31 200 VII
Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (VII) voor het jaar 2008

nr. 10
VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 14 november 2007

De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden.

Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

De voorzitter van de commissie,

Leerdam

De griffier van de commissie,

De Gier

1

Hoe denkt het kabinet tot een Handvest Verantwoordelijk Burgerschap te komen? Gaat hij dat zelfstandig vaststellen? Worden burgers bij de opstelling betrokken? De Tweede Kamer wellicht?

In antwoord op deze vraag alsmede vraag 131 en 134, merken wij het volgende op. Een Handvest voor burgers, waar zij niet in het ontwikkelingsproces worden meegenomen, lijkt mij weinig levensvatbaar. Het beoogde doel, een breed gedragen handvest, impliceert dat ook de politiek het zal kunnen steunen. Dit draagvlak ontstaat niet vanzelf.

Het kabinet beraadt zich thans over de aanpak van de ontwikkeling van een Handvest. Bij de besluitvorming over de aanpak zal de Kamer worden betrokken.

2

Hoe staat het met de voorgenomen bezuiniging op de bestuurskosten? Kan het kabinet al meer inzicht geven in de uitwerking? Is het nog steeds de bedoeling om het aantal raadszetels te beperken? Wordt ook gedacht aan vermindering van het aantal leden van Eerste en Tweede Kamer? Welke alternatieven zijn voorhanden?

De directe bestuurskosten op gemeentelijk, provinciaal en landelijk niveau bedragen circa € 320 mln. In eerste instantie is het onze inzet om hierin de voorgenomen bezuiniging van € 90 mln te vinden. Dit is echter geen gemakkelijke opgave, dus wordt tevens gekeken naar opties binnen het totaal van bestuurskosten op de diverse niveaus.

3

Hoe is het gesteld met de «bezinning» op burgemeestersreferenda? Is de subsidiekraan al dichtgedraaid?

Tevens antwoord op vraag 147.

Zoals aangekondigd na afloop van het referendum in Utrecht vindt bezinning plaats op de gemeentewettelijke mogelijkheid tot het houden van een raadplegend burgemeestersreferendum. Daarbij zullen ook de ervaringen met de tot dusverre gehouden burgemeestersreferenda worden betrokken. Ook zal het referendum in Eindhoven, dat is voorzien voor 23 januari 2008, hierbij worden betrokken. Daarna zal uitsluitsel worden gegeven over de regeling in de Gemeentewet.

De ministerraad is inmiddels akkoord gegaan met het intrekken van het Tijdelijk besluit bijdrage burgemeestersreferendum. Het ontwerpbesluit ligt nu ter advisering bij de Raad van State. De intrekking is voorzien per 1 januari 2008.

4

Is het onderzoek naar de (verplichte) afdrachtregeling bij (sommige) politieke partijen al afgerond? Is de relatie met de zuiveringseed in dat onderzoek «meegenomen»? Is een rol voor de commissie voor de geloofsbrieven voorzien? Kan het kabinet nog voor de begrotingsbehandeling de Kamer informeren over de uitkomsten?

Politieke ambtsdragers ontvangen vergoedingen en bezoldigingen voor hun werkzaamheden. Zij moeten volledig onafhankelijk kunnen functioneren. Dat beginsel wordt ook onderstreept door de zuiveringseed. Zij dienen mede daarom ook vrijelijk te kunnen beschikken over de vergoedingen en bezoldigingen waarop zij wettelijk aanspraak hebben. De overheid moet niet gehouden zijn de bezoldiging direct aan de politieke partij te betalen. Door de directe afdrachten wordt er materieel in een extra subsidie voorzien. Dit is gebruik van overheidsmiddelen voor een ander doel dan waarvoor het is bestemd. Wij zijn voornemens aanstonds met voorstellen te komen om wettelijk te regelen dat in de toekomst overheden uitsluitend aan de ambtsdragers in persoon betalen.

5

Heeft het kabinet het voornemen om voorstellen te doen voor volledige openbaarheid en transparantie van giften aan politieke partijen, ook beneden de geldende wettelijke grens?

Zoals ook bij het antwoord op vraag 144 wordt aangegeven, heeft de Raad van State eind vorig jaar advies uitgebracht over een ontwerp voorstel van Wet partijfinanciering. Dit ontwerp ziet ook op openbaarheid en transparantie van giften aan politieke partijen en de daarbij te stellen criteria en grenzen. Inzet is om volgend jaar een voorstel van Wet partijfinanciering aan de Tweede Kamer te doen toekomen. Het voornemen is om in lijn met eerdere kabinetsnotities de grens voor openbaarmaking van giften te verlagen.

6

Welke bijdrage levert het ministerie van BZK aan de vernieuwing van de rijksdienst? Hoeveel arbeidsplaatsen zal het ministerie in 2011 tellen? Hoe zal het zijn georganiseerd? Hoeveel efficiencywinst is voorzien? Hoe ziet de tijdsplanning er uit? Hoe en hoeveel dragen de ZBO’s op het terrein van het binnenlands bestuur bij aan dit project?

De bijdrage van BZK aan de vernieuwing van de rijksdienst is tweeledig.

1. De minister van BZK is namens het kabinet verantwoordelijk voor de uitvoering van het programma Vernieuwing Rijksdienst. Dit programma is uitgewerkt in de nota Vernieuwing Rijksdienst en op 25 september jl. aan de Eerste en Tweede Kamer gestuurd. Deze nota wordt op 22 november besproken in de vaste kamercommissie van BZK in de Tweede Kamer.

2. Het ministerie van BZK kent een eigen taakstelling van 552 fte. Daarnaast ontwikkelt het ministerie op dit moment concrete doelstellingen om haar ambities op het terrein van flexibilisering en verbetering van de organisatie gestalte te geven.

In 2011 telt het kernministerie (BZK excl. AIVD, baten-lastendiensten en ZBO’s) 1429 arbeidsplaatsen (fte). In 2011 telt BZK (incl. AIVD, baten-lastendiensten en ZBO’s) circa 10 500 arbeidsplaatsen (fte). Dit aantal is inclusief de voorgenomen geaccordeerde groei van de AIVD, het KLPD, de Werkmaatschappij en P-direkt. De effecten van nieuwe beleidsontwikkelingen zoals aangekondigd in het beleidsprogramma zijn nog niet in deze cijfers verdisconteerd.

Per 1 oktober is met de invoering van een nieuwe hoofdstructuur een eerste stap gezet naar een nieuwe organisatie van het ministerie. Deze hoofdstructuur ziet er als volgt uit:

– Een directoraat-generaal Veiligheid

– Een directoraat-generaal Bestuur en Koninkrijksrelaties

– Een directoraat-generaal Organisatie en Bedrijfsvoering Rijk

– De Inspectie Openbare Orde en Veiligheid

– De Algemene Inlichtingen en Veiligheidsdienst

– Bureau Algemene Bestuursdienst

– Staf.

Dit zijn voorlopige benamingen. De wijze waarop het ministerie in 2011 uiteindelijk zal zijn georganiseerd is momenteel onderdeel van het interne besluitvormingsproces. Vast staat dat in het kader van flexibiliteit naast nader te benoemen vaste organisatieonderdelen, ook programma’s en projecten van tijdelijke aard zullen worden ingericht.

Het ministerie van BZK verwacht minimaal 5% van de taakstelling in te vullen met behulp van efficiencymaatregelen. Deze opdracht is uitgewerkt in de Nota Vernieuwing Rijksdienst.

De planning is medio 2008 de reorganisatie af te ronden.

Op het terrein van het Binnenlands bestuur kent BZK alleen de Kiesraad als een zelfstandig bestuursorgaan. Het orgaan zelf is niet met een taakstelling belast. Wel is het ambtelijk apparaat opgenomen in de grondslag van de taakstelling opgenomen (7 fte). Dat is rechttoe rechtaan belast met een reductie van 25% in 2011. Thans wordt bezien of deze 25% ook neerslaat bij dit ambtelijk appaart of alternatief wordt opgevangen binnen het totaal van BZK.

7

Kan het kabinet per ministerie een overzicht geven van de uitgaven aan externe consultancy over de periode van 1990 tot heden? Kan in dit overzicht specifiek uiteengezet worden welke activiteiten, hoeveel uren, door welke externe consultancy voor welk bedrag zijn of worden uitgevoerd?

Een dergelijk overzicht is niet mogelijk, omdat de informatie niet beschikbaar is. Vanaf 1998 zijn globale cijfers over de uitgaven externe inhuur verzameld. Deze zijn vanaf 2002 opgenomen in het Sociaal Jaarverslag Rijk dat jaarlijks ook aan de TK wordt gezonden. In 2005 zijn de cijfers gespecificeerd naar de verschillende onderscheiden categorieën zoals opgenomen in het plan van aanpak «Meer focus op externe inhuur» (kamerstuk 29 362 nr. 21)

8

Kan het kabinet een overzicht presenteren van de groei of krimp van het personeelsbestand per ministerie en deze specificeren per dienst of afdeling in de periode van 1990 tot heden?

Een overzicht van de ontwikkeling van het personeelsbestand per ministerie van 1990 is mogelijk. In de bijlage treft u dit overzicht aan. Voor een specificatie naar dienst zijn geen gegevens van voor 2001 voorhanden. Een specificatie op afdelingsniveau is, onder meer vanwege de vele reorganisaties en wijzigingen in benaming in de loop der jaren niet voorhanden.

9

In hoeverre is er in de periode van 1990 tot heden werk gemaakt van het terugdringen van het gebruik van externe bureaus binnen de Rijksoverheid?

Achtereenvolgende kabinetten hebben ministeries gekort op de inkoopbudgetten.

Ook Balkenende I en II hebben de ministeries een taakstelling opgelegd. Daarnaast is onder Balkenende II het actieprogramma «Meer Focus op Externe Inhuur» opgesteld, waarin maatregelen zijn uitgewerkt om ministeries te ondersteunen bij het terugdringen van externe inhuur. Dit actieprogramma is op 8 december 2004 met de TK besproken (Kamerstuk 29 362, nr. 21).

Het actieprogramma «Meer Focus op Externe Inhuur» is begin 2007 geëvalueerd en uit deze evaluatie blijkt dat niet alle maatregelen succesvol zijn gebleken. Wij beraden ons thans met de minister van Economische Zaken op vervolgstappen.

10

Welke projecten en/of processen doen, per ministerie, het grootste beroep op externe consultancy?

De grootste kostenpost in de uitgaven externe inhuur in 2005 en 2006 is advisering op het vlak van automatisering. De Belastingdienst en het ministerie van Justitie nemen het leeuwendeel van deze kosten voor hun rekening. Wij verwijzen u naar de Sociale Jaarverslagen van genoemde jaren.

11

Zijn er gegevens of evaluaties beschikbaar die de geleverde kwaliteit van externe consultancy vergeleken met de geleverde kwaliteit van het eigen ambtenarenapparaat? Zo ja, wat zijn de resultaten en hoe interpreteert het kabinet deze resultaten?

Een onderzoek naar de kwaliteit van externe consultancy in vergelijking met de kwaliteit van het ambtenarenapparaat is niet beschikbaar. De opdrachtgevers binnen de Rijksdienst beoordelen de kwaliteit van de geleverde diensten per afzonderlijke opdracht.

12

Hoe valt de in het vooruitzicht gestelde terugdringing van fysieke overlast en sociale verloedering met een kwart te meten? Wat moet er zijn bereikt om van een succes te kunnen spreken?

Het meten van fysieke verloedering en sociale overlast worden doorgemeten in de Veiligheidsmonitor Rijk (die over een jaar overgaat in de integrale Veiligheidsmonitor) burgers te vragen naar hun mening over vormen van overlast. Aan de hand van deze meningen wordt een schaalscore opgesteld. Hoe hoger deze schaalscore, hoe meer inwoners het gevoel hebben dat overlast voorkomt in de eigen woonbuurt.

wij spreken van een succes wanneer in 2010 een afname met een kwart ten opzichte van 2002 is bereikt.

13

Hoe valt de grotere veiligheid voor het bedrijfsleven – als een van de beleidsprioriteiten – in 2011 te meten?

Met de Monitor Criminaliteit Bedrijfsleven (MCB) meten de ministeries van BZK en van Justitie sinds 2004 de veiligheid in het bedrijfsleven. Deze MCB rapporteert over de meest voorkomende delicten waarvan het bedrijfsleven slachtoffer wordt zoals inbraak, diefstal, vernieling en geweld. De in het Beleidsprogramma genoemde daling van criminaliteit tegen ondernemingen met 25% in 2011 kan via de MCB in kaart worden gebracht. De MCB-meting 2004 geldt hierbij als de uitgangssituatie, de zogenaamde nulmeting. Eind 2011 vindt de meting over het jaar 2011 plaats. De resultaten hiervan worden begin 2012 in de MCB gepubliceerd. In deze MCB kan worden vastgesteld met hoeveel de veiligheid is toe- of afgenomen ten opzichte van 2004. Daarmee kan ook vastgesteld worden of het kabinet zijn doelstelling gehaald heeft.

14

Waarom is gekozen voor een vergelijking met het jaar 2002 als het gaat om 25% minder criminaliteit en overlast in 2010?

Tevens antwoord op vraag 91.

In het Beleidsprogramma van het kabinet is aangegeven dat in 2010 een reductie van de criminaliteit bereikt moet zijn van 25% ten opzichte van 2002.

Hiermee wordt voortgebouwd op het programma «Naar een veiliger samenleving» van vorige kabinetten Balkenende (TK 2002–2003, 28 684, nr. 1). In dat programma gold 2002 als nulmeting.

15

Welke actie zal worden ondernomen om het aantal adviesaanvragen bij Bureau BIBOB te laten stijgen?

De komende tijd wordt ingezet op verbeterde voorlichting en een intensivering van de bestuurlijke aanpak van georganiseerde criminaliteit (bijvoorbeeld door de komst van regionale expertisecentra). Dit zal naar verwachting leiden tot een verdere stijging van het aantal adviesaanvragen bij Bureau BIBOB.

16

Op welke «diverse relevante informatiebronnen» over activiteiten van georganiseerde criminaliteit wordt gedoeld? Wie zijn de partners bij dit convenant en in welk stadium van ontwikkeling bevindt dit document zich?

Met diverse relevante informatiebronnen wordt bedoeld informatie die aanwezig is bij controle- en opsporingsdiensten, zoals de belastingdienst, de politie, de Sociale Inlichtingenen Opsporingsdienst en andere relevante Buitengewone Opsporingsdiensten. Het streven is om deze informatie toegankelijk te maken door een landelijk convenant te sluiten tussen de voor deze handhavingsdiensten verantwoordelijke vakministers, te weten: de ministers van BZK, Justitie, Financiën en SZW. Hierdoor is het niet meer noodzakelijk dat er allerlei losse convenanten in het kader van samenwerking op regionaal niveau moeten worden afgesloten.

17

Kan het kabinet meer inzicht geven in de aangekondigde pilot-projecten met een intensieve controle op overmatig alocoholgebruik door jongeren? Waar zullen die starten? Zijn er concrete, meetbare doelstellingen geformuleerd? Hoe zien die er uit?

De pilot «Toezicht Drank- en Horecawet (DHW)» is opgezet door de ministeries BZK en VWS in samenwerking met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de Voedsel en Warenautoriteit. De pilot gaat 1 januari 2008 van start in 15 gemeenten en/of regio’s en duurt twee jaar.

Tijdens de pilot worden twee toezichthouders van de gemeente en/of regio aangesteld als onbezoldigd VWA-ambtenaar. Op deze manier krijgen de toezichthouders de mogelijkheid om het toezicht op de Drank- en Horecawet uit te oefenen. Het doel van de pilot is om inzicht te krijgen in de ervaringen van gemeenten met het overdragen van het toezicht op de DHW (waaronder toezicht op de leeftijdsgrenzen) naar gemeenten en politie. Inzicht in mogelijke knelpunten maakt een soepele overdracht van taken na de wetswijziging van de DHW mogelijk. De pilot moet onder meer uitwijzen hoe de verdeling van de taken tussen de VWA, de gemeenten en de politie het beste kan worden geregeld. Tijdens de pilot worden er meetbare doelstellingen geformuleerd en loopt er een evaluatieonderzoek. De meetbare doelstellingen zijn nog in voorbereiding.

De pilot vindt plaats in: regio Middelharnis/Goedereede/Dirksland/Oostflakkee, Leeuwarden, Texel, Maastricht, regio Alkemade/Jacobswoude, Utrecht, Katwijk, regio Steenwijkerland/Zwartewaterland/Staphorst/Kampen, regio Enkhuizen/Hoorn, regio Aalten/Winterswijk/Berkelland/Oost Gelre, regio Appingedam/Loppersum/Delfzijl, regio Geertruidenberg/Drimmelen, regio Spijkernisse/Bernisse/Brielle/Hellevoetsluis/Westvoorne, regio Overbetuwe en Vlaardingen.

18

Waarom wordt ervoor gekozen om gemeenten de mogelijkheid te geven om de leeftijdsgrens voor de verkoop van alcohol te verhogen van 16 jaar naar 18 jaar? Waarom bestaat dit voornemen om verschillen tussen gemeenten te creëren?

Samen met de minister van VWS zullen wij u hierover zo mogelijk voor de begrotingsbehandeling nog schriftelijk informeren

19

Is er € 25 of € 28 miljoen beschikbaar voor het actieplan polarisatie en radicalisering?

Er is 28 miljoen beschikbaar voor het actieplan polarisatie en radicalisering.

20

Welke instellingen met (inter-)nationale kennis en expertise op het gebied van tegengaan van radicalisering op internet en in radicale netwerken waarvan de kennis gebundeld zal worden betreft dit, en kan het kabinet toelichten op welke wijze deze bundeling van kennis vormgegeven zal worden?

Het betreft kennis van universiteiten, hogescholen, de AIVD en (internationale) rapportages van adviesbureaus op het terrein van polarisatie en radicalisering. Ook betreft het kennis vanuit de rijksoverheid, gemeenten en zorgverleners voor wat betreft de aanpak van polarisatie en radicalisering. De bundeling van kennis wordt vormgegeven in het kennis- en adviescentrum polarisatie en radicalisering (voorjaar 2008 operationeel).

Bij het kennis- en adviescentrum polarisatie en radicalisering werken kennisconsulenten die jongeren, ouders, professionals (docenten, wijkagenten, jeugdwerkers, gemeenteambtenaren etc.) en onderzoekers voorzien van advies, praktische informatie en relevante onderzoeksinformatie. Onderdeel van dit centrum is een kennisbank met onderzoeksinformatie, «best practices» en benchmarkgegevens over de effectiviteit van diverse interventies.

21

Welke werknemers vallen onder, werknemers zijn met een publieke taak, die vallen onder het programma «Een veilige publieke taak»?

Bij de brief vergaderjaar 2007–2008, 28 684, nr. 117, is het programma «Veilige Pubieke Taak» aan de Tweede Kamer aangeboden waarin onderstaande definitie is opgenomen.

Een publieke taak houdt in dat de werknemers de taak uitvoeren in het algemeen belang, dat deze taak voor iedereen in gelijke omstandigheden beschikbaar is en een publiek orgaan voor deze taken verantwoordelijk is.

De doelgroep omvat de volgende sectoren:

Veiligheid

Onderwijs

Zorg/hulpverlening

Openbaar vervoer/infrastructuur

Sociale zekerheid

Openbaar bestuur/politici.

22

Kan het kabinet de aangekondigde verbeterde, intensievere samenwerking van de AIVD met zowel het lokale bestuur en het maatschappelijk middenveld als de Europese zusterdiensten concretiseren? Wat gaat er gebeuren? Wat wordt anders?

De informatieverstrekking door de AIVD aan samenwerkingspartners en belangendragers binnen de rijksoverheid, de lokale overheid en het bedrijfsleven staat centraal in de missie van de AIVD. Wij verwijzen hiervoor naar de brief van 21 februari 2007 over het Jaarplan 2007 en het meerjarig ontwikkelprogramma Prospect 2007 van de AIVD (Tweede kamer, 2006–2007, 30 977, nr. 1).

De ambities op dit terrein zullen in 2008 verder worden ingevuld en uitgewerkt. Een belangrijk mechanisme hierbij is het Key Account Management; een systematiek om invulling te geven aan het beheer van de relaties met strategische partners. Binnen deze systematiek worden afspraken gemaakt over onder andere de informatie behoeften van strategische partners en over de gewenste vorm van informatie-uitwisseling.

Bij het verder gestalte geven van de informatieverstrekking aan het lokale bestuur worden de uitkomsten en aanbevelingen van de Werkgroep gegevensverstrekking – lokaal bestuur gehanteerd. Dit heeft geleid tot verschillende informatieverstrekkingsarrangementen tussen de AIVD en het lokale bestuur. De burgemeesters van de vier grootste gemeenten en van de gemeenten waarin zich radicaliseringhaarden bevinden, ontvangen bijvoorbeeld meer specifieke en gerichte informatie, andere gemeenten meer algemene informatie op fenomeenniveau, bijvoorbeeld via de reeds bestaande reguliere informatie- en overlegkanalen tussen rijksoverheid en lokale overheden. De informatieverstrekking richting gemeenten wordt steeds beter gewaardeerd.

Bij de informatieverstrekking naar het maatschappelijke middenveld moet vooral gedacht worden aan het bedrijfsleven, in het bijzonder de vitale sectoren daarbinnen. In het kader van zijn beveiligingsbevorderende taak voorziet de AIVD vitale sectoren van voor hen relevante informatie over (potentiële) dreigingen, bijvoorbeeld via het project Bescherming Vitale Infrastructuur (Tweede Kamer, 2004–2005, 26 643, nr. 75) en via het Nationaal Adviescentrum Vitale Infrastructuur (Tweede Kamer, 2006–2007, 26 643, nr. 85).

Met betrekking tot de samenwerking en informatie-uitwisseling tussen Europese inlichtingen- en veiligheidsdiensten vinden er reguliere overleggen plaats. Een van deze overleggen betreft de Counter Terrorist Group (CTG). Concreet houdt de samenwerking in dat er vergelijkende analyses, maar ook gezamenlijke analyses worden opgesteld. De AIVD neemt ook in 2008 actief deel aan diverse CTG-expertbijeenkomsten of projecten bijvoorbeeld over CBRN-terrorisme, internetgebruik door terroristen.

In januari 2008 zal de Kamer, zoals gebruikelijk, schriftelijk geïnformeerd worden over de hoofdlijnen van het Jaarplan 2008.

23

Als gemeenten ervoor kiezen om een niet-geregionaliseerde brandweer te hebben, hoe wordt deze dan gefinancierd?

De gemeentelijke brandweer wordt gefinancierd door de eigen gemeente primair vanuit de ontvangen algemene uitkering uit het gemeentefonds.

De regionale brandweer wordt bekostigd uit bijdragen van de deelnemende gemeenten en vanuit de rijksbijdrage. De keuze om de brandweer al dan niet te regionaliseren, heeft vanaf 2010 geen invloed op de geldstroom naar de regionale en gemeentelijke brandweer.

24

Wordt het «dreigingsbeeld Nederland»in de op 2008 volgende jaren met eenzelfde frequentie voortgezet? Wat zijn de plannen van het kabinet voor de rampenoefeningen?

