• Uitvoering van wettelijke taken (o.a. inspecties, certificaten, operationeel toezicht, diagnoses en beschikkingen);

• Kaderstellend referentielaboratorium op het gebied van fytosanitaire diagnostiek.

Begroting van baten en lasten voor het jaar 2008

Bedragen x € 1 000
 2006200720082009201020112012
Baten       
Opbrengst moederdepartement20 17819 29414 95514 82914 57214 05614 056
Opbrengst overige departementen       
Opbrengst derden14 4938 2612 1462 1462 1462 1462 146
Rentebaten130605050505050
Buitengewone baten311600000
Exploitatiebijdrage0000000
Totale baten35 11227 62117 15117 02516 76816 25216 252
        
Lasten       
Apparaatskosten       
* personele kosten19 45016 9098 7198 5848 4488 1748 174
* materiële kosten14 2239 6007 6127 5767 4557 2137 213
Rentelasten140120120165165165165
Afschrijvingskosten       
* materieel657684400400400400400
* immaterieel443300300300300300300
Dotaties voorzieningen184000000
Buitengewone lasten15800000
Totale lasten35 11227 62117 15117 02516 76816 25216 252
        
Saldo van baten en lasten0000000

Baten

Opbrengst moederdepartement

De opbrengst van het moederdepartement betreft een vergoeding voor onder andere de uitvoering van wettelijke taken, advies, vertegenwoordiging, beleidsimplementatie en kennis en methodeontwikkeling.

Omschrijvingen (x € 1 000)Bedragen
Inspecties2 724
Audits605
Diagnoses en adviezen3 479
Beschikkingen757
Implementatie3 783
Adviezen derde en overige overheden1 791
Kennis1 816
Totaal14 955

Vanaf 2009 zal de totaal opbrengst afnemen met het bedrag van de handhavingsinpecties en toenemen met een bijdrage voor huisvesting.

Opbrengst derden

De opbrengst derden heeft betrekking op uitvoering van wettelijke taken en opdrachten derden en bedraagt € 2,1 mln.

Omschrijvingen (x € 1 000)Bedragen
Inspecties384
Audits215
Diagnoses en adviezen330
Beschikkingen295
Adviezen derden en overige overheden562
Kennis360
Totaal2 146

Lasten

Personele kosten

De personeelskosten zijn gebaseerd op een formatie van 176,5 fte in 2008 en de jaren daarna op 174,5 fte. Dit in verband met de afloop van formatie voor Team Transport en Toezicht. De gemiddelde kosten per fte ambtelijk personeel bedragen € 49 400. De personele kosten voor 2008 bedragen € 8,7 mln.

Materiële kosten

De materiële kosten bedragen voor 2008 € 7,6 mln. Deze kosten bestaan onder andere uit de huisvestingskosten (huur RGD, onderhoud, gas, water en licht, (circa 36%)) en het onderhoud aan ICT-systemen (circa 20%).

Rentelasten

De rentelasten hebben met name betrekking op de leningen waarop de Regeling leen- en depositofaciliteit van toepassing is. De rentepercentages zijn afhankelijk van de looptijd van de leningen en varieert van 2,52% tot 5,55%.

Afschrijvingskosten

De afschrijvingskosten zijn uitgesplitst naar materiële en immateriële afschrijvingen. De gehanteerde afschrijvingstermijn voor automatiseringsapparatuur en datacommunicatie bedraagt 3 jaar. De gebruikte afschrijvingstermijn voor investeringen in inventaris, installaties laboratorium en telecommunicatie is 5 jaar en afschrijvingen op inventaris is 10 jaar.

Dotaties aan voorzieningen

Er vindt geen dotatie aan de voorzieningen voor assurantie eigen risico en dubieuze debiteuren plaats.

Saldo van baten en lasten

Het saldo van baten en lasten is € 0.

Kasstroomoverzicht 2008

Bedragen x € 1 000
  2006200720082009201020112012
1. Rekeningcourant RHB 1 januari (incl. deposito)8924 6654 4693 7492 8281 907986
2.Totaal operationele kasstroom5 5341 00428079797979
3a. -/-totaal investeringen– 1 377– 2 000– 1 000– 1 000– 1 000– 1 000– 1 000
3b. +totaal boekwaarde desinvesteringen0000000
3.Totaal investeringskasstroom– 1 377– 2 000– 1 000– 1 000– 1 000– 1 000– 1 000
4a. -/-eenmalige uitkering aan moederdepartement0000000
4b. +eenmalige storting door moederdepartement0000000
4c. -/-aflossingen op leningen– 1 184– 1 200– 1 000– 1 0001 000– 1 000– 1 000
4d. +beroep op leenfaciliteit8002 0001 0001 0001 0001 0001 000
4.Totaal financieringskasstroom– 38480000000
5.Rekeningcourant RHB 31 december (incl. deposito) (=1+2+3+4) (maximale roodstand 0,5 mln.euro)4 6654 4693 7492 8281 90798665

Toelichting

De investeringen hebben betrekking op het ontwikkelen en aanpassen van hardware, zodat onder andere wordt voldaan aan de uitkomsten van de instellingseisen baten-lastendiensten.

Prestaties

In uren
 20072008
Inspecties28 49027 456
Audits8 4185 192
Diagnoses23 95831 825
Beschikkingen6 4756 490
Implementatie39 88635 180
Advies34 05919 710
Kennis24 99417 681

Doelmatigheidsgegevens

In overleg met opdrachtgevers en eigenaar zijn een aantal prestatiegegevens op het gebied van doelmatigheid en doeltreffendheid afgesproken. Het meerjarenbeeld van de doelmatigheidsindicatoren geeft aan in hoeverre de dienst erin slaagt een zekere mate van doelmatigheid te realiseren. Hierbij is het van belang de indicatoren in hun onderlinge samenhang te bezien.

Beheersingsindicatoren

 200620072008
1. Bezetting90%100%100%
2. Productiviteit PD47%60%52%
3. Facturabiliteit PDPm90%92%
4. Facturabiliteit PD80%80%90%
5. Verzuimpercentage5,41%< 4,7%< 4,5%
6. Meldingsfrequentie1,49< 1,5< 1,5
7. Verzuimduur12,63%< 15,04< 13
8. Aantal P4 gesprekken90%100%100%

1. Bezetting = Aanwezig # fte totaal PD, vast en inhuur. De bezetting wordt bepaald door het aantal fte vast personeel, fte ingehuurd personeel en fte consultants.

2. Productiviteit = Totale uren organisatie minus niet productieve uren organisatie/totale uren organisatie.

3. Facturabiliteit = Totale declarabele uren product/totale uren product.

4. Verhouding vast-inhuur = Percentage vaste medewerkers ten opzichte van ingehuurde medewerkers.

5. Verzuimpercentage = Het «ziekteverzuimpercentage» is het aantal verzuimde kalenderdagen (inclusief weekenden) in de observatieperiode enerzijds, gedeeld door de personeelsomvang vermenigvuldigd met het aantal kalenderdagen in de periode anderzijds.

6. Meldingsfrequentie = De «meldingsfrequentie» geeft het totaal aantal in de observatieperiode aangevangen verzuimgevallen weer ten opzichte van het gemiddeld aantal personeelsleden.

7. Verzuimduur = De «gemiddelde ziekteverzuimduur» geeft het totaal aantal dagen weer dat medewerkers in een bepaalde periode per ziekmelding gemiddeld hebben verzuimd. Het gemiddelde verzuimd uur in een periode is gelijk aan de som van verzuimde uren van de verzuimgevallen die in de periode geëindigd zijn, gedeeld door het aantal van deze gevallen. Het betreft het 12 maands gemiddelde uit Emplaza.

8. Aantal P4 gesprekken = aantal geregistreerde P4 gesprekken met medewerkers in vaste of tijdelijke dienst per afdeling en PD totaal.

Doeltreffendheid

De doeltreffendheid van de indicatoren blijkt uit de meerjarencijfers en door de indicatoren in hun onderlinge samenhang te bekijken.

Fytosanitaire indicatoren

 200620072008
1. Weren0,87%0,88%0,88%
2. Monitoren0,64%1%1%
3. Vrijwaren0,01%1%1%
4. Notificaties (inkomend)0,61%1%1%
5. Aantal Quick scans617676
6. Aantal PRA’s455

1. Weren = Aantal Q-vondsten bij weren/aantal zendingsinspecties weren x 100%.

2. Monitoren = Aantal Q-vondsten bij monitoren/aantal bedrijfsen perceelinspecties monitoring x 100%.

3. Vrijwaren = Aantal Q-vondsten bij vrijwaren/aantal zendingsinspecties vrijwaren x 100%.

4. Notificaties = Aantal zendingen afgekeurd door landen/aantal zendingen naar landen x 100%.

5. Aantal Quickscans = Aantal uitgevoerde Quickscans.

6. Aantal PRA’s = aantal uitgevoerde Pest Risk Analysis.

7. Tijdigheid opgelegde maatregel = Tijd tussen vastgestelde diagnose en opleggen (=wegsturen naar betrokken team of direct naar lijdend voorwerp) standaardmaatregel.

N.B. Voor een nadere analyse van de status van het fytosanitair systeem in Nederland wordt verwezen naar het rapport fytosanitaire signalering dat in het voorjaar van 2007 is opgeleverd.

Kennis

 200620072008
1. Expertbijdragen274150150
2. Publicaties562525
3. Eliminatiescenario’s223434
4. Diagnostische protocollen362323

1. Expert bijdragen = # bijdragen aan vastgestelde expertgroepen.

2. Publicaties = # publicaties + voordrachten in/aan vastgestelde lijst vakbladen/congresssen en fora.

3. Eliminatiescenario’s = Aantal eliminatiescenario’s t/m jaar X.

4. Diagnostische protocollen = Aantal diagnostische protocollen jaar X.

Kwaliteit

Klanttevredenheid

 200620072008
1. Bezwaar161616
2. Klachten1388
3. Klanttevredenheid/Klachten product advies5> 3,5> 3,5
4. Doorlooptijd   
a. Doorlooptijd inspecties74PmPm
b. Doorlooptijd diagnoses NvtNvt
c. Doorlooptijd notificatiesNvt55

1. Bezwaar = Het cumulatief aantal schriftelijk ingediende klachten tegen een beschikking (o.a. een factuur).

2. Klachten = Het cumulatief aantal schriftelijk ingediende klachten.

3. Klanttevredenheid/klachten product advies = aantal ontvangen klachten per product (inspecties, audits, diagnoses), aantal juridische procedures (beschikkingen).

4. Doorlooptijd:

a Inspecties = Tijd geplande aanvang inspectie minus feitelijke aanvangstijd

b Diagnoses = In 2006: aantal afgehandelde diagnoses

c Notificaties (werkdagen) = Het gemiddelde aantal werkdagen tussen diagnose van een Q-vondst en het uitsturen van een notificatie naar het exporterende land.

Voedsel en Waren Autoriteit (VWA)

Profiel

De Voedsel en Waren Autoriteit (VWA) werkt aan veilig en gezond voedsel, veilige producten en gezonde dieren. Daartoe brengt de VWA risico’s in beeld, beoordeelt ze, communiceert erover met, en maakt ze beheersbaar in de samenleving.

De VWA draagt bij aan het beheersen en verminderen van gezondheids- en veiligheidsrisico’s. Hiertoe bewaakt de VWA de veiligheid van voedsel, consumentenartikelen en diergezondheid in de hele productie- en handelsketen.

De VWA wil haar missie realiseren door het uitoefenen van drie kerntaken, die samen de strategische driehoek vormen:

Toezicht op naleving van wet- en regelgeving op het gebied van voedsel, waren, diergezondheid en dierenwelzijn;

Risicobeoordeling en onderzoek: het signaleren en analyseren van (mogelijke) bedreigingen en het uitvoeren van wetenschappelijke risicobeoordeling;

Risicocommunicatie: het communiceren over risico’s en het beheersen en verminderen daarvan op basis van betrouwbare informatie.

De VWA ontvangt een bijdrage van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (beleidsartikel 21 en 25) en het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (beleidsartikel 22).

Begroting van baten en lasten voor het jaar 2008

Bedragen x € 1 000
 2006200720082009201020112012
Baten       
Opbrengst moederdepartement43 94042 85028 42118 11117 06514 06214 062
Opbrengst overige departementen80 36774 91974 00172 51269 55263 63163 631
Opbrengst Diergezondheidsfonds  500500500500500
Opbrengst derden44 53747 52756 62556 21355 80555 80555 805
Rentebaten118      
Buitengewone baten329      
Exploitatiebijdrage       
Totale baten169 291165 296159 547147 336142 922133 998133 998
        
Lasten       
Apparaatskosten160 970154 546150 097136 050131 371122 624122 469
* personele kosten105 946101 40797 88190 74887 48379 06578 919
* materiele kosten55 02453 13952 21645 30243 88843 55943 550
Rentelasten9331 1501 1501 1701 078823887
Afschrijvingskosten6 6038 3008 30010 11610 47310 55110 642
* materieel5 7238 3008 3007 1637 3657 5517 642
* immaterieel880  2 9533 1083 0003 000
Dotaties voorzieningen433800     
Reorganisatiekosten 500     
Buitengewone lasten508      
Totale lasten169 447165 296159 547147 336142 922133 998133 998
        
Saldo van baten en lasten– 156      

Toelichting

Eind 2006 openbaarde zich een omvangrijk structureel tekort op de VWA begroting. Dit tekort was ontstaan door een krimp op de (veterinaire) markt, een kostprijsstijging en uitstel van de invoering van een kostendekkend tariefstelsel.

Daarboven is aan de VWA ook een efficiency-taakstelling uit hoofde van het Coalitieakkoord opgelegd. Vanuit de maatschappelijke noodzaak om de toekomst en positie van de VWA voor de lange termijn veilig te stellen wordt een aantal maatregelen in gang gezet om de VWA te versterken tot een moderne en toekomstbestendige dienst, die (inter)nationaal een gezaghebbende en vertrouwenwekkende positie heeft en op pro-actieve en risicogebaseerde wijze slagvaardig en flexibel invulling geeft aan het toezicht en beschikt over een goed getrainde crisisorganisatie.

Voorgesteld maatregelenpakket:

Efficiency

Om de kosten van de VWA te verlagen is recent een plan tot organisatieverandering opgesteld. Dit plan bevat een breed scala van maatregelen, namelijk:

• de VWA gaat haar laboratoria concentreren;

• de VWA gaat haar organisatie afslanken door centralisatie van de bedrijfsvoering m.b.t. ICT,

vereenvoudiging van het tariefstelsel zal ertoe leiden dat hiervoor minder personele inzet nodig zal zijn;

• verminderen FTE management en staf;

• fusie met PD en AID.

