nr. 102
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 15 januari 2008
Bij brief van 9 januari 2008 (08-JUST-B-001) heeft uw vaste commissie
voor Justitie mij verzocht te berichten over de mogelijke gevolgen van de
leidraad voor bewerkelijke zaken die per 1 januari 2008 door de Raden
voor Rechtsbijstand wordt toegepast. Meer specifiek zou de commissie willen
vernemen wat de gevolgen hiervan zijn voor de toegang tot de rechter.
Evenals de Raden voor Rechtsbijstand verwacht ik geen negatieve gevolgen
voor de toegang tot het recht van de rechtzoekende als gevolg van de toepassing
van deze leidraad door de Raden. De leidraad heeft namelijk uitsluitend als
doel het wegnemen van de ongewenste verschillen die in de praktijk zijn ontstaan
bij de uitvoering van de wettelijke regeling voor bewerkelijke zaken. Ik licht
dat hieronder toe.
De afgelopen jaren is door de Raden voor Rechtsbijstand diverse malen
geconstateerd dat er in de verschillende ressorten verschillen optraden bij
de beoordeling en afhandeling van bewerkelijke zaken. Dit verschil in beleidsuitvoering
betekende in de praktijk aanzienlijke verschillen in de beloning voor soortgelijke
bewerkelijke strafzaken of voor zaken waarin advocaten uit verschillende ressorten
optraden. Daarmee gepaard ging ook een vertraagde afhandeling van de aanvragen
voor een bewerkelijkheidstoeslag. Vanuit de advocatuur is dan ook in het verleden
veelvuldig bij de Raden aangedrongen op harmonisatie van het uitvoeringsbeleid
inzake bewerkelijke zaken.
Uit een onderzoek door een landelijke werkgroep samengesteld uit de vertegenwoordigers
van de vijf Raden bleek dat aan deze verschillen en de vertraagde afhandeling
voornamelijk onduidelijkheden ten grondslag lagen omtrent de wijze van toepassing
van de wettelijke criteria in concrete zaken.
De werkzaamheden van deze werkgroep zijn uitgemond in voornoemde leidraad
die een helder landelijk toetsingskader biedt én een eenduidige werkwijze
introduceert met als doel harmonisatie van het uitvoeringsbeleid
van de bewerkelijke zaken. Het gaat hierbij niet om een andersoortige inhoudelijke
beoordeling van een zaak als voorheen. De veronderstelling dat in tegenstelling
tot voorheen alleen nog maar de hoogst noodzakelijke juridische werkzaamheden
van de advocaat worden vergoed, is dan ook niet juist.
Het landelijke toetsingskader uit deze leidraad is namelijk gebaseerd
op de beleidsregels voor bewerkelijke zaken van de Raden die sinds 2000 al
gelden. Deze beleidsregels zijn overwegend een codificatie van de jurisprudentie
met betrekking tot bewerkelijke zaken én zijn in overeenstemming met
de regeling voor bewerkelijke zaken zoals die thans is neergelegd in het Besluit
Vergoedingen Rechtsbijstand (BVR).
Het uitgangspunt bij de beoordeling en afhandeling van bewerkelijke zaken
is én blijft dat de tijd die ook redelijkerwijs aan rechtsbijstand
moet worden besteed in een concrete zaak, ook adequaat zal worden vergoed.
Alleen zullen de medewerkers van de Raden voortaan een adequaat instrumentarium
ter beschikking hebben om de verzoeken inzake bewerkelijke zaken inhoudelijk
te kunnen beoordelen. Hierdoor zullen de hiervoor reeds genoemde ongewenste
verschillen in honorering en termijnen van afhandeling van de aanvragen worden
opgeheven. Met betrekking tot de in de persoon van de rechtzoekende gelegen
factoren zullen de Raden een zorgvuldig beleid blijven voeren waarbij steeds
de bijzondere omstandigheden van individuele gevallen zullen worden meegenomen.
Verder dient hierbij niet vergeten te worden dat deze leidraad slechts betrekking
heeft op een zeer klein deel van de toevoegingszaken, met name op grote strafzaken
die door een beperkte groep advocaten wordt afgehandeld. Het overgrote deel
van de zaken wordt afgedaan binnen het voor dat zaaktype geldende forfait.
Volgens de Raden bestaat er geen enkele reden om aan te nemen dat door
deze leidraad de sociale advocatuur genoodzaakt wordt om te stoppen met haar
werkzaamheden. Met regelmaat zullen de Raden rapporteren aan mijn ministerie
over de effecten van de nieuwe leidraad in de praktijk zodat bij ongewenste
effecten op de toegang voor rechtzoekenden of op het aanbod aan advocaten,
maatregelen kunnen worden getroffen.
Concluderend verwacht ik evenals de Raden dan ook niet dat deze harmonisatie
van uitvoeringsbeleid ertoe zal leiden dat de toegang tot het recht voor rechtzoekenden
belemmerd gaat worden ingeval van een bewerkelijke zaak.
Ik vertrouw erop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.
Ter informatie voeg ik als bijlage bij deze brief de leidraad toe.1
De staatssecretaris van Justitie,
N. Albayrak