Dreigingsbeeld Nederland:

In de brief over strategie nationale veiligheid (TK 2006–2007, 30 821, nr. 3) is gemeld dat het de intentie is om het dreigingsbeeld Nederland na 2008 met eenzelfde frequentie (twee keer per jaar) voort te zetten. Het dreigingsbeeld Nederland wordt na een jaar geëvalueerd (december 2008), dit kan leiden tot aanpassingen in de frequentie.

Rampenoefeningen:

Het ministerie van BZK organiseert twee maal per jaar een interdepartementale oefening voor leden van het Kabinet gericht op de interdepartementale informatie uitwisseling, crisisstructuur en crisisbesluitvorming. De departementen oefenen dan tot en met het ministeriële niveau.

Eén maal per twee jaar (2005–2007–2009 en verder) wordt deze oefening uitgebreid met het operationele en het decentrale niveau.

In 2008 zal een extra rampenoefening worden georganiseerd op gebied van (dreigende) overstromingen, gericht op het decentrale en het nationale niveau.

25

Hoe denkt de Algemene Bestuursdienst (ABD) oudere, hoger opgeleide managers binnen de rijksdienst langer vast te houden? Worden extra inkomsten in het vooruitzicht gesteld?

Door het in gesprek gaan met ABD-managers over hun (laatste) loopbaanstap en hun blijvende betrokkenheid bij de publieke zaak. Hierbij worden zij uitgaande van hun wensen, in het bijzonder aangesproken op het aanwenden van hun eigen – door ervaring verkregen – specifieke kwaliteiten. Een specifiek innovatief personeelsprogramma voor het kennisbehoud van (top) managers in de Rijksdienst is in voorbereiding.

Nee, er worden geen extra inkomsten in het vooruitzicht gesteld.

Daarnaast komt er geen nieuwe algemene regeling voor vervroegde uittreding en kan er geprofiteerd worden van de mogelijkheid om door te werken na 65ste.

26

Wat wordt bedoeld (instrumenten, streefcijfers) met het werken aan een duurzame bedrijfsvoering?

In de bedrijfsvoering van de overheid kunnen op allerlei plaatsen keuzes worden gemaakt die de negatieve effecten van ons handelen op mens en milieu verminderen. Op sommige terreinen vinden momenteel concrete activiteiten plaats. Zoals duurzaam inkopen (zie Kamerstuk II, 2006–2007, 30 196, nr. 14), diversiteitsbeleid (Kamerstuk II, 2007–2008, 31 200 VII, nr. 2, p. 89), energiebesparing (Werkprogramma Schoon en Zuinig, p. 41, aangeboden met Kamerstuk 31 209, nr. 1). Voor andere terreinen zijn activiteiten meer incidenteel en kan duurzaamheid consequenter in het afwegingsproces worden betrokken. Teneinde duurzaamheid in den brede te stimuleren, onder meer omdat de diverse terreinen van de bedrijfsvoering onderling verbonden zijn, wordt toegewerkt naar kabinetsbrede coördinatie

27

Welke maatregelen zullen worden genomen voor een goede aansluiting tussen Europees beleid en het binnenlands bestuur? Op welke beleidsterreinen zal dat zijn? Wat gaat dat kosten? Waar is dat terug te vinden op de begroting?

Per brief d.d. 18 september jl. is de Beleidsvisie Binnenlandse Bestuurskracht in Europa naar de Tweede Kamer gestuurd (Kamerstukken II, 2007–2008, 31 200 VII, nr. 4). Daarin staan ook de te nemen maatregelen (actiepunten) ter uitvoering van deze beleidsvisie om een goede aansluiting tussen Europees beleid en binnenlands bestuur te bevorderen. Dit is terug te vinden in de begroting van BZK, 3.8 Functioneren Openbaar Bestuur (artikel 6, Operationele doelstelling 6.2: De bestuurskracht van decentrale overheden vergroten en de onderlinge verhoudingen tussen bestuurslagen verbeteren). De voorziene kosten voor de programmatische inzet van BZK voor 2008 op dit terrein bedragen circa € 960 000.

28

Welk ministerie stuurt/coördineert de goede aansluiting tussen Europees beleid en het binnenlands bestuur?

De minister van BZK is verantwoordelijk voor het bevorderen van een goed functioneren van het openbaar bestuur en de interbestuurlijke samenwerking. In de begroting voor 2008 staat dat de aandacht zich daarbij richt op drie gebieden: de decentrale overheden, de verhouding tussen het Rijk en de decentrale overheden en de verhouding tussen de Europese Unie, het Rijk en de decentrale overheden. Zoals ook blijkt uit de beleidsvisie Binnenlandse bestuurskracht in Europa (zie vraag 27) is het de ambitie om in nauwe samenwerking met andere ministeries en de medeoverheden aan de slag te gaan om te zorgen voor een krachtig binnenlands bestuur in Europa. Dat behelst ook de goede aansluiting tussen Europees beleid en het binnenlands bestuur. Met binnenlands bestuur wordt bedoeld de decentrale overheden en de relatie tussen de decentrale overheden en het Rijk.

29

Waarom «moeten» vrouwen nieuw instromen in topfuncties en is het voor allochtonen «slechts» een ambitie? Waarom is het bij de stageplaatsen wel gelijk?

Er is binnen de Rijksoverheid vrouwelijk talent aanwezig om (op relatief korte termijn) te kunnen doorstromen naar (top)management posities. M.a.w. de pijplijn met vrouwelijke opvolgers is redelijk gevuld. Dit is gedeeltelijk toereikend om de doelstelling te halen. Ook moeten vrouwen van buiten worden aangetrokken, (zoals bij o.a. gemeenten en ZBO’s) met relevante politiek-bestuurlijke ervaring.

Dit gaat niet op voor personen met multi-culturele achtergrond. Voor hen geldt dan ook de ambitie om ze binnen te halen bij de Rijksoverheid en eenmaal binnen verder te ontwikkelen, zodat ze (op termijn) kunnen doorstromen naar (top)management posities.

Op de arbeidsmarkt is er een breed aanbod van personen voor stageplaatsen die tegen het einde of na voltooiing van hun opleiding zijn. Deze is uitstekend gevuld met vrouwen en redelijk goed met personen met multi-culturele achtergrond.

30

Gaat het om 2000 extra structurele stageplaatsen? Zo nee, hoeveel stageplaatsen zijn er nu al en hoeveel komen er wanneer bij? Zo ja, op welke termijn worden deze 2000 extra structurele stageplaatsen gerealiseerd? Wordt dit door BZK gevolgd? Hoe?

Op dit moment wordt er gewerkt aan een compleet beeld van het aantal stageplaatsen bij het Rijk. Op basis van een korte inventarisatie van de afgelopen jaren lijkt het echter mogelijk om minimaal 1000 reguliere stageplaatsen (studiestages op mbo-, hbo- en wo-niveau) per jaar tot het eind van de kabinetsperiode te creëren.

Deze stageplaatsen zijn niet taakstellend verdeeld. Grosso modo realiseert elk ministerie een evenredig aantal stageplaatsen.

Daarnaast heeft het kabinet de ambitie om tijdens deze kabinetsperiode in totaal 1000 werkervaringsplaatsen voor mensen zonder startkwalificatie/ met lange afstand tot de arbeidsmarkt te creëren in het kader van de verhoging van de arbeidsparticipatie van kwetsbare/kansarme doelgroepen.

BZK zal zowel studiestages op mbo-, hbo- en wo-niveau als werkervaringsplaatsen monitoren. Rapportage vindt plaats aan de Kamer elk jaar in mei/juni aan de Kamer via het Sociaal Jaarverslag Rijk.

31

Hoe verhoudt het voorgestane diversiteitsbeleid zich tot de plannen om de omvang van de rjiksdienst te verkleinen?

Er bestaat inderdaad enig verband tussen het krimpen van de rijksdienst en het behalen van de geformuleerde diversiteitsdoelstellingen. Extra inspanningen zijn nodig om deze doelstellingen in tijden van krimp te kunnen realiseren. Daarom is bij de vaststelling van de doelstellingen van het diversiteitsbeleid van het Rijk rekening gehouden met de krimp.

Wel moet worden benadrukt, dat er een duidelijke «business case» is voor meer diversiteit bij het Rijk. Meer diversiteit bij het Rijk heeft positieve effecten voor het contact met de samenleving en de burgers waarvoor de overheid werkt, de innovatie en het betrekken van meerdere perspectieven in beleidsvorming en -uitvoering en, tenslotte, ook voor het draagvlak voor de besluiten en het handelen van de overheid. Daarnaast is er het belang van het Rijk om te het beschikken over voldoende geschikt personeel in een toekomstig krappe arbeidsmarkt. Met het oog daarop is het belangrijk dat het Rijk zich positioneert als een aantrekkelijke werkgever met loopbaanperspectief voor uiteenlopende groepen.

In de nota Vernieuwing Rijksdienst met de ambitie voor een kleinere maar ook een betere Rijksdienst is meer diversiteit dan ook expliciet als doelstelling genoemd.

Tenslotte is van belang dat het vergroten van de diversiteit bij het Rijk niet alleen een kwestie is van instroom en werving, maar ook van doorstroom en behoud. Ook in een krimpende organisatie is dat relevant omdat er daarmee een relatie ligt tussen diversiteitsbeleid en thema’s als loopbaanbeleid, talentherkenning, relatie manager-medewerker en cultuur op de werkvloer.

32

Wat wordt bedoeld met door derden gefinancierde diensten? Hoe kan het Rijk de vermindering van 1 800 fte’s bij deze diensten verwezenlijken? Hoe doet het Rijk dat?

Bij door derden gefinancierde diensten gaat het om een aantal ZBO’s en agentschappen dat producten en diensten levert aan burgers en/of bedrijven. Een voorbeeld is het Kadaster. Deze diensten worden dus geheel of gedeeltelijk gefinancierd door derden (buiten de Rijksdienst om). Deze diensten kennen ca. 18 000 functies, en omdat het hier om uitvoering gaat, is daarvoor een taakstelling van 10% ingeboekt (zie de Nota Vernieuwing Rijksdienst, 31 201, nr. 3H) . Deze taakstelling zal kunnen leiden tot bijvoorbeeld een tariefdaling. Of daarnaast sprake is van verkleining van de omvang hangt mede af van de ontwikkelingen aan de vraagkant van de diensten die zij verlenen. Voor de totaaltelling van de afslanking van de Rijksdienst in fte’s moet te zijner tijd vanzelfsprekend wèl de ontwikkeling van de personeelsomvang van de (deels) door derden gefinancierde diensten worden meegenomen.

33

Wat is de stand van zaken met betrekking tot het instellen van de Staatscommissie inzake de Grondwet? Wanneer zal de in het regeerakkoord aangekondigde Grondwetscommissie met haar werk beginnen? Blijft haar taak beperkt tot de genoemde onderdelen (preambule, toegankelijkheid, grondrechten)? Verdient het geen aanbeveling om de Grondwet van 1983 na 25 jaar in zijn geheel te evalueren?

In paragraaf 67 van het beleidsprogramma worden versterking van burgerschap en versterking van de Grondwet tezamen genoemd. Een Handvest van verantwoordelijk burgerschap kan niet ontwikkeld worden zonder dialoog in de samenleving. Datzelfde geldt voor een preambule. De staatscommissie kan haar werkzaamheden evenwel beginnen, lopende de maatschappelijke dialoog. In ieder geval zal de staatscommissie de in het coalitieakkoord genoemde onderwerpen bespreken. De vraag naar de toegankelijkheid van de Grondwet is echter breed. Ook andere aspecten die de positie van de Grondwet raken kunnen daarom in de opdracht aan de staatscommissie worden meegegeven. Overigens heeft de commissie ook een zekere vrijheid bij de interpretatie van haar opdracht. Nadenken over de positie van de Grondwet in de samenleving zal impliciet ook betekenen een terugblik op haar functioneren in de afgelopen 25 jaar.

34

Op welke beleidsterreinen kan het aantal bestuurslagen worden teruggebracht naar twee?

In het kader van de Taskforce die wordt ingesteld naar aanleiding van het Bestuursakkoord dat het Kabinet heeft afgesloten met de gemeenten zullen voorstellen worden ontwikkeld welke beleidsterreinen zich in eerste instantie lenen voor het terugbrengen van het aantal betrokken bestuurslagen naar twee.

Bij het urgentieprogramma Randstad is het al toegepast (zie ook antwoord vraag 36 en 141).

35

Kan uit de tekst worden afgeleid dat de decentralisatie beperkt blijft tot hetgeen genoemd wordt in het bestuursakkoord met de VNG? Kan een overzicht gegeven worden van de taken en bevoegdheden die voor decentralisatie in aanmerking komen vanaf 2008 en verdere jaren?

In het bestuursakkoord zijn rond decentralisatie de volgende afspraken gemaakt: Ten eerste: Op een aantal grote thema’s zijn afspraken gemaakt vanuit het perspectief samenwerken aan maatschappelijke resultaten: veiligheid, jeugd en gezin, wonen wijken en integratie, participatie, armoedebeleid en schuldhulpverlening, maatschappelijke ondersteuning en onderwijs. Decentralisatie houdt hier in het gezamenlijk werken aan sturingsconcepten waarbij voldoende ruimte ontstaat voor gemeenten om de problemen in de prakrijk op te kunnen lossen. De beleidsmatige en wettelijke ontwikkeling van deze thema’s zal in deze kabinetsperiode verder vorm krijgen. De betreffende vakministers zijn hierbij primair aan zet. De interbestuurlijke taskforce gemeenten zal in dit proces verdergaande decentralisatie op deze thema’s bevorderen, daarnaast zal de taskforce ook naar additionele decentralisatiemogelijkheden zoeken.

Ten tweede zijn in de bijlage 3.1. bij het bestuursakkoord afspraken gemaakt over het reduceren van het aantal specifieke uitkeringen door beëindiging, bundeling of overheveling naar het Gemeentefonds. De voorbereiding hiervan vindt plaats in een interdepartementale stuurgroep. Aangezien specifieke uitkeringen in de regel een wettelijke basis hebben, betekent het beëindigen of wijzigen van een specifieke uitkering ook een wetswijziging. Ook voor dit spoor geldt dat de beleidsmatige aanpassing van deze regelingen onder de primaire verantwoordelijkheid van het vakministerie in de loop van deze kabinetsperiode vorm zal krijgen.

36

Wat is de stand van zaken met betrekking tot het terugdringen van de bestuurlijke drukte? Welke initiatieven zijn thans reeds in gang gezet?

In het regeerakkoord is afgesproken dat in het kader van het verminderen van de bestuurlijke drukte op een aantal beleidsterreinen het aantal bestuurslagen terug zal worden gebracht naar twee. In het kader van de Taskforce die wordt ingesteld naar aanleiding van het Bestuursakkoord dat met de gemeenten is afgesloten, zullen voorstellen worden ontwikkeld op welke beleidsterreinen dit kan worden gerealiseerd. Daarnaast wordt door het kabinet bij nieuw beleid en nieuwe regelgeving bestuurlijke drukte voorkomen door toepassing van de IOS-toets zoals die door de Commissie De Grave in haar rapport «Je gaat erover of niet» was voorgesteld. Ook het programma «Randstad Urgent» moet in het kader van vermindering bestuurlijke drukte worden genoemd. Met de introductie van bestuurlijke duo’s rond de 33 projecten wordt, naar het zich nu laat aanzien, de bestuurlijke drukte aanzienlijk verminderd en wordt daardoor de daadkracht van de overheid als geheel vergroot. Naast deze meer structuurgerichte ingrepen, is gebleken dat bestuurlijke drukte nadrukkelijk ook een kwestie is van bestuurscultuur. Daarom wordt ook gewerkt aan bewustwording onder bestuurders rond het thema bestuurscultuur. Hiervoor wordt bijvoorbeeld contact onderhouden met de beroepsverenigingen van burgmeesters en wethouders.

37

Aan welke concrete projecten voor grensoverschrijdende problemen verleent het ministerie van BZK steun? Hoe verloopt de gezamenlijke aanpak? Zijn er specifieke problemen? Aan welke oplossingen denkt het kabinet als het gaat om het verbeteren van grensoverschrijdende bestuurlijke samenwerking?

In de afgelopen jaren is aan een aantal concrete projecten voor grensoverschrijdende problemen op verschillende manieren steun verleend. Voorbeelden daarvan zijn het project Campus Europa voor het grensoverschrijdende bedrijventerrein Avantis (Heerlen/Aken), het Grensinfopunt, het Europaproject Dinxperlo-Süderwick, een woon-zorg zone op de grens van Duitsland en Nederland, en de Handreiking «Naar een openbaar lichaam onder Anholt» (voor de decentrale bestuurlijke samenwerkingsverbanden aan de Nederlands-Duitse grens). Verder steunen wij projecten op het terrein van crisisbeheersing en rampenbestrijding zoals uitbreiding van de Nederlandse risicokaart tot 50 kilometer in Duitsland en ondersteuning van een pilot inzake grensoverschrijdende opleiding voor hulpverleners, en politiesamenwerking zoals gemengde patrouilles en Joint Hit Teams. Tevens verlenen wij momenteel o.m. steun aan initiatieven en experimenten die de provincie Limburg onderneemt op het terrein van zorg, onderwijs, arbeid, openbare vervoer, politiesamenwerking, crisisbeheersing en rampenbestrijding. Ook voor de andere landsgrensregio’s wordt bezien welke concrete activiteiten ondersteuning nodig hebben.

Er wordt vooral gekeken naar de bestuurlijke en veiligheidsaspecten voor de grensoverschrijdende samenwerking. Als het gaat om sectoraal beleid en sectorale regelgeving zijn primair de betreffende vakdepartementen aan zet. Wij vervullen dan desgewenst de rol van procescoördinator.

In de brief van 18 september 2007 betreffende de beleidsvisieBinnenlands Bestuurskracht Europa (zie antwoord op vraag 27) is aangekondigd dat het kabinet de grensoverschrijdende samenwerking wil versterken. Er is een brief naar uw Kamer onderweg, waarin u mede in reactie op het advies van de Commissie Hermans «De toekomst van Limburg ligt over de grens», geïnformeerd wordt over een (uitvoerings)agenda voor de aanpak van grensoverschrijdende knelpunten voor decentrale overheden. De inzet is om samen met de betrokken grensprovincies, Euregio’s en gemeenten per landsgrensregio een top 3 van grensoverschrijdende knelpunten op te stellen en eind 2008 in een internationale conferentie een uitvoeringsprogramma af te spreken met de betrokken overheden aan de andere kant van de grens. Wij richten ons vooral op het vinden van oplossingen voor knelpunten die veroorzaakt worden door rijksbeleid en rijksregelgeving. Daarbij is maatwerk, gegeven de verschillen tussen de regio’s, het uitgangspunt.

De knelpunten liggen op het terrein van infrastructuur, onderwijs, economie, arbeidsmarkt, zorg, veiligheid, waterbeheer, etc. Het gaat erom de verschillen tussen regelgeving resp. verschillen in bevoegdheden aan beide zijden van de grens letterlijk te overbruggen, door concreet afspraken voor afstemming te maken en waar nodig extra ruimte te creëren in de regelgeving. Daarbij zal worden bezien of experimenten mogelijk zijn zoals waarbij regels of beleidsmogelijkheden van één van beide landen in een grensgebeid worden toegepast. Ook zullen wij samen met de decentrale overheden bevorderen dat bestaande verdragen met de buurlanden voor grensoverschrijdende bestuurlijke samenwerking nog beter kunnen worden benut en dat desgewenst het instrument Europese Groepering voor Territoriale Samenwerking kan worden gebruikt voor bijvoorbeeld de Euregio Maas-Rijn.

38

Leveren verschillen tussen gemeenten onderling wat betreft het lokale parkeerbeleid voor gehandicapten administratieve en financiële lasten op voor gehandicapte burgers die zich met hun auto van de ene naar de andere gemeente willen begeven? Zo ja, waarom vormt dit geen onderwerp in het bestuursakkoord met de gemeenten? Zo nee, waarom niet?

Gemeenten zijn wat betreft het beleid ten aanzien van het parkeren met een gehandicaptenparkeerkaart vrij om al dan niet te bepalen of automobilisten met een gehandicaptenparkeerkaart moeten betalen voor het parkeren op een betaalde parkeerplaats dan wel een gehandicaptenparkeerplaats. Ook zijn zij vrij in de tariefstelling hiervan. Dit maakt onderdeel uit van de lokale autonomie. Zo kan het inderdaad voorkomen dat er in de ene gemeente wel betaald moet worden voor het parkeren met een gehandicaptenparkeerkaart en in de andere gemeente niet. Dit kan zelfs binnen de gemeentegrenzen verschil maken. In de grote steden worden er immers, afhankelijk van de locatie, verschillende tarieven gehanteerd.

Dit onderwerp is niet aan de orde geweest bij het sluiten van het bestuursakkoord. Leidend bij het sluiten van het bestuursakkoord was het versterken van de lokale verantwoordelijkheid. Situaties zullen per gemeente verschillen. Er is vertrouwen dat gemeenten hier verantwoord mee om zullen gaan.

39

Hoe worden gemeenten en provincies ondersteund bij het ontwikkelen van voldoende Europese bestuurskracht?

In zowel de begroting als de beleidsvisie Binnenlandse bestuurskracht in Europa (zie ook antwoord op vraag 27) worden de acties genoemd om gemeenten en provincies te ondersteunen bij het ontwikkelen van voldoende Europese bestuurskracht. Het gaat daarbij onder meer om het financieel ondersteunen van Kenniscentrum Europa decentraal, dat gemeenten, provincies en waterschappen informatie en voorlichting geeft over relevante EU-regels zoals inzake staatssteun, aanbestedingen, dienstenverkeer en milieubescherming. Hiervoor is onlangs de Subsidieregeling Kenniscentrum Europa decentraal (Stcrt. 2007, nr. 175) op basis van de Wet Overige BZK-subsidies vastgesteld. Daarmee krijgt de ondersteuning, via dit kenniscentrum, van gemeenten en provincies bij hun omgang met Europese regels een structureler karakter. BZK ondersteunt dit overigens tezamen met de VNG, het IPO en de Unie van Waterschappen.

Voorts werken Rijk en decentrale overheden nauw samen om de Europese dienstenrichtlijn in het binnenlands bestuur goed in te voeren en worden acties ontwikkeld om de decentrale staatssteunmeldingen te verbeteren en zoveel mogelijk te bundelen. Tegelijkertijd wordt een actieplan opgesteld om beter én eerder de impact van Europese beleidsvoorstellen op decentrale overheden te analyseren en stemmen de inspanningen van het Rijk en de decentrale overheden daarbij beter op elkaar af.

Verder zullen, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 37, ook de decentrale overheden in de landsgrensregio’s worden ondersteund om de grensoverschrijdende samenwerking tussen Nederlandse, Duitse en/of Belgische lokale en regionale overheden verder te verbeteren.

40

Wat wordt bedoeld met «traject faciliteren die de bestuurskracht van gemeenten vergroten»? Hoeveel geld is hiermee gemoeid?

Tevens antwoorden op vragen 137 en 140.

