31 200 X
Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Defensie (X) voor het jaar 2008

nr. 10
BRIEF VAN DE MINISTER VAN DEFENSIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 5 oktober 2007

Hierbij bied ik u de notitie aan over de richtlijnen die gelden met betrekking tot de behandeling van gedetineerden zoals toegezegd tijdens het algemeen overleg op 4 juli 2007 (Kamerstuk 23 432, nr. 236).

De minister van Defensie,

E. van Middelkoop

Procedures voor het ondervragen van gedetineerden

Het kader dat geldt voor het ondervragen van gevangenen verschilt per operatie. Dit komt doordat iedere operatie een eigen mandaat en daarop gebaseerde Rules of Engagement (ROE) kent. Ook kan de regelgeving die van toepassing is per operatie verschillen. Verdragen op het gebied van het humanitair oorlogsrecht zijn bijvoorbeeld uitsluitend van toepassing ten tijde van een gewapend conflict of een bezetting.

Ondanks deze verschillen bestaat er binnen de Navo een minimumstandaard voor de behandeling van gedetineerden die ook de Nederlandse militairen hanteren. De Navo doctrine betreffende de omgang met gevangen genomen personen, materieel en documenten, Allied Joint Publication 2.5 (AJP 2.5), bevat algemene richtlijnen voor de behandeling en ondervraging van gedetineerden. Deze richtlijnen bepalen onder meer dat alle gevangen genomen personen minimaal dienen te worden behandeld overeenkomstig de standaarden die gelden voor krijgsgevangenen, ongeacht hun formele status. Dit betekent onder meer dat gedetineerden te allen tijde menslievend moeten worden behandeld en dat marteling en aanranding van de persoonlijke waardigheid, in het bijzonder vernederende en onterende behandeling, niet is toegestaan. Ook mag geen enkele vorm van dwang worden toegepast op de gedetineerden om inlichtingen te verkrijgen. Dit houdt in dat ook bijvoorbeeld water en white noise niet daartoe mogen worden toegepast. De ten behoeve van ondervragingen noodzakelijke methoden en benaderingen zijn in overeenstemming met bovenstaande richtlijnen.

De verantwoordelijkheid voor het ondervragen van gevangen genomen personen ter ondersteuning van het inlichtingenproces bij een operatie ligt thans uitsluitend bij een eenheid van het ISTAR-bataljon. Alleen personeel dat de opleiding operationeel ondervragen met succes heeft voltooid, is gerechtigd om bij militaire operaties personen te ondervragen. Deze opleiding wordt verzorgd door het Defensie Instituut voor Inlichtingen en Veiligheid te Ede. In deze opleiding komen zeer nadrukkelijk regels voor de omgang met gedetineerden en ondervragingstechnieken aan de orde. Ook wordt duidelijk gemaakt dat gebruik van geweld te allen tijde is verboden.

Elke ondervraging vindt plaats, na opdracht en met richtlijnen van de hoofdondervrager, op basis van een ondervraagplan. Dit plan wordt opgesteld door de ondervrager(s) en ter goedkeuring overlegd aan de hoofdondervrager en biedt onder andere de basis voor toetsing van de ondervragingstechnieken.

Het gebruik van skibrillen

De Navo doctrine bevat richtlijnen betreffende het ontnemen van zintuiglijke waarneming.

Het gebruik van geblindeerde skibrillen is een standaardmiddel bij het detineren van personen om zintuiglijke waarneming te ontnemen om zo te voorkomen dat zij, bij gevangenneming, transport naar een detentiefaciliteit en bij het verplaatsen vanuit of naar hun cel operationele zaken kunnen waarnemen. Het vormt een wezenlijk onderdeel van force protection. Het gebruik als bestraffing of als pressiemiddel tijdens ondervragen om betrokkenen tot het geven van informatie te dwingen is niet toegestaan, net zo min als bijvoorbeeld het gebruik van water of white noise.

In het specifieke geval van Afghanistan beschikt de Task Force Uruzgan (TFU) over een uitgebreide instructie die waarborgt dat gedetineerden volgens internationale en nationale juridische standaarden worden behandeld. Deze instructie staat het blinddoeken van gevangenen toe. Dit blinddoeken vindt plaats door middel van een geblindeerde skibril hetgeen praktisch, humaan en effectief is. De instructie verbiedt uitdrukkelijk het dragen van kappen door gevangenen. Bij deze operatie is een supervisor detention aangewezen die in nauw overleg met de staf van de TFU en de militair jurist toezicht houdt op de juiste behandeling van gedetineerden.

Bevoegdheid tot verhoren in Irak in 2003

De bezettende mogendheden, VS en VK, waren destijds bevoegd tot het verhoren van Irakezen.

Nederland was geen bezettende mogendheid en kon dan ook geen bevoegdheden, waaronder de bevoegdheid om gevangenen te verhoren, ontlenen aan het bezettingsrecht. Nederlandse eenheden in Irak hadden ook geen zelfstandige strafvorderlijke bevoegdheden. Zij traden op ter ondersteuning van de lokale autoriteiten, maar namen de taken en bevoegdheden van die autoriteiten niet over. Het uitoefenen van bevoegdheden van een bezettende mogendheid door Nederlandse militairen had ertoe kunnen leiden dat Nederland alsnog bezettende mogendheid was geworden. In verband hiermee had Nederland een aantal voorbehouden gemaakt met betrekking tot de taakuitvoering.

De beperking in de bevoegdheden ten aanzien van gevangen genomen personen om enkel de identiteit te mogen vaststellen was in Nederland bepaald op basis van de juridische inschattingen van de situatie zoals die golden voorafgaande aan de uitzending. Destijds waren nog niet alle plaatselijke instructies bekend. (zie ook de antwoorden op kamervragen, d.d. 1 december 2006 Kamerstuknummer 23 432) Veel van dergelijke plaatselijke instructies, waaronder ook die aangaande de omgang met, en uiteindelijke bestemming van, gevangen genomen personen, werden pas ter plaatse ontvangen door de Nederlandse eenheden. Hierbij gold dat Nederlandse eenheden mensen mochten aanhouden die een bedreiging vormden voor de CPA of coalitie-eenheden (w.o. SFIR), op de lijst van gezochte oorlogsmisdadigers stonden of een misdrijf hadden gepleegd waarvan NL militairen getuige waren. In het eerste en tweede geval werden mensen overgedragen aan het VK, in het derde geval aan de lokale politie. Nederland was bevoegd vast te stellen aan welke autoriteit de gevangen genomen personen over te dragen.

Het gebruik van het woord «gesprek» om de beperkte bevoegdheid tot het spreken met gevangen genomen personen te omschrijven was niet juridisch van aard en was evenmin juridisch gedefinieerd. Het woord werd gebruikt om aan te geven dat de Nederlandse militairen geen bevoegdheid tot het verhoren van gevangenen hadden op basis van het bezettingsrecht en ook niet op basis van strafvorderlijke bevoegdheden.

Naar boven