Andere inrichting/tweedelijns toezicht

De ambitie voor de lange termijn is om de VWA te laten ontwikkelen naar een organisatie die zich grotendeels toelegt op tweedelijns toezicht en toezicht op controle. De verantwoordelijkheid voor eerstelijns toezicht ligt dan hoofdzakelijk bij het bedrijfsleven. Deze transitie zal in de periode tot 2011 niet geheel kunnen worden afgerond. Waar echter in deze periode goede mogelijkheden zijn, zullen deze worden uitgewerkt. Als voorbeeld kunnen worden genoemd:

• zelfcontrolesystemen voedselveiligheid (kansen in zuivel, eiersector, ketens in de horeca, gebruik hygiënecodes);

• systeemtoezicht productveiligheid;

• overdracht bevoegdheden Drank- en Horecawet naar gemeenten;

• toezicht op controle diervoeders en dierlijke bijproducten (welke retribueerbaar worden) en mogelijk optimaliseringsslagen in bestaande systemen binnen de vleessector.

Aanpassen roodvleesconvenant

Inmiddels is duidelijk dat aannames die ten grondslag lagen aan de afspraken uit 2004 in de praktijk op onderdelen anders uitpakken. Ik wil de gelegenheid te baat nemen om ook dit (financieel) recht te trekken. Dit betreft de slachterijen van runderen, varkens, schapen, geiten, paarden en kalveren.

Kostendekkende tarieven

De afgelopen jaren is een aanzienlijk gat ontstaan tussen de werkelijke kosten en de tarieven die daarvoor in rekening worden gebracht bij het bedrijfsleven (gemiddeld 26%). Invoering van kostendekkende tarieven voor alle sectoren, inclusief de roodvleessector, zal resulteren in een toename van de inkomsten.

Tarifering herinspecties

Vanuit de Europese Unie is een nieuwe verordening van kracht waardoor aanvullende controles betaald moeten worden door de afnemer.

Als gevolg van de voorgestelde maatregelen:

• is de VWA ten opzichte van 2007 met ca. 1/3 in omvang afgenomen en zijn de kosten van de VWA afgenomen van ca. € 160 mln naar ca. € 120 mln in 2015;

• resulteert de transitie naar tweedelijns toezicht in een belangrijke afname van de inspectielast voor het bedrijfsleven;

• betaalt het bedrijfsleven voor het eerstelijns toezicht de kostendekkende prijs.

Baten

Opbrengst moederdepartement

De opbrengst moederdepartement ad € 28,4 mln. bestaat uit de middelen die LNV beschikbaar stelt voor de uitvoering van specifieke werkzaamheden zoals inspecties van diervoeder- en vleesverwerkende bedrijven, monsteronderzoeken, keuringen, en de ontwikkeling van toezichtarrangementen en risicocommunicatie. Tevens wordt een bedrag beschikbaar gesteld voor o.a. dierwelzijn en ter dekking van transitiekosten van de overdracht bandkeuring roodvlees.

Verder wordt een aanvullende bijdrage ad € 10 mln. ontvangen ter dekking van de kosten die op grond van het convenant inzake de overdracht van de bandkeuring roodvlees niet aan het bedrijfsleven in rekening wordt gebracht (de maximering roodvlees), het verschil tussen de kostprijs en de bij derden in rekening te brengen tarieven en ter dekking van de inzet van tijdelijk personeel vaktechnische administratie.

Voor de opbrengsten is rekening gehouden met een taakstelling van € 0,5 mln. voor 2008.

De taakstellingen voor 2009 t/m 2011 uit het coalitie-akkoord zijn eveneens in de begroting opgenomen.

Opbrengst overige departementen

De post opbrengsten overige departementen ad € 74,0 mln. heeft volledig betrekking op de bijdragen van het ministerie van VWS voor de uitvoering van keuringen, monsters, inspecties, bestuurlijke boeten, productmanagement en risicocommunicatie. De bijdrage is inclusief de middelen ad € 7,1 mln. voor o.a. onderzoek door het RIVM en Bureau Risicobeoordeling (BuR).

Voor de opbrengsten overige departementen is rekening gehouden met een verwachte taakstelling van € 1,5 mln. voor 2008.

De taakstellingen voor 2009 t/m 2011 uit het coalitieakkoord zijn eveneens in de begroting opgenomen.

Opbrengst DierGezondheidsfonds

De post opbrengst Diergezondheidsfonds heeft betrekking inkomsten die gepaard gaan met de dierziektebestrijding door de VWA. De afgelopen jaren is er sprake van een reguliere inzet van de VWA bij de bestrijding van onder andere vogelpest en de blue tongue. Deze worden begroot op € 0,5 mln.

Opbrengst derden

De opbrengsten derden bestaan vooral uit de retributie-inkomsten die bij het bedrijfsleven voor keuringen en inspecties in rekening worden gebracht. De opbrengsten derden zijn geraamd op een bedrag ca. € 54 mln.

De overige baten worden geraamd op een bedrag ca. € 2 mln. Dit betreft o.m. opbrengsten van derden voor het verstrekken van certificaten en opbrengsten uit EU tenders.

Rentebaten

Gezien het feit dat vanaf 2008 de VWA de voorschotten van het moederdepartement maandelijks ontvangt en de uitgaven daarmee gelijke tred houden, is geen rekening gehouden met rentebaten.

Lasten

Personele kosten

De personele lasten bestaan uit salarissen, sociale lasten, opleidingskosten en overige direct aan het personeel gerelateerde kosten van 1577 fte ambtelijk personeel. Hierbij is rekening gehouden met de te realiseren uitstroom boventalligheid van ca. 70 fte in de Teams Levensmiddelenproducten (TLP) ultimo 2007. De totale personeelskosten bedragen ca. € 98 mln (inclusief loonstijging 2007 volgens CAO 2007–2010). De kosten zijn tevens inclusief inhuur derden, practitioners en uitzendkrachten. De meerjarige daling van personele kosten is o.a. het gevolg van een daling met 400 fte ambtelijk personeel ultimo 2011.

Materiële kosten

De materiële kosten bedragen in totaal € 52,2 mln. In deze kosten is rekening gehouden met een bedrag van ca. € 10 mln. voor ICT. Daarnaast bevat deze post voor ca. € 7 mln. aan uitbesteed onderzoek bij het RIVM en € 9 mln. reisen verblijfkosten. De kosten voor huisvesting die in dit bedrag zijn opgenomen worden geraamd op € 13 mln. De overige kosten bestaan o.a. uit bureau-, specifieke en overige bedrijfskosten. De meerjarige daling van de materiële kosten is het gevolg van de daling van de fte’s.

Rentelasten

De rentekosten ad € 1,15 mln. zijn gebaseerd op de uitstaande leningen en de verwachte investeringen gespecificeerd naar looptijd. De rente op lopende leningen varieert van ca. 2,52% tot 5,55%

Afschrijvingskosten

De afschrijvingskosten van materiële en immateriële activa zijn het gevolg van investeringen in vaste activa. Gebouwen (verbouwingen) worden afgeschreven in 10 jaar, Laboratoriumapparatuur en inventaris in 7 jaar, auto’s in 5 jaar, automatiseringsapparatuur, software, systeemontwikkeling en kantoorapparatuur (ondersteuning lab) in 3 jaar. De afschrijvingskosten stijgen vanwege het grotere aandeel van investeringen met een kortere afschrijvingstermijn.

Dotaties aan voorzieningen

De dotatie aan voorzieningen heeft betrekking op de voorziening dubieuze debiteuren. Deze voorziening is tevens ter dekking van het debiteurenrisico dat de VWA draagt voor de diensten die door stichting Merita (KDS) als gevolg van de overdracht van de bandkeuring roodvlees geleverd worden aan derden.

Buitengewone lasten

Dit betreft reorganisatiekosten door de samenvoeging van de werkmaatschappijen VWA/KvW, VWA/RVV en VWA/CE bij de oprichting van de VWA.

Saldo van baten en lasten

Het saldo komt uit op nul.

Kasstroomoverzicht 2008

Bedragen x € 1 000
  2006200720082009201020112012
1.Rekeningcourant RHB 1 januari (incl. deposito)137– 712 7294 0224 8075 2355 503
2.Totaal operationele kasstroom3 3128 3008 30010 11610 47310 55010 642
2a. -/-totaal investeringen– 6 170– 9 380– 9 730– 7 730– 7 730– 9 730– 9 730
2b. +totaal boekwaarde desinvesteringen0000000
3.Totaal investeringskasstroom– 6 170– 9 380– 9 730– 7 730– 7 730– 9 730– 9 730
3a. -/-eenmalige uitkering aan moederdepartement0000000
3b. +eenmalige storting door moederdepartement2 217000000
3c. -/-aflossingen op leningen– 5 628– 5 500– 7 207– 9 531– 10 245– 10 483– 10 415
3d. +beroep op leenfaciliteit6 0619 3809 7307 7307 7309 7309 730
4.Totaal financieringskasstroom2 6503 8802 723– 1 601– 2 315– 553– 485
5. Rekeningcourant RHB 31 december (incl. deposito) (=1+2+3+4) (maximale roodstand 0,5 mln.euro)– 712 7294 0224 8075 2355 5035 930

Toelichting

De operationele kasstroom bestaat uit het saldo baten en lasten, de afschrijvingen en de mutaties werkkapitaal. De investeringen bestaan uit labapparatuur (€ 2,5 mln.), dienstauto’s (€ 2 mln.), inventaris (€ 0,2 mln.) en ICT gerelateerde uitgaven(€ 5 mln.). Voor de financiering van de investeringen zal een beroep gedaan worden op de leenfaciliteit.

Kerncijfers

Inspecties en keuringsuren

Monster onderzoek20082007
 Aantal urenAantal uren
Voedselveiligheid250 000260 905
Productveiligheid45 00050 430
Drank, horeca, tabak62 00069 291
Overige inspecties172 000178 000
   
(netto) keuringsuren253 000253 000

Bestuurlijke boetes

De afdeling Bestuurlijke Boetes van de VWA is in opdracht van de minister van VWS de uitvoerder van het handhavingsinstrument «bestuurlijke boetes». Bij overtredingen van de Warenwet, de Tabakswet en – sinds 2005 – de Drank- en Horecawet wordt via deze weg een boete opgelegd. De afdeling maakt op basis van de door controleambtenaren opgemaakte boeterapporten beschikkingen op en voert verweer bij bezwaar- en beroepsprocedures.

Aantal boetebeschikkingen per wet200820072006
Warenwet4 2004 2504 566
Tabakswet200230245
Drank- en Horecawet400420448
Aantal bezwaren en beroepen200820072006
Bezwaren500550520
Beroepen10080196
Hoger beroep404041

Extern gerichte indicatoren

Telefonische bereikbaarheid van de VWA

Ten aanzien van de bereikbaarheid van het melden van klachten in het kader van product- en voedselveiligheid (meldkamer) is het beleid van de VWA een bereikbaarheid van 24 uur per dag, 7 dagen per week. Voor de bereikbaarheid van de regiokantoren ten behoeve van het aanvragen van keuringen is het beleid om bereikbaar te zijn tijdens kantooruren. De kantooruren voor de VWA zijn van 8.00 uur tot 17.00 uur van maandag tot en met vrijdag behalve op nationale feestdagen.

Klachten over het handelen VWA

Deze indicator heeft betrekking op de uitvoering van het beleid door de VWA medewerkers (inclusief facturering VWA). Het beleid zelf is vastgesteld door de beide opdrachtgevers, de ministeries van LNV en VWS. In onderstaande tabel staat het relatieve belang ervan weergegeven in %. Dit percentage is berekend door het aantal klachten te delen door het aantal inspecties respectievelijk monsteranalyses en – voor de keuring – door het aantal uren.

WerkzaamhedenStreefwaarde 2008Streefwaarde 2007
 %%
Inspecties0,070,07
Monsteranalyses0,060,06
Keuringen0,020,02

Afhandelsnelheid informatieverzoeken en klachten/incidentmeldingen

Het streven is dat de informatieverzoeken en klachten/incidentmeldingen die bij de meldkamer van de VWA binnenkomen binnen 6 weken worden afgehandeld. Voor een deel van deze verzoeken kan de behandeltermijn van 6 weken vaak niet worden gehaald, omdat het handhavingstraject langer is.

 Streefwaarde 2008Streefwaarde 2007Realisatie 2006
Totale hoeveelheid verzoeken en klachten/meldingen40 00040 00035 339
waarvan klachten over voedsel, producten en dieren6 5006 5005 082
percentage behandeling verzoeken, klachten/meldingen < 6 weken90%90%9%

Bekendheid

Met betrekking tot de naamsbekendheid van de VWA wordt een onderscheid gemaakt tussen spontane en geholpen naamsbekendheid. Op middellange termijn wordt gestreefd naar een spontane naamsbekendheid van 25% en van een geholpen naamsbekendheid van 50%.

 Streefwaarde 2008Streefwaarde 2007
Spontaan15%10%
Geholpen50%50%

Gevoel van product- en voedselveiligheid

Algemene doelstelling is dat het gevoel van veiligheid niet achteruit gaat. De indicator voedselveiligheid heeft betrekking op het vertrouwen van de consument in de veiligheid van voedingsmiddelen (consumentenmonitor). De indicator heeft een schaal van 1 (helemaal niet mee eens) tot 5 (helemaal mee eens). De VWA meet de onderstaande drie stellingen. M.b.t. productveiligheid zal is in 2007 gestart met de meting van het consumentenvertrouwen.

VoedselveiligheidStreefwaarde2008Streefwaarde 2007Realisatie 2006
Voedingsmiddelen worden steeds veiliger3,43,43,41
Ik maak me zorgen over de veiligheid van voedingsmiddelen2,72,72,72
Ik voel me onbehaaglijk over de veiligheid van voedingsmiddelen2,52,52,55

5. VERDIEPINGSBIJLAGE

Beleidsartikel 21 Duurzaam ondernemen

A. Opbouw uitgaven beleidsartikel x (€ 1 000)
 200720082009201020112012
Stand ontwerpbegroting 2007301 572269 080253 784211 068202 667 
Mutatie NvW 2007      
Mutatie amendement 2007– 2 100     
Mutatie 1e suppletore begroting 20071 535– 2 871– 4 160– 82– 76 
Nieuwe mutaties      
1. Intensiveringen Coalitieakkoord 20 00020 00020 00020 000 
2. MIA Glastuinbouw 12 00012 00012 000  
3. Cliënt export5 0001 600    
4. Nitraat1 888     
5. Intertemporele compensatie energiegelden– 34 0003 00011 50015 0002 500 
6. EU-cofinanciering– 4 671– 3 650– 2 400– 2 400– 2 400 
7. Subsidietaakstelling – 363– 730– 1 454– 1 454 
8. Efficiencytaakstelling – 2 191– 4 389– 8 776– 17 551 
9. Loon- en prijsbijstelling3 4953 0873 0123 0102 998 
10. Huisvesting 4 2214 2225 0215 021 
11. Overige1 730– 1 946– 2 328– 1 345– 1 918 
Stand ontwerpbegroting 2008274 449301 967290 511252 042209 787199 288

Toelichting

1. Intensiveringen Coalitieakkoord

Vanuit het Coalitieakkoord (tranche 2008) worden extra middelen beschikbaar gesteld ten behoeve van de intensivering voor het Borgstellingsfonds (€ 2 mln) OD 21.11, Ontwikkeling en stimulering dierenwelzijn (€ 4 mln) OD 21.12, Handhaving dierenwelzijn (€ 2 mln) OD 21.22, de ontwikkeling van pilots voor multifunctionele landbouw (€ 2 mln) en de regeling Marktintroductie Energie-innovatie (€ 10 mln) OD 21.13.