Politieke ambtsdragers ontvangen vergoedingen en bezoldigingen voor hun werkzaamheden. Zij moeten volledig onafhankelijk kunnen functioneren. Dat beginsel wordt ook onderstreept door de zuiveringseed. Zij dienen mede daarom ook vrijelijk te kunnen beschikken over de vergoedingen en bezoldigingen waarop zij wettelijk aanspraak hebben. Het is naar ons oordeel onjuist als volksvertegenwoordigers voor hun inkomen afhankelijk worden van de partij. In ieder geval moet de overheid niet gehouden zijn de bezoldiging direct aan de politieke partij te betalen. Door de directe afdrachten wordt er materieel in een extra subsidie voorzien. Dit is gebruik van overheidsmiddelen voor een ander doel dan waarvoor het is bestemd. Op dit moment informeren wij u dan ook dat wij voornemens zijn aanstonds met voorstellen te komen om wettelijk te regelen dat in de toekomst overheden uitsluitend aan de ambtsdragers in persoon betalen. Een rol voor de commissie voor de geloofsbrieven is daarbij niet voorzien.

41

Welke mogelijkheden ziet het kabinet voor het verbeteren van de democratische legitimiteit van de WGR(+) regio’s?

Terecht impliceert de vragensteller dat het belangrijk is dat in een goede democratische legitimatie van de plusregio’s is voorzien. Het kabinet hecht hieraan eveneens veel waarde. Op grond van de Wet gemeenschappelijke regelingen zijn naar ons oordeel voldoende instrumenten aanwezig om een adequate democratische legitimatie van plusregio’s vorm te geven. Te denken valt hierbij onder meer aan informatieverplichtingen, de verantwoordingsplicht, het recht van de raad om een bestuurslid van de eigen gemeente te ontslaan en de financiële controle. Voor een overzicht van verplichtingen en mogelijkheden in dit verband kan verwezen worden naar de kabinetsnotitie «Democratische legitimatie Intergemeentelijke samenwerkingsverbanden» (Bijlage bij Kamerstukken II, 2005/06, 30 300 VII, nr. 4 en Kamerstukken I, 2005/06, 29 532, G.)

42

Zitten er zo veel fouten in de Gemeentebasisadministratie (GBA) dat van «verbetering van de feitelijke juistheid van gegevens» een apart project wordt gemaakt?

Tevens antwoorden op vragen 43, 46 en 166.

Nee. «Verbetering van de feitelijke juistheid van gegevens» is geen apart project. De kwaliteit van de persoonsgegevens in de GBA is een beleidsthema dat continue aandacht heeft.

Een betere kwaliteit van gegevens wordt bereikt door de invoering van de GBA als basisregistratie. De GBA als basisregistratie betekent onder meer verplicht gebruik van zogenaamde authentieke gegevens en verplichte terugmelding in geval van gerede twijfel aan de juistheid van deze gegevens. Door het overheidsbrede verplichte gebruik krijgen zowel burgers als overheidsinstanties meer belang bij de juistheid van gegevens. De verplichte terugmelding zal eveneens een belangrijke impuls leveren aan de kwaliteit van de gegevens in de GBA. Daarnaast wordt de kwaliteit verbeterd door inspanningen van gemeenten om de kwaliteit van de gegevenshuishouding van de gemeente te verbeteren. De audits bevestigen het beeld dat de inspanningen van gemeenten hun vruchten afwerpen en dat de kwaliteit van de registratie ook nu al van een hoog niveau is. Voor de vierde ronde zal middels wijziging van wet- en regelgeving een toets op de feitelijke werkelijkheid worden ontwikkeld. Zie de brief van 18 juli 2006 (kamerstukken II, 2005/06, 27 859, nr. 7). Ten slotte wordt een betere kwaliteit van gegevens bereikt door het programma modernisering GBA, bijvoorbeeld door de introductie van een gestandaardiseerd burgerzakensysteem bij gemeenten.

43

Op welke wijze wordt de feitelijke juistheid van de gegevens in de GBA verbeterd?

Zie antwoord vraag 42.

44

Waardoor is er zo’n verschil in bedragen tussen 2008, 2009 en 2010 wat betreft Elektronische Overheid/ICT?

Binnen artikel 7 bestaan géén grote verschillen tussen de bedragen die in 2008, 2009 en 2010 voor de Elektronische Overheid beschikbaar zijn. Wel is er een verschil tussen de bedragen voor 2008, 2009 en 2010 met het bedrag voor 2007. In 2007 was er meer geld begroot. Dit verschil laat zich verklaren doordat:

1) in de gelden voor 2007 éénmalig ook de (bij VJN 2007 toegekende) dekking van het exploitatietekort van de beheerorganisatie GBO van dat jaar is opgenomen (artikel 7.3).

2) er in 2007 geld is begroot voor het reisdocumentenprogramma (invoering van biometrie op het paspoort en de NIK). Daarnaast is er geld begroot voor de (tijdelijke) prijsbevriezing van de Nederlandse Identiteitskaart. Deze tijdelijke maatregel loopt per 31 december 2007 af, zoals aangekondigd in de brief aan Kamer van 12 juni 2007 (artikel 7.4).

Zie ook antwoord op vraag 151.

45

Is het probleem geweld tegen ambtenaren opgelost in 2011? Zo nee, waarom is er na 2010 geen geld meer voor gereserveerd op de begroting?

Uiteindelijk doel is om de verantwoordelijkheid voor agressie en geweld tegen werknemers met een publieke taak terug te leggen waar zij thuis hoort, namelijk de werkgevers. Zij zijn verantwoordelijk voor de bescherming van de publieke taak en hun werknemers. De ministeriële inspanningen zijn in principe eindig.

46

Hoe wordt de subsidietaakstelling van 1897 in 2008 tot 10 853 in 2011 gerealiseerd? Wat is het totale subsidiebudget in 2008?

Tevens antwoord op vraag 182.

In het coalitieakkoord is een generieke subsidietaakstelling opgenomen voor alle departementen. De subsidietaakstelling voor BZK is berekend over een subsidiegrondslag van € 119 mln. Op basis van deze grondslag worden diverse subsidies die door BZK verstrekt worden, gekort. De subsidietaakstelling die nog op art. 13.3 staat wordt over dezelfde subsidies verdeeld. Over de doorverdeling wordt de Tweede Kamer geïnformeerd bij 1e suppletore begroting 2008.

47

Hoeveel coffeeshops zijn er nu nog in de nabijheid van scholen? Hoe ziet de tijdsplanning er uit om uiterlijk in 2011 te komen tot nul?

– Niet bekend is hoeveel coffeeshops zich in de nabijheid van scholen bevinden. Uit onderzoek over 2005 is echter wel bekend dat reeds 77% van de gemeenten met een of meer coffeeshops een afstandscriterium hanteert. In 2011 dient dit percentage 100 te bedragen. Aan de hand van het zojuist gestarte onderzoek naar coffeeshopbeleid van gemeenten door bureau Intraval zullen omstreeks maart 2008 meer actuele cijfers bekend worden over het aantal gemeenten dat een afstandscriterium hanteert. Daarbij zal tevens duidelijk worden op welke wijze zij dit criterium handhaven. Aan de hand hiervan kunnen uitspraken gedaan worden over het exacte aantal coffeeshops dat zich nog in de nabijheid van een school bevindt voor het percentage gemeenten met een afstandscriterium.

– In het kader van het bestuursakkoord Rijk-gemeenten zullen in december 2007 afspraken worden gemaakt omtrent de wijze waarop deze doelstelling gehaald zal worden. Aan gemeenten wordt daarbij ruimte gelaten om zelf de afstand te bepalen. Voor coffeeshops die niet voldoen aan de criteria moet een overgangsperiode worden gehanteerd waarbinnen zij moeten sluiten; er zal geen uitsterfbeleid mogen worden gehanteerd. De ervaringen van gemeenten die reeds over een afstandscriterium beschikken, zullen ingezet worden ten behoeve van realisatie van de doelstellingen.

48

Kunnen de korpsen tussen het budget voor materieel en personeel schuiven? Zo ja, hoe groot is de bandbreedte?

De bedrijfsvoering van de korpsen is een verantwoordelijkheid van de korpsen zelf. Zij bepalen hoeveel budget er wordt besteed voor personeel en materieel. Daarbij moeten zij zich houden aan de door BZK gestelde grenzen inzake solvabiliteit en personele uitgaven. In de «Regeling indicatoren vermogenbeheer politiekorpsen». is bepaald dat de som van «personeelslasten» en de lasten «opleiding en vorming» ten opzichte van de totale baten minimaal 73% en maximaal 77% bedraagt.

49

Kan het kabinet inzichtelijk maken op basis van welke resultaten en afwegingen het besluit genomen zal worden over het al dan niet voortzetten van de behandeling van het wetsvoorstel om te komen tot een herziening van de politieorganisatie? Hoe verhoudt deze afweging zich tot het besluit het resultaatgericht werken te koppelen aan «bandbreedtes» en niet aan strikter vastgelegde prestatieafspraken en de meer kwalitatieve afspraken met het oog op (moeilijk meetbare) preventie?

De kamer is per brief d.d. 13 juli jl. (TK 2006–2007, 30 880, nr. 6) geïnformeerd over de afspraken die met de korpsbeheerders zijn gemaakt over de te behalen resultaten op het gebied van samenwerking. Per afspraak is duidelijk aangegeven wat eind 2008 moet zijn bereikt. Periodiek – te weten in november 2007, mei 2008 en november 2008 – wordt door het Dagelijks Bestuur van het korpsbeheerdersberaad en van de Voorziening tot Samenwerking Politie Nederland (vtsPN) de voortgang besproken met de ministers van BZK en van Justitie. De Inspectie Openbare Orde en Veiligheid zal vanaf medio 2008 steekproefsgewijs de behaalde resultaten in de korpsen toetsen. In de derde voortgangsrapportage worden ook de vooruitzichten op het gebied van de thema’s ICT, personeel, materieel en bovenregionale samenwerking voor de jaren daarna in beeld gebracht. Op basis van de derde voortgangsrapportage en de rapportage van de Inspectie OOV wordt door het Kabinet voor het einde van 2008 een besluit genomen over al dan niet voortzetten van de behandeling van de Politiewet 200X.

De afweging of wel of niet wordt gekomen tot herziening van de politieorganisatie is niet gekoppeld aan het al dan niet behalen van de in de landelijke prioriteiten vastgelegde concrete prestaties. De Kamer is per brief d.d. 13 juli jl. (TK 2006–2007, 29 628, nr. 50) geïnformeerd over de landelijke prioriteiten voor de politie voor de jaren 2008–2011. De bandbreedtes waar in de vraag over wordt gesproken zijn gekoppeld aan de sterkteontwikkeling bij de politie. De Kamer is per brief van 29 juni jl. (TK 2006–2007, 28 824, nr. 33) hierover geïnformeerd.

50

Wordt de € 100 miljoen besparing op samenwerking tussen politiekorpsen elders binnen de politie geïnvesteerd? Zo ja, waar? Zo nee, waarom niet?

Nee. De € 100 mln. besparing wordt als zodanig niet elders binnen de politie geïnvesteerd. De 100 mln. maakt onderdeel uit van de budgettaire dekking voor de intensiveringen zoals in het Coalitieakkoord is aangegeven. De politie (regiokorpsen en KLPD) is overigens, als onderdeel van de veiligheidsketen, voor een groot deel ontzien bij het opleggen van rijksbrede taakstellingen. Daarnaast worden vanwege intensiveringen op veiligheidsgebied de budgetten van de politie in aanzienlijke mate verhoogd. Per saldo stijgt daardoor de bijdrage aan de regiokorpsen.

De 100 miljoen is in een oplopende reeks in mindering gebracht op het totaal beschikbare politiebudget (2008: € 25 mln; 2009: € 50 mln; 2010: € 75 mln; 2011: € 100 mln).

51

Kan het kabinet toelichten in hoeverre het functioneren van de veiligheidsregio’s wordt meegewogen in het besluit van al dan niet voortzetten van de behandeling van het wetsvoorstel om te komen tot een herziening van de politieorganisatie?

Bij het nemen van het besluit over al dan niet voortzetten van de behandeling van het wetsvoorstel herziening van de politieorganisatie, wordt alleen gekeken naar de samenwerking en het gemeenschappelijk functioneren van de politiekorpsen. Samen met de minister van Justitie hebben we hierover met de korpsbeheerders heldere en eenduidig te interpreteren afspraken gemaakt (kamerstuknr 30 880, nr. 6). Het functioneren van de veiligheidsregio speelt geen rol bij het nemen van dit besluit.

52

Hoe groot is het aandeel van de KLPD in het aantal verdachten OM van regionale korpsen en KLPD gezamenlijk, nu bij de indicatoren wordt gesteld dat de realisatie van de regionale korpsen en het KLPD landelijk is, terwijl de streefwaarden alleen door de regiokorpsen zullen moeten worden gehaald?

Met het KLPD worden voor de periode 2008–2011 geen kwantitatieve afspraken gemaakt met betrekking tot het aantal te behalen Verdachten OM. De reden hiervoor is dat het soort verdachten waar de Nationale Recherche zich op richt niet vergelijkbaar is met de bulk van de verdachten OM uit de regiokorpsen. Kwantitatieve sturing op het KLPD op het gebied van de Verdachten OM is daarom minder zinvol. De aantallen verdachten van het KLPD maken daarom geen deel uit van het totaal aantal Verdachten OM dat door de regionale politiekorpsen wordt nagestreefd.

53

Heeft de daling van de streefwaarden na 2007, die verband houdt met de toegenomen moeilijkheidsgraad van de zaken die de politie aanpakt, gevolgen voor de pakkans bij kleine criminaliteit?

Nee, er zijn geen gevolgen voor de pakkans bij kleine criminaliteit.

Zie verder het antwoord op vraag 57.

54

Wat is de reden dat er geen afspraken meer gemaakt zijn wat betreft tevredenheid en beschikbaarheid? Hoe valt dit te rijmen met de mededeling dat er voor geweld, veilige wijken en vertrouwen in de politie nieuwe indicatoren worden ontwikkeld?

Tevens antwoord op vraag 56.

De beschikbaarheid van de politie is in de periode 2003–2007 prioriteit geweest, waarbij de landelijke streefwaarde van 4,6 in 2006 al ruimschoots is bereikt (het resultaat in 2006 was 5,0). Om perverse effecten te voorkomen is het goed om niet te lang aan bepaalde indicatoren vast te houden. De bedoeling van afspraken is om bepaalde onderwerpen tijdelijk een extra impuls te geven. Als de ontwikkeling op een indicator goed is, hoeven er geen nieuwe afspraken over te worden gemaakt. Hierdoor ontstaat ruimte voor nieuwe impulsen en indicatoren.

De tevredenheid van burgers over de politie meet alleen contacten die burgers in het directe contact met de politie hebben gehad. Het vertrouwen van burgers in de politie heeft betrekking op de gehele bevolking. Dit is daarmee een betere indicator.

55

Wanneer komt het kabinet met de definitie en de uitwerking van de verdachtenratio?

In de landelijke prioriteiten voor de politie is aangegeven dat in het kader van een meer intelligente wijze van sturing in de toekomst gestuurd zal worden op verdachtenratio’s per delictsoort in plaats van aantallen verdachten OM. Daarnaast is afgesproken dat de algemene verdachtenregio per korps gemonitord zal worden. De algemene verdachtenratio is de verhouding tussen het aantal aangiften van misdrijven en het aantal verdachten OM van die misdrijven. Deze ratio laat zien welk deel van de aangiften leidt tot een verdachte OM. Voor deze indicatoren worden geen streefwaarden geformuleerd.

Momenteel wordt de verdachtenratio geweld ontwikkeld. Daarnaast wordt er samen met het politieveld bezien of er nog andere specifieke verdachtenratio’s ontwikkeld moeten worden. In 2009 wordt bezien hoe het werken met verdachtenratio’s in de praktijk loopt en hoe een verdere impuls kan worden gegeven aan het intelligenter sturen. In 2009 komt het kabinet met de definitie en de uitwerking van de verdachtenratio per delictsoort.

Antwoord vraag 58:

In 2008 zal door korpsen gewerkt worden met een verdachtenratio geweld. Monitoring hiervan vindt plaats in 2009.

De eind 2008 uit te voeren Veiligheidsmonitor (Rijk) zal inzicht bieden in het vertrouwen in de politie. Deze meting zal jaarlijks worden uitgevoerd.

In de Landelijke Prioriteiten is een afspraak opgenomen over veilige wijken. Door middel van de Veiligheidsmonitor (Rijk) wordt vanaf 2008 jaarlijks het oordeel van burgers over het functioneren van de politie in de eigen buurt gemeten. Wij gaan er van uit dat de landelijke prioriteiten ten aanzien van de veilige wijk een positief effect hebben op het oordeel van de burger over het functioneren van de politie in de wijk. Aan de afspraak is geen streefwaarde verbonden. Deze indicator heeft (evenals de indicator Vertrouwen) een signalerende functie.

56

Waarom is er geen streefwaarde 2008 opgesteld voor tevredenheid over het optreden van de politie bij contact en voor tevredenheid over beschikbaarheid van de politie?

Zie vraag 54.

57

Heeft het kabinet enig zicht op de oorzaken van de verschuiving naar «lastigere zaken» die door de politie worden aangepakt? Is dit door een actiever handhavingsbeleid op die zaken door politie of komt door het feit dat de ernst en zwaarte van de zaken in het algemeen verschuift?

Door de politie is de afgelopen jaren een stevige inhaalslag gemaakt. Plankzaken zijn weggewerkt en de politie heeft een actief en succesvol handhavings- en veelplegersbeleid gevoerd. Daarnaast is er sprake van een dalende criminaliteit. Dit maakt het voor de politie lastiger om grote aantallen zaken aan te leveren bij het OM. Dit staat overigens los van de ernst en zwaarte van zaken. Er is geen sprake van dat de ernst en zwaarte van zaken in zijn algemeenheid toeneemt.

58

Op welke termijn zullen de (nieuw te ontwikkelen) indicatoren voor geweld, veilige wijken en vertrouwen in de politie in gemonitord kunnen worden?

Zie vraag 55.

59

Wanneer wordt de afbouw van de compensatie voor herverdeeleffecten in het politiebudget begonnen en wanneer wordt die afbouw afgerond?

Tevens antwoord op vraag 60.

De afbouw van de compensatie begint in het uitkeringsjaar 2008. De snelheid waarmee de compensatie wordt afgebouwd is enerzijds afhankelijk van de omvang van de budgettaire effecten van beleidsmatige mutaties in de komende jaren en anderzijds van de bestuurlijke keuzes die daarbij worden gemaakt om de mutatie al dan niet ten laste van de compensatie te brengen.

Naar de huidige stand van zaken is het verloop van de totale compensatie aan korpsen voor de lagere budgetten die zij op grond van het herziene budgetverdeelsysteem (BVS) ontvangen als volgt:

2008 € 93,6 mln.

2009 € 93,6 mln.

2010 € 92,4 mln.

2011 € 83,9 mln.

60

Hoeveel geld is er in 2008 gemoeid met de compensatie voor de lagere budgetten op grond van het herziene budgetverdeelsysteem (BVS)? Hoeveel zal dat in de jaren na 2008 zijn?

Zie vraag 59.

61

Welk bedrag is er de komende jaren geraamd en gereserveerd voor de asielgerelateerde politietaken? Hoe verhoudt dit zich tot het generaal pardon en de actuele ontwikkelingen op dit punt? In hoeverre zal er extra inzet nodig zijn om de personen die niet binnen de regeling vallen, uit te zetten?

Voor de asielgerelateerde politietaken zijn de volgende bedragen gereserveerd op basis van ramingen door het ministerie van Justitie:

2008200920102011
31 729 17927 923 43424 402 22423 944 619

In 2007 is o.a. de «regeling afwikkeling nalatenschap oude vreemdelingenwet» van invloed geweest op de asielgerelateerde politietaken. Er is een lagere uitstroom geweest waardoor de bezetting binnen de Centrale Orgaan opvang Asielzoekers (COA) fors hoger is dan verwacht. De politie heeft hierdoor meer inzet moeten plegen op toezicht. Er zal naar verwachting geen extra inzet nodig zijn om de personen die niet binnen de regeling vallen uit te zetten. Indien uit ramingen blijkt dat meer of minder inzet nodig is, zal de begroting worden aangepast.

62

Hoe ziet de verdeling van gelden voor verbetering van forensische opsporing eruit? Kan dit geld, behalve in mensen, ook in hoogwaardiger apparatuur worden geïnvesteerd?

Er is geld beschikbaar voor het aantrekken van de 500 forensische medewerkers (salariskosten en opleidingen). Dit budget is daarmee niet bedoeld voor apparatuur. Daarnaast is er budget (oplopend tot 12,5 mln. in 2011) beschikbaar voor de vervanging van het vingerafdrukkensysteem van de Nederlandse politie (HAVANK). In deze post is ook rekening gehouden met de aanschaf van randapparatuur.

63

Hoe verloopt de werving van 500 extra wijkagenten en 500 forensische assistenten? Wanneer zullen zij zijn aangenomen en operationeel zijn? Zijn er knelpunten? Zo ja, wat zijn die knelpunten?

Tevens antwoord op vraag 65.

De budgetten voor de 500 forensisch assistenten en de 500 extra wijkagenten worden volgens het reguliere budgetverdeelsysteem over alle korpsen (behalve het KLPD) verdeeld in jaarlijkse tranches tot aan 2011. De korpsen kunnen direct starten met de werving van de extra wijkagenten en forensisch medewerkers, zij krijgen reeds vanaf 2007 een bijdrage hiervoor. Aangezien de forensisch medewerkers slechts een korte opleiding nodig hebben gaan we er vanuit dat er eind 2011 500 forensisch medewerkers zijn bijgekomen.

Wijkagenten zijn vaak meer ervaren medewerkers. Deze kunnen doorstromen uit de eigen organisatie, de vacatures die hierdoor ontstaan worden opgevuld door nieuwe medewerkers die opgeleid worden (opleidingsduur 3 à 4 jaar). Met de korpsbeheerders is afgesproken dat er eind 2011 in totaal 500 extra wijkagenten bij gekomen zijn.

In een beperkt aantal wijkactieplannen is gevraagd om extra wijkagenten. Met de korpsbeheerders is afgesproken dat de uitbreiding van wijkagenten het eerst zal plaatsvinden in de wijken met de grootste problemen. Het regionaal college bepaalt welke wijken dat in de regio zijn. Hierbij zal specifiek aandacht worden besteed aan de 40 WWI-wijken.

64

Welke maatregelen worden er in de justitiële keten genomen om de resultaten van het werk van de 500 forensisch assistenten optimaal te kunnen gebruiken?

De uitbreiding met 500 forensische medewerkers vindt komende jaren gefaseerd plaats. Het doel is dat de 500 forensisch medewerkers alle standaard plaatsen delict bezoeken. Hierdoor zullen meer sporen worden gevonden. Dit leidt naar verwachting tot een toename in het aantal opgespoorde delicten. Doelstelling is om hiermee te komen tot een stijging van het ophelderingspercentage met 15%. De resultaten van het werk van de 500 forensische assistenten leiden tot een toename van het aantal zaken bij ketenpartners (zoals het NFI). Bij de betreffende organisatie moet capaciteit aanwezig zijn om deze extra zaken af te handelen. Jaarlijks wordt de benodigde capaciteit van de afzonderlijke ketenpartners vastgesteld. In de justitiebegroting is indien deze kosten niet intern kunnen worden opgevangen geld gereserveerd voor de benodigde capaciteitsuitbreiding.

65

Wat is de fasering voor de inzet van de 500 extra wijkagenten? Wanneer zijn de eerste agenten inzetbaar? Hoe is de samenhang met de wijkactieplannen voor de aandachtswijken van het ministerie voor Wonen, Wijken en Integratie?

Zie vraag 63.

66

Is er sprake van preventief toezicht op de begroting van politiekorpsen? Zo ja, hoeveel korpsen betreft dit?

Ja. In 2007 staan de volgende korpsen onder preventief toezicht.

1. IJsselland;

2. Noord- en Oost-Gelderland;

3. Noord-Holland-Noord;

4. Rotterdam-Rijnmond;

5. Limburg-Zuid.

Het eventueel instellen van preventief toezicht op de begroting voor het jaar 2008 gebeurt nadat de begrotingen door de korpsbeheerders formeel zijn ingediend (uiterlijk 15 november 2007) en vóór aanvang van het begrotingsjaar (1 januari 2008).

Omdat de beleidsintensiveringen van dit kabinet niet meer tijdig in de begrotingen van de korpsen konden worden verwerkt, is de korpsen de mogelijkheid geboden om voor 1 april 2008 een bijgestelde begroting in te dienen. Op basis hiervan wordt besloten of het eventueel ingestelde preventief toezicht materieel vormgegeven wordt.

67

Wie controleert of een regionaal politiekorps een evenwichtig en verantwoord financieel beleid voert?

De verantwoordelijkheid hiervoor ligt bij het regionale college. Het regionale college stelt de begroting en de jaarrekening vast.

In de Politiewet 1993 is vastgelegd dat de minister van BZK toezicht houdt op het financiële beheer van de korpsen (art. 45). Indien naar oordeel van de minister er geen sprake is van een sluitende begroting kan de minister preventief toezicht instellen.

Zie ook vraag 66.

68

Waarom zijn de gerechtskosten voor interceptiekosten en taptolk/vertaalkosten à € 25 miljoen structureel onder verantwoordelijkheid van de minister van BZK geplaatst?

De gerechtskosten zijn vanaf 2007 onder de verantwoordelijkheid gebracht van de minister van BZK en opgenomen in de begroting van het ministerie van BZK. Het budget is overgeheveld vanuit de begroting van het ministerie van Justitie in het kader van een financiële «ontvlechtingsoperatie». Hierbij zijn budgetten voor kosten die door andere dan het ministerie van Justitie zelf (inclusief OM en ZM) worden gemaakt overgeheveld naar de begroting van die partij welke de kosten maakt. In het geval van de gerechtskosten is dat de politie. Het gerechtskostenbudget is bestemd voor het betalen van facturen van externe leveranciers voor interceptie- en vertaalwerkzaamheden die in opdracht van de korpsen zijn verricht. In 2006 is echter nog geen overeenstemming met de politie bereikt over de hoogte van het bedrag dat overgeheveld zou worden naar de korpsen. Om die reden is het totale budget overgeheveld naar het ministerie van BZK. Vanuit het ministerie van BZK wordt in 2008 gewerkt aan het beheer van het budget, de factuurafhandeling en het bepalen van het bedrag dat overgeheveld kan worden naar de politie.

69

Kan het kabinet inzicht geven in de te verwachten toename van het aantal opgehelderde zaken en het soort zaken waarbij de inzet van de forensische assistenten gebruikt zal worden? Zijn er afspraken gemaakt met het Openbaar Ministerie met het oog op de toename van «gevonden daders» en de capaciteit voor vervolging?

Zie vraag 64.

70

Waarop wordt gekort nu de toename van het budget – algemene middelen – over 2008 89 miljoen euro bedraagt en tegelijk de bijzondere bijdragen afnemen met 23 miljoen euro? Welke veranderingen zijn er in de toedeling?

Er is geen sprake van een korting omdat er verhoudingsgewijs meer geld bijkomt. De afname van de bijzondere bijdrage tussen 2007 en 2008 ter grootte € 23 mln. wordt veroorzaakt door het feit dat in 2007 voor de laatste maal extra middelen voor de versnelling van de realisatie van de sterktedoelstelling voor het jaar 2010 aan de korpsen ter beschikking worden gesteld. De toekenning van deze reeks middelen was tijdelijk van aard en eindigt in 2007.De toename wordt veroorzaakt door investeringen in veiligheid (pijler V gelden).

71

Hoe groot zijn de investeringen in het terugdringen van cybercrime door de unit Cybercrime bij het KLPD?

Zie hierbij ook het antwoord op vraag 74.

Het KLPD heeft opdracht gekregen een Unit High Tech Crime op te richten, een aantal uit te voeren activiteiten zijn benoemd. Het betreft:

– Het verrichten van opsporingsonderzoeken naar cybercrime;

– Het ontwikkelen en uitvoeren van strategieën op het gebied van tegenhouden van cybercrime;

– Het benutten, opbouwen en uitdragen van expertise;

– Het vergaren en uitwisselen van informatie mede ten behoeve van het Nationaal Dreigingsbeeld;

– Deelnemen in de nationale infrastructuur cybercrime en overleg met het bedrijfsleven.

De opzet voor de evaluatie – die voor eind 2008 voorzien is – is nog niet opgesteld. Uiteraard zal op bovenstaande punten getoetst worden.

Er vanuit gaande dat de vraag de investeringen in de Unit High Tech Crime bij het KLPD betreft, kan gemeld worden dat voor deze unit in totaal ruim € 13,1 miljoen beschikbaar is gesteld. Dit bedrag is als volgt over de tijd verdeeld:

2006: 1 995 175

2007: 3 668 388

2008: 3 730 835

2009: 3 708 885

Antwoord vraag 180:

Nee, dit geschiedt op een andere wijze. Deze kabinetsperiode vindt een stevige impuls van de aanpak van cybercrime plaats. Dit betekent versterking van de aanpak op regionaal en bovenregionaal niveau en verdere professionalisering op landelijk niveau. Voor de bredere impuls stellen de betrokken partijen (politie, OM, Justitie en BZK) in 2007 samen een versterkingsprogramma Cybercrime op. Dit programma wordt vanaf 2008 uitgevoerd en zal leiden tot een stevige intensivering van de aanpak van cybercrime

72

Bij welk resultaat van het pilotproject Technologische identificatie hooligans zal deze technologische identificatie op meer plaatsen worden uitgevoerd?

Het pilotproject moet antwoord geven op de vraag of technologische identificatie kan helpen bij het op publieksvriendelijke wijze toegang verlenen aan het publiek, terwijl stadionverbodhouders worden uitgesloten.

Aangezien het een verkennend/pilot onderzoek betreft zijn vooraf geen criteria voor eventuele uitrol vastgesteld.

73

Wat is de strekking van het wetsvoorstel dat de wettelijke mogelijkheden om vingerafdrukken af te nemen, uitbreidt?

Met het Wetsvoorstel identiteitsvaststelling verdachten en veroordeelden moet het voor de politie mogelijk maken bij verdachten van een strafbaar feit waar voorlopige hechtenis op staat vingerafdrukken af te nemen. Nu is dat nog uitsluitend mogelijk in het belang van het onderzoek. Hierdoor kan voorin de keten eenduidig de identiteit van verdachten worden vastgesteld. Hierdoor zijn de partners in de rest van de keten zeker van de juiste identiteit van de verdachte.

74

Op welke wijze en met welke indicatoren wordt de meerwaarde van de unit Cybercrime bij het KLPD in 2008 getoetst?

Zie vraag 71.

75

Welke maatregelen worden genomen om kinderporno aan te pakken in het kader van cybercrime?

Naast de reeds bestaande aandacht bij de regiokorpsen en het KLPD, wordt de aanpak van kinderporno opgenomen als prioritair thema in het Programma Aanpak Cybercrime dat op dit moment wordt opgesteld. Op korte termijn wordt de inhoud van het programma Aanpak Cybercrime vastgesteld door de stuurgroep waarin naast de ministeries van Justitie en BZK, de Raad van Hoofdcommissarissen en het College van Procureurs-generaal vertegenwoordigd zijn. Keuzes over de inzet op de aanpak van kinderporno worden in dat kader gemaakt. De politie rond op korte termijn een eigen analyse van de huidige inzet op de aanpak van kinderporno af. De uitkomsten worden meegenomen in de besluitvorming over de vervolgaanpak.

76

Betreft de samenwerking tussen de politiekorpsen op het gebied van ICT naast het uitwisselen van operationele informatie ook het samenwerken op het gebied van bedrijfsvoering, zoals personeels en salarisadministratie? Zo ja, wat zijn de vorderingen hierin?

Samen met de Minister van Justitie zijn met de korpsbeheerders naast afspraken over samenwerking op het vlak van de ICT ook afspraken gemaakt over samenwerking op het gebied van personeel, materieel en bovenregionale samenwerking. Met de korpsbeheerders zijn op het vlak van ICT afspraken gemaakt over de invoering van de basisvoorzieningen handhaving, opsporing en capaciteitsmanagement en over invoering van het systeem blueview. Daarnaast zijn er afspraken gemaakt over internetaangifte, progis (richt zich op vaststelling van identiteit van personen in de strafrechtketen) en de landelijke Gids database (database voor personeelsgegevens en financiële gegevens). U bent hierover geïnformeerd per brief van 13 juli jl. (kenmerk TK 2006–2007 30 880, nr. 6).

77

Op welke wijze en met welk gevolg zullen 12-minners gesignaleerd worden? Aan wie zal de politie advies uitbrengen inzake risicojeugd?

Een 12-minner die in contact komt met de politie als gevolg van een strafbaar feit, wordt gemeld bij Bureau Jeugdzorg, waarna een hulpverleningstraject gestart kan worden. In haar werk komt de politie ook regelmatig in contact met 12-minners die (nog) geen strafbare feiten hebben gepleegd, maar waar wel zorg over bestaat (bijvoorbeeld naar aanleiding van oudere broers die wél strafbare feiten hebben gepleegd of op basis van gedrag op straat). Ook hiervan kan de politie melding maken bij Bureau Jeugdzorg. Op dit moment werkt de politie aan een landelijk gestandaardiseerd werkproces voor alle korpsen waarmee beter invulling kan worden gegeven aan deze signalerende taak.

78

Welke stappen moeten de korpsen zetten om inderdaad in 2010 op de 52 525 agenten uit te komen? Op welke wijze volgt het kabinet de ontwikkelingen in de sterkte van de korpsen en op welke momenten zal hij de korpsen aanspreken op de behaalde resultaten?

Op 29 juni 2007 heb ik de Tweede Kamer schriftelijk geïnformeerd over de ontwikkeling van de politiesterkte met het oog op de sterktedoelstelling 2010 (TK 2006–2007, 28 824, nr. 33). In deze brief is aangegeven dat de korpsen de stappen om de eindsterkte 2010 te bereiken, al hebben gezet. De meeste korpsen hebben eind 2006 al het beoogde sterkteniveau voor 2010 bereikt. De korpsen die nog moeten stijgen in sterkte, hebben voldoende aspiranten in opleiding om de sterkte 2010 te realiseren.

Met alle korpsen zijn de sterkteafspraken 2010 vastgelegd in regionale convenanten. In de tussenliggende jaren monitort BZK de sterkte en gaat met korpsen het overleg aan indien noodzakelijk. Jaarlijks wordt de Tweede Kamer geïnformeerd over de ontwikkeling van de politiesterkte.

79

Welke knelpunten kent het kabinet en verwacht hij bij het aantrekken van meer personeel?

Bij het aantrekken van meer personeel moet altijd rekening gehouden worden met de gemiddelde duur van ongeveer 3,5 jaar voor het opleiden van executief politiepersoneel. Daarnaast speelt de krapper wordende arbeidsmarkt een rol. Een evenwichtige personeelssamenstelling vergt daarom voortdurende signalering van ontwikkelingen die leiden tot in-, door- en uitstroom van personeel en een goede personeelsplanning (zowel kwantitatief als kwalitatief) om tijdig bij te kunnen sturen. De Taskforce Personeelsvoorziening Politie heeft het afgelopen jaar gezorgd voor meer inzicht in de vraagstukken die relevant zijn voor de personeelssamenstelling. Daarnaast is er meer zicht op welke maatregelen genomen moeten worden. Hierover wordt u, na bespreking van de eindrapportage van de Taskforce in het Korpsbeheerdersberaad, voor het eind van het jaar separaat geïnformeerd.

80

Kan het kabinet voorbeelden geven van een verdergaande ontwikkeling op het gebied van minder dodelijke wapens?

Ten aanzien van de ontwikkelingen op het gebied van minder dodelijke (less lethal) wapens, zijn twee trajecten momenteel interessant voor gebruik door (speciale eenheden van) de Nederlandse politie

1. Een verdere verfijning van niet-penetrerende munitie ter aanvulling op, en eventueel ter vervanging van, de in 2006 ingevoerde «stunbag».

2. Een Electronic Incapacitation Device (EID). Dit is een geweldmiddel waarmee door middel van het gebruik van elektrische stroom een persoon onder controle gebracht kan worden zonder blijvend lichamelijk letsel toe te brengen.

Beide ontwikkelingen worden momenteel onderzocht op de bruikbaarheid maar ook op de medische gevolgen van het gebruik ervan. Er is t.a.v. beide, minder dodelijke, wapentypen momenteel nog geen praktijkproef gaande.

81

Wat houdt het geven van een gedragsaanwijzing door de minister aan een burgemeester in?

Het gaat om een uitbreiding van de bevoegdheden van het lokaal bestuur, in dit geval de burgemeester. De burgemeester krijgt de bevoegdheid om aan notoire overlastgevers, in het belang van de openbare orde, een gebiedsverbod op te leggen voor de duur van maximaal drie maanden. Het verbod kan eventueel worden verlengd met wederom drie maanden (tot maximaal een jaar). Het gebiedsverbod kan tevens worden gekoppeld aan een meldingsplicht en is ook in te zetten tegen voetbalvandalen. Het nieuwe instrumentarium is opgenomen in het wetsvoorstel Maatregelen bestrijding voetbalvandalisme en ernstige overlast dat op 7 september jl. voor advies aan de Raad van State is aangeboden.

82

Wat is de reden voor het vervangen van het huidige dienstwapen? Op welke termijn zal dit gebeuren en wat zijn hiervan de precieze kosten?

Het huidige dienstwapen Walther P5 moet worden vervangen omdat de economische en technische levensduur is verstreken. Het pistool is te duur in onderhoud en aanschaf, verouderd en niet meer in reguliere productie bij de fabrikant. De aanschaf van het nieuwe dienstpistool zal medio 2009 gaan plaatsvinden. Hiervoor zal door de korpsen een Europese aanbestedingsprocedure worden gestart. Over de precieze kosten kan om deze reden nog geen uitspraak worden gedaan.

83

Kan het kabinet onder de erkenning dat goede samenwerking op het terrein van veiligheid moeilijk in meetbare gegevens valt uit te drukken, concrete, meetbare doelstellingen geven?

Het kabinet streeft naar een criminaliteitsreductie van 25%. Een (verdere) verbetering van de samenwerking is onontbeerlijk om dit te bereiken, ook aldus specialisten uit het veld. Het is echter niet meetbaar of in doelstellingen te vervatten in hoeverre samenwerking een procentuele bijdrage levert aan de 25% reductie van overlast en criminaliteit. In meer indirecte zin is echter wel sprake van «meetbaarheid». In de onlangs aan Uw Kamer gezonden brief inzake de aanpak, reikwijdte, monitoring en rapportage van het project Veiligheid begint bij Voorkomen (VbbV) wordt aangegeven hoe veiligheidsthema’s nader uitgewerkt worden in concrete doelstellingen en prestaties.

84

Hoe is te verklaren dat bij artikel vier, partners in veiligheid, de programma-uitgaven aanzienlijk dalen terwijl de apparaatskosten vrijwel niet dalen?

In de meerjarenraming van artikel 4, partners in veiligheid, is bij onderdeel 4.3. inderdaad sprake van een daling van de programma-uitgaven ten opzichte van 2007. Dit betreft de uitgaven voor C2000 en heeft te maken met de wijze waarop de exploitatie van C2000 wordt gefinancierd. De gebruikers (Politie, Brandweer, Ambulancesector/VWS en KMar/Defensie) dragen jaarlijks volgens een vaste verdeelsleutel bij aan de kosten van de exploitatie van C2000. De bijdragen staan in eerste instantie op de eigen begrotingsonderdelen van de gebruikers en worden jaarlijks bij Voorjaars-of Najaarsnota overgeboekt naar artikelonderdeel 4.3. De programma-uitgaven komen dan weer op het niveau van 2007.

85

Op welke termijn kan de Kamer het wetsvoorstel voor de vastlegging van de wettelijke regierol van de gemeenten tegemoet zien? In welke mate krijgen gemeenten in dit wetsvoorstel doorzettingsvermogen om hun regierol te kunnen vervullen?

Het streven is om in januari 2008 een wetsvoorstel over de regierol van gemeenten indienen bij de Raad van State. Afhankelijk van het advies van de Raad, wordt het wetsvoorstel medio 2008 aan uw Kamer aangeboden.

In dit wetsvoorstel creëeren wij geen extra doorzettingsmacht voor gemeenten, maar leggen we een beleidsplanverplichting voor gemeenten wettelijk vast. Daarmee formaliseren we die rol die gemeenten al veelvuldig oppakken, het zal voor gemeenten een basis zijn waarop zij andere partijen kunnen aanspreken. Andersom scheppen wij duidelijkheid voor alle lokale veiligheidspartners over de rol van gemeenten op het gebied van veiligheidsbeleid.

Wij kiezen voor deze lijn, omdat regie van gemeenten uitgaat van coördinatie, samenwerking, verantwoordelijkheid nemen en niet zozeer van verticaal sturen. Dit vraagt dus niet om extra of verruiming van formele sturingsbevoegdheden. Resultaten van een onderzoek1 dat in 2006 is uitgevoerd naar de knelpunten in de horizontale sturingsrelaties van gemeenten, ondersteunen deze lijn.

86

Hoe is te verklaren dat bij de beleidsartikelen vier en vijftien, partners in veiligheid en crisisbeheersing, de programma-uitgaven aanzienlijk dalen terwijl de apparaatskosten vrijwel niet dalen?

Voor beleidsartikel 4 zie antwoord op vraag 84.

De programma-uitgaven van artikel 15 dalen doordat het incidentele budget schade bij rampen in 2008 geen deel meer uitmaakt van de begroting en door dat het budget ten behoeve van het Nationaal Adviesorgaan Vitale Infrastructuur (NAVI) afloopt.

87

Wat wordt bedoeld met regionale expertisecentra voor gemeenten voor de bestuurlijke aanpak van georganiseerde criminaliteit (onder andere BIBOB)?

Tevens antwoorden op de vragen 88 en 89.

Het is voor individuele gemeenten vaak niet eenvoudig om voor een effectieve bestuurlijke aanpak voldoende massa te organiseren, omdat vaak de capaciteit en daardoor de kennis en kunde ontbreekt. De regionale informatie- en expertisecentra krijgen de taak om gemeenten binnen een bepaalde regio op dit vlak te faciliteren. Zes van dergelijke centra worden de komende jaren opgericht om te zorgen voor een goede landelijke dekking. De centra zijn onder meer bedoeld voor:

1) Integratie van verschillende informatiebronnen en diensten.

2) Het ontwikkelen van mogelijkheden die ertoe leiden dat niet-vergunningsplichtige instellingen aangepakt worden (waar dus geen BIBOB mogelijk is) mede op basis van een landelijk af te sluiten convenant.

3) Het bieden van specifieke ondersteuning in de betreffende regio’s, bijvoorbeeld bij BIBOB-trajecten of financieel opsporen (zie ook vraag 15).

4) Het gevraagd en ongevraagd (proactief) voorzien van het bestuur van informatie over relevante criminele activiteiten. De centra dienen nauw te zijn verbonden met (de organisatie) van het lokaal bestuur.

Het Rijk is medefinancier van deze centra. Lokaal moet de urgentie worden gevoeld en de bereidheid bestaan om hiermee aan de slag te gaan. Samenwerkende gemeenten worden verantwoordelijk voor de centra. In 2012 zal er sprake zijn van een landelijk dekkend netwerk van centra in Nederland. Het kabinet stelt daarvoor, in de periode tot 2012, in totaal € 11,4 miljoen beschikbaar. De nadere uitwerking van de wijze waarop de samenwerking, de inbedding en aansturing van de informatie- en expertisecentra gestalte krijgen, vormt onderdeel van het plan van aanpak bestuurlijke aanpak dat ik begin 2008 aan de Tweede Kamer stuur.

88

Waarvan maken de regionale expertisecentra bestuurlijk gezien onderdeel uit? Wie zal verantwoordelijk zijn voor deze centra? Welke status hebben de regionale expertisecentra?

Zie antwoord vraag 87.

89

Kan het kabinet een toelichting geven op de op te richten regionale expertisecentra waar gemeenten terecht kunnen voor ondersteuning ten aanzien van onder andere. de wet BIBOB en bestuurlijke aanpak georganiseerde criminaliteit in het algemeen? Hoeveel centra betreft dit, op welke termijn zullen deze opgericht worden en welke kosten zijn hieraan verbonden?

Zie antwoord vraag 87.

90

Betekent het stimuleren van uniforme ICT-infrastructuur ook dat er uiteindelijk minder geregistreerd hoeft te worden?

Ja, want in een uniforme ICT-infrastructuur zijn ICT-voorzieningen gekoppeld. Hierdoor kunnen reeds vastgelegde gegevens worden gebruikt en kan onnodige registratie van dezelfde gegevens op meerdere plekken voorkomen worden.

Hierover zijn afspraken gemaakt met de korpsbeheerders als onderdeel van de Samenwerkingsafspraken 2007–2010. Deze afspraken behelzen het delen van informatie op het terrein van handhaving, opsporing en bedrijfsvoering. Andere voorbeelden zijn geo-informatie, vergunningsgegevens en voertuiginformatie.

91

Waarom is ten aanzien van de na te streven reductie van criminaliteit in 2010 gekozen voor het referentiejaar 2002?

Zie antwoord vraag 14.

92

Op welke termijn zal de Kamer geïnformeerd worden over een verdere operationalisering van het VbbV-project (veiligheid begint bij voorkomen) en de te gebruiken indicatoren voor «voortgang»?

Nog voor de begrotingsbehandeling wordt de Kamer geïnformeerd over de verdere operationalisering van het Project Veiligheid begint bij Voorkomen

93

Wat houdt de Informatie Basisvoorziening Veiligheid in en op welke termijn welke veiligheidspartners gebruik zullen gaan maken van de gemeenschappelijke informatiehuishouding?

Tevens antwoord op vraag 94.