2. Milieu-investeringsaftrek (MIA) Glastuinbouw

In het voorjaar van 2007 heeft het kabinet besloten om het gedeelte van de verhoging van de MIA voor de glastuinbouw om te zetten naar directe steun in de vorm van subsidie-uitgaven ter stimulering van de energietransitie in de glastuinbouw. Daarom wordt voor de periode 2008–2010 in totaal € 36 mln aan de meerjarenbegroting toegevoegd voor energiebesparingen in de glastuinbouwsector.

3. CLIENT-export

De verplichting en uitgaven voor het onderdeel ICT beleidsprogramma’s worden in 2007 met € 5 mln. en in 2008 met € 1,6 mln. opgehoogd voor de uitvoering van het programma CLIENT-export.

4. Nitraat

In verband met de uitfinanciering van het oude mestbeleid vindt een eenmalige verhoging van de uitgaven voor de nitraatgelden plaats. Dit wordt gecompenseerd door middel van een desaldering waarbij de hogere ontvangsten uit het O&S-fonds afkomstig zijn.

5. Intertemporele compensatie energiegelden

LNV heeft voor de periode 2007–2009 jaarlijks €35 mln ter beschikking gekregen voor energieregelingen. Inmiddels heeft LNV een aantal regelingen, zoals de regeling Marktintroductie Energie-innovaties (MEI) en de Investeringsregeling Energiebeleid (IRE) opengesteld. Daarnaast heeft LNV ruim € 23 mln. beschikbaar voor innovatieve, energie besparende maatregelen. Het instrumentarium voor het versnelde doorvoeren van innovatie en energiebesparende maatregelen is in 2007 grotendeels ontwikkeld. Rekening houdend met de openstelling, planning en financiering van de maatregelen zal de daadwerkelijke financiering van de maatregelen naar verwachting vanaf 2008 op gang komen. De intertemporele compensatie stelt het budget gelijk aan de huidige financieringsprognose.

6. EU-cofinanciering

Vanaf 2007 worden de EU-ontvangsten in het kader van het Plattelandsontwikkelingsprogramma (POP-2) buiten begrotingsverband gebracht. Als gevolg hiervan vinden correcties plaats op de uitgaven en ontvangsten binnen begrotingsverband. De desalderingen (lagere uitgaven en ontvangsten) zijn een gevolg van deze maatregel.

7/8/9/10. Subsidie- en efficiencytaakstelling, loon- en prijsbijstelling, huisvesting

Deze mutaties worden toegelicht bij artikel 28.

B. Opbouw ontvangsten beleidsartikel x (€ 1 000)
 200720082009201020112012
Stand ontwerpbegroting 200716 93813 71911 70411 0699 369 
Mutatie NvW 2007      
Mutatie amendement 2007      
Mutatie 1e suppletore begroting 2007719– 200– 200– 200– 200 
Nieuwe mutaties      
1. RBV5 200     
2. Nitraat1 888     
3. EU-cofinanciering– 4 671– 3 650– 2 400– 2 400– 2 400 
4. Overige1 000     
Stand ontwerpbegroting 200821 0749 8699 1048 4696 7696 769

Toelichting

1. Regeling Beëindiging Veehouderij-takken

LNV heeft voor de Regeling Beëindiging Veehouderij-takken (RBV) middelen voorgefinancierd aan provincies. De ontvangsten zijn het gevolg van de terugbetaling door de provincies.

2. Nitraat

Deze mutatie wordt toegelicht onder punt 3 bij de uitgaven.

3. EU-cofinanciering

Deze mutatie wordt toegelicht onder punt 1 bij de uitgaven.

Beleidsartikel 22 Agrarische ruimte

A. Opbouw uitgaven beleidsartikel x (€ 1 000)
 200720082009201020112012
Stand ontwerpbegroting 200731 44444 57450 25634 33233 974 
Mutatie NvW 2007      
Mutatie amendement 2007      
Mutatie 1e suppletore begroting 2007– 100– 2 567– 6 2493 407– 1 076 
Nieuwe mutaties      
1. Duurzaam ondernemenILG 6591 0212 0702 070 
2. Stidug-projecten3 600     
3. Loon- en prijsbijstelling237247240239216 
4. Efficiencytaakstelling – 35– 69– 140– 278 
Stand ontwerpbegroting 200835 18142 87845 19939 90834 90634 985

Toelichting

1. Duurzaam ondernemen ILG

Het ministerie van VROM levert middels een jaarlijkse betaling een bijdrage aan duurzaam ondernemen. Tegenover deze meeruitgaven staan hogere ontvangsten van dezelfde omvang. Deze bijdrage maakt deel uit van het ILG.

2. Stidug-projecten

De regeling Stimuleringsregeling Duurzame Glastuinbouwgebieden (Stidug) is afgerond. In 2007 wordt voor het project Berlikum € 3,6 mln beschikbaar gesteld. De nieuwe Stidug projecten worden via het ILG gefinancierd (zie beleidsartikel 22).

3/4. Loon- en prijsbijstelling

Deze mutaties worden toegelicht bij artikel 28.

B. Opbouw ontvangsten beleidsartikel x (€ 1 000)
 200720082009201020112012
Stand ontwerpbegroting 200745 91142 16142 16142 16142 161 
Mutatie NvW 2007      
Mutatie amendement 2007      
Mutatie 1e suppletore begroting 2007      
Nieuwe mutaties      
1. Duurzaam ondernemenILG 6591 0212 0702 070 
Stand ontwerpbegroting 200845 91142 82043 18244 23144 23144 231

Toelichting

1. Duurzaam ondernemen ILG

Deze mutatie is toegelicht onder punt 1 bij de uitgaven.

Beleidsartikel 23 Natuur

A. Opbouw uitgaven beleidsartikel x (€ 1 000)
 200720082009201020112012
Stand ontwerpbegroting 2007448 760466 705461 874468 458442 017 
Mutatie amendement 20075 000     
Mutatie 1e suppletore begroting 200743 56529 12731 48924 35023 283 
Nieuwe mutaties      
1. Milieukwaliteit EHS/bufferzones1 1815 1257 81413 76117 359 
2. Project Mainport Rotterdam4 1222 0612 0612 0612 061 
3. Gegevensautoriteit 6 0004 0002 0002 000 
4. Verlaging ILG-budget – 70 000    
5. Bijdrage Provincies ILG 70 000    
6. Huisvesting 3 5803 4713 5303 530 
7. Subsidietaakstelling – 2 643– 5 352– 10 713– 10 713 
8. Efficiencytaakstelling – 887– 1 774– 3 548– 7 098 
9. Loon- en prijsbijstelling5 0055 1985 3525 4625 311 
10. Overige4252 6632 3532 9413 076 
Stand ontwerpbegroting 2008508 058516 929511 288508 302480 826474 996

1 Milieukwaliteit EHS

De Ministeries van Verkeer en Waterstaat en VROM leveren een bijdrage ten behoeve van de milieukwaliteit van de EHS. Bovendien levert VROM een bijdrage ten behoeve van de aankoop van bufferzones in natuurgebieden en rond de steden. Deze bijdragen maken deel uit van het ILG. Tegenover deze meeruitgaven staan hogere ontvangsten van dezelfde omvang.

2 Project Mainport Rotterdam

Het Ministerie van VROM levert middels een budgetoverheveling een bijdrage ten behoeve van de aanleg van natuurgebieden in het kader van het Project Mainport Rotterdam.

3 Gegevensautoriteit

In de begroting 2007 is voor 2006 een verhoging opgenomen van € 20 mln ten behoeve van het opzetten van een Gegevensautoriteit Natuur. Dit bedrag is in 2006 niet tot betaling gekomen. In de Voorjaarsnota 2007 is hiervan voor 2007 € 6 mln opgenomen. De resterende € 14 mln wordt thans voor de periode 2008 t/m 2011 in de onderhavige begroting verwerkt.

4 en 5 Verlaging ILG-budget en Bijdrage Provincies ILG

In het bestuursakkoord tussen Rijk en provincies is overeengekomen dat de provincies voor € 70 mln bijdragen aan het ILG-budget in 2008. Er wijzigt hiermee echter niets in de verdeling van verantwoordelijkheden en bevoegdheden zoals die zijn vastgelegd in de Wet Inrichting Landelijk Gebied en de bestuursovereenkomsten. De bijdrage van de provincies is via een verhoging van het ontvangsten- en uitgavenkader met € 70 mln verwerkt. Gelijktijdig is € 70 mln. afgeroomd ten gunste van het generale beeld, volledig in lijn met coalitieakkoord. De bijdrage van de provincies betreft derhalve geen intensivering.

6 Huisvesting

Deze mutatie wordt toegelicht bij artikel 29 punt 1.

7/8/9 Subsidietaakstelling, Efficiencytaakstelling, Loon- en prijsbijstelling

Deze mutaties worden toegelicht bij artikel 28.

B. Opbouw ontvangsten beleidsartikel x (€ 1 000)
 200720082009201020112012
Stand ontwerpbegroting 20077 8899 8899 88910 8892 889 
Mutatie NvW 2007      
Mutatie amendement 2007      
Mutatie 1e suppletore begroting 20072 086     
Nieuwe mutaties      
1. Bijdrage Provincies ILG 70 000    
2. Mileukwaliteit EHS/bufferzones1 1815 1067 82613 77317 371 
3. Overige800800800800800 
Stand ontwerpbegroting 200811 95685 79518 51525 46221 06021 060

Toelichting

1. Bijdrage Provincies ILG

Deze mutatie wordt toegelicht bij punt 4 en 5 van de uitgaven.

2. Milieukwaliteit EHS/bufferzones

Deze mutatie wordt toegelicht bij punt 1 van de uitgaven.

Beleidsartikel 24 Landschap en recreatie

A. Opbouw uitgaven beleidsartikel x (€ 1 000)
 200720082009201020112012
Stand ontwerpbegroting 2007162 237144 781145 363144 392130 926 
Mutatie NvW 2007      
Mutatie amendement 2007      
Mutatie 1e suppletore begroting 200720 19715 74119 24617 253– 3 568 
Nieuwe mutaties      
1. Intensiveringen Coalitieakkoord 6 0006 0006 0006 000 
2. Bufferzones in natuurgebieden en Groen en de stad4 7264 9134 8804 8804 881 
3. Bijdrage Staatsbosbeheer 2 3002 3002 3002 300 
4. Huisvesting 4 0263 8753 7293 729 
5. Loon- en prijsbijstelling1 1471 1471 1511 1521 097 
6. Overige– 802– 1 215– 1 251– 1 851– 2 760 
Stand ontwerpbegroting 2008187 505177 693181 564177 855142 605142 909

Toelichting

1. Intensiveringen Coalitieakkoord

Vanuit het Coalitieakkoord (tranche 2008) worden extra middelen beschikbaar gesteld ten behoeve van de intensivering voor Beheer Groen en de stad (€ 2 mln) OD 24.13, Groene Partners (€ 2 mln) OD 24.13 en het versterken van netwerken op het gebied van veelzijdig platteland (€ 2 mln) OD 24.13.

2. Bufferzones in natuurgebieden en Groen en de stad

Het Ministerie van VROM levert, in het kader van het ILG, een bijdrage ten behoeve van de aankoop van bufferzones in natuurgebieden en groen en de stad.

3. Bijdrage Staatsbosbeheer (SBB)

De bijdrage aan SBB is structureel in overeenstemming gebracht met de opdrachtverlening SBB voor de komende jaren.

4. Huisvesting

Deze mutatie wordt toegelicht bij artikel 29 punt 1.

5. Loon- en prijsbijstelling

Deze mutatie wordt toegelicht bij artikel 28 punt 10.

B. Opbouw ontvangsten beleidsartikel x (€ 1 000)
 200720082009201020112012
Stand ontwerpbegroting 2007750750750750750 
Mutatie NvW 2007      
Mutatie amendement 2007      
Mutatie 1e suppletore begroting 200722 90022 90022 90022 900  
Nieuwe mutaties      
1. Bufferzones in natuurgebieden en groen en de stad4 7264 8794 9094 9094 910 
Stand ontwerpbegroting 200828 37628 52928 55928 5595 6605 660

Toelichting

1. Bufferzones in natuurgebieden en groen en de stad

Deze mutatie wordt toegelicht bij artikel 24 punt 2.

Beleidsartikel 25 Voedselkwaliteit en diergezondheid

A. Opbouw uitgaven beleidsartikel x (€ 1 000)
 200720082009201020112012
Stand ontwerpbegroting 200775 84770 93370 64170 64068 013 
Mutatie amendement 2007100     
Mutatie 1e suppletore begroting 200728 35510 024– 78– 3 178574 
Nieuwe mutaties      
1. Destructie1 10012 20016 000   
2. Varkensleveringen– 1 240– 2 040– 2 040– 2 040– 2 040 
3. Efficiencytaakstelling – 888– 1 773– 3 545– 7 088 
4. Loonbijstelling775750750750750 
5. Overige– 506– 307– 39– 1312 
Stand ontwerpbegroting 2008104 43190 67283 46162 61459 07359 073

1. Destructie

Het budget voor destructieuitgaven wordt voor 2007 t/m 2009 verhoogd. Hierdoor is voor de jaren 2007 en 2009 resp. € 11,2 mln., € 12,2 mln. en € 16 mln. beschikbaar voor destructie. Voor 2007 is reeds in de Voorjaarsnota een bijstelling verwerkt van € 11,1 mln. De extra middelen voor 2007 en 2008 worden gerealiseerd door een storting vanuit het Diergezondheidsfonds en worden gerealiseerd via de ontvangstenbegroting. Voor 2009 wordt € 16 mln. toegevoegd aan de LNV-begroting in het kader van de uitvoering van de motie Atsma. LNV neemt de inspanningsverplichting op zich om met ingang van 2010 de kosten van destructie van dierlijke kadavers alsmede de bewakings-en bestrijdingskosten van dierziekten onder het convenant Diergezondheidsfonds ten laste van het bedrijfsleven te brengen.

2. Varkensleveringen

De Regeling Varkensleveringen (RVL) is vanaf 2007 ingetrokken. Op grond van deze regeling werden varkenshouders schadeloos gesteld voor inkomstenderving als gevolg van beperkte vervoersmogelijkheden van varkens. Tegenover deze uitgaven stonden inkomsten van het bedrijfsleven. Als gevolg van het intrekken van de regeling worden zowel de uitgaven- als de ontvangstenraming verlaagd.