Binnen het Informatie Beleid Veiligheid (IBV) werken politie, ghor, brandweer, ambulancediensten, het openbaar bestuur, waterschappen en partijen uit het bedrijfsleven (Kamers van Koophandel en grote bedrijven) samen. Het IBV houdt in dat deze veiligheidspartners gezamenlijk:

1. hun (virtuele) netwerken koppelen. Zo zijn bijvoorbeeld de volgende koppelingen gerealiseerd: Politienet met Ambunet en OOVNet, de Nutsvoorziening Veiligheid (vaste communicatie) met C2000 (mobiele communicatie);

2. van dezelfde, communicatie- en informatiesystemen gebruik maken. De hulpverleningsdiensten maken op dit moment gebruik van het zelfde communicatie systeem (C2000) en in de meldkamer van het geïntegreerd meldkamersysteem (GMS). Er wordt momenteel gewerkt aan één mobiel platform voor de politie, brandweer en ambulance.

3. standaarden voor gegevensuitwisseling hanteren. Er zijn standaarden ontwikkeld voor de uitwisseling van GEO-informatie op het terrein van veiligheid (het gaat hierbij naast plattegronden en luchtfoto’s van steden, wegen en waterwegen, ook over aanvullende gegevens van gebouwen, leidingen, ondergrond, risico-objecten en meteorologische gegevens). Dit betekent dat tussen bestuurlijke en operationele veiligheidspartners GEO-informatie gedeeld kan worden. Ook in de strafrechtketen zijn diverse standaarden ontwikkeld.

4. zoveel mogelijk gebruik maken van gegevens die een ander al heeft geregistreerd. Voorbeelden: voertuiggegevens worden geregistreerd bij de RDW en gebruikt door politie, brandweer en anderen, de basisregistraties. Zo maken de politiekorpsen ook bijvoorbeeld thans gebruik van gezamenlijke gegevens op het terrein van personen (Personenserver) en locaties (Locatieserver).

Om dit te bereiken zullen de verschillende partijen met elkaar afspraken maken over de hierboven genoemde elementen. De veiligheidspartners zijn zelf verantwoordelijk voor het vertalen van deze afspraken in hun eigen informatievoorziening. Met IBV bieden wij daarbij een referentiekader, waardoor het maken van afspraken en het uitvoeren daarvan wordt vergemakkelijkt. Wij zullen de partijen stimuleren tot samenwerking.

Gelet op de bestuurlijke complexiteit en de verschillende wijze van inrichting van de informatiehuishouding bij de verschillende diensten, is het lastig aan te geven wanneer er over een optimaal op elkaar afgestemde informatiehuishouding gesproken kan worden. Dit is een proces van geleidelijkheid. Wel is het zo dat nu al op verschillende terreinen wordt samengewerkt, bijvoorbeeld C2000, crisisbeheersing (de zogenaamde Netcentric werkwijze) en standaards op GEO-informatie. Bovendien bevorder ik met IBV dat zoveel mogelijk gebruik wordt gemaakt van bestaande voorzieningen of ontwikkelingen die al in het veld spelen. Tijdrovende nieuwbouw is dan onnodig.

Het IBV bevat complexe bestuurlijke, organisatorische en technische aspecten. Ik herhaal graag mijn aanbod gedaan in de brief van van 7 juli 2006 (Kamerstukken 26 956, nr. 43) om IBV in een technisch overleg met de Kamer nader toe te lichten.

Voor wat betreft de meetbare doelstelling van een samenhangende informatiehuishouding, zullen wij ook andere doelstellingen benoemen dan alleen het terugdringen van misbruik 112. Daarover willen wij wel eerst overleg plegen met het veld. Het realiseren van een samenhangende informatiehuishouding is immers de verantwoordelijkheid van de veiligheidspartners. De veiligheidspartners moeten aangeven waar zij in de uivoering de prioriteit leggen. Die prioritering moet wel overeenstemmen met de doelen van het IBV. Over de uitkomsten van dit overleg wordt u medio 2008 geinformeerd.

94

Ziet het kabinet mogelijkheden om meer meetbare doelen op te stellen dan het terugdringen van het misbruik van noodnummer 112 voor de doelstelling van een samenhangende informatiehuishouding, die erg belangrijk is voor een grotere effectiviteit en efficiency van de veiligheidspartners?

Zie antwoord vraag 93.

95

Is het nog steeds de verwachting dat de nieuwe 112-centrale bij het KLPD eind 2007 operationeel zal zijn?

De nieuwe 112-centrale wordt op 20 november 2007 technisch opgeleverd. Het KLPD zal na oplevering acceptatietesten uitvoeren evenals functionele tests. Definitieve oplevering en ingebruikname van de nieuwe 112 centrale is gepland op 29 januari 2008.

96

Welke maatregelen zullen worden getroffen om het misbruik van 112 terug te dringen van 70 naar 50% en met name ten aanzien van het misbruik via mobiele telefoons?

Uit onderzoek blijkt dat bij misbruik vaak gebruik gemaakt wordt van mobieltjes zonder SIM-kaart. Daarmee is de oproep anoniem. Met de telefoonaanbieders wordt afgesproken dat bij iedere 112-oproep het IMEI-nummer, dat is het herkenningsnummer van de telefoon zelf, wordt meegeleverd. Hierdoor kan worden vastgesteld dat met een bepaald mobieltje – met of zonder SIM-kaart – regelmatig misbruik wordt gepleegd. De 112-centrale kan bij een oproep van een dergelijk telefoontje een aangepaste uitvraagprocedure hanteren. De oproeper wordt gewaarschuwd dat het mobieltje geblokkeerd kan worden voor 112-oproepen.

Tevens zal een publiekscampagne georganiseerd worden, gericht op het terugdringen van het misbruik van 112.

97

Hoe gaat de AIVD om met het tegemoet komen aan de behoefte van belangendragers, zoals lokale besturen?

Zie antwoord vraag 22.

98

Heeft het kabinet een verklaring voor het teruglopen van de «geheime uitgaven» van de AIVD? Waaruit bestaan de geheime uitgaven?

Het beeld van teruglopende geheime uitgaven van de AIVD wordt veroorzaakt door een eenmalige verhoging van deze uitgaven in 2006 voor een specifiek doel. De reguliere geheime uitgaven vanaf 2007 e.v. geven een stabiel beeld te zien.

Over de aard van de geheime uitgaven worden in het openbaar geen mededelingen gedaan.

99

Kan het kabinet toelichten hoe een kwalitatieve en kwantitatieve versterking van de AIVD dit zich verhoudt tot de teruglopende uitgaven voor de dienst? Wat zijn de oorzaken voor het teruglopen van de ontvangsten?

Het beeld van de teruglopende uitgaven voor de AIVD wordt veroorzaakt door eenmalige extra uitgaven in 2007 ten behoeve van de nieuwe huisvesting van de dienst. De reguliere uitgaven vanaf 2008 e.v. geven een stabiel beeld te zien dat overeenkomt met eerdere besluitvorming over de kwalitatieve en kwantitatieve versterking van de dienst.

Voor de ontvangsten geldt eveneens dat een éénmalige verhoging van de ontvangsten gedurende 2007 het bestendige ontvangstenbeeld heeft beïnvloedt. De eenmalige ontvangst hield verband met een subsidie vanuit het FES, voor de uitvoering van een informatiebeveiligingsproject.

100

Hoe verklaart het kabinet het verschil in bekostiging tussen de Inspectie voor Openbare orde en Veiligheid, die ongeveer de helft minder ontvangt dan de Onderzoeksraad voor Veiligheid, en de onderzoeksraad?

De Inspectie Openbare Orde en Veiligheid (Inspectie OOV) houdt toezicht op de kwaliteit waarmee de verantwoordelijke besturen hun taken uitvoeren op het terrein van brandweer, GHOR, rampenbestrijding, crisisbeheersing, politie en politieonderwijs. Daardoor heeft de Inspectie OOV te maken met een relatief groot en complex veld. Jaarlijks worden op basis van risicoanalyse keuzes gemaakt, binnen de verantwoordelijkheden van de minister van BZK en de minister van Justitie voor openbare orde en veiligheid.

De Inspectie OOV verricht zoveel als mogelijk haar onderzoeken zelf. Om te komen tot meer effectief en efficiënt toezicht zoekt de Inspectie OOV daar waar mogelijk samenwerking met andere toezichthouders.

Het ZBO Onderzoeksraad voor veiligheid verricht onafhankelijk, integraal en thematisch onderzoek op alle terreinen uitgezonderd de handhaving van de openbare orde en het optreden van de krijgsmacht in situaties van oorlog, internationale rechtsorde, openbare orde en assistentie aan de politie. Er is overigens geen sprake van overlap in de taakuitvoering van de Inspectie OOV en de Onderzoeksraad voor veiligheid. Samenwerking en afstemming is vastgelegd in een convenant. De Onderzoeksraad voor Veiligheid reserveert voor haar onderzoeken een substantieel deel van haar budget ten behoeve van de inhuur van externe deskundigen.

101

In hoeverre worden de budgetten die ter beschikking staan tot de Inspectie Openbare Orde en Veiligheid en de Onderzoeksraad voor Veiligheid gebruikt dan wel overschreden?

De Inspectie OOV gebruikt het regulier beschikbare budget voor apparaatsuitgaven (90%) en programmagelden (10%) t.b.v de publicatie/verspreiding van rapportages en externe inhuur van specifieke deskundigheid. Het budget van de Inspectie OOV wordt jaarlijks geheel besteed.

Voor 2007 en 2008 is het budget van de Inspectie OOV incidenteel bijgesteld. Deze stijging is bedoeld voor de extra personele inspanningen die de Inspectie OOV in opdracht van de minister van BZK verricht in het kader van de kwaliteit van de rampenbestrijding in de regio Kennemerland (Haarlemmermeer inclusief Schiphol), als gevolg van het kabinetsbesluit tot herindeling van de gemeente Haarlemmermeer bij voornoemde regio.

De Onderzoeksraad voor Veiligheid zal haar budgetten nagenoeg geheel uitputten.

102

Waarom is de minister van BZK niet altijd leidend in geval van een crisis met ondersteuning van de vakministers?

Voor een effectieve en efficiënte crisisbeheersing is het van groot belang dat de verantwoordelijkheden en bevoegdheden van vakministers in samenhang en integraal worden uitgeoefend. Als coördinerend bewindspersoon voor crisisbeheersing heb ik hierbij een belangrijke verantwoordelijkheid, maar heb daarbij niet de regierol. In het AO Nationale Veiligheid van 31 oktober 2007 heeft de Vaste Commissie voor BZK uitgesproken voorstander te zijn van een versterking van de positie van de minister van BZK in dezen. Ik heb aangegeven voor het eind van 2007 een voorstel voor aanscherping van de regierol op het terrein van Nationale Veiligheid aan het kabinet te zullen doen toekomen.

103

Hoe verhouden de Bescherming van de Vitale Infrastructuur en het bijbehorende Nationaal adviescentrum zich tot het project Nationale Veiligheid?

De bescherming Vitale Infrastructuur is een integraal onderdeel van de nationale veiligheid. De nationale veiligheid wordt gekenmerkt door vijf vitale belangen. Het project Nationale Veiligheid heeft onder meer tot doel in kaart te brengen welke bedreigingen er zijn voor deze vitale belangen. Daarnaast wordt in het kader van het project Nationale veiligheid bekeken welke capaciteiten nodig zijn om deze bedreigingen zoveel mogelijk «het hoofd» te bieden. Zowel de dreigingsanalyses als adviezen over het gewenste niveau van capaciteiten (resultaat van nationale veiligheid) zijn input in het kader van bescherming vitale infrastructuur.

Binnen de context van Nationale veiligheid is specifiek de aandacht gericht op de bescherming van de vitale infrastructuren (doelgroepbenadering). Zij vertegenwoordigen het geheel aan producten en diensten die cruciaal zijn voor het door kunnen functioneren van de Nederlandse samenleving. Sinds een aantal jaren wordt hier door overheid en bedrijfsleven in gezamenlijkheid aan gewerkt. Het belang van het besteden van aandacht aan de gevolgen van onder andere pandemie, overstroming en energie-uitval staat dan ook duidelijk op het netvlies bij eigenaren en beheerders van vitale infrastructuren en betrokken overheidspartijen.

Het NAVI is, als één van de specifieke maatregelen voortkomende uit het brede project Bescherming vitale infrastructuur, speciaal opgericht om de kennis bij publieke en private partijen over bescherming tegen dreigingen van moedwillig menselijk handelen te versterken, ondermeer door het stimuleren van kennisdeling tussen partijen en de samenwerking concreet gestalte te geven.

104

Waarom is er nog maar een relatief klein deel van de programma-uitgaven voor Crisisbeheersing juridisch verplicht? Hoe groot is de budgetflexibiliteit op dit artikel?

Slechts een klein deel van de programma-uitgaven voor de directie Crisisbeheersing is juridisch verplicht. Dit vloeit voort uit het feit dat Crisisbeheersing geen bijdrageregelingen kent waarmee structureel jaarlijks een groot deel van het budget aan de regio’s geld wordt verstrekt. Crisisbeheersing kent een aantal beleidsthema’s met een meerjarig karakter. Hierdoor is de mate van budgetflexibiliteit beperkt. Het meerjarige karakter van de beleidsthema’s, hoewel deze nog niet hebben geleid tot feitelijk aangegane juridische verplichtingen, legt namelijk wel een beperking op de vrijheid van de besteding van het budget.

105

Is het Nationaal Adviescentrum Vitale Infrastructuur (NAVI) nog steeds een pilotproject? Zo ja, wanneer wordt besloten over de definitieve vorm, plaatsing en financiering van NAVI?

Het NAVI beoogt een structurele, zelfstandige, goed functionerende en vraaggestuurde organisatie te worden voor een verbetering van security bij bedrijven in de vitale infrastructuur, op basis van Publiek Private samenwerking. Om hier te komen, wordt in de pilotfase van 2007–2009 gewerkt met een tijdelijke organisatie die wordt ondergebracht bij mijn departement. Eind 2008 zal besloten worden over de definitieve vorm, plaatsing en financiering van het NAVI. Begin 2009 wordt de Kamer hierover geinformeerd.

106

Kan het kabinet ten aanzien van de budgettaire gevolgen van beleid inzake de crisisbeheersing inzicht geven in de mogelijke verklaring voor het teruglopen van de ontvangsten van ruim 2 miljoen in 2007 naar 0 in 2010 en de daarop volgende jaren?

Uit het FES is tot en met 2009 geld vrij gemaakt voor het beleid voor Crisisbeheersing. Dit geld wordt gebruikt voor de oprichting van het Nationaal Adviescentrum Vitale Infrastructuur, de fase van oprichting loopt tot 2009. Het beschikbaar komen van deze gelden wordt tot en met 2009 als ontvangst begroot op de BZK-begroting.

Omdat er na 2009 geen gelden beschikbaar komen loopt de raming in 2010 terug naar 0.

107

Welke activiteiten worden in 2008 ondernomen om de zelfredzaamheid van mensen met beperkingen te vergroten en de hulpverlening aan hen bij crises te verbeteren? Wat voor rol speelt de taskforce handicap en samenleving hierin?

Bevolkingszorg, inclusief de taak om de zelfredzaamheid van mensen met beperkingen te vergroten en de hulpverlening aan hen bij crises te verbeteren, is een taak van de gemeenten. Regionale bundeling van de bevolkingszorg conform de Wet op de veiligheidsregio zal dit effect vergroten.

Door middel van de circulaire van 16 april jl. zijn gemeenten hierop gewezen.

Wij onderschrijven het belang voor aandacht voor zelfredzaamheid van mensen met beperkingen en de hulpverlening aan hen bij crises. Dit is ook de reden dat het Nederlands Instituut voor Fysieke Veiligheid (v/h Nibra) is belast met een meerjarig onderzoeksprogramma met betrekking tot zelfredzaamheid van burgers dat wordt gefinancierd. Het onderzoeksprogramma breed is opgezet en ook kijkt naar de positie van verminderd zelfredzamen.

Wij hebben verder aandacht voor de problemen en noden van de verminderd zelfredzamen door middel van het actieprogramma Brandveiligheid.

Tot slot geven wij aan dat in 2008 door middel van de rampencampagne «Denk vooruit» een sterke focus gelegd op zelfredzaamheid van burgers in het algemeen.

De gemeenten (en regio’s) kunnen een beroep doen op de taskforce handicap en samenleving. Deze houdt op 1 april 2008 op te bestaan. Verlenging van deze taskforce is een aangelegenheid van de minister van VWS.

De Taskforce Gehandicapten en Samenleving helpt het bewustzijn te vergroten en steunt de gemeentes met concrete acties en adviezen. Onder leiding van een aantal oud-burgemeesters draagt de taskforce haar missie in het land met succes uit.

108

Kan het kabinet een toelichting geven op de op te richten overkoepelende organisatie inzake een goed functionerende crisisbeheersingsorganisatie?

Onderzocht wordt of er een landelijke opleidings- en oefenorganisatie kan worden opgebouwd uit bestaande instituten voor opleiden en oefenen. Het gaat niet om een geheel nieuwe organisatie, maar om bundeling en efficiënter gebruik maken van bestaande organisaties. Door intensievere samenwerking tussen instituten en met het veld kan een kwaliteitsimpuls worden gegeven aan de permanente cyclus van multidisciplinair opleiden, trainen en oefenen. De start van deze intensievere samenwerking is voorzien in de eerste helft van 2008. Over de voortgang hiervan wordt u nader geinformeerd.

109

Wat is de reden van de negatieve bijstelling ten opzichte van de vorige begroting van de streefwaarden met betrekking tot de prestatie-indicatoren op het regionale beleidsplan en regionaal crisisplan van 50% naar 20% in 2007? Wat is de betekenis van deze negatieve bijstelling voor de mate van realiteit van de streefwaarden voor 2008?

Deze streefwaarden waren gebaseerd op een achteraf te optimistische inschatting van de snelheid waarmee de regio’s aan de slag zijn gegaan met de regiovorming.

Er is weliswaar veel draagvlak is voor de regionalisering van de planvorming, doch bestuurders van de veiligheidsregio’s wachten toch de formalisering in wet- en regelgeving af.

Diverse regio’s werken op technisch niveau overigens wel actief mee aan de ontwikkeling van referentiekaders voor het beleidsplan, als opvolger van het beheersplan rampenbestrijding, en het regionale crisisplan, als opvolger van de gemeentelijke rampenplannen.

Wij hebben er vertrouwen in dat hiermee de streefwaarden voor 2008 voldoende mate van realiteit hebben.

110

Wordt onderzocht dan wel geëvalueerd in hoeverre de verschillende «meetbare gegevens» (het regionale beleids- en crisisplan en de basisvereisten crisismanagement) binnen de verschillende regio’s in overeenstemming zijn met elkaar? Wordt getracht dit te standaardiseren?

Ja, aan standaardisatie en benchmarking worden middels verschillende trajecten gewerkt. Er komt een Besluit Veiligheidsregio’s waarin de minimaal te stellen kwaliteitseisen worden vastgelegd waaraan de veiligheidsregio’s dienen te voldoen. Belangrijke bron van deze wettelijk vast te leggen kwaliteitseisen vormen de door het Landelijk Beraad Crisisbeheersing geformuleerde basisvereisten en de referentiekaders crisisplan. Door de samenwerkende branche organisaties worden in samenhang daarmee landelijke modellen en standaarden ontwikkeld zoals de referentiekaders regionaal crisisplan. Daarnaast zijn er de Algemene Doorlichtingen van de Inspectie OOV waarmee de resultaten in de verschillende regio’s worden gemeten en kunnen worden vergeleken.

111

Op welke wijze zal de Kamer worden betrokken in de informatievoorziening ten aanzien van de «Aansturing crisisbeheersing», bijvoorbeeld met het oog op de periodieke kortetermijninventarisaties van dreigingen?

De analyses worden opgesteld door het NCC, waarbij voor een periode van twee maanden vooruit wordt gekeken naar mogelijke risico’s. Hiertoe worden open bronnen gebruikt als ook de seizoensgebonden analyse die door het project Nationale Veiligheid wordt opgesteld. Deze korte termijnanalyse wordt gedeeld met de departementale crisiscentra ter ondersteuning van de preparatieve werkzaamheden van het NCC en de DCC’n en vormt de input voor de nationale risicobeoordeling.

Begin 2008 wordt de Kamer geïnformeerd over de resultaten van de nationale risiscobeoordeling.

112

Hoe lang wil het kabinet de campagne «Denk Vooruit» voortzetten en welke kosten zijn hieraan verbonden?

De campagne is gestart in 2006 en zal duren tot 2011. De verwachting is dat de totale kosten voor de gehele periode uitkomen op ca. € 5,5 miljoen.

113

Heeft het kabinet ook inzicht in de mate waarin de bevolking de adviezen om op een crisis voorbereid te zijn, ook opvolgt? Zijn hiervoor doelen gesteld?

De campagnedoelstellingen voor 2007 waren:

Vergroten van de kennis:

De eerste doelstelling is het vergroten van de spontane kennis; het gaat hierbij om het goed voorbereid zijn op een ramp. Te denken valt aan bijvoorbeeld het verschaffen van informatie via de website www.crisis.nl, aanleggen van noodvoorraden van bijvoorbeeld water, het aanschaffen van een radio op batterijen en hiervoor extra batterijen beschikbaar hebben, het bij de hand hebben van zaklamp en kaarsen en het kunnen instellen van de rampenzender.

Op dit gebied laten de cijfers de volgende resultaten zien:

Gekwantificeerd voor 18+ (volwassenen)

Voormeting: 13%

nameting 1e campagneperiode 2006 23%

doelstelling 2e campagneperiode 2007 30%

Vergroten van de kennis van informatiebron www.crisis.nl over risico’s en rampen

Gekwantificeerd voor 18+

nameting 1e campagneperiode 2006 9%

doelstelling 2e campagneperiode 2007 15%

Aanpassing van de houding:

De tweede doelstelling is het vergroten van het besef dat men een eigen rol en verantwoordelijkheid heeft om zich voor te bereiden op een mogelijke ramp.

Gekwantificeerd voor 18+

voormeting: 50%

nameting 1e campagneperiode 2006 56%

doelstelling 2e campagneperiode 2007 60%

Aanpassing van het gedrag(sintentie):

De derde doelstelling is laten stijgen van het aantal mensen dat zich (serieus) heeft voorbereid op het voltrekken van een ramp (zich hebben verdiept in rampeninstructies, het hebben aangeschaft van noodzakelijkheden, rampenzender ingesteld etc.).

Gekwantificeerd voor 18+

voormeting 55%

nameting 1e campagneperiode 2006 58%

doelstelling 2e campagneperiode 2007 65%

Bevordering van het informatiezoekgedrag:

De vierde doelstelling is het laten stijgen van het aantal mensen dat actief op zoek gaat naar informatie over specifieke risico’s in zijn of haar directe omgeving op de website www.crisis.nl.

In 2006 en 2007 is de website www.crisis.nl na de campagne 470 000 keer bezocht.

Er zijn op dit moment nog alleen onderzoeksgegevens op basis van de nameting van de eerste campagneperiode bekend. Onderzoeksgegevens over de huidige campagneperiode zijn nog niet bekend, mede omdat de campagne nu nog loopt. Deze onderzoeksgegevens worden binnenkort verwacht.

114

Wat is de effectiviteit en de doelmatigheid van de campagne «Denk Vooruit»?

De rampencampagne Denk Vooruit 2006 is geëvalueerd. In het onderzoek van de RVD komt naar voren dat de campagne een positief effect heeft op het bewustzijn van de burgers van de feitelijke risico’s in de eigen leefomgeving. Daarnaast is er een toegenomen besef van de eigen rol en verantwoordelijkheid.

Uit een tussenmeting van oktober 2007 onder respondenten doelgroep algemeen publiek van de campagne 2007 blijkt dat:

• De overgrote meerderheid van het publiek (79%) kent de slogan van de campagne (Rampen vallen niet te plannen, voorbereidingen wel.)

• Het merendeel van het publiek (65%) weet dat meer informatie over de voorbereiding op rampen is te vinden op de website www.crisis.nl.

• De vraag aan bezoekers van de website crisis.nl om de rampeninstructiekaart te lezen en te printen komt minder goed over (46%);

• Het publiek waardeert de campagne met een 6,6 en daarmee zit deze campagne op het gemiddelde van alle Postbus-51-campagnes.

Beantwoording over de doelmatigheid van de campagne moet wachten tot de uitkomsten van het evaluatieonderzoek. Deze worden verwacht in de week van 26 november 2007.

115

Heeft inmiddels finale besluitvorming over de implementatie van «cell broadcast» plaatsgevonden? Zo ja, hoe luidt die?

Nee, de proef is 22 oktober jongstleden formeel afgerond. Op dit moment wordt het eindrapport opgesteld op basis waarvan ik een besluit zal nemen over de mogelijke invoering van cell broadcasting.

116

Hoe komt het dat de opkomsttijden van de brandweer van 2003 tot 2005 zijn verslechterd?

In het rapport «bestuurlijke aansturing brandweerzorg» constateerde de Inspectie OOV dat veel gemeenten niet beschikten over informatie met betrekking tot de mate waarin de brandweer opkomsttijden realiseert. In hetzelfde rapport constateerde de Inspectie OOV dat veel gemeenten te maken hebben met overschrijdingen van de opkomsttijden. Naar aanleiding van deze constateringen verricht de Inspectie OOV momenteel onderzoek naar de oorzaken en de omvang van de overschrijding van opkomsttijden. De uitkomsten van dit onderzoek zullen met mijn reactie naar verwachting eind december 2007 aan de Kamer worden aangeboden.

117

Wat gaat het kabinet doen om meer vrouwen bij de brandweer te krijgen?

Om meer vrouwen en allochtonen bij de brandweer te krijgen is in 2005 het project «Brandweer van binnen naar buiten» gestart. Dit project, uitgevoerd in nauwe samenwerking met de VNG en het brandweerveld, is mede mogelijk gemaakt door het ministerie van BZK en het EQUAL-programma van het Europese Unie. Centrale doelstelling van dit project is te komen tot cultuurverandering die leidt tot meer diversiteit in de brandweerorganisaties, onder andere meer vrouwen bij de brandweer. Onderdeel van het project zijn onder andere een wervingscampagne voor meer vrouwen bij de brandweer en een traject gericht op de doorstroom van vrouwen naar managementfuncties binnen de brandweer. Het project wordt eind 2007 afgerond en vervolgens geëvalueerd. Op basis van de uitkomsten van de evaluatie zal ik in overleg treden met de VNG en de NVBR om te bezien op welke wijze dit project wordt voortgezet. Over de periode 2000–2007 valt te melden dat het aantal vrouwen bij de brandweer is verdubbeld (van 746 naar 1513). Daarnaast wordt bevordering van diversiteit bij de brandweer meegenomen in het onderzoek naar de personeelsvoorziening van de brandweer.

118

Wat is het percentage van de allochtone beroepsbevolking bij de brandweer?

Het gemiddelde percentage allochtonen bij de brandweer bedraagt 1,1% (241 personen/stand van zaken december 2005). Dit blijkt uit een onderzoek dat is uitgevoerd in het kader van het project «Brandweer van binnen naar buiten». Het onderzoek is in opdracht van het ontwikkelpartnerschap (BZK, VNG, NVBR, NIFV en een aantal brandweerkorpsen) uitgevoerd.

Het aandeel allochtonen bij de brandweer varieert tussen 0% en 11% per korps.

119

Wanneer zullen de kwaliteits AMvB’s voor de veiligheidsregio’s aan de Kamer worden aangeboden?

De procedure voor het tot stand brengen van het Besluit Veiligheidsregio’s (waaronder de zogenoemde kwaliteits-AMvB) ziet er als volgt uit:

– Consultatie

– Advisering Raad van State

– Standpuntbepaling op het advies (nader rapport)

– Publicatie in het Staatsblad.

Het besluit dient tegelijkertijd met de wet Veiligheidsregio’s in werking treden. Naar verwachting zal bij de behandeling van het wetsvoorstel in kunnen worden gegaan op de contouren van de inhoud van het Besluit veiligheidsregio’s.

120

Waarom wordt de voorgestelde blauwdruk van de veiligheidsregio’s niet tegelijk met het wetsvoorstel Wet veiligheidsregio’s bekend gemaakt?

Met de term blauwdruk wordt bedoeld dat bepaalde hoofdtaken per regio georganiseerd zullen moeten worden. Zo zal eenduidige kwaliteit van de organisatie van de rampen- en crisisbeheersing voor elke veiligheidsregio aan de orde zijn. In de kwaliteits-AMvB worden de onderscheiden hoofdtaken en functies benoemd die de regio’s moeten invullen. Op enkele aspecten zullen aan deze taken en functies prestatie-eisen worden gesteld, waarmee een uniform organisatie- en kwaliteitsniveau wordt bewerkstelligd. In die zin is er sprake van een blauwdruk. Deze blauwdruk is in de wet en de komende AMvB verwerkt, maar niet apart en integraal uitgewerkt.

121

Waaraan wordt gedacht als het gaat om de uitbouw van het bestuur van de veiligheidsregio’s richting andere beleidsterreinen op het gebied van veiligheid?

Op dit moment wordt afgezien van een verkenning van de uitbouw van het bestuur van de veiligheidsregio om niet vooruit te lopen op het te nemen besluit over het al dan niet voortzetten van de behandeling van de Politiewet 200X.

122

Aan welke activiteiten ter versterking van het imago van de brandweer en GHOR wordt gedacht?

Het imago van de brandweer bij de Nederlandse bevolking is algemeen gesproken vrij goed. Dat heeft dan echter betrekking op het zichtbare, dus repressieve, optreden van de brandweer. Wat wij bedoelen met imago is de beeldvorming over de brandweer; met andere woorden duidelijk maken dat de brandweer meer doet dan alleen blussen en redden. Ter versterking van de regionale communicatiefunctie is daartoe een brandweervoorlichtingsfilm ontwikkeld. De essentie van de inspanningen van ons richten zich nu op het stimuleren van de professionalisering van de regionale communicatiefunctionarissen. Dat vindt plaats door op landelijk niveau het Netwerk Communicatie Brandweer en Rampenbestrijding (COBRA) van de Nederlandse Vereniging voor Brandweerzorg en Rampenbestrijding (NVBR) financieel te ondersteunen.

Versterking van het imago van de GHOR vindt onder meer plaats door actieve participatie en ondersteuning van het programma Geneeskundige Bestuurlijke Informatie Voorziening (GBIV). Op grond daarvan is de GHOR continue beschikbaar voor de ondersteuning van het verbetertraject in het kader van de rampenbestrijding van de diverse zorgkoepelorganisaties.

Inhoudelijk gaat het voornamelijk om de informatievoorziening op het gebied van ambulancebijstandsplan, gewondenspreidingsplan en slachtoffervolgsysteem.

Ook de periodieke verschijning van een nieuwsbrief behoort tot de ondersteunende activiteiten.

123

Wanneer wordt de modernisering van de arbeidsverhouding voor brandweerlieden, een onderwerp dat al jaren op de agenda staat, voltooid?

De arbeidsverhouding voor brandweerlieden is primair een verantwoordelijkheid van de werkgevers (gemeenten/regio’s/VNG) en de werknemers (het brandweerpersoneel/vakbonden). Wij dragen hiervoor geen verantwoordelijkheid voor.

124

Wat zijn de voornemens ten aanzien van een taakuitbreiding dan wel een wijziging van de taken van het zelfstandig bestuursorgaan Nederlands bureau voor brandweerexamens?

Wij werken op dit moment samen met de Vereniging voor Nederlandse Gemeenten (VNG) en de Nederlandse vereniging voor brandweerzorg en rampenbestrijding (NVBR) aan de modernisering van het stelsel voor de kwaliteit van het brandweerpersoneel. Het doel hiervan is de kwaliteit van het brandweerpersoneel te verhogen en te borgen. Dit wordt bewerkstelligd door het introduceren van een functiegericht stelsel in plaats van een ranggericht stelsel en door het stellen van eisen aan het vakbekwaam worden (opleiden) en vakbekwaam blijven (oefenen en bijscholen). Het Nbbe kan binnen het gemoderniseerde stelsel, naast de huidige taken op het terrein van examinering bij de brandweer, mogelijk ook andere taken uitvoeren. Te denken valt aan het erkennen van eerder verworven competenties (EVC). Momenteel wordt bezien of een taakuitbreiding gewenst is, en zo ja, welke taken dit betreft.

125

Waarom zou de Grondwet een «samenbindend document» moeten zijn? Is dat een breuk met de klassieke doctrine dat de Grondwet niet veel meer moet zijn dan de sobere fundamentele regels van de staatsinrichting? Welke consequenties worden verbonden aan de zin «Onze huidige pluriforme samenleving maakt de vraag actueel hoe de Grondwet meer als samenbindend document kan functioneren»?

De Grondwet regelt de hoofdlijnen van de staatsinrichting en de relatie tussen overheid en burger. Zij kenmerkt zich door soberheid. Juist in een pluriforme samenleving kan de Grondwet van samenbindende betekenis zijn. Over de vraag of de huidige Grondwet daarvoor geschikt is en of zij die functie ook zou moeten hebben zullen de opvattingen verschillen. Mede met het oog daarop willen wij een dialoog over Handvest en Grondwet op gang brengen. Zie antwoord op vraag 33.

126

Bedoelt het kabinet met het bevorderen, ondersteunen en versterken van democratie in de eerste plaats de representatieve democratie? Indien dat het geval is, hoe zal deze worden versterkt?

Met het bevorderen, ondersteunen en versterken van democratie wordt zeer zeker gedoeld op de representatieve democratie. Dat is een belangrijke doelstelling van het beleid, die voor een flink deel moet worden uitgewerkt en waarbij andere partners in het beleid bij zijn betrokken. Behalve de gewenste versterking van de representatieve democratie zijn ook democratische vorming, participatie en actief burgerschap van belang. Deze kunnen op zich ook bijdragen aan een het versterken van de representatieve democratie.

In het antwoord op vraag 127 zal hierop nader worden ingegaan.

127

Hoe ziet het concrete, meetbare en toetsbare actieprogramma «Grondwet en Democratie» er uit? Wat zijn de voornemens van het kabinet? Waarop is het af te rekenen?

Het Ministerie werkt aan het versterken van de democratie langs de volgende drie hoofdlijnen:

1. Versterking representatieve democratie

Het Coalitieakkoord stelt dat de representatieve democratie zoals we die in de Nederlandse traditie kennen, centraal blijft staan. Dat betekent ook dat ontwikkelingen die afbreuk doen aan representatieve democratie of het bestel niet moeten worden gesteund. Revitalisering van de representatieve democratie betekent in de eerste plaats het versterken van de rol van parlement, provinciale staten, gemeenteraden en de politieke partijen. Het lopende Actieprogramma Lokaal Bestuur met de VNG bevordert daarnaast de professionalisering (kennis en vaardigheden) van wethouders en raadsleden. Verder verricht het Instituut voor Publiek en Politiek (IPP) op verschillende niveaus en voor verschillende doelgroepen ondersteunende activiteiten. Verder zal het Instituut voor Publiek en Politiek binnenkort op internet – in navolging van de bekende StemWijzer, een Partijenwijzer uitbrengen. Maar er is meer nodig. Ook een constructieve dialoog tussen politiek en samenleving is belang voor de versterking van de representatieve democratie. Het ministerie pakt dit in samenspraak met anderen – zoals politieke partijen – op. Samen met politieke partijen werd onlangs een symposium georganiseerd om kennis uit te wisselen over het gebruik van nieuwe media door politieke partijen. Het actieprogramma wordt deze kabinetsperiode stapsgewijs verder uitgewerkt.

2. Investeren in democratische vorming

Wij willen een bijdrage leveren aan het investeren in kennis van en draagvlak voor de democratische instellingen, processen en basiswaarden, waaronder ook de kernwaarden van de rechtsstaat. Deze doelstelling richt zich zowel op jongeren als het brede publiek (via onderwijs, nieuwe media en debatten). Voor jongeren is het een noodzakelijk onderdeel van hun bagage die zij als volwassen burger nodig hebben, niet alleen als kiezer, maar ook als actief burger of als politicus van de toekomst. Met het investeren in kennis van democratische processen wordt ook beoogd een bijdrage te leveren aan het beperken van de voedingsbodem voor populisme, wantrouwen tegen politiek en overheid, en radicalisering.

Ter uitvoering van de motie Heijnen en Van de Camp (31 200 III, nr. 8) wordt thans in overleg met de gemeente Den Haag en anderen onderzoek gedaan naar de mogelijkheden van een Huis van de democratie. Daarmee wordt onder meer een bijdrage geleverd aan het uitdragen van de waarden van de democratische rechtsstaat zoals gevraagd met de motie Cörüz en Kuiken (29 754, nr. 115). Ook het onderwijs levert daaraan een substantiële bijdrage, met steun van het Instituut voor publiek en politiek. Verder wordt ook door anderen daaraan bijgedragen, zoals door het Forum voor Democratische Ontwikkeling en de Raad voor de rechtspraak.

3. Bevorderen van actief democratisch burgerschap (burgerparticipatie)

De inzet van het ministerie is gericht op versterking van burgerschap. Dit is onderdeel van het Beleidsprogramma 2007–2011 van het kabinet waarin «versterken van burgerschapsvorming» als doelstelling is opgenomen. Onderdeel daarvan is het bevorderen een maatschappelijke dialoog over burgerschap, waaronder grondrechten en de verantwoordelijkheden van burgers in een democratie. Het kabinet wil een initiatief nemen om een proces op gang te brengen dat kan leiden tot een breed gedragen handvest, dat iedere democratische burger kan aanspreken, ongeacht godsdienst, levensbeschouwing of culturele achtergrond.

Maar het succes van democratie kan niet alleen vanuit overheidsinitiatieven komen. In feite is de rol van het kabinet als zodanig bescheiden. In de eerste plaats is iedere burger zelf verantwoordelijk voor zijn bijdrage aan het functioneren van de democratische rechtstaat. Dit is ook het meest gegeven antwoord in het opinieonderzoek 21minuten.nl dat op 5 oktober jl. werd gepubliceerd. Daarnaast levert ook een groot aantal particuliere organisaties, zoals scholen, politieke partijen en media, elk op hun manier een bijdrage.

De kwaliteit van de democratie laat zich niet gemakkelijk in termen van «afrekenbare resultaten» uitdrukken. Niettemin zullen samen met het actieprogramma langs bovenstaande hoofdlijnen zullen ook indicatoren worden ontwikkeld.

128

Hoe worden burgers actief betrokken bij de discussie over constitutionele ontwikkelingen? Hoe stimuleert de overheid de betrokkenheid van de burger?

Een discussie over constitutionele ontwikkelingen kan niet los worden gezien van een discussie over Grondrechten en Burgerschap. Een maatschappelijke dialoog terzake wordt voorbereid. Zie verder het antwoord op de vragen 33 en 127.

129

Wanneer zal de Staatscommissie Grondwet naar verwachting met haar werkzaamheden kunnen beginnen? Wordt het een klassieke commissie? Zijn vormen van burgerparticipatie voorzien?

De staatscommissie zal naar verwachting begin 2008 worden geïnstalleerd. De commissie zal ongetwijfeld haar voordeel willen doen met de resultaten van de in vraag 33 en 127 genoemde maatschappelijke dialoog. Anderzijds kunnen de resultaten van de staatscommissie op zichzelf ook weer onderwerp zijn van maatschappelijke dialoog. In die zin wordt het dus geen staatscommissie in de klassieke zin.

130

Welke problemen moet de Staatscommissie Grondwet oplossen?

In het coalitieakkoord is afgesproken dat de staatscommissie zich in ieder geval zal buigen over de vraag naar de wenselijkheid van een preambule, over de toegankelijkheid van de Grondwet en over de verhouding van enkele met name genoemde grondrechten (recht op leven, recht op een eerlijk proces) tot internationale verdragen. In het beleidsprogramma wordt een breder kader geschetst, en de wenselijkheid uitgesproken een advies te krijgen over de versterking van de positie van de Grondwet. De Grondwet is nu onbekend en onbemind. Het is wenselijk na te gaan hoe daarin verandering kan worden aangebracht.

131

Wat is de rol van de Tweede Kamer als het gaat om het opstellen van het Handvest verantwoordelijk burgerschap?

Zie het antwoord op vraag 1.

132

Wat gebeurt er met het rapport van de Nationale Conventie dat oktober vorig jaar is uitgebracht?

Over het rapport van de Nationale conventie wordt op dit moment een kabinetsreactie voorbereid. Omdat verschillende aanbevelingen van de Conventie ook betrekking hadden op het beleid van andere departementen moest een en ander interdepartementaal worden afgestemd. Het kabinetsstandpunt wordt naar verwachting deze maand aangeboden aan de Staten-Generaal.

133

Wat gebeurt er met het advies van het Burgerforum kiesstelsel dat in het najaar van 2006 is uitgebracht?

Over het advies van het Burgerforum Kiesstelsel wordt op dit moment een kabinetsreactie voorbereid. Mede in dat kader hebben wij een kleine delegatie van Burgerforumleden ontvangen. De reactie ziet zowel op het advies van het Burgerforum over een ander kiesstelsel als op enkele ongevraagde adviezen van het Burgerforum, zoals stemmen in een willekeurig stemlokaal. Het kabinetsstandpunt wordt naar verwachting in januari aangeboden aan de Staten-Generaal.

134

Kan een toelichting worden gegeven op het initiatief tot een proces dat kan leiden tot een breed gedragen Handvest verantwoordelijk burgerschap? Is het mogelijk dat er geen Handvest komt? Wat doet BZK nu al aan het bevorderen van verantwoordelijk democratisch burgerschap? Wat gaat er nu extra gebeuren? Welke rol krijgt het Huis van de Democratie hierin?

Voor wat betreft het Handvest zij verwezen naar het antwoord op vraag 1.

Voor wat betreft de vraag naar het huidig beleid ter bevordering van democratisch burgerschap kan gewezen worden op de lopende activiteiten van het Instituut voor Publiek en Politiek (IPP) en het Forum van democratische Ontwikkeling (FDO) alsmede op de grondrechtendebatten die het Nationaal Comité 4 en 5 mei in samenspraak met het FDO organiseert. Deze leveren allen, met subsidie van en in samenwerking met het ministerie en lokale partners, hun bijdrage aan het versterken van democratisch burgerschap.

Het Huis van de Democratie kan de schaalgrootte en de impact van de activiteiten versterken. De verschillende initiatieven zouden ook kunnen inhaken op het Huis van de Democratie. Met het IPP en het FDO worden daarover dit najaar ook gesprekken gevoerd.

135

Wanneer komt het kabinetsstandpunt ten aanzien van de oprichting van een Nationaal mensenrechteninstituut? Is het denkbaar dat het initiatief voor het Huis van de Democratie en het nationaal mensenrechten instituut met elkaar verbonden worden? Zo ja, wil het kabinet dit bevorderen? Zo niet, waarom niet?

Thans wordt het kabinetsstandpunt over de eventuele oprichting van een Nationaal mensenrechteninstituut voorbereid. Er wordt naar gestreefd het kabinetsstandpunt nog voor het einde van dit jaar aan uw Kamer voor te leggen.

Overigens hebben het College bescherming persoonsgegevens (CBP), de Commissie gelijke behandeling (CGB), de Nationale ombudsman (No) en het Studie- en Informatiecentrum Mensenrechten (SIM), samenwerkend in een consortium, in een openbare brief als aanvulling op het rapport Mensenrechten verbinden & verplichten (april 2007) de mogelijkheid aangeboden tot het onderbrengen van een Nationaal mensenrechteninstituut bij de Nationale ombudsman via een zogenaamde shared service constructie.

In de voorbereiding van het kabinetsstandpunt worden verschillende mogelijkheden voor de realisatie van een mensenrechtenvoorziening meegenomen.

136

Wanneer is de eerder aangekondigde decentralisatie-impuls met name voor de gemeenten te verwachten? Zijn er obstakels om te komen tot iets dat al zo vaak is beloofd? Waar zitten die? Waarom zal de Taskforce slagen waar voorgangers vaak in het rulle zand zijn vastgelopen? Waar wil het kabinet zich aan laten houden? Wat wil het in elk geval decentraliseren?

Tevens antwoord op vraag 35.

Gelet op het bestuursakkoord zijn er op voorhand geen obstakels te benoemen. Met de VNG zijn duidelijke afspraken gemaakt. Wel is het zo dat decentralisatie vraagt om wijziging van bestuurlijke arrangementen die wettelijk zijn vastgelegd. Zo vraagt de vorming van een participatiefonds om aanpassing van wetgeving op het gebied van integratie en reïntegratie, wil de gemeentelijke beleidsruimte daadwerkelijk worden vergroot. Dit vraagt om een zorgvuldig proces en nadere politieke weging in het parlement.

De taskforce wordt niet verantwoordelijk voor het realiseren van de decentralisatievoorstellen. Deze verantwoordelijkheid berust bij het kabinet.

De taskforce gaat verder op de met het Bestuursakkoord ingeslagen weg van herstel van vertrouwen tussen de overheden. Het interbestuurlijke karakter van de taskforce en de focus op het gezamenlijk oplossen van maatschappelijke vraagstukken, moet er voor zorgen dat het commitment bij de partners van het Bestuursakkoord hoog blijft. De taskforce zal haar werkzaamheden na een half jaar beëindigen terwijl de daadwerkelijke effectuering van alle decentralisatievoornemens uit het Bestuursakkoord de gehele kabinetsperiode zal beslaan. De inzet van het Kabinet is in ieder geval uitvoering van het Bestuursakkoord. De taskforce zal inventariseren welke additionele mogelijkheden voor decentralisatie in aanmerking komen.

137

Is de nadruk op bestuurskracht van gemeenten een synoniem voor aandrang tot gemeentelijke herindeling? Hanteert het kabinet normen?

Zie het antwoord op vraag 40.

138

Kan de interbestuurlijke taskforce rapporteren in het eerste kwartaal van 2008 met het oog op het boeken van voortgang?

De interbestuurlijke taskforce gemeenten start naar verwachting nog in november 2007 met haar werkzaamheden zoals afgesproken in het bestuursakkoord rijk en gemeenten «Samen aan de slag» (TK 30 800 B, nr. 17). De taskforce is gevraagd binnen een half jaar te rapporteren, dat wil zeggen in mei 2008.

139

Welke herindelingsscans zijn in 2007 uitgevoerd en met welk resultaat?