B. Opbouw ontvangsten beleidsartikel x (€ 1 000)
 200720082009201020112012
Stand ontwerpbegroting 200714 7705 9706 0706 0703 470 
Mutatie 1e suppletore begroting 2007– 2 783– 2 683– 2 783– 2 783– 183 
Nieuwe mutaties      
1. Destructie1 10012 200    
2. Varkensleveringen– 1 240– 2 040– 2 040– 2 040– 2 040 
3. Overige26     
Stand ontwerpbegroting 200811 87313 4471 2471 2471 2471 247

1/2. Destructie, Varkensleveringen

Deze mutaties zijn toegelicht bij punt 1 en 2 van de uitgaven.

Beleidsartikel 26 Kennis en innovatie

A. Opbouw uitgaven beleidsartikel x (€ 1 000)
 200720082009201020112012
Stand ontwerpbegroting 2007900 204892 938896 424895 914890 658 
Mutatie NvW 2007      
Mutatie amendement 2007– 3 000     
Mutatie 1e suppletore begroting 200722 69211 93513 5799 0756 545 
Nieuwe mutaties      
1. Loon- en prijsbijstelling18 52018 42818 50518 54418 531 
2. Subsidietaakstelling – 837– 1 673– 3 346– 3 346 
3. Efficiencytaakstelling – 329– 658– 1 314– 2 630 
4. Taakstelling MBO teldatum  – 7 000– 7 000– 7 000 
5. Overig2 082– 2 227– 1 819– 2 726– 5 426 
Stand ontwerpbegroting 2008940 498919 908917 358909 147897 332892 700
B. Opbouw ontvangsten beleidsartikel x (€ 1 000)
 200720082009201020112012
Stand ontwerpbegroting 200727 66220 54521 03019 14814 433 
Mutatie NvW 2007      
Mutatie amendement 2007      
Mutatie 1e suppletore begroting 200711 5073 5003 6003 6001 000 
Nieuwe mutaties      
1. Overig– 138373– 1 039– 3 352– 1 844 
Stand ontwerpbegroting 200839 03124 41823 59119 39613 5898 894

Toelichting

1. Loon- en prijsbijstelling

Deze mutaties worden toegelicht bij artikel 28.

2/3. Subsidie- en efficiencytaakstelling

Deze mutaties worden toegelicht bij artikel 28.

4. Taakstelling MBO teldatum

De taakstelling uit het Coalitieakkoord is naar rato van het aantal leerlingen BOL en BBL in het schooljaar 2007/2008 uit de Referentieraming 2006 verdeeld tussen OCW en LNV. Op basis hiervan vindt er een structurele ombuiging plaats op het onderwijsbudget. Voor LNV betekent dit een structurele verlaging van het onderwijsbudget met € 7,0 mln. vanaf 2009.

Beleidsartikel 27 Bodem, water en reconstructie zandgebieden

A. Opbouw uitgaven beleidsartikel x (€ 1 000)
 200720082009201020112012
Stand ontwerpbegroting 2007112 15299 702100 412108 42986 794 
Mutatie NvW 2007      
Mutatie amendement 2007      
Mutatie 1e suppletore begroting 2007– 22 263– 35 229– 37 452– 38 152– 33 051 
Nieuwe mutaties      
1. Water- en bodem-kwaliteit   8 8058 805 
2. Bodemsanering   16 81316 813 
3. ISV– 2 300     
4. Reconstructie– 5 000     
5. Overige9162– 38– 300– 594 
Stand ontwerpbegroting 200882 59864 63562 92295 59578 76784 879

Toelichting

1. Water- en bodem-kwaliteit

Het ministerie van V&W levert, in het kader van het ILG, een bijdrage ten behoeve van de verbetering van de water- en bodem-kwaliteit.

2. Bodemsanering

Het Ministerie van VROM levert, in het kader van het ILG, een bijdrage ten behoeve van de bodemsanering.

3. ISV

LNV levert een impulsbijdrage aan het Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing (ISV) van het ministerie van VROM in het kader van het programma Groene Partners. De bijdrage is bedoeld voor innovatieve projecten die de positieve effecten van groen voor belangrijke thema’s zichtbaar maken.

4. Reconstructie

De uitgaven reconstructie 2007 vallen lager uit dan geraamd. De meerjarige doorwerking zal worden bezien in de voorjaarsnota van 2008.

B. Opbouw ontvangsten beleidsartikel x (€ 1 000)
 200720082009201020112012
Stand ontwerpbegroting 200700000 
Mutatie NvW 2007      
Mutatie amendement 2007      
Mutatie 1e suppletore begroting 2007      
Nieuwe mutaties      
1. Water- en bodem-kwaliteit   8 8058 805 
2. Bodemsanering   16 81316 813 
3. Overige 3315481 0931 093 
Stand ontwerpbegroting 2008 33154826 71126 71126 710

Toelichting

1. Water- en bodem-kwaliteit

Deze mutatie wordt toegelicht bij artikel 27 punt 1.

2. Bodemsanering

Deze mutatie wordt toegelicht bij artikel 27 punt 2.

Beleidsartikel 28 Nominaal en onvoorzien

A. Opbouw uitgaven beleidsartikel x (€ 1 000)
 200720082009201020112012
Stand ontwerpbegroting 200700000 
Mutatie NvW 2007      
Mutatie amendement 2007      
Mutatie 1e suppletore begroting 200744 93141 39141 16740 53640 043 
Nieuwe mutaties      
1. Loon- en prijsbijstelling 2007– 44 931– 44 270– 44 046– 43 415– 42 922 
Taakstellingen:      
2. Efficiency taakstelling0– 6 682– 13 366– 26 732– 53 463 
3. Subsidietaakstelling0– 4 337– 8 743– 17 486– 17 486 
4. Taakstelling MBO (teldatum)00– 7 000– 7 000– 7 000 
5. Huisvestingstaakstelling0– 2 145– 2 145– 2 145– 2 145 
Verdeling taakstellingen:      
6. Efficiency taakstelling06 68213 36626 73153 463 
7. Subsidietaakstelling04 3378 74317 48617 486 
8. Taakstelling MBO (teldatum)007 0007 0007 000 
9. Huisvestingstaakstelling02 1452 1452 1452 145 
10. Compensatie bijdrage MEP regeling02 8792 8792 8802 879 
11. Aanv. maatregelen Augustusbrief – 500– 2 822– 5 643– 11 450 
Stand ontwerpbegroting 20080– 500– 2 822– 5 643– 11 450– 11 450

Toelichting

1. Loon en prijsbijstelling 2007.

Met deze mutatie wordt de loon- en prijsbijstellingstranche 2007 toegedeeld aan de relevante onderdelen.

2. t/m 5. Taakstellingen.

De in het Coalitie akkoord opgelegde efficiencytaakstelling, subsidietaakstelling, taakstelling MBO en de huisvestingstaakstelling wordt bij artikel 28 toegelicht.

6. t/m 9 Verdeling taakstellingen.

De efficiencytaakstelling, subsidietaakstelling, de taakstelling MBO en de huisvestingstaakstelling worden verdeeld naar de relevante artikelen. De mutatie wordt toegelicht bij het artikel 28.

10. Compensatie bijdrage MEP regeling

Het Ministerie van LNV draagt bij aan het Milieu Energie Programma (MEP), dit programma wordt uitgevoerd door het ministerie van Economische Zaken.

11. Aanvullende maatregelen Augustusbrief

Het kabinet heeft een korting op het materieel budget en een extra subsidietaakstelling generiek opgelegd.

Beleidsartikel 29 Algemeen

A. Opbouw uitgaven beleidsartikel x (€ 1 000)
 200720082009201020112012
Stand ontwerpbegroting 2007218 443218 207217 362217 357222 463 
Mutatie NvW 2007      
Mutatie amendement 2007      
Mutatie 1e suppletore begroting 200711 1811 2281 2431 2431 224 
Nieuwe mutaties      
1. Overheveling huisvestingskosten – 12 396– 12 394– 13 119– 13 119 
2. Efficiency taakstelling rijksdienst – 1 266– 2 530– 5 066– 10 128 
3. Overboeking budget LNV[V]enW  4 0004 000– 1 000 
4. Huisvestingstaakstelling – 2 145– 2 145– 2 145– 2 145 
5. Verdeling loon- en prijsbijstelling17 2984 9148 1619 4059 180 
6. Overig1 919550156– 346– 2 878 
Stand ontwerpbegroting 2008248 841209 092213 853211 329203 597199 288

Toelichting

1.Overheveling huisvestingskosten

Met ingang van 2008 wordt een deel van de huisvestingskosten toegedeeld naar de beleidsdirecties. Deze overheveling vloeit voort uit het nieuwe model huisvesting van LNV.

2. Efficiency taakstelling rijksdienst

Deze mutatie wordt bij art. 28 toegelicht.

3. Overboeking budget LNV/V&W

Op grond van een financieringsafspraak tussen LNV en VenW wordt met deze verschuiving het kas- en verplichtingenbudget op het juiste niveau gebracht.

4. Huisvestingstaakstelling

Deze mutatie wordt bij art. 28 toegelicht.

5. Verdeling loon- en prijsbijstelling

Deze mutatie wordt bij art. 28 toegelicht.

B. Opbouw ontvangsten beleidsartikel x (€ 1 000)
 200720082009201020112012
Stand ontwerpbegroting 2007281 944281 944281 944282 190281 823 
Mutatie NvW 2007      
Mutatie amendement 2007      
Mutatie 1e suppletore begroting 2007331331331331331 
Nieuwe mutaties      
1. Mee en tegenvallers3 000     
2. Hogere Landbouwheffingen135 334143 441151 710160 144168 747 
Stand ontwerpbegroting 2008420 609425 716433 985442 665450 901459 676

Toelichting

1. Mee en tegenvallers

Additionele taakstelling ICT op beheer en ontwikkeling van bedrijfssystemen.

2. Hogere landbouwheffingen

Door de structureel hogere ontvangsten aan landbouwheffingen dient het ontvangsten onderdeel met de navolgende reeks opgehoogd te worden.

BIJLAGE MOTIES EN TOEZEGGINGEN

Door de Staten-Generaal aanvaarde moties

Omschrijving motieVindplaatsStand van zaken
Verzoekt de regering, zich met kracht te blijven inzetten voor de non trade concerns in de nu lopende Doharonde en in toekomstige WTO-onderhande- lingsrondes, rekeninghoudend met de bijzondere positie van ontwikkelingslanden en in het bijzonder de positie van de minst ontwikkelde landen.21 501-32, nr. 223 motie Atsma c.s. (voorgesteld 14 juni 2007)Wordt betrokken bij de inzet van Nederland inzake de WTO-onder- handelingsronde.
   
Verzoekt de regering zich actief en creatief in te zetten voor alternatieven voor de beoogde ontpoldering; spreekt voorts uit dat blijvend en onverkort dient te gelden dat geen sprake mag zijn van onvrijwillige landbouwgrondverwerving ten behoeve van ontpoldering.26 980, nr. 30 motie Van der Staaij c.s. (voorgesteld 5 oktober 2006)TK is geïnformeerd over stand van zaken middels brief (26 986, nr. 34) van 5 juli 2007.
   
Verzoekt de regering deze afspraken (om te borgen en te monitoren dat de teelt van producten voor bio-energie op een sociaal verantwoorde en duurzame wijze geschiedt) met de relevante landen uit te breiden met de teelt van producten voor diervoeders met name voor soja, daarbij betrekkend de Round Table on Responsible Soy.26 991, nr. 156 motie Koopmans en Van der Vlies (voorgesteld 6 juni 2007)Resultaten Round Table on Responsible Soy worden afgewacht alvorens verdere stappen te ondernemen.
   
Spreekt uit, dat bij de herziening van het destructiebestel de overheidsbijdrage voor het ophalen en verwerken van kadavers gedurende de periode 2007–2011 ten minste op het huidige niveau blijft.27 495, nr. 34H motie Atsma c.s. (voorgesteld 18 oktober 2006)Afgedaan. De overheidsbijdrage voor de jaren 2008 en 2009 is in LNV-begroting opgenomen.
   
Verzoekt de regering om inbeslagname van een potentieel gevaarlijke hond mogelijk te maken en de mate van agressiviteit te bepalen door een nog te valideren gedragstest.28 286, nr. 47 gewijzigde motie Ormel (voorgesteld 5 juli 2007)Wordt betrokken bij de evaluatie van de RAD/opdracht aan de Commissie van Wijzen.
   
Roept de regering op, binnen zes weken een volledige schadevergoedingsregeling te ontwikkelen en de effectiviteit van de vrijstelling na drie jaar te evalueren.29 446, nr. 42 motie Schreijer-Pierik (voorgesteld 18 oktober 2006)De schadevergoeding zal niet worden aangepast (onder andere omdat de Europese Commissie dat niet toe- staat). Oplossingen moeten worden gezocht in faunabeheerplannen en preventieve maatregelen. LNV onder- steunt in ontwikkeling van populatieregulerende maatregelen en effec- tieve verjagingmethoden naar «uitwijklocaties» (bijvoorbeeld in natuurgebieden).
   
Verzoekt de regering, binnen zes weken de mogelijkheden te verkennen voor het ontwikkelen van weide- vogelpakketten, die het midden houden tussen nestbescherming en het mozaïekbeheer en tevens goed inpasbaar zijn in de normale bedrijfsvoering.29 446, nr. 43 motie Schreijer-Pierik (voorgesteld 18 oktober 2006)De provincies zijn in het kader van het ILG verantwoordelijk voor Programma Beheer.Natuurlijk Platteland Nederland (koepel van agrarische natuurvereni- gingen) werkt in opdracht van LNV aan bouwstenen voor de provincies. Daarvoor worden 17 pilots uitgevoerd. De resultaten worden begin 2008 verwacht.
   
Nodigt de regering uit, bij het nog in te dienen wetsvoorstel ter zake van het schrappen van artikel 46, lid 3, van de Flora- en faunawet, het jagen, beheren en bestrijden, voor zover uitgevoerd conform het daar- voor bepaalde in de Flora- en faunawet, niet aan te merken als vergunningplichtige handeling als bedoeld in de Natuurbeschermingswet 1998.29 446, nr. 44 motie Schreijer-Pierik (voorgesteld 18 oktober 2006)Wetsvoorstel wordt bezien in het kader van de aanstaande evaluatie van de natuurwetgeving.
   
Verzoekt de regering, de knelpunten die thans aanwezig zijn in de Flora- en faunawet op basis waarvan er thans geen subsidie mag worden verstrekt, weg te nemen en vervolgens nieuwe weidevogelpakketten te ontwikkelen en eventueel experimenten hiermee op te starten.29 446, nr. 47 motie Snijder-Hazelhoff (voorgesteld 18 oktober 2006)De provincies zijn in het kader van het ILGverantwoordelijk voor Programma Beheer. Natuurlijk Platteland Nederland (koepel van agrarische natuurvereni- gingen) werkt in opdracht van LNV aan bouwstenen voor de provincies. Daarvoor worden 17 pilots uitgevoerd. De resultaten worden begin 2008 verwacht.
   
Verzoekt de regering, beleid te gaan ontwikkelen waarmee wordt voorkomen dat het aantal overwinterende ganzen toeneemt, zodat er niet meer foerageergebied nodig is en tevens te voorkomen dat er meer schade gaat ontstaan.29 446, nr. 48 motie Snijder-Hazelhoff (voorgesteld 18 oktober 2006)Het is beleid is erop gericht de opvang van ganzen zoveel mogelijk het concentreren in de foerageergebieden. Daarmee wordt (land- bouw)schade buiten de gebieden zoveel als mogelijk voorkomen én wordt het aantal ganzen beperkt (omvang populatie is evenredig met beschikbaar voedsel). De komende jaren wordt nauwlettend in de gaten gehouden hoe populaties overwinteraars en landbouwschade zich ontwikkelen.
   
Verzoekt de regering de Europese regelgeving rechtstreeks te vertalen naar nationaal beleid en hieraan geen eigenstandig beleid toe te voegen om de Nederlandse markt toegankelijk te houden voor nieuwe middelen.30 474, nr. 15 motie Oplaat c.s. (voorgesteld 14 september 2006)Zie brief aan TK (30 474, nr. 21) van 24 oktober 2006.
   
Verzoekt de regering, te bewerkstelligen dat in Europees verband mogelijkheden ontstaan om in dergelijke gevallen, onder nader te stellen voorwaarden, gebruik zonder toelating mogelijk te maken, en gaat over tot de orde van de dag.30 474, nr. 16 motie Mastwijk c.s. (voorgesteld 14 september 2006)Wordt in Europees verband ingebracht.
   
Verzoekt de regering, in Europees verband te bepleiten dat een dergelijke saldobenadering bij de gewasbescherming mogelijk wordt en dat de mogelijkheden van toepassing van gewasbescher- ming tijdens de veredeling worden verruimd, en gaat over tot de orde van de dag.30 474, nr. 17 motie Mastwijk c.s. (voorgesteld 14 september 2006)Wordt in Europees verband ingebracht.
   
Roept de regering op ervoor zorg te dragen dat in nog uit te vaardigen AMvB’s en ministeriële regelingen geen verdere maatregelen worden neergelegd dan in de relevante Europese richtlijnen dwingend voorgeschreven is, en gaat over tot de orde van de dag.30 474, nr. 18 motie Van den Brink en Mastwijk (voorgesteld 14 september 2006)Zie brief aan TK (30 474, nr. 21) van 24 oktober 2006.
   
Verzoekt de regering er zorg voor te dragen dat de koppeling tussen het goedkeuren van kavelruil en de vrijstelling van overdrachtsbelasting gehandhaafd blijft en dat de Belastingdienst deze ook als zodanig hanteert.30 509, nr. 15 motie Koopmans c.s. (voorgesteld 31 augustus 2006)Vrijstelling van overdrachtsbelasting is ondersteuning van beleid.
   
Verzoekt de regering de provincies de vrijheid te geven om daar waar zij kansen zien een gebiedsgerichte, integrale aanpak van de acht beleidsdoelen te realiseren; verzoekt de regering de wateropgave in de komende jaren verder in de (W)ILG te integreren.30 509, nr. 16 motie Kruijsen en Koopmans (voorgesteld 31 augustus 2006)Eerste deel van de motie ondersteuning beleid. Tweede deel krijgt gestalte bij de implementatie van de kaderrichtlijn water.
   
Verzoekt de regering om samen met de betreffende provincies vóór 1 mei 2008 te komen tot een beheerplan voor De Gelderse Vallei en hiervoor zonodig middelen en/of capaciteit ter beschikking te stellen.30 654, nr. 34 motie Koopmans en Cramer (voorgesteld 6 februari 2007)Werkzaamheden liggen op schema.
   
Verzoekt de regering duidelijkheid te verschaffen dat onderdelen van het toetsingskader na de wetswijziging van de Natuurbeschermingswet 1998 alsdan worden opgenomen in een AMvB.30 654, nr. 38 motie Van der Vlies (voorgesteld 6 februari 2007)De minister heeft toegezegd dat de bedoelde AMvB begin 2008 in werking moet kunnen treden (AO reconstructie, 25 juni 2007).
   
Verzoekt de regering via tijdelijke ontheffingen van de Flora- en faunawet in pilots het vestigen van tijdelijke natuur mogelijk te maken.30 690, nr. 11 motie Jacobi c.s. (voorgesteld 31 mei 2007)De minister heeft toegezegd dat in het najaar wordt gestart met pilots met tijdelijke natuur om juridische zekerheid te creëren.
   
Verzoekt de regering om te onderzoeken op welke wijze via modulatie en cross-compliance eisen ten aanzien van weidegang van koeien kunnen worden opgelegd dan wel via differentiatie en hectarepremies kunnen worden gestimuleerd.30 800 XIV, nr. 41 motie Waalkens (voorgesteld 7 december 2006)Zie brieven aan TK (30 800 XIV, nr. 86 en 28 625, nr. 48) van respectievelijk 30 maart 2007 en 10 juli 2007. Brief over inzet Nederland in Health Check GLB volgt in najaar 2007.
   
Verzoekt de regering om certificering in de handel in dieren verplicht te stellen; Verzoekt de regering om voor honden en katten een sluitend identificatie- en registratiesysteem op te laten zetten.30 800 XIV, nr. 42 motie Waalkens (voorgesteld 7 december 2006)Zie brief aan TK (30 800 XIV, nr. 86) van 30 maart 2007. Nadere brief volgt in najaar 2007.
   
Verzoekt de regering om in samenwerking met Dierenbescherming en Federatie Dierenambulances Nederland dierenambulances te betrekken bij het opstellen van rampenplannen op voorwaarde dat de dierenambulances gecertificeerd zijn.30 800 XIV, nr. 45 motie Waalkens c.s. (voorgesteld 7 december 2006)Zie brief aan TK (30 800 XIV, nr. 86) van 30 maart 2007.
   
Roept de regering op om met onmiddellijke ingang de druk- en drijfjacht opnieuw te verbieden.30 800 XIV, nr. 46 motie Waalkens (voorgesteld 7 december 2006)Druk- en drijfjacht is verboden in Nederland.
   
Verzoekt de regering de Kamer geen voorstellen te doen aangaande de invoering van een kenteken voor tractoren, aanhangers en machines.30 800 XIV, nr. 47 motie Atsma c.s. (voorgesteld 7 december 2006)Zie brief aan TK (30 800 XIV, nr. 86) van 30 maart 2007.
   
Roept de regering op te komen met een plan van aanpak teneinde de visstroperij een halt toe te roepen middels verruiming van de opsporing en een aanscherping van het sanctiebeleid.30 800 XIV, nr. 48 motie Atsma c.s. (voorgesteld 7 december 2006)Zie brief aan TK (30 800 XIV, nr. 86) van 30 maart 2007.
   
Verzoekt de regering, er in Europa op aan te dringen een heffing voor het gebruik van proefdieren in te stellen en de opbrengst van deze heffing te besteden aan het onderzoek naar alternatieven voor dierproeven.30 800 XIV, nr. 50 motie Van Velzen c.s. (voorgesteld 7 december 2006)Zie brief aan TK (30 800 XIV, nr. 86) van 30 maart 2007. Wordt meegenomen in Nota Dierenwelzijn.
   
Verzoekt de regering te bevorderen dat dierenwelzijn een hoofdvak wordt in het agrarisch onderwijs.30 800 XIV, nr. 55 motie Graus (voorgesteld 7 december 2006)Zie brief aan TK (30 800 XIV, nr. 86) van 30 maart 2007.
   
Verzoekt de regering te onderzoeken of een nationaal alarmnummer voor dieren kan worden ingevoerd en de Kamer hierover voor 1 april 2007 te informeren.30 800 XIV, nr. 58 motie Graus c.s. (voorgesteld 7 december 2006)Zie brief aan TK (30 800 XIV, nr. 100) van 22 mei 2007. Brief over toezeggingen terzake volgt in najaar 2007.
   
Verzoekt de regering, voortvarend door te werken aan een brede nota natuur- en milieueducatie en daarbij een substantieel voorwaardenscheppend beleid te ontwerpen.30 800 XIV, nr. 61 motie Cramer, Waalkens en Van der Ham (voorgesteld 7 december 2006)Er wordt een Nota Natuur- en Milieueducatie opgesteld.
   
Verzoekt de regering, de Nota Dierenwelzijn in overleg met betrokken partijen te actualiseren en in het voorjaar van 2007 ter bespreking aan de Kamer aan te bieden.30 800 XIV, nr. 62 motie Cramer en Van der Ham (voorgesteld 7 december 2006)Nota Dierenwelzijnvolgt voor eind 2007.
   
Verzoekt de regering, in de aangekondigde evaluatie van «de omslag» in kaart te brengen op welke wijze de verschillende provincies het overeengekomen beleidskader hebben uitgewerkt, tot welke resultaten dat per provincie heeft geleid en hoe de omslag heeft uitgewerkt op het realisatietempo van de EHS; Verzoekt de regering, op basis van de evaluatie in overleg met provincies vast te stellen wat een realistische doelstelling voor particulier beheer per provincie is voor de periode 2007–2013 en de prestatieafspraken en financiële afspraken met provincies in de ILG-akkoorden conform aan te passen.30 800 XIV, nr. 63 motie Van der Ham (voorgesteld 7 december 2006)De TK is per brief (29 576, nr. 39) van 15 mei 2007 geïnformeerd dat de minister vóór 15 september aan- staande een integrale reactie opstelt naar aanleiding van een aantal samenhangende rapporten, waar- onder het in deze motie bedoelde rapport van het Milieu- en Natuurplanbureau. Daarin wordt ook beschreven wat de minister, samen met de provincies, doet om de effectiviteit van natuurbeheer te verbeteren.
   
Verzoekt de regering zorg te dragen dat de bijdrage aan het Groene Hart ook na 2007 structureel wordt voortgezet.30 800 XIV, nr. 64 motie Van der Ham (voorgesteld 7 december 2006)Zie brief aan TK (30 800 XIV, nr. 86) van 30 maart 2007.
   
Verzoekt de regering, het legkippenbesluit aan te passen, zodat alle kooihuisvesting voor legkippen, ook de verrijkte kooi, verboden wordt en te onderzoeken welke kosten hiermee samenhangen; Verzoekt de regering, hierbij te onderzoeken in hoeverre het eerdere wetsvoorstel, waarin een verbod op de verrijkte kooien was opgenomen, hernieuwd kan worden ingebracht, zodat geen onnodige tijd wordt verloren.30 800 XIV, nr. 65 motie Thieme (voorgesteld 7 december 2006)Zie brief aan TK (30 800 XIV, nr. 86) van 30 maart 2007. Wordt meegenomen in Nota Dierenwelzijn.
   
Verzoekt de regering, prioriteit te geven aan substantieel frequentere controle van dierenwelzijnwetgeving in de veesector en te onderzoeken hoe dit gefinancierd kan worden.30 800 XIV, nr. 67 motie Thieme (voorgesteld 7 december 2006)Zie brief aan TK (30 800 XIV, nr. 86) van 30 maart 2007.
   
Verzoekt de regering, de mogelijkheden te onderzoeken om etikettering op te stellen voor de herkomst van de eieren welke in producten zijn verwerkt.30 800 XIV, nr. 68 motie Thieme (voorgesteld 7 december 2006)De minister heeft in AO over stand van zaken uitvoering moties en toezeggingen LNV-begroting 2007 van 4 april jl. toegezegd dat de Kamer in de 2e helft van 2007 wordt geïnformeerd over (het onderzoek naar) de mogelijkheden om etiket- tering op te stellen voor de herkomst van de eieren welke in producten zijn verwerkt.
   
Verzoekt de regering zich ervoor in te zetten dat er een Europees verbod komt op het onverdoofd castreren van biggen per 1 januari 2009; Verzoekt de regering voorts in Nederland krachtig te stimuleren dat castratie van biggen onnodig is, hetzij door detectie van berengeur, hetzij anderszins.30 800 XIV, nr. 73 motie Van der Vlies (voorgesteld 7 december 2006)Zie brief aan TK (30 800 XIV, nr. 86) van 30 maart 2007. Wordt meegenomen in Nota Dierenwelzijn.
   
Verzoekt de regering het initiatief te nemen tot het doen van nader onderzoek en, al dan niet na het raadplegen van deskundigen, ter zake indien nodig een plan van aanpak voor de gewasschade in de regio Aalsmeer aan de Kamer voor te leggen.30 800 XIV, nr. 87 motie Mastwijk c.s. (voorgesteld 10 april 2007)Zie brief aan TK (DL.2007/1690) van 17 juli 2007.
   
Verzoekt de regering alvorens definitieve besluitvorming plaatsvindt, de Tweede Kamer te informeren met betrekking tot de geselecteerde TOP-gebieden, de in te zetten instrumenten en de beschikbare financiële middelen.30 800 XIV, nr. 93 motie Koppejan en Jacobi (voorgesteld 24 april 2007)Zie brief aan TK (30 800 XIV, nr. 134) van 6 juli 2007.
   
Verzoekt de regering er zorg voor te dragen dat financiële tekorten geen reden zijn tot het aanpassen van ambities in het verdrogingsbestrijdingsbeleid en, indien de middelen niet toereikend zijn, met de provincies een oplossing te vinden.30 800 XIV, nr. 94 motie Polderman (voorgesteld 24 april 2007)Toezegging van de minister (AO Task Force Verdroging op 10 april 2007): De doelstellingen zijn ambitieus, maar moeten op basis van de afspra- ken met de provincies en het beschik- bare budget te realiseren zijn. Als blijkt dat door een voortvarende uitvoering van het beleid toch onvoldoende budget is, moeten alle betrokken partijen, inclusief de regering, op zoek naar aanvullende budget.
   
Verzoekt de regering om het dierentuinenbesluit te evalueren, met daarbij aandacht voor de functie, de huisvestingseisen en het fok- en transactiebeleid van dierentuinen en de opzet van deze evaluatie op te nemen in de nota Dierenwelzijn.30 800 XIV, nr. 121 gewijzigde motie Ouwehand (voorgesteld 5 juli 2007)Kamer wordt in najaar 2007 geïnformeerd.
   
Verzoekt de regering dat ook private ondernemingen/laboratoria, zo ook als de scheiding tussen NAK en NAK Agro, de mogelijkheid krijgen een aparte quarantaine onderneming op te zetten, die zich uitsluitend met quarantaine onderzoek bezighoudt om daarmee de concurrentie (met NAK Agro en de andere ZBO’s) te behouden.30 800 XIV, nr. 124 motie Snijder-Hazelhoff en Mastwijk (voorgesteld 5 juli 2007)Zie brief aan TK (DL. 2007/2013) van 13 juli 2007. TK wordt nader geïnformeerd na reactie Europese Commissie.
   
Verzoekt de regering in overleg te treden met de Europese Commissie over een eenduidige duiding van het bepaalde in de Fytorichtlijn en de Richtlijn bestrijding aardappelcyste-aaltjes, alsmede de verhouding tussen beide richtlijnen, de Kamer over de uitkomsten van dit overleg zo spoedig mogelijk te berichten en in afwachting daarvan de huidige keuringspraktijk in stand te laten.30 800 XIV, nr. 126 motie Mastwijk en Snijder-Hazelhoff (voorgesteld 5 juli 2007)Zie brief aan TK (DL. 2007/2013) van 13 juli 2007 over uitvoering motie.
   