In 2007 hebben wij op verzoek van de betrokken gemeenten twee herindelingsscans uitgevoerd, te weten Jacobswoude-Alkemade en de Blauwe stad. In Jacobswoude en Alkemade heeft dit geleid tot een concreet voorstel tot samenvoeging van deze gemeenten. In de Blauwe stad is nog een discussie gaande over de bestuurlijke toekomst van de betrokken gemeenten. De herindelingsscans stellen de betrokken gemeenten in staat zich een beeld te vormen over de financiële positie van zowel de fusiepartners als de nieuw te vormen gemeente.

140

Welke plannen heeft het kabinet om de bestuurskracht van gemeenten te vergroten?

Zie het antwoord op vraag 40.

141

Hoe ziet de verantwoordelijkheidsverdeling tussen de personen die deel uitmaken van bestuurlijke duo’s in het kader van het Urgentieprogramma Randstad eruit? Hoe kunnen zij gezamenlijk verantwoordelijk zijn voor de voortgang van het project? Welke gevolgen heeft het duoschap voor de ministeriële verantwoordelijkheid jegens de Staten-Generaal?

Met Randstad Urgent wil het kabinet de bestuurlijke besluitvorming binnen belangrijke projecten in de Randstad versnellen. Om bestuurlijke drukte tegen te gaan is per project een bestuurlijk duo benoemd dat bestaat uit een rijks- en regionale trekker. Zij zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor de voortgang van een project. De trekker van rijkszijde (minister of staatssecretaris) neemt de besluitvorming op het niveau van het rijk voor zijn/haar rekening, de trekker van regionale zijde (wethouder of gedeputeerde) de besluitvorming in de regio. Samen hebben zij afspraken gemaakt over een tijdspad en over de nadere verantwoordelijkheidsverdeling binnen het project. De afspraken voor alle belangrijke projecten zijn op 29 oktober jl. ondertekend tijdens de Randstadconferentie in de Ridderzaal. Twee keer per jaar leggen de bestuurlijke duo’s verantwoording over de voortgang af aan de minister van V&W die door het kabinet tot coördinerend minister voor de Randstad is benoemd. De bestuurlijke duo’s hebben geen gevolgen voor de ministeriële verantwoordelijkheid jegens de Staten-Generaal.

142

Hoe staat het met de uitvoering van de afspraak dat de helft van het aantal specifieke uitkeringen zal worden overgeheveld naar algemene middelen? Wat is tot nu toe gerealiseerd? Is er een tijdsplanning voorzien om stapsgewijs tot het afgesproken resultaat te komen?

De uitvoering verloopt volgens de volgende sporen:

• De afspraak heeft onder meer zijn vertaling gekregen in het Bestuursakkoord. De uitvoering van de afspraken in het Bestuursakkoord vindt plaats onder toezicht van de task force die eveneens in het Bestuursakkoord is afgesproken. In het Bestuursakkoord is een lijst met specifieke uitkeringen opgenomen. De eerste stap zal zijn om deze lijst met een planning te beleggen. De specifieke uitkering Excessieve kosten archeologie is al overgeheveld van de OCW-begroting naar de gemeentefondsbegroting;

• Om geen onnodige nieuwe specifieke uitkeringen te laten ontstaan zullen nut en noodzaak consequent worden beoordeeld. Geprobeerd zal worden zo vroeg en zo nadrukkelijk mogelijk alternatieven voor specifieke uitkeringen in overweging te nemen en ook de administratieve lasten in kaart te brengen;

• Het ruimer openstellen van het Gemeente- en het Provinciefonds voor de overheveling van specifieke uitkeringen (tijdelijk beleid en beleid met eigen verdeelwijze zonder vastgestelde overgang naar de algemene uitkering);

Het bundelen van specifieke uitkeringen met een gering financieel belang tot bureaucratie-arme specifieke uitkeringen. Voor deze nieuwe vorm van specifieke uitkeringen is een wetswijziging nodig. Een voorstel van wet wordt naar verwachting nog in 2007 aan de Tweede Kamer aangeboden, om uiterlijk 1 januari 2009 in te gaan.

143

Hoe staat het met de voornemens om «vallende burgemeesters» op te vangen? Hoe en waar is de personele zorg voor burgemeesters verbeterd? Hoeveel geld is er mee gemoeid?

In het kader van de uitwerking van het onderzoeksrapport «vallende burgemeesters» wordt samen met het NGB en de commissarissen van de Koningin nagedacht over vormen van ondersteuning voor de burgemeester in de problemen en voor de burgemeester die gedwongen is af te treden. Een nazorgtraject waarbij de ex-burgemeester begeleid wordt bij het verwerken van het verlies van zijn baan en het zoeken van een nieuwe functie maakt daar deel van uit. Daarbij wordt ook nagedacht over vroegtijdig interveniëren. .

Voor de uitvoering van de aanbevelingen uit het rapport op het terrein van de professionalisering zijn extra middelen ter hoogte van € 40 000,– aan het professionaliseringsfonds voor burgemeesters toegevoegd. Het daarmee gerealiseerde scholingsaanbod stelt burgemeesters in de gelegenheid een aantal belangrijke vaardigheden voor het ambt te ontwikkelen en te trainen.

144

Hoe staat het met voornemens om te komen tot een nieuwe Wet financiering politieke partijen?

Tevens antwoord op vraag 145.

Eind vorig jaar heeft de Raad van State advies uitgebracht over een ontwerp voorstel van Wet partijfinanciering. De Raad gaat onder meer in op de handhaving van de financieringsvoorschriften en de positie van de Kiesraad. Wij zijn voornemens om in december dit jaar met de voorzitters politieke partijen en met de Kiesraad nader overleg te voeren over deze en andere aspecten van het wetsvoorstel. Inzet is om volgend jaar een voorstel van wet aan de Tweede Kamer te doen toekomen.

145

Waarvan is het afhankelijk of het voornemen om een nieuwe Wet financiering politieke partijen te realiseren metterdaad wordt bereikt? Wanneer kan een wetsvoorstel worden verwacht?

Zie het antwoord op vraag 144.

146

Wat is het gedeelte van de subsidietaakstelling dat ten koste gaat van de subsidiëring politieke partijen? Hoe verhoudt dit zich tot operationele doelstelling 1.2 «(...) het verbeteren van politieke participatie»? (bladzijde 55)

Op grond van de Wet subsidiering politieke partijen hebben landelijke partijen aanspraak op overheidssubsidie. Doel van de wet is om door middel van subsidies een bijdrage te leveren aan de instandhouding en versterking van de positie van de partijen in het democratisch bestel. De subsidietaakstellingen vloeien voort uit het Coalitieakkoord. De partijsubsidies worden hiervan niet uitgezonderd. De subsidietaakstelling leidt tot de volgende bijstellingen voor de subsidie politieke partijen: 1,6% (2008), 3,22% (2009), 6,45% (2010 e.v.).

Daarnaast is in artikel 13 (nominaal en onvoorzien) een aanvullende reeks opgenomen die bij voorjaarsnota nader zal worden ingevuld volgens dezelfde verhoudingen als bij de taakstelling voortvloeiend uit het Coalitieakkoord. De taakstelling doet niet af aan de operationele doelstelling om de politieke participatie te versterken.

Zie ook het antwoord op vraag 182.

147

Wat zijn de voornemens van het kabinet ten aanzien van het burgemeestersreferendum?

Zie antwoord vraag 3.

De basisvoorzieningen zoals bijvoorbeeld de unieke nummers voor personen en bedrijven, authenticatievoorzieningen en de basisregistraties van personen, gebouwen en dergelijke worden door het meest betrokken departement in samenspraak met andere overheden ontwikkeld. Verschillen van inzicht over de inhoud, vormgeving of financiering worden ambtelijk in werkgroepen en eventueel bestuurlijk in de Regiegroep Dienstverlening en E-overheid1 aan de orde gesteld. Kernpunten betreffende het gebruik van de voorzieningen worden in de wet- en regelgeving of bestuurlijke afspraken vastgelegd. In zwaarwegende gevallen wordt advies gevraagd aan de Ministerraad. Hiermee wordt tevens doorzettingsmacht voor de verantwoordelijke Minister gecreëerd.

De wijze van financiering van de ontwikkeling wordt per basisvoorziening bezien. Voor de (financiering van de) aansluiting van andere overheden op de basisvoorzieningen is in de «Verklaring» Betere dienstverlening, minder administratieve lasten met de elektronische overheid»2 afgesproken dat deze ten laste komen van de overheid die zich aansluit. Het betreft hier immers kosten die direct samenhangen met verbetering van de bedrijfsvoering van de betreffende overheden. De daarmee op termijn gerealiseerde besparingen komen ook ten gunste van de desbetreffende overheid.

Zie ook de antwoorden op vraag 149 en 150.

148

Wat zijn de implicaties van de zin «De ontwikkeling van de basisvoorzieningen is primair de verantwoordelijkheid van de rijksoverheid»? Welke doorzettingsmacht kent het rijk als er verschillen van inzicht zijn? Wie is bijvoorbeeld verantwoordelijk voor de financiële kosten verbonden aan de uitrol van basisregistraties en aansluiting daarop door andere overheden?

De basisvoorzieningen zoals bijvoorbeeld de unieke nummers voor personen en bedrijven, authenticatievoorzieningen en de basisregistraties van personen, gebouwen en dergelijke worden door het meest betrokken departement in samenspraak met andere overheden ontwikkeld. Verschillen van inzicht over de inhoud, vormgeving of financiering worden ambtelijk in werkgroepen en eventueel bestuurlijk in de Regiegroep Dienstverlening en E-overheid3 aan de orde gesteld. Kernpunten betreffende het gebruik van de voorzieningen worden in de wet- en regelgeving of bestuurlijke afspraken vastgelegd. In zwaarwegende gevallen wordt advies gevraagd aan de Ministerraad. Hiermee wordt tevens doorzettingsmacht voor de verantwoordelijke Minister gecreëerd.

De wijze van financiering van de ontwikkeling wordt per basisvoorziening bezien. Voor de (financiering van de) aansluiting van andere overheden op de basisvoorzieningen is in de «Verklaring «Betere dienstverlening, minder administratieve lasten met de elektronische overheid»4 afgesproken dat deze ten laste komen van de overheid die zich aansluit. Het betreft hier immers kosten die direct samenhangen met verbetering van de bedrijfsvoering van de betreffende overheden. De daarmee op termijn gerealiseerde besparingen komen ook ten gunste van de desbetreffende overheid.

Zie ook de antwoorden op vraag 149 en 150.

149

Hoe wordt de doelstelling van het voeren van een strakke regie om medeoverheden eenvoudig te kunnen laten aansluiten op de infrastructuur van de e-overheid en het bevorderen van gebruik van de basisvoorzieningen zoals de GBA, vormgegeven?

Voor aansluiting op en gebruik van bepaalde voorzieningen bestaat een wettelijke basis of wordt deze gecreëerd (basisregisters, BSN, eNIK, elektronische bekendmakingen). Voor andere voorzieningen bestaat deze basis niet. Voor het gebruik van deze andere voorzieningen door andere overheden is de Verklaring betere dienstverlening, minder administratieve lasten door de e-overheid1 de basis voor de regie van ons richting andere overheden. Als partijen zich niet houden aan deze gezamenlijke Verklaring kunnen zij daar bestuurlijk op worden aangesproken.

De Regiegroep Dienstverlening en E-overheid is ingesteld2, om bestuurders uit rijk, gemeenten, provincies en waterschappen samen te laten werken aan de verbetering van de dienstverlening en e-overheid. De Staatssecretaris van BZK is voorzitter van deze regiegroep. Met deze samenstelling wordt regie gevoerd op de besturing, de afstemming en de integrale voortgangsbewaking van de e-overheid.

Provincies, gemeenten en waterschappen krijgen extra ondersteuning via de i-teams. Deze i-teams stellen samen met de betreffende overheidsorganisatie een realisatieplan op. Dit maakt het ook mogelijk organisaties die gebruik hebben gemaakt van deze ondersteuning aan te spreken op het niet uitvoeren van opgestelde realisatieplannen.

Voorts wordt gewerkt aan de realisatie van gezamenlijke standaarden voor informatie-uitwisselingen tussen overheden onder de naam overheidsdienstenplatform. Hiermee wordt de aansluiting van medeoverheden op de basisvoorzieningen vereenvoudigd. Deze technische voorziening in combinatie met de wettelijke verplichting om gebruik te maken van de basisregisters levert een voldoende strakke regie op. Het is de bedoeling dat deze standaarden vervolgens worden toegepast in de informatie-uitwisseling tussen de overheid, burgers en bedrijfsleven.

Ten slotte heeft het Kabinet op de Rijksbegroting middelen vrijgemaakt om investeringen in de basisvoorzieningen van de departementen van de e-overheid te financieren, daar waar nog aanvullende middelen noodzakelijk waren. Deze voorzieningen zijn onderdeel van de virtuele infrastructuur die ook door de andere overheden wordt gebruikt. Ook heeft het Kabinet extra middelen ter beschikking gesteld aan de Minister van EZ om de ontwikkeling van elektronische dienstverlening door de departementen te bevorderen.

Zie ook het antwoord op vraag 151.

150

Wat betekent deze regierol als het ministerie van BZK geen hiërarchische positie heeft ten opzichte van de organisaties waarmee wordt samengewerkt? Welke bevoegdheden heeft het Rijk om deze regie te voeren en eindeloos «polderen» te voorkomen?

Zie antwoord vraag 149.

151

Hoe verhoudt de ambitie van het kabinet, om de dienstverlening aan burgers en bedrijven te verbeteren door inzet van e-overheid, zich tot de beschikbaar gestelde financiële middelen, die 2008 fors dalen?

De toedeling van de middelen voor de investeringsimpuls e-overheid (2 x € 25 miljoen bij VJN 2007) is nog niet verwerkt in de begroting van BZK. Het aan BZK toegedeelde deel zal op een later moment aan de BZK begroting 2007 en 2008 worden toegevoegd. Middelen voor soortgelijke sectorale investeringen (€ 54 miljoen; pijler 2) zullen komend jaar worden toegedeeld. In de komende jaren zal er voor de e-overheid ook geclaimd worden op de middelen van EZ (uit de zogeheten Programma Implementatie Agenda ICT-beleid regeling).

Zie in verband met daling beschikbare middelen per 2008 ook antwoord op vraag 44.

152

Hoe gaat het met de persoonlijke internetpagina ( PIP)? Hoeveel burgers nemen deel aan dit project? Zijn er al tussentijdse resultaten te melden? Loopt het volgens plan?

De PIP, waarvoor we thans de naam «Mijn Overheid.nl» hanteren, vordert gestaag. In de laatste twee maanden van 2007 en het eerste kwartaal van 2008 wordt de eerste versie voor grootschalig gebruik door ca. 2500 gebruikers getest. Na het eerste kwartaal 2008 wordt gestart met een beperkte groep gebruikers (ordegrootte 10 000–50 000). Te verwachten valt dat dan enkele grote uitvoeringsorganisaties (Kadaster, IB-Groep, CWI, Belastingdienst, UWV, SVB, RDW) en circa 5 gemeenten gepersonaliseerde informatie en diensten zullen aanbieden (zie vraag 155 voor een beschrijving daarvan). In de loop van 2008 zal er nog functionaliteit worden toegevoegd en zullen meer gemeenten en uitvoeringsinstellingen informatie en diensten kunnen aanbieden.

153

Wanneer de proef met de PiP geëvalueerd?

De proefopstelling van de PIP («MijnOverheid.nl») die in 2006 is gebouwd is in het eerste kwartaal van 2007 geëvalueerd. Naar aanleiding hiervan zijn op tal van fronten aanpassingen aangebracht in de uitwerking van het concept. Dat reikt van verbeteringen uit oogpunt van beveiliging tot gebruiksvriendelijkheid.

154

Hoe wordt bewaakt dat de kosten voor contactcenter overheid (CCO) en PIP niet uit de hand lopen?

Voor elk van deze projecten wordt door een ambtelijke stuurgroep een begroting en een werkplan vastgesteld. Er kunnen alleen uitgaven worden gedaan die hiermee in overeenstemming zijn. De stuurgroepen monitoren doorlopend of de in de werkplannen beschreven activiteiten en resultaten worden behaald binnen het daarvoor uitgetrokken budget.

155

Wat wordt er met de PIP gedaan? Wordt deze wel of niet voortgezet en uitgebreid? Zo ja, voor elke Nederlander? Wanneer zal de PIP voor elke Nederlander beschikbaar zijn en met welke functionaliteit?

De PIP zal als «MijnOverheid.nl» stapsgewijs worden geïntroduceerd. Het streven is dat er eind 2008 voldoende diensten van overheden en uitvoeringsinstellingen ontsloten zijn om een lancering voor het grote publiek mogelijk te maken.

De volgende functies zijn dan voorzien: a. het kunnen vinden en elektronisch starten van diensten (aanvragen) van aangesloten overheden, b. de eigen gegevens bij overheden elektronisch kunnen inzien, c. het volgen van de status van afhandeling van lopende zaken, d. een elektronische berichtenbox, met notificatie van ontvangst, e. het maken van afspraken voor een bezoek, f. het selecteren van voor de persoon relevante overheidsinformatie (bij u in de buurt, bekendmakingen, e.d.).

156

Wat wordt bedoeld met de mededeling dat «de basisvoorziening Internetstemmen (...) een generiek multifunctioneel inzetbare internet-stembouwsteen (is)»? Kijkt het kabinet er na het rapport van de commissie-Korthals Altes nog zo tegenaan?

Het kabinet bereidt het standpunt voor op het rapport van de Adviescommissie inrichting verkiezingsproces. Zoals aan de Tweede Kamer is toegezegd zal het kabinetsstandpunt begin december 2007 aan de Kamer worden gezonden. In het kabinetsstandpunt zal onder meer worden ingegaan op de conclusies en aanbevelingen van de Adviescommissie ten aanzien van het stemmen per internet voor de kiezers die vanuit het buitenland mogen stemmen.

157

Wat wordt bedoeld met «wordt aangedrongen op toepassingsmogelijkheden voor een aantal van deze bouwstenen buiten de directe publiekrechtelijke taak van de overheid»?

Burgers en bedrijven dringen aan op het toepassen van bouwstenen van de elektronische overheid. Dat betekent dat een bouwsteen zoals DigiD niet alleen gebruikt zou kunnen worden voor het doen van belastingaangifte, maar ook voor de opgave van meterstanden aan nutsbedrijven. Een tweede voorbeeld hiervan is de wens van het bedrijfsleven om het burgerservicenummer of bepaalde gegevens van de overheid te mogen gebruiken. Het BSN kan alleen gebruikt worden als daar een wettelijke grondslag voor is. Wij hebben toegezegd het parlement een brief te sturen over de wenselijkheid van de uitbreiding het gebruik van het BSN1. Zie ook vraag 162. Voor gegevens is het beeld pluriform, afhankelijk van het soort gegevens.

158

Welke consequenties heeft de vertraging met 2,5 jaar van de elektronische Nederlandse identiteitskaart voor andere elementen van het programma e-overheid?

Het tempo waarin de elektronische Nederlandse identiteitskaart (eNik) tot stand komt, is niet direct van invloed op de realisatie van de andere bouwstenen van de elektronische overheid. De overige elementen kunnen worden ontwikkeld en geïmplementeerd zonder dat de eNIK beschikbaar is.

Dat geldt niet voor DigiD. Omdat de eNik het hoogste betrouwbaarheidsniveau van DigiD vormt, loopt de uitbouw naar een hoger betrouwbaarheids- en veiligheidsniveau dan nu beschikbaar is vertraging op.

Dit betekent dat de digitale dossiers die in ontwikkeling zijn en die een hoog beveiligingsniveau vereisen geen gebruik kunnen maken van het hoge betrouwbaarheidsniveau dat de eNik biedt.

159

Welke economische waarde vertegenwoordigt geo-informatie die zich binnen (semi-)overheden bevindt, die niet ontsloten is voor bedrijven en burgers? Kunnen bedrijven die informatie gebruiken voor het ontwikkelen van informatieproducten?

Overheden hebben een grote hoeveelheid geo-informatie in hun bezit. De verwachting is dat het gebruik van deze informatie van groot belang wordt voor de economie. Er bestaat nu nog geen inzicht in de omvang en de ontwikkeling van de omvang van deze economische waarde voor de Nederlandse economie. Een inschatting op Europees niveau voor het hergebruik van geo-informatie in handen van de overheid kwam uit op 36 miljard voor de hele EU1. Nederlands onderzoek uit 1998 geeft aan dat de welvaartseffecten maximaal zijn als de data beschikbaar worden gesteld tegen marginale kosten.2

Bedrijven kunnen geo-informatie gebruiken voor het ontwikkelen van informatieproducten. Beleidsdoelstelling is dat geo-informatie in handen van de overheid net als andere overheidsinformatie vrij toegankelijk moet zijn. Hierbij moet nadrukkelijk met de regels rond markt en overheid rekening worden gehouden.

160

Welke mogelijkheden zijn er om overheidsbestanden die (bijvoorbeeld wegens privacyredenen) niet openbaar zijn (zoals de Gemeentelijke Basisadministratie), gedeeltelijk open te stellen voor bedrijven die deze informatie kunnen gebruiken voor het ontwikkelen van producten, zonder dat daarbij niet-openbare informatie wordt onttrokken?

Er kan met een beroep op de Wet openbaarheid van bestuur een verzoek worden gedaan om toegang te krijgen tot een overheidsbestand. De eisen die de Wob stelt gelden onverlet ook indien er tot een deel van een bestand toegang verzocht wordt. Het maakt gelet op het non discriminatoire karakter van de Wob niet uit of er sprake is van een bedrijf dat de informatie kan gebruiken voor het ontwikkelen van nieuwe producten of een burger die er iets mee gaat doen. Wat op grond van de Wob openbaar is voor de één is dat ook voor elk ander.

Voor het GBA bestaat een bijzondere wettelijk regime met betrekking tot de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Dit betekent dat er specifieke regels zijn gesteld over de verstrekking van gegevens uit de GBA. De wettelijke regeling van de GBA gaat vóór op de algemene regeling van de Wob. Iets soortgelijks geldt ook voor andere registraties van persoonsgegevens, maar dan op basis van de Wbp.

161

Met welke belemmeringen hebben bedrijven te maken bij het verkrijgen van geo-informatie die zich bevindt binnen (semi-)overheden?

Dit betreffen vooral belemmeringen van juridische aard. Zo kan het zijn dat er een intellectueel eigendomsvoorbehoud (van een derde of het overheidsinstantie zelf) op de informatie rust waardoor de toegang tot deze informatie en het hergebruik hiervan beperkt kan worden. Een andere wettelijke belemmering kan zijn dat er een andere bijzondere wet geldt die voor gaat op de algemene bepaling van Wob, zoals de Kadasterwet, de Wet op de KNMI etc.. De bepalingen in die wet of regeling kunnen zwaarder zijn dan de algemene eisen van de Wob.

Voorts kunnen er ook praktische belemmeringen zijn. Zo kan de inhoud van de geo-databestand niet inzichtelijk zijn (dus welke geo-informatie zit «erin») en onder welke condities.

Zie ook het antwoord bij vraag 163.