Verzoekt de regering de doelstelling van de totale, kwalitatieve voltooiing van de EHS in 2018 te handhaven.31 031 XIV, nr. 7 motie Polderman (voorgesteld 20 juni 2007)Minister heeft toegezegd dat de kwalitatieve doelstelling voor de EHS in 2018 gehandhaafd blijft.
   
Spreekt uit, dat behalve terugdringing van overbodige wet- en regelgeving op evenredige wijze gestreefd moet worden naar vermindering van lastendruk en dit vast te leggen in beleid.31 031 XIV, nr. 8 motie Atsma (voorgesteld 20 juni 2007)Ondersteuning van beleid. In najaar 2007 wordt een actieprogramma vermindering regeldruk aan de Kamer verzonden.

Door de bewindspersoon gedane toezeggingen aan de Tweede Kamer

ToezeggingVindplaatsStand van zaken
Vitaal platteland, natuur en landschap  
De TK wordt op de hoogte gehouden van eventuele alternatieven voor de plaatsing van de overzomerende grauwe ganzen op de landelijke vrijstellingslijst na bespreking door het Beleidskader faunabeheer.AO Voortgang Flora- en faunawet van 5 oktober 2006Zie brief aan TK (29 446, nr. 55) van 23 mei 2007.
   
De minister zegt toe dat het wetsvoorstel voor de jacht in natuurgebieden (artikel 46, Flora- en faunawet) in november naar de Raad van State wordt gestuurd.AO Voortgang Flora- en faunawet van 5 oktober 2006Wordt bezien in het kader van de evaluatie van de Ff-wet.
   
De minister komt terug naar de TK als ontpoldering op vrijwillige basis niet tot stand komt.AO Westerschelde ontpoldering van 21 september 2006De TK is geïnformeerd over de stand van zaken met de brieven (26 980, nr. 33 en 26 986, nr. 34) van respectievelijk 27 april en 5 juli 2007.
   
De minister stuurt het voorstel tot wijziging van de Natuurbeschermingswet(onder andere bestaand gebruik Natura-2000) naar de TK.AO vogel- en habitatrichtlijn natuurbescherming van 14 september 2006Zie brief aan TK (31 038, nr. 2) van 14 mei 2007.
   
De minister stuurt het toetsingskader ammoniak Natura-2000 naar de TK.AO vogel- en habitatrichtlijn natuurbescherming van 14 september 2006Zie brief aan TK (30 654, nr. 43) van 22 mei 2007.
   
De evaluatie van de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet en de Boswet volgt in 2007.AO vogel- en habitatrichtlijn natuurbescherming van 14 september 2006In diverse debatten is aangekondigd dat de evaluatie in het najaar van 2007 aan de TK wordt gezonden.
   
De minister zegt toe de TK te informeren over de TOP-lijst voor verdrogingsgebieden.AO verdroging van 10 april 2007Zie brief aan TK (30 800 XIV, nr. 134) van 6 juli 2007.
   
In september ontvangt de TK de nota van antwoord voor de aanwijzing van de eerste tranche Natura-2000-gebieden.AO kennismaking van 21 maart 2007De TK ontvangt de nota van antwoord in september.
   
De minister zal één integrale reactie opstellen op een serie samenhangende rapporten en daarin voorstellen doen om de effectiviteit van natuurbeheer te verbeteren.Brief aan TK (29 576, nr. 39) van 15 mei 2007De TK ontvangt de reactie voor 15 september.
   
De minister zegt tot een handelsverbod op producten van zadelrobben en klapmutsen bij algemene maatregel van bestuur te zullen regelen.Plenaire behandeling initiatief wet importverbod op producten van zabelrobben en klapmutsen van 15 februari 2007Zie brief aan TK (JZ.2007/2282) van 17 juli 2007.
   
De TK ontvangt in het najaar van 2007 een brief met de kabinetsreactie op het Deltaplan Landschap.AO open periodiek van 20 juni 2007De TK wordt in het najaar geïnformeerd.
   
De TK ontvangt voor het einde van het zomerreces een brief over de voorgenomen beëindiging van de compartimenteringsregeling.AO reconstructie van 25 juni 2007De TK ontvangt de brief eind augustus.
   
Dierenwelzijn  
De nota Dierenwelzijn wordt in het vierde kwartaal van 2007 aan de Kamer aangeboden. In de nota komt de minister met een standpunt naar aanleiding van het onderzoek naar een wettelijk verbod op de verrijkte kooi.AO Stand van zaken moties en toezeggingen LNV-begroting van 11 april 2007 (vervolg van 4 april)Nota Dierenwelzijnwordt voor het eind van 2007 aan de TK aangeboden.
De Kamer ontvangt dit jaar een brief over de stand van zaken van de beleidsvoornemens op het terrein van diertransport.Debat LNV-begroting van 5 en 7 december 2006Zie brief aan TK (30 800 XIV, nr. 79) van 8 januari 2007.
Na ontvangst adviezen RDA over de positieflijst voor te houden (gezelschaps)dieren in mei komt een bericht naar de Kamer over de concept-AMvB.AO Stand van zaken moties en toezeggingen LNV-begroting van 11 april 2007 (vervolg van 4 april)Brief volgt in najaar 2007.
   
Inzet van de minister is om in de EU zo spoedig mogelijk te komen tot een verbod op het castreren van biggen in de EU in 2009. Daarnaast wordt onderzoek gedaan naar of verdoofd castreren werkelijk het dierenwelzijn verbeterd.Debat LNV-begroting van 5 en 7 december 2006Wordt uitgevoerd.
   
Begin 2007 krijgt de TK een kabinetsreactie op het te verschijnen onderzoek en plan van aanpak voor de sector met betrekking tot het Ingrepenbesluit.Debat LNV-begroting van 5 en 7 december 2006Zie brief aan TK (30 800 XIV, nr. 100) van 10 mei 2007.
   
De minister zal de Regeling Agressieve Dieren evalueren en de Kamer begin 2008 over de resultaten informeren.Schriftelijk verslag (28 286, nr. 42) vastgesteld op 20 juni 2007.De Kamer wordt na de zomer geïnformeerd over de samenstelling van en de opdracht voor de Commissie van Wijzen. Brief met resultaten van de evaluatie volgt begin 2008.
   
De Kamer ontvangt dit najaar de uitkomsten van het onderzoek naar I&R voor honden.AO Regeling Agressieve Dieren van 28 juni 2007Brief volgt in het najaar van 2007.
   
Minister zal met minister BZK overleggen over de bekendheid en de doorschakelfunctie van alarmnummer 112 voor spoedgevallen bij dieren en de deskundigheid van de hulpverlenende diensten terzake en zal de Kamer hierover informeren.Verzamel AO LNV van 28 juni 2007Brief volgt in najaar 2007.
   
Duurzaam Ondernemen  
De minister zal overleggen met de minister van Financiën over overheveling van de fiscale middelen (3 x € 12mln.) voor glastuinbouw ten behoeve van de gesloten kassen.Debat LNV-begroting van 5 en 7 december 2006Zie brief aan TK (30 800 XIV, nr. 86) van 30 maart 2007.
   
De regeling voor jonge boeren wordt onveranderd opengesteld met een maximum van 8 mln. Boeren die vorige keer uitgeloot werden, hebben een streepje voor.Debat LNV-begroting van 5 en 7 december 2006Zie brief aan TK (30 800 XIV, nr. 86) van 30 maart 2007.
   
De Kamer wordt geïnformeerd over of er een extra korting op de toeslagrechten moet worden doorgevoerd ten behoeve van de Nationale Reserve.Brief aan TK (28 625, nr. 35) van 1 september 2006Zie brieven aan TK (28 625, nr. 38 en 47) van respectievelijk 15 januari en 2 juli 2007.
   
Dit jaar ontvangt de Kamer een Visienota Biobased economy. AO Stand van zaken moties en toezeggingen LNV-begroting van 4 april 2007Visienota volgt in najaar 2007.  
   
De minister zal onderzoeken op welke belemmeringen verplichte certificering stuit binnen de Europese Commissie en de WTO en daarover een notitie maken.Debat LNV-begroting van 5 en 7 december 2006Zie brief aan TK (30 800 XIV, nr. 81) van 16 januari 2007.
   
De minister stuurt een brief aan de Kamer zodra er voorstellen zijn van LTO, Glaskracht en TNO voor een oplossing voor de gewasschade in Aalsmeer.AO Milieuschade Glastuinbouw Aalsmeer + Ontwerpbesluit Gewasbeschermingsmiddelen en Biociden van 29 maart 2007Brief volgt in zomer 2007.
   
De evaluatie van het College voor de Toelating van Bestrijdingsmiddelen (CTB) komt eind 2007 naar de Kamer, inclusief de evaluatie van de toelatingsprocedures.AO Milieuschade Glastuinbouw Aalsmeer + Ontwerpbesluit Gewasbeschermingsmiddelen en Biociden van 29 maart 2007Brief volgt voor eind 2007.
   
De minister overlegt met haar Duitse collega over de bestrijding van het PSTVd-virus in kuipplanten en zal de Kamer per brief informeren over de resultaten van de bespreking.AO Landbouw en Visserijraad van 14 maart 2007Zie brief aan TK (21 501-32, nr. 203) van 28 maart 2007.
   
Minister zal t.a.v. marktwerking in quarantaineonderzoek in overleg met de Europese Commissie de Fytorichtlijn en de Richtlijn bestrijding aardappelcysteaaltjes naast elkaar leggen en de Kamer daarover rapporteren.VAO Verzamel AO LNV van 5 juli 2007Zie brief aan TK (DL. 2007/2013) van 13 juli 2007. TK wordt nader geïnformeerd na reactie Europese Commissie.
   
Minister is bereid een overgangsvoorziening te treffen voor de 16 melkveehouderijen, die problemen hebben met de aanpassing van de negatieve vetcorrectie en informeert de Kamer op korte termijn over de precieze uitwerking van deze overgangsvoorziening.AO problematiek vetmelkers van 29 maart 2007Zie brief aan TK (28 625, nr. 41) van 11 april 2007.
   
De minister zal nagaan of de termijn van de gezondheidsverklaring (in het kader van de exportvergunning) kan worden verlengd en zal de Kamer hierover informeren.AO Mest van 31 augustus 2006Zie brief aan TK (28 385, nr. 83) van 8 mei 2007.
   
De Kamer wordt voor het eind van 2007 geïnformeerd over de resultaten van de verkenning naar alternatieve oplossingen inzake de mestvrije zones.AO Mest van 27 juni 2007Brief volgt voor het eind van 2007.
   
De Kamer wordt geïnformeerd over de eventuele pilots rond de verwerking van mest tot kunstmest.AO Mest van 27 juni 2007Brief volgt in najaar 2007.
   
Het LEI-rapport met de berekeningssystematiek voor het tuinland naar de Kamer worden gezonden.Plenair debat Pachtwetgeving van 7 september 2006Zie brief aan TK (27 924, nr. 37) van 12 april 2007.
   
Visserij  
De Kamer zal geïnformeerd worden over de pilots duurzame Noordzeevisserij.AO Landbouw- en Visserijraad van 13 september 2006De TK zal hierover in het najaar 2007 nader over geïnformeerd worden.
   
De minister zal de TK een schriftelijke reactie geven op het Greenpeace rapport «Trading away our oceans» en gaat daarbij in op de duurzame visserij in ontwikkelingslanden en de rol van LNV hierbij.AO Landbouw- en Visserijraad van 25 januari 2007Zie brief aan TK (21 501-32, nr. 201) van 20 maart 2007.
   
Voedselveiligheid, voedselkwaliteiten diergezondheid  
GGO’s: TK wordt in de zomer 2007 geïnformeerd over de eenduidige toets voor biotechnologiebij dieren (daarin komen de volgende aspecten aan de orde: mate van openbaarheid en invulling van de ethische toets).AO GGO’s van 19 april 2006De brief zal op korte termijn naar de TK gezonden worden.
   
De Kamer ontvangt op korte termijn een brief over de gang van zaken in gebieden waar blauwtong is vastgesteld.AO Landbouw- en Visserijraad van 14 december 2007Zie brief aan TK (30 669, nr. 7) van 5 februari 2007.
   
Openbaarmaking controlegegevens: de resultaten van de cases worden in de loop van 2007 geëvalueerd voordat besluitvorming over de definitieve vormgeving van openbaarmaking plaatsvindt. Hierbij zal met name aandacht zijn voor het juridisch kader.Brief aan TK (26 991, nr. 138) van 24 februari 2006De TK zal in het najaar 2007 geïnformeerd worden.
   
De nieuwe diergeneesmiddelenregelgeving wordt over een aantal maanden naar de TK gestuurd.AO Diervoeders van 24 mei 2007De TK zal in het najaar 2007 geïnformeerd worden.
   
Destructie: de minister treedt in overleg met de sector inzake de langere bewaartermijn van kleine kadavers.AO destructie d.d 10 februari 2005De TK zal in het najaar 2007 over dit overleg geïnformeerd worden.
   
De regering zal begin 2007 een nationale agenda diergezondheid opstellen en de Kamer hier over informeren. Dit najaar zal de TK de Nationale Agenda Diergezondheid2007–2013 ontvangen naast de i.o.z. EU-agenda.AO kennismaking van 21 maart 2007Deze nota wordt in samenhang met de Nota Dierenwelzijn aan de TK gestuurd in het najaar van 2007.
   
De minister zegt toe het standpunt herintroductie diermeel in diervoeder aan de TK te sturen in het najaar 2007.AO diervoeders van 24 mei 2007De TK zal in het najaar 2007 geïnformeerd worden.

Door de bewindspersoon gedane toezeggingen aan de Eerste Kamer

ToezeggingVindplaatsStand van zaken
De minister zal het LEI-rapport «Europees Zuivelbeleid in de komende jaren» toezenden aan de Eerste Kamer.Kennismakingsgesprek van 24 april 2007.Zie brief aan EK (DL.2007/1160) van 10 mei 2007.
   
De minister zal de Eerste Kamer informeren over de uitkomsten van het biologisch prijsexperiment.Debat over LNV-begroting van 4 april 2006Zie brief aan EK (29 842, nr. 11) van 2 februari 2007

BIJLAGE ZBO’S EN RWT’S

InstellingRWTZBOBijdrage LNV 2008 (x € 1 000)(Beleids-)artikel(en)
1. Hogere Agrarische Onderwijsinstellingen(HAS) (6)jn57 58126
2. Wageningen Universiteitjn147 39926
3. Agrarische Opleidingscentra (AOC’s) (13)jn111 25826
4. Stichting Nederlandse Algemene Keuringsdienst Tuinbouw (NAKt)jj  
5. Stichting Nederlandse Algemene Keuringsdiensten (Zaaizaad en Pootgoed Landbouwgewassen) (NAK)jj  
6. Stichting Bloembollenkeuringsdienst (BKD)jj  
7. Stichting Centraal Orgaan voor Kwaliteitsaangelegenheden in de Zuivel (COKZ)jj*25
8. Stichting Controlebureau voor Pluimvee, Eieren en eiproducten(CPE)jj  
9. Stichting Kwaliteitscontrole Alternatieve Landbouwproductiemethoden (SKAL)jj  
10. Staatsbosbeheer(SBB)jJ82 52223 en 24
11. Faunafonds (FF)Jj8 61023
12. Bureau Beheer landbouwgronden (BBL)jj**23 en 24
13. Commissie Beheer Landbouwgronden (CBL)nj  
14. Centrale Grondkamernj 29
15. Regionale Grondkamers Z, ZW, NW, N, Onj  
16. Reconstructiecommissie Midden-Delflandnj1 08424
17. Herinrichtingscommissie Oost-Groningen en Drents-Groningse veenkoloniënnJ 24
18. Stichting Fonds MKZ-AIjj  
19. College voor de Toelating van Bestrijdingsmiddelenjj26121
20. Stichting Landelijke Inspectie Dienst voor Dieren (LID)nj30021
21. Raad voor Plantenrassen (RvP)nj1 21429
22. Voedselvoorzienings in- en verkoopbureau (VIB)jj  
23. Stichting Borgstellingsfonds voor de Landbouw (BF)nj  
24. Stichting Ontwikkelings- en saneringsfonds voor de Landbouw (OSL)nj  
25. Stichting Ontwikkelings- en Saneringsfonds voor de Visserij (OSV)nj   
26. Kamer voor de Binnenvisserij(KVB)nj  
27. Stichting examens vakbekwaamheid honden en kattenbesluit (SEV)jj  
28. Stichting Registratie Gezelschapsdieren Nederland (SRGN)jj  
29. Erkende stamboekverenigingen (28x)nj  
30. Stichting DLOjn169 67826
31. Rendacjn12 20025
32. Stichting Nationaal Groenfonds (NGF)overheidsstichting 23, 24 en 27
33. Stichting Voedingscentrum Nederland (VCN)overheidsstichting3 60025

* De bijdrage aan Stichting Centraal Orgaan voor Kwaliteitsaangelegenheden in de Zuivel (COKZ) wordt vanaf heden geleverd door het Ministerie van VWS.

** De bijdrage is opgenomen in het Investeringsbudget Landelijk Gebied en loopt daarom vanaf heden via de provincies.

BIJLAGE EUROPESE GELDSTROMEN

Inleiding

Deze bijlage biedt inzicht in de Europese geldstromen die relevant zijn voor de EU-gevoelige beleidsterreinen van het ministerie van LNV. Zij bevat een samenhangend overzicht van deze geldstromen en de co-financiering met LNV-middelen en middelen van andere overheden en private partijen. De betreffende EU-middelen zijn gestoeld op het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB), het Gemeenschappelijk Visserijbeleid (GVB) en het Europees Structuurbeleid.

Binnen het GLB zijn twee pijlers te onderscheiden. De eerste pijler bestaat uit het onderdeel markt- en prijsbeleid en het onderdeel inkomenssteun, de tweede pijler uit het plattelandsbeleid. De eerste pijler richt zich op het stabiliseren van de landbouwprijzen en -inkomens. Hiervoor worden instrumenten ingezet als exportrestituties, interventiemaatregelen en inkomenssteun. De tweede pijler richt zich op de kwaliteit van alle plattelandsgebieden in de Europese Unie.

Het GVB is in de eerste plaats gericht op de ontwikkeling van een verantwoorde visserijketen waarmee een evenwichtige en duurzame exploitatie van de visstand wordt bevorderd. Hiertoe zijn in EU-verband regels opgesteld onder andere ten aanzien van minimummaaswijdten, minimum maten, gesloten tijden en gebieden en beperkingen voor bepaalde visserijmethoden. Tevens zijn afspraken gemaakt ter bevordering van stabiliteit van de vismarkt.

Het Europees Structuurbeleid is tot slot gericht op versterking van de sociale en economische cohesie tussen de regio’s in de EU. Naast het plattelandsbeleid uit de tweede pijler, zijn ook vanuit dit beleid maatregelen gericht op de ontwikkeling van het platteland aan de orde.

Geldstromen

Aan de genoemde elementen van het Europese beleid op het terrein van LNV zijn geldstromen naar de lidstaten verbonden. Met ingang van 2007 is een nieuw financieel regime op het GLB van toepassing. De eerste pijler (inkomenssteun/markt-en prijsbeleid) en de tweede pijler (plattelandsbeleid) van het GLB worden dan vanuit twee aparte fondsen (Europees Landbouw Garantie Fonds ELGF respectievelijk Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling – ELFPO) gefinancierd. De geldstromen uit de eerste pijler (ELGF) worden volledig Europees gefinancierd. Bij de geldstromen uit de tweede pijler (ELFPO) is er sprake van co-financiering van een meerjarig doelstellingsprogramma: het PlattelandsOntwikkelingsProgramma Nederland (POP).

Het GVB bestaat voornamelijk uit gezamenlijke afspraken en regelgeving op communautair niveau, die nationaal wordt gecontroleerd. De afspraken en regelgeving uit het GVB worden ondersteund door subsidies uit het Europees Visserijfonds (EVF).

De overige voor LNV relevante Europese geldstromen komen uit het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO). Voor LNV zijn de geldstromen verbonden met het project «Doelstelling 2» relevant. Vanwege het regiogebonden karakter van de Doelstelling 2 programma’s verlopen deze geldstromen via de provincies. Net als bij de tweede pijler van het GLB en het GVB dient ook hier sprake te zijn van co-financiering van een meerjarig doelstellingsprogramma. Deze wordt opgesteld onder eindverantwoordelijkheid van het ministerie van Economische Zaken.

In tabel 1 is een overzicht van de geraamde landbouwsubsidies vanuit het GLB opgenomen. Deze ELGF- en ELFPO-uitgaven in kolom «EU» zijn niet zichtbaar op de begroting van LNV maar komen via het erkende betaalorgaan DR (ELGF) en DLG (ELFPO) in Nederland rechtstreeks vanuit de EU bij de belanghebbende terecht. Deze uitgaven worden door de betaalorganen (buiten de LNV-begroting) verantwoord richting de Europese Commissie.

Tabel 1. Geraamde programma-uitgaven voor het jaar 2008 (bedragen x 1 mln.)
Financieringsbron BeleidEULNVOverigTotaal
GLB/Markt- en prijsbeleid:inkomenssteun1 100  1 100
GLB/Plattelandsbeleid    
EU-hoofddoel    
Verbetering van het concurrentievermogen van de land- en bosbouwsector (as 1)21,79,911,843,4
Verbetering van het Milieu en het platteland (as 2)21,70,321,443,4
De leefkwaliteit op het platteland en diversificatie van de plattelandseconomie (as 3)21,7 21,743,4
Ontw. plaatselijke capaciteit (Leader+) (as 4)7,2 7,214,4
Totaal72,310,262,1144,6
GVB    
Europees Visserijfonds (EVF)6.77,0 13,7
FFIOV1,31,75,48,4
  Totaal8,08,75,422,1
Structuurbeleid    
D2 Oost- en Zuid-Nederlandpmpmpmpm

De uitgaven op as 1 bij «overig» hebben enerzijds betrekking op de financiering (ILG) via provincies van kavelruilprojecten en pilots agrobiodiversiteit. De uitgaven op as 2 door LNV hebben betrekking op de uitfinanciering van de Regeling Stimulering Biologische Productiemethode (RSBP).

Tegenover de Europese subsidie-uitgaven staan ook afdrachten aan de EU. De voor LNV relevante afdrachten zijn de zogenaamde douanerechten op landbouwproducten en productieheffingen, die onderdeel uitmaken van de Eigen Middelen van de Europese Unie (€ 413,4 mln). Deze ontvangsten worden verantwoord op artikel 29 van de LNV-begroting. Tabel 2 bevat de ramingen van deze ontvangsten in 2008. Deze ontvangsten worden onder aftrek van een perceptiekostenvergoeding (25%) afgedragen aan de EU.

De eerste pijler van het GLB: markt- en prijsbeleid, inkomenssteun

Rechtstreekse steun

Terwijl de interne markt groeide is het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) de afgelopen jaren aangepast aan nieuwe uitdagingen in de samenleving. Soms in antwoord op druk van handelspartners en deels reagerend op kritische geluiden in de Europese samenleving zelf, zorgde deze beleidsaanpassing vooral ook voor een betere afstemming van het GLB op het noodzakelijke transitieproces voor de landbouw. Het beleid richt zich sindsdien meer op de marktgerichtheid en het concurrentievermogen van de sector. Het is getransformeerd van beleid gericht op productieverhoging en prijsondersteuning, naar een beleid waar ruimte geboden wordt aan de markt en waar productieomstandigheden een grotere rol krijgen toebedeeld. Was vroeger de maatschappelijke betekenis van het GLB vooral gebaseerd op de omvang van de voedselproductie, nu is er groeiende aandacht voor andere maatschappelijke waarden.

Het hervormingsbesluit van 2003 is een beslissend keerpunt in de evolutie van het GLB. Er werden 2 nieuwe principes in het GLB verankerd: marktwerking en vermaatschappelijking. De landbouwministers besloten namelijk om het markt- en prijsbeleid grotendeels te vervangen door (ontkoppelde) inkomenstoeslagen. De band tussen productie en subsidie is daarmee doorgesneden. Verder besloot men dat voor het verkrijgen van de EU-subsidie moet voldoen aan maatschappelijke randvoorwaarden op het gebied van milieu, voedselkwaliteit en dierenwelzijn (cross-compliance). Voor het eerst kreeg duurzame productie als maatschappelijke randvoorwaarde een expliciete plek in het GLB.

In 2008 moeten de in 2003 ingezette hervormingen (ontkoppeling van inkomenssteun) van het GLB voltooid zijn. De commissie zal het beleid dan ook in 2008 evalueren (CAP health check). Naast het ontkoppelde steunstelsel komen ook marktordeningen aan bod. In ieder geval is er een samenhang met de evaluatie van de financiële perspectieven.

Ten aanzien van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) is LNV verantwoordelijk voor een recht- en doelmatige uitvoering. De nationale uitvoering van het GLB is aan stringente Europese voorwaarden gebonden die met name de rechtmatigheid van de uitvoering moeten waarborgen. Het aantal en de omvang van financiële correcties (apurement) geven een indicatie van de mate van rechtmatigheid van de uitvoering.

Marktmaatregelen (o.a. interventies, exportrestituties)

De hervormingen van de marktordeningen melk en suiker leiden tot een herverdeling van marktmaatregelen naar directe betalingen. De wijziging van de marktordening groenten en fruit zal naar verwachting pas in 2009 een herverdeling van marktmaatregelen naar directe betalingen inhouden.

De verwachte uitgaven voor marktmaatregelen zullen als gevolg van uitstekende marktvooruitzichten en gunstige prijsontwikkeling voor met name graan en melk lager uitvallen dan in 2007. De verwachting is tevens dat interventievoorraden en publieke opslagkosten in 2008 verder zullen afnemen.

Ontwikkelingen

Zoals gesteld betreft de hervorming van het GLB een continu proces. Op de WTO-top van eind 2005 zijn in Hongkong afspraken gemaakt over de uitfasering van exportrestituties.

Daarnaast is er met ingang van 2007 een nieuw financieel regime op het GLB van toepassing. De eerste pijler en de tweede pijler van het GLB worden dan vanuit twee aparte fondsen (Europees Landbouw Garantie fonds (ELGF) en Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO)) gefinancierd. In de volgende paragraaf wordt de vorming van het ELFPO nader toegelicht.

In 2008 is een rapportage van de Europese Commissie voorzien over de Mid Term Review (Health Check) van het GLB. Verder zal de Commissie in 2008/2009 met voorstellen komen voor een herziening van de EU-begroting, waaronder het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid en het systeem van afdrachten (Eigen Middelen).

De tweede pijler van het GLB: het plattelandsontwikkelingsprogramma 2007–2013 (POP2)

In 2005 heeft de Raad van Ministers een verordening inzake steun voor plattelandsontwikkeling (verordening (EG) nr. 1698/2005) vastgesteld. Deze verordening vormt samen met de communautaire strategische richtsnoeren voor plattelandsontwikkeling (programmeringsperiode 2007–2013) (besluit 2006/144/EG) en de uitvoerings- en overgangsverordening bij de plattelandsverordening de Europese basis voor de Nederlandse Plattelandsstrategie en het Nederlandse Plattelandsontwikkelingsprogramma voor de periode 2007–2013 (POP2). Het POP2 is in juni 2007 door de Europese Commissie goedgekeurd en daarmee inwerking getreden.

POP2 is ingevuld op basis van de Agenda Vitaal Platteland en bijbehorend Meerjarenprogramma, de provinciale Meerjarenprogramma’s, de nota «Natuur voor mensen, mensen voor natuur» en de nota «Kiezen voor Landbouw». Met het POP2 streeft Nederland drie inhoudelijke doelen na, in lijn met de doelen van verordening 1698/2005: versterken van het concurrentievermogen van de land- en de bosbouw; verbetering van natuur en milieu door landbeheer, verhogen van (a) de leefkwaliteit op het platteland en (b) diversificatie van de plattelandseconomie. Een vierde doel is veel meer procesmatig van aard en betreft het bevorderen van lokale plattelandsontwikkeling via de Leaderaanpak.

Voor Nederland is er voor de periode 2007–2013 ruim € 486 mln uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO) beschikbaar voor POP2. Op basis van een door Nederland gekozen cofinancieringspercentage van 50% voor het gehele POP2, wordt dit bedrag door Nederland (Rijk en provincies gezamenlijk) verdubbeld ten behoeve van besteding in het kader van POP2. Aanvullend op deze bedragen verwachten LNV en provincies in de periode 2007–2013 ongeveer € 600 mln in te zetten op maatregelen uit het POP2. Het overgrote deel van de beschikbare middelen voor de gehele periode zal worden besteed door de provincies. Een beperkt deel (ongeveer 10%) zal worden besteed door LNV. Uitvoering van de maatregelen in POP2 gebeurt op basis van de provinciale verordeningen en de LNV-subsidieregeling. Op de besteding van deze geldstromen is één beheers- en controlemechanisme van toepassing. De Minister van LNV is als beheersautoriteit voor het POP2 eindverantwoordelijk voor de uitvoering van het POP2.

Gemeenschappelijk Visserijbeleid: Europees Visserijfonds

De Europese Raad van ministers van Landbouw en Visserij heeft medio 2006 een akkoord bereikt over het Europese Visserij Fonds (EVF). Het EVF biedt lidstaten de gelegenheid gewenste ontwikkelingen gericht op bevordering duurzaamheid in de visserij en aquacultuur te ondersteunen. In het fonds is voor Nederland in de periode 2007–2013 een bedrag van € 48,5 miljoen beschikbaar. Op de LNV-begroting zijn middelen voorzien om deze bedragen te cofinancieren.