162

In hoeverre kan informatie uit basisregistraties door bedrijven gebruikt worden voor het ontwikkelen voor informatieproducten? Welke (belemmerende) financiële en juridische voorwaarden gelden hierbij voor bedrijven?

De overheid stimuleert hergebruik van haar informatie, zoals in de brief van de ministers van BZK, VROM en EZ aan uw Kamer3 over de afronding van Stroomlijning Basisgegevens 1 is opgemerkt. De toegankelijkheid van elke basisregistratie wordt, voor alle afnemers (inclusief bedrijven) in de betreffende wetgeving geregeld. Als het gaat om persoonsgegevens worden voorwaarden gesteld vanuit de Wet bescherming persoonsgegevens. Voor een aantal basisregistraties dient voor de dienstverlening betaald te worden, net als door overheden.

Zie ook het antwoord op vraag 157.

163

Aan welke (bestuurlijke) belemmeringen voor de ontsluiting van geo-informatie moet worden gedacht? Wat zijn de voornemens van het kabinet ten aanzien van het ontsluiten van geo-informatie?

Er zijn vooral wèttelijke belemmeringen die ontsluiting van geo-informatie door overheidsorganisaties in de weg staan. Zo kan de informatie bijvoorbeeld vallen onder een bijzondere wettelijke bepaling die toegang en/of hergebruik van deze informatie uitsluit of er kan sprake zijn van een voorbehoud op grond van intellectuele eigendomsrechten (er rust een auteursrecht of databankenrecht op de informatie waardoor hergebruik niet kosteloos mogelijk is).

De bestaande bestuurlijke belemmeringen proberen wij zoveel mogelijk weg te nemen. Zo sluiten wij binnenkort met provincies een intentieverklaring, waarin wordt geregeld dat geo-informatie die bij deze bestuurorganen rust vrij toegankelijk en gratis beschikbaar wordt voor hergebruik. Met de waterschappen willen wij dit op korte termijn regelen in een soortgelijk convenant. Er wordt een brief voorbereid aan uw Kamer over de regels die wij hierover zullen stellen op rijksniveau. Met de VNG bekijken wij de mogelijkheden voor geo-informatie die aanwezig is bij gemeenten.

164

Welke nieuwe initiatieven neemt dit kabinet werkelijk om de reductie administratieve lasten voor burgers te realiseren anders dan de uitvoering van reeds in gang gezette initiatieven van het vorige kabinet?

In de startbrief «betere dienstverlening aan burgers met minder administratieve lasten» van 21 september jongstleden (29 362, nr. 125) worden de plannen voor de komende vier jaar uiteen gezet. Om de merkbaarheid te vergroten wordt ingezet op een betere dienstverlening door het oplossen van de 10 belangrijkste knelpunten van burgers. Het kabinet doet dit samen met gemeenten. Afspraken hierover zijn vastgelegd in de Uitvoeringsagenda regeldruk gemeenten. Verder zullen de interbestuurlijke lasten en de lasten voor de professional worden teruggebracht, zodat zij meer tijd hebben voor hun eigenlijke werk. Dit komt ten goede aan de dienstverlening aan burgers en bedrijven.

Daarnaast worden de administratieve lastenplafonds voor de departementen gehandhaafd. Om dat te realiseren, zullen eerdere plannen worden uitgevoerd, maar zullen ook nieuwe initiatieven ontplooid moeten worden. U wordt hierover volgend jaar geinformeerd.

165

Welke partijen worden bedoeld als het gaat om gegevensuitwisseling met betrekking tot open standaarden? Om uitwisseling van welke gegevens en tussen wie gaat het hier? Hoe is de privacy geregeld?

Het gebruik van open standaarden is uitgangspunt bij gegevensuitwisseling tussen overheidsorganisaties onderling en tussen burgers en bedrijven met overheden. Het gaat om alle soorten gegevens die digitaal uitgewisseld worden. Daarbij wordt de Wet bescherming persoonsgegevens in acht genomen waar het persoonsgegevens betreft.

166

Wat wordt gedaan aan het bevorderen van de juistheid en volledigheid van de Gemeentelijke basisadministratie (GBA)? Wordt daarnaar onderzoek gedaan? Wat zijn de resultaten? Kunnen meetbare gegevens ontwikkeld worden over de betrouwbaarheid van de GBA?

Zie antwoord vraag 42.

167

Wat gaat het kabinet onder B) doen om klokkenluiders beter te beschermen?

Als Minister van BZK heb ik een coördinerende rol in (het bevorderen van) het integriteitsbeleid binnen de openbare sector. Ambtenaren die bij hen levende vermoedens van misstanden te goeder trouw melden op grond van de klokkenluidersregelingen binnen de openbare sector, mogen van deze actieve invulling van het «goed ambtenaarschap» geen nadelige gevolgen voor hun rechtspositie ondervinden. Deze rechtsbescherming is (al) opgenomen in de Ambtenarenwet, de Militaire Ambtenarenwet 1931 en de Politiewet 1993.

168

Wat wordt bedoeld met prestatievergelijking?

Met prestatievergelijking wordt bedoeld het in kaart brengen en vergelijken van prestaties, processen en benodigde middelen tussen vaak goed vergelijkbare organisaties in de publieke sector. Oogmerk van deze activiteit is het kopiëren van goede praktijken uit één individuele organisaties naar de andere deelnemende organisaties.

169

Waarom is het kabinet zo vaag over de meetbaarheid van de kwaliteit van de rijksdienst? Waarom stelt hij zich niet een algemeen rapportcijfer ten doel, zoals bij de publieke dienstverlening?

De kwaliteit van het intern functioneren van de Rijksdienst is in operationele doelstellingen en met concrete prestatieoperatoren vertaald, zoals voor de omvang en de diversiteit van het personeelsbestand. Een algemeen rapportcijfer zou in dit geval minder concreet zijn.

170

Is het evenwicht tussen Bureau Algemene Bestuursdienst (ABD) en management development (MD)-professionals op de ministeries verstoord? Waarom is een nieuw evenwicht nodig? Waaruit zal het bestaan? Een sterkere regie vanuit de ABD? Zo nee, waarom niet?

Tot op heden is er een knip in het MD beleid, waarbij departementaal MD zich bezighoudt met de groep tot en met schaal 15 en Bureau ABD zich richt op de ABD groep in de schalen 15/16 tot en met 19. Vanuit het gewenste rijksbrede MD beleid zullen Bureau ABD en departementaal MD meer als één organische eenheid gaan opereren met gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het totaal van Management Development voor de schalen 10 tot en met 19. Bureau ABD zal daarbij meer regie voeren vanuit gezamenlijk opgestelde randvoorwaarden en loopbaankaders. Tevens concentreert Bureau ABD zich op de directe uitvoering van werving, selectie en ontwikkeling tot de strategische concernfuncties.

171

Waarom worden er geen prestatie-indicatoren gegeven voor het aantal leidinggevenden met een multiculturele achtergrond?

Terecht wordt gewezen op het ontbreken van deze indicator. Het zal in de begroting 2009 worden toegevoegd aan de indicatoren bij de operationele doelstelling 11.6 «het bevorderen v/d kwaliteit van het personeel van het Rijk».

IndicatorenBasis waarde 2007Streefwaarde 2008200920102011
1. instroom allochtonen op leidinggevende posities op MT-niveau (schalen 14+15)x>10>23>38>50

172

Welke zijn de doelstellingen bij het streven naar flexibilisering en mobiliteit van rijksambtenaren? Zal meer met tijdelijke contracten worden gewerkt?

De rijksoverheid wil een flexibele organisatie zijn en in staat zijn om sneller de werkstructuren en -processen aan te passen aan de wisselende eisen in het primaire proces. Een belangrijke voorwaarde is dat medewerkers breed inzetbaar zijn. Het bevorderen van de mobiliteit van medewerkers is hiervoor een van de instrumenten. Met de vakorganisaties voor overheidspersoneel wordt momenteel gesproken over nadere invulling van het aanstellingsbeleid. In de komende periode van krimp zullen tijdelijke contracten in elk geval een noodzakelijk instrument zijn.

173

Zijn de duizend stageplaatsen verdeeld onder de ministeries? Hoe ziet die verdeling er uit?

Zie antwoord op vraag 30.

174

Waarom zijn er geen streefwaarden opgenomen voor de jaren 2009 en 2010 voor het percentage allochtone medewerkers al dan niet in schaal 9 of hoger?

Het kabinet heeft algemene doelstellingen geformuleerd die aan het einde van deze kabinetsperiode, in 2011, gerealiseerd dienen te zijn. Tussenliggende jaren zijn niet opgenomen om enige flexibiliteit te houden over de jaren heen en ieder jaar worden in de begroting streefwaarden opgenomen. Wel zullen wij ook in de tussenliggende jaren de voortgang meten en hierover in het Sociaal Jaarverslag Rijk aan de Tweede Kamer rapporteren en daarbij uiteraard ook het perspectief op realisatie van de 2011-doelstelling aan de orde stellen.

175

Waarom zijn er geen streefwaarden genoemd voor de jaren 2009 en 2010 voor het percentage vrouwen in hogere- of managementfuncties?

Het kabinet heeft algemene doelstellingen geformuleerd die aan het einde van deze kabinetsperiode, in 2011, gerealiseerd dienen te zijn. Tussenliggende jaren zijn niet opgenomen om enige flexibiliteit te houden over de jaren heen en ieder jaar worden in de begroting streefwaarden opgenomen. Wel zullen wij ook in de tussenliggende jaren de voortgang meten en hierover in het Sociaal Jaarverslag Rijk aan de Tweede Kamer rapporteren en daarbij uiteraard ook het perspectief op realisatie van de 2011-doelstelling aan de orde stellen.

176

Welke ambities heeft het ministerie van BZK met betrekking tot de informatiebeveiliging?

Wij zullen het in 2007 herziene Voorschrift Informatiebeveiliging Rijksdienst (VIR2007) verder uitdragen. Ook bezien wij of het mogelijk is om rijksbrede instrumenten in zetten ten behoeve van de bevordering van beveiligingsbewustzijn van medewerkers. Ten slotte wordt op basis van het VIR een set van gemeenschappelijke beveiligingsnormen ontwikkeld.

Daarnaast zal GOVCERT haar activiteiten voortzetten als Computer Ermergency Response Center voor de overheid en haar expertise inzetten op het gebied van ondersteuning en advisering.

177

Hoe staat het met de informatiebeveiliging? Zijn de aanpassingen van de VIR en de VIR-BI al tot stand gebracht? Waarom moet het zo lang duren?

Informatiebeveiliging is een continu proces dat voortdurend onze aandacht heeft. Op 1 juli 2007 is een herzien VIR in werking getreden (VIR2007, Staatcourant 28 juni 2007, nr. 122). Dit heeft het VIR uit 1994 vervangen. Het huidige VIR-BI is sinds maart 2004 van kracht. Naar analogie van het VIR94 wordt het VIR-BI thans beoordeeld op uitvoerbaarheid, hetgeen op termijn kan leiden tot herziening. Een dergelijke cyclus van toetsing, analyse en bijstelling wordt ook op het niveau van de departementen gehanteerd. Bij ons wordt dit proces gemonitord door de Auditdienst en de Algemene Rekenkamer. De verbeterpunten die voortkomen uit dit proces zijn voor BZK in een meerjarig realisatieplan vervat (Programmaplan Integrale Beveiliging 2007–2008). De uitvoering van VIR en VIR-BI verloopt volgens planning en zal in 2008 op orde zijn.

178

Kan meer inzicht worden gegeven in de bijdrage in de functionele kosten voor het Koninklijk Huis van de begroting van BZK? Om welke kosten gaat het?

Jaarlijks dient de thesaurier van Hare Majesteit de Koningin de raming van de uitgaven voor het daaropvolgende dienstjaar in. Deze raming maakt onderscheid tussen personele en materiële kosten die declarabel zijn bij de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties op basis van de «Wet herziening financieel statuut voor het Koninklijk Huis». Wij verstrekken gedurende het jaar voorschotten aan de thesaurier (Dienst van het Koninklijk Huis), die in het daaropvolgende jaar worden afgerekend. De Dienst van het Koninklijk Huis levert bij de einddeclaratie een accountantsverklaring. De functionele kosten voor 2008 zijn door de Thesaurier begroot op € 10,999 mln. Dit is verdeeld in personele en materiele kosten, respectievelijk € 7,835 mln. en € 3,164 mln. Op de begroting van BZK staat € 9,947 mln. voor de functionele kosten Koninklijk Huis. Het verschil tussen de ramingen wordt onder meer verklaard door de verschillen in tijd waarop ze geraamd worden. In het voorjaar van 2008 zal worden bezien hoe deze ramingen meer in evenwicht kunnen worden gebracht.

180

Betekent uitbreiding van forensische opsporing ook een toeneming van digitale rechercheurs? Zo ja, met hoeveel?

Zie ook het antwoord op vraag 71 en 74.

Nee, dit geschiedt op een andere wijze. Deze kabinetsperiode vindt een stevige impuls van de aanpak van cybercrime plaats. Dit betekent versterking van de aanpak op regionaal en bovenregionaal niveau en verdere professionalisering op landelijk niveau. Voor de bredere impuls stellen de betrokken partijen (politie, OM, Justitie en BZK) in 2007 samen een versterkingsprogramma Cybercrime op. Dit programma wordt vanaf 2008 uitgevoerd en zal leiden tot een stevige intensivering van de aanpak van cybercrime.

179

Welke gevolgen heeft de bekostiging van het Arrestatie en Opsporings Eenheid (AOE)-team door korpsen voor het budget en de bezettingsgraad van korpsen?

De vorming van de Arrestatie- en Opsporingseenheden (AOE-team) betreft een herschikking van budgetten tussen de korpsen, die budgettair neutraal verloopt. Bij zes korpsen wordt een AOE-team gevormd en wordt daarvoor budget ter beschikking gesteld, in ruil waarvoor bij alle korpsen een inhouding van gelijke omvang op de Rijksbijdrage plaatsvindt. Het budget dat daarmee correspondeert, bedraagt € 20 mln. De effecten op de bezettingsgraad per korps zijn marginaal. Gezien de geringe omvang van de sterkte-effecten van dit onderwerp voor de korpsen, is besloten de sterktedoelstelling van de korpsen daarvoor niet aan te passen.

181

Hoe ziet de subsidiering van de stichting Koninklijk Paleis in Amsterdam er precies uit? Gaat het ook in totaal om € 184 000? Wat gebeurt met dat geld?

De stichting Koninklijk Paleis in Amsterdam krijgt een subsidie van BZK van totaal € 184 000. De stichting organiseert daar onder andere tentoonstellingen voor in het Paleis.

182

Hoe zal de subsidietaakstelling voor BZK, oplopend tot € 2,5 miljoen, worden ingevuld? Wanneer wordt de Kamer hierover geïnformeerd?

Zie vraag 46.

183

Waarom wordt gekozen voor leningen tussen ministeries?

Een baten-lastendienst (zoals BPR) kan, als onderdeel van een ministerie, voor investeringen een lening aangaan. De basis voor een lening door een baten-lastendienst, is de regeling leen- en depositofaciliteit. De lening kan alleen worden aangegaan bij het ministerie van Financiën.

Buiten de hier genoemde regeling, kunnen ministeries onderling geen leningen aangaan.

184

Wat zijn de kosten van de Nederlandse identiteitskaart na het vervallen van de prijsbevriezing voor de burger?

De Nederlandse Identiteitskaart kost € 40,73 in 2008. In 2007 bedroeg de prijs van de Nederlandse Identiteitskaart door de prijsbevriezing € 31,26. Het vervallen van de prijsbevriezing betekent een toename van de prijs met € 9,47.

185

Hoeveel bedraagt het eigen vermogen van de Centrale Archief Selectiedienst (CAS) in absolute zin?

De omvang van het eigen vermogen per 31 december 2006 was € 506 875,–, het surplus van 42% ad € 147 983 is inmiddels aan BZK ter beschikking gesteld, waardoor het (gemaximeerde) eigen vermogen tot € 358 892,– is teruggebracht.

186

Ligt Project Wegwerken Archief Achterstanden (PWAA) op schema? Lukt het met de (tijdelijke?) inhuur van 23 fte’s – een uitbreiding van het personeelsbestand met bijna een kwart – de archieven uiterlijk 1 januari 2009 op orde te hebben?

Het project ligt goed op schema. Alle bewerkende partijen (de departementen, de projectorganisatie in Rotterdam en de Centrale Archiefselectie Dienst (CAS) hebben in juli 2007 een prognose opgesteld voor de tweede helft van het project. Op basis van de in de eerste helft behaalde resultaten en de prognose kan worden geconcludeerd dat het totale project op tijd zal zijn afgerond. Zie de eerste jaarrapportage over PWAA aan de Tweede Kamer van 26 februari 2007. (Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 29 362, nr. 118)

PWAA en CAS werken inderdaad met tijdelijke capaciteit om de opgelopen achterstand weg te werken.

187

Wordt tot en met het jaar 2011 in totaal € 12,9 miljoen bezuinigd op het Korps Landelijke Politie Diensten (KLPD)? Hoeveel is dit per jaar in percentages van het totaalbudget?

Het klopt dat het KLPD tot en met het jaar 2011 voor in totaal € 12,9 mln (cumulatief in de jaren 2008–2011) wordt aangeslagen voor bezuinigingen. Het gaat in 2008 om 0,22% van het totaal budget. In 2009 om 0,22%. In 2010 om 0,73% en in 2011 om 1,24% van het totaal budget. Bij de vaststelling van deze bezuinigingen is het KLPD overigens grotendeels ontzien in vergelijking met andere overheidsorganisaties. Daarnaast wordt het budget van het KLPD aanzienlijk verhoogd vanwege hun aandeel in beleidsintensiveringen volgens het Coalitieakkoord. Per saldo stijgt in de komende jaren daardoor de rijksbijdrage aan het KLPD.

Zie ook vraag 190.

190

Kan een volledig overzicht worden gegeven van de bezuinigingen op het totale politieapparaat tijdens deze kabinetsperiode?

In onderstaand schema wordt weergegeven de omvang van de taakstellingen uit het Coalitieakkoord voor het totale politieapparaat.

Bedragen * € 1,–2008200920102011 e.v.
regionale politiekorpsen25 000 00050 000 00075 000 000100 000 000
KLPD huisvesting1 202 3631 202 3631 202 3631 202 363
KLPD efficiency002 698 0745 396 148
Politieacademie157 372314 744629 4871 25 8 974
Totaal26 359 73551 517 10779 529 924107 857 485

188

Waarom is de vervanging van vaartuigen en heli’s niet afgeschreven op de jaarlijkse begroting?

De regeling Harmonisatie afschrijvingssystematiek politie geeft aan dat zeegaande stalen vaartuigen in 20 jaar worden afgeschreven en aluminium en kunststof vaartuigen in 10 jaar.

Verder is afgesproken dat vliegtuigen en heli’s een afschrijftermijn kennen van 10 jaar.

Met deze afspraken is rekening gehouden.

189

Wat is het verschil tussen de regionale expertise- en informatiecentra, de veiligheidsregio’s en de Landelijke Faciliteit Rampenbestrijding (LFR)? Hoe werken deze samen? Is er overlapping van werkzaamheden en zo ja, waaruit bestaat deze? Levert dit problemen op in de uitvoering?

– De regionale expertise- en informatiecentra zijn kenniscentra met specialisten bijvoorbeeld met kennis op het gebied van gevaarlijke stoffen, Nucleair Biologische of Chemische (NBC) dreigingen, etc. Met een zestal regio’s zijn afspraken gemaakt dat zij deze functie vervullen ten behoeve van andere regio’s.

– Veiligheidsregio’s zijn gemeenschappelijke regelingen van gemeenten (25 in totaal) waarmee de organisatie van de rampenbestrijding en crisisbeheersing, de geneeskundige hulpverlening (GHOR) en in sommige regio’s de brandweer regionaal worden georganiseerd.

– De LFR is een facilitair agentschap dat rampenbestrijdingsmateriaal verwerft en beheert. Ook beheert de LFR voorraden en materialen om regio’s te ondersteunen indien calamiteiten, rampen en crises zich voordoen. De LFR faciliteert bovenregionale bijstandsteams, waaronder ook een internationaal in te zetten bijstandsteam.

Deze taken zijn helder afgebakend en er is derhalve geen overlap van werkzaamheden.

191

Hoe staat het met de toegezegde rapportage over de ontwikkeling betreffende dubbelbenoemingen bij staatsraden? Is het overleg met de Raad van State over opzet en taakverdeling nog niet afgerond?

De toegezegde rapportage heeft pas zin als het wetsvoorstel over de herstructurering van de Raad van State (30 585), dat bij de Tweede Kamer in behandeling is, wet is geworden en enige tijd in werking is. Pas dan kan immers iets gezegd worden over de ontwikkeling van het aantal dubbelbenoemingen. Op dit moment hebben alle staatsraden per definitie een dubbelbenoeming (artikel 27, eerste lid, Wet op de Raad van State). Overleg met de Raad van State over de aanpak van de rapportage zal tijdig plaatsvinden.


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van Beek (VVD), Van der Staaij (SGP), De Pater-van der Meer (CDA), Van Bochove (CDA), Duyvendak (GL), Wolfsen (PvdA), Hessels (CDA), Gerkens (SP), Haverkamp (CDA), Leerdam (PvdA), voorzitter, De Krom (VVD), ondervoorzitter, Griffith (VVD), Irrgang (SP), Kalma (PvdA), Schinkelshoek (CDA), Van der Burg (VVD), Brinkman (PVV), Pechtold (D66), Van Raak (SP), Thieme (PvdD), Kuiken (PvdA), Leijten (SP), Heijnen (PvdA), Bilder (CDA) en Anker (CU).

Plv. leden: Teeven (VVD), Van der Vlies (SGP), Van de Camp (CDA), Atsma (CDA), Van Gent (GL), Vermeij (PvdA), Knops (CDA), Polderman (SP), Spies (CDA), Wolbert (PvdA), Aptroot (VVD), Zijlstra (VVD), Van Gerven (SP), Van der Veen (PvdA), Çörüz (CDA), Remkes (VVD), De Roon (PVV), Van der Ham (D66), Van Bommel (SP), Ouwehand (PvdD), Bouchibti (PvdA), De Wit (SP), Kraneveldt-van der Veen (PvdA), Van Haersma Buma (CDA) en Cramer (CU).

XNoot
1

Andersson, Elffers, Felix: Knelpunten in horizontale sturingsrelaties gemeenten met betrekking tot overlast, Utrecht, 6 november 2006.

XNoot
1

TK 29 362, nr. 130.

XNoot
2

Kamerstukken II, 2005–2006, 29 362, nr. 90.

XNoot
3

TK 29 362, nr. 130.

XNoot
4

Kamerstukken II, 2005–2006, 29 362, nr. 90.

XNoot
1

TK 29 362/29 515, nr. 90.

XNoot
2

TK 29 362, nr. 130.

XNoot
1

Zie ook kamerstuk 30 312, nr 16.

XNoot
1

Commercial exploitation of Europe’s public sector information, Pira International Ltd, 20 september 2000.

XNoot
2

Onderzoek Elektronische bestanden van het bestuur, september 1998 (BDO consultants).

XNoot
3

2002–2003, 26 387, nr. 18.

Naar boven