Om over het genoemde bedrag te kunnen beschikken, dient Nederland een Nationaal Strategisch Plan en een Operationeel Programma ter goedkeuring aan te bieden aan de Europese Commissie. Over beide plannen lopen besprekingen met de Commissie. Definitieve goedkeuring van het Nederlandse programma zal naar verwachting in het late najaar van 2007 plaatsvinden.

De doelstellingsprogramma’s D2 en Leader+

Vanuit het Europees Structuurbeleid is voor LNV het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) van belang.

Doelstelling 2 (D2)

D2 levert een bijdrage aan de ondersteuning van de economische en sociale omschakeling van in structurele moeilijkheden verkerende zones. Voor D2 zijn binnen de lidstaten meerjarige uitvoeringsprogramma’s opgesteld. Deze programma’s, op basis waarvan de subsidies uit de structuurfondsen worden toegekend, worden veelal opgesteld en uitgevoerd door andere overheden in samenwerking met private partijen op regionaal of lokaal niveau. De decentrale uitvoerders zijn middels convenanten gedelegeerd verantwoordelijk voor de operationele programma’s. De rijksoverheid blijft verantwoordelijk voor horizontale aspecten, zoals interpretaties van wet- en regelgeving, de verwerking van onregelmatigheden en houdt toezicht op de decentrale uitvoering en verzorgt de rapportage aan de Tweede Kamer.

De uitvoeringsprogramma’s binnen D2 ontvangen vanuit de EU bijdragen uit het Europees Fonds voor de Regionale Ontwikkeling (EFRO). Rijk, provinciale en lokale overheden en private partijen nemen de co-financiering vanuit Nederland voor hun rekening.

Leader+

Vanaf 2007 maakt Leader+ deel uit van het plattelandsontwikkelingsprogramma 2007–2013 (POP2) met als doel de leaderwerkwijze te mainstreamen.

Ontwikkelingen 2007–2013

Voor de periode 2007–2013 zal Nederland naar verwachting een bedrag van ruim € 1,6 miljard ontvangen uit de Europese Structuurfondsen. 50% van deze middelen zal bestaan uit het EFRO (Europees Fonds voor de Regionale Ontwikkeling) en 50% zal bestaan uit het ESF (Europees Sociaal Fonds). Het EFRO zal decentraal door provincies en steden worden uitgevoerd in landsdelige programma’s.

In het Nationaal Strategisch Referentiekader voor de structuurfondsen (NSR), dat door het kabinet op hoofdlijnen is goedgekeurd, geeft het Rijk aan waar de structuurfondsenprogramma’s zich in de periode 2007–2013 primair op zullen moeten richten. In deze strategie is bepaald dat de structuurfondsen een belangrijke bijdrage moeten gaan leveren aan het behalen van de Lissabondoelstellingen. Voor de Doelstelling 2 EFRO-programma’s betekent dit dat tenminste 60% van de programma’s zich moet richten op kennis en innovatie. Voor LNV is in dat verband de versterking van de innovatieve kracht van het agrocomplex van belang en de ontwikkeling van samenwerkingsverbanden zoals Foodvalley en Greenports.

Naast directe investeringen in kennis en innovatie zijn ook de randvoorwaarden van belang om de concurrentiekracht van regio’s te versterken. Het gaat dan met name om het versterken van het vestigings- en leefklimaat. Voor dit type maatregelen ter versterking van de attractiviteit van de regio’s is een ruimtelijke focus aangebracht op de stedelijke netwerken en economische kerngebieden.

Voor LNV gaat het hier met name om groen-blauwe doelen, zoals Groen in en om de Stad en Natura-2000, die bijdragen aan een aantrekkelijk vestigingsklimaat en duurzaam toerisme en recreatie. Ook het versterken van de landschappelijke kwaliteit speelt hierbij een belangrijke rol.

LIJST MET AFKORTINGEN

AIAviaire influenza
AIDAlgemene Inspectiedienst
AOCAgrarisch Opleidingscentrum
APPAfrikaanse paardenpest
AVPAgenda Vitaal Platteland
BBLBureau Beheer Landbouwgronden
BBLBeroepsbegeleidende Leerweg
BFBorgstellingfonds
BOLBeroeps Opleidende Leerweg
BPEbodemsanering prestatie eenheden
BSEBovine Spongiform Encephalopathy
BTBleutonque
CBRNchemisch, biologisch, radiologisch en nucleair (Beleidsstrategie)
CBSCentraal Bureau Statistiek
CfiCentrale Financiën Instellingen
COKZCentraal Orgaan Kwaliteitsaangelegenheden in de Zuivel
CTBCollege Toelating Bestrijdingsmiddelen
DKDirectie Kennis
DLDirectie Landbouw
DLGDienst Landelijk Gebied
DLOStichting Dienst Landbouwkundig Onderzoek
DPDirectie Platteland
DRDienst Regelingen
EHSEcologische Hoofd Structuur
EUEuropese Unie
EVFEuropese Visserijfonds
EZMinisterie van Economische Zaken
FESFonds Economische Structuurversterking
FIOVFinancieringsinstrument voor de oriëntatie van de Visserij
GlamiConvenant Glastuinbouwen Milieu
GLBGemeenschappelijke Landbouwbeleid
GSBGrote Steden Beleid
GVBGemeenschappelijke Visserijbeleid
GWWDGezondheids- en Welzijnswet Dieren
HACCPHazards Analysis of Critical Control Points
HAOHoger Agrarisch Onderwijs
HBOHoger Beroeps Onderwijs
I&RIdentificatie en Registratie
ICTInformatie Communicatie Technologie
ILGInvesteringsbudget Landelijk Gebied
IPCInnovatie praktijkcentra
IREInversteringsregeling energiebesparing
KCEKwaliteitsverbetering examens
KNAWKoninklijke Nederlandse Agrarische Wetenschappen
KODAKennis op de Akker
KVPKlassieke varkenspest
LEILandbouw-Economisch Instituut
LIDLandelijke Inspectiedienst voor Dieren
LNVLandbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
LPCLandelijk pedagogische centra
MBOMiddelbaar beroepsonderwijs
MEIMarktintroductie Energie-innovatie
MJA-EMeerjarenafspraken energiebesparing
MJP2Meerjarenprogramma van de Agenda Vitaal Platteland
MJPOMeerjarenprogramma Ontsnippering
MKBMidden- en Kleinbedrijf
MKBAMaatschappelijke kosten Batenanalyse
MKZMond- en klauwzeer
MNPMilieu- en Natuurplanbureau
MTEmidtermevaluatie
NCDNewcastle disease
NMENatuur en Milieueducatie
NMPNationaal Milieubeleidsplan
NURGNadere Uitwerking Rivierengebied
NVAONederlandse Vlaamse Accreditatie Organisatie
NvMNatuur voor Mensen, Mensen voor Natuur
O&S-fonds IRGOntwikkelings- en Saneringsfonds Infrastructuurregeling Glastuinbouw
OBNKennisnetwerk Ontwikkeling en Beheer van Natuurkwaliteit
OCWOnderwijs, Cultuur en Wetenschappen
ODOperationele Doelstelling
PDPlantenziektenkundige Dienst
PNBParticulier Natuurbeheer
POP2Plattelandsontwikkelingsprogramma
RDARaad voor Dierenaangelegenheden
RoDSRecreatie om de Stad
RSGRegeling Structuurverbetering Glastuinbouw
SANSubsidieregeling Agrarisch Natuurbeheer
SBBStaatsbosbeheer
SBIRSmall Business Innovation Research Program
SNSSubsidieregeling Natuurbeheer
StidugStimuleringsregeling Duurzame Glastuinbouwgebieden
SVBBlaasjesziekte
SVBPStimuleringsregeling Voortzetting Biologische Productie
TSETransmissible Spongiform Encephalopathies
TTI GGStichting Technologisch Topinstituut Groene Genetica
URUniversiteit en Research centrum
V&WMinisterie van Verkeer en Waterstaat
VBOVoorbereidend Beroepsonderwijs
VDVoedselkwaliteit en Diergezondheid
VEWINVereniging van Waterbedrijven in Nederland
VHRVogel- en habitatrichtlijn
VMBOVoortgezet Middelbaar Beroepsonderwijs
VOAVoorbereidende en Ondersteunende Activiteiten
VROMMinisterie Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu
VWAVoedsel en Waren Autoriteit
VWSMinisterie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
WEBWet Educatie en Beroepsonderwijs
WHWWet Hoger Onderwijs en Wetenschappelijk Onderzoek
WILGWet Inrichting Landelijk Gebied
WOWetenschappelijk onderwijs
WTOWorld Trade Organisation
WVOWet op het voortgezet onderwijs

TREFWOORDENREGISTER

Agrarisch onderwijs 169

Agrarische ruimte 3, 58, 60, 110, 111, 157

Agrobiodiversiteit 50, 61, 73, 178

Agrocluster 9, 17, 19

Agrofoodcomplex 43, 93, 94

Agrologistiek 19, 22, 45, 47, 56, 57, 61

AID 3, 46, 50, 68, 78, 87, 88, 89, 90, 115, 119, 120, 121, 122, 123, 135, 148, 183

Aviaire Influenza 98, 101

Bilaterale economische samenwerking 57

Bio-based Economy 20

Biodiversiteit 7, 12, 18, 23, 26, 38, 48, 50, 63, 64, 65, 67, 72, 73, 97

Biologische landbouw 18, 19, 22, 45, 51, 54, 93, 97

Biotechnologie 48, 86, 88, 97, 174

BSE 85, 86, 87, 89, 91, 183

Concurrentiekracht 52, 56, 181

Dierenwelzijn 4, 9, 10, 11, 13, 17, 18, 22, 26, 32, 37, 39, 40, 41, 42, 44, 45, 47, 48, 49, 50, 51, 56, 84, 85, 97, 100, 147, 155, 169, 170, 171, 172, 173, 175, 179

Diergezondheid 3, 18, 25, 27, 28, 84, 85, 86, 87, 88, 90, 97, 99, 110, 111, 138, 147, 160, 174, 175, 184

Diergezondheidsfonds 30, 147, 149, 160, 161

Diergezondheidsniveau 86, 90

Dierziekten 10, 13, 27, 30, 84, 85, 90, 91, 97, 161

DLO 95, 96, 97, 98, 99, 100, 101, 102, 103, 176, 183

DR 3, 46, 54, 68, 78, 87, 98, 117, 135, 136, 137, 138, 139, 140, 178, 183

Duurzaam ondernemen 3, 4, 7, 35, 42, 47, 94, 97, 100, 110, 111, 112, 155, 157

Duurzame ontwikkeling 13, 19, 21, 61, 64, 73, 81

Energiebesparingsbeleid 52

FAO 7, 114

FIOV 46, 178, 183

Fytosanitair 44, 48, 49, 50, 56, 141, 145

Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) 18, 177, 178, 179

Gewasbescherming 44, 49, 50, 52, 168

Gewasbeschermingsmiddelen 48, 50, 168, 173

Glastuinbouw 17, 20, 22, 25, 29, 30, 32, 35, 40, 41, 44, 45, 47, 51, 52, 54, 59, 61, 62, 155, 157, 173, 183, 184

Greenports 52, 181

Groene economie 12, 13, 15, 16, 17, 39

Habitatrichtlijn 63, 66, 71, 72, 172, 184

HGIS 7, 29, 30, 114

ILG 6, 7, 29, 31, 33, 34, 35, 36, 52, 54, 58, 59, 60, 61, 62, 64, 66, 67, 69, 71, 72, 73, 75, 76, 77, 78, 79, 80, 81, 82, 83, 105, 106, 107, 108, 109, 130, 157, 158, 159, 160, 162, 163, 167, 168, 169, 170, 178, 183

Innovatie 3, 4, 5, 9, 12, 13, 17, 19, 20, 21, 22, 27, 28, 30, 37, 38, 39, 41, 43, 45, 47, 48, 51, 52, 53, 54, 55, 82, 90, 93, 94, 96, 98, 99, 100, 101, 103, 110, 111, 112, 155, 156, 161, 163, 181, 183, 184

Kennisontwikkeling 5, 22, 43, 45, 55, 81, 93, 96, 98, 100

Landinrichting 59, 60, 61, 70, 76, 130, 134

Landschap en recreatie 7, 11, 79, 110, 111, 112, 159

Landschap 3, 6, 9, 12, 13, 14, 15, 16, 17, 18, 22, 23, 24, 25, 35, 36, 38, 40, 51, 56, 58, 63, 64, 69, 71, 73, 74, 75, 76, 79, 80, 93, 99, 100, 102, 106, 112, 172, 182

Melkveehouderij 45, 51, 52, 53, 174

Mestbeleid 44, 49, 50, 135, 155

Meststoffenwet 47

Nationale landschappen 35, 74, 76, 77, 80

Mestbeleid 44, 49, 50, 135, 155

Meststoffenwet 47

Nationale landschappen 35, 74, 76, 77, 80

Nationale parken 67, 71, 73

Natte natuur 66, 71

Natuur voor mensen, mensen voor natuur 180

Natuurbeschermingswet 23, 63, 67, 71, 168, 169, 172

Natuur 64

Nitraatrichtlijn 49

Onderwijsbeleid 93, 101

PD 3, 46, 50, 141, 145, 148, 184

Plattelandsbeleid 177, 178

Plattelandsontwikkeling 99, 100, 135, 156, 177, 179, 180, 181, 184

POP 42, 59, 61, 82, 130, 156, 177, 180, 181, 184

Programma Beheer 34, 70, 71, 136, 167, 168

Reconstructie 3, 7, 35, 105, 106, 108, 109, 111, 112, 162, 163, 169, 172, 176

RSBP 178

RSG 51, 54, 184

SAN 66, 184

Scrapie 85, 88, 89, 91

Staatsbosbeheer 69, 70, 72, 73, 77, 82, 83, 125, 126, 159, 160, 176, 184

Stidug 52, 54, 59, 62, 157, 184

Transitie 20, 22, 30, 31, 33, 37, 39, 52, 54, 55, 98, 99, 103, 148, 149, 155, 178

Veenweiden 36

Visserij 19, 20, 37, 39, 42, 43, 45, 46, 54, 55, 56, 72, 73, 97, 99, 121, 138, 174, 176, 177, 178, 180, 183

Voedsel en groen 101

Voedselkwaliteit 1, 2, 3, 4, 10, 25, 51, 84, 86, 87, 88, 91, 93, 97, 110, 111, 124, 138, 147, 160, 174, 179, 183, 184

Voedselveiligheid 18, 48, 84, 85, 86, 88, 89, 91, 95, 97, 99, 100, 148, 151, 152, 153, 174

Vogelpest 86, 150

Vogelrichtlijn 66

Wageningen UR 21, 93, 100, 101

WEB 102, 184

WILG 58, 81, 82, 108, 109, 184

WTO 17, 97, 167, 173, 179, 184


XNoot
1

Kamerstukken II 2006/07, 30 804, nr. 29.

Naar boven