31 151
Verdrag tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van het Koninkrijk Bahrein tot wederzijdse vrijstelling met betrekking tot belastingen naar inkomsten en winsten verkregen uit het internationale luchtvervoer, met Protocol; Manama, 5 februari 2007 (Trb. 2007, 39)

A
nr. 1
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 31 augustus 2007

Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op 14 september 2007.

De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal wordt onderworpen kan door of namens één van de Kamers of door ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de Tweede Kamer te kennen worden gegeven uiterlijk op 14 oktober 2007.

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste lid, en artikel 5, eerste lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State gehoord, heb ik de eer u hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen het op 5 februari 2007 te Manama totstandgekomen verdrag tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van het Koninkrijk Bahrein tot wederzijdse vrijstelling met betrekking tot belastingen naar inkomsten en winsten verkregen uit het internationale luchtvervoer, met Protocol (Trb. 2007, 39).

Een toelichtende nota bij het verdrag treft u eveneens hierbij aan.

De goedkeuring wordt alleen voor Nederland gevraagd.

De minister van Buitenlandse Zaken,

M. J. M. Verhagen

TOELICHTENDE NOTA

§ 1. Inleiding

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat (artikel 25a, vierde lid, onder b, van de Wet op de Raad van State).

Het onderhavige verdrag geeft regels die een wederzijdse vrijstelling bewerkstelligen met betrekking tot belastingen naar inkomsten en winsten uit het internationale luchtvervoer. Op grond van deze wederzijdse vrijstelling worden luchtvaartondernemingen van een van de staten, het Koninkrijk der Nederlanden of het Koninkrijk Bahrein, in de andere staat ter zake van dat internationale luchtvervoer niet aan belastingheffing onderworpen.

§ 2. De aanleiding tot de besprekingen

In het begin van de jaren ’90 heeft Nederland deelbelastingverdragen voor luchtvaartwinst gesloten met Oman (Trb. 1991, 48) en de Verenigde Arabische Emiraten (Trb. 1992, 34). Aangezien deze beide landen tezamen met Bahrein en Qatar participeerden in Gulf Air bestond aan Nederlandse zijde de wens om ook met Bahrein en Qatar te komen tot een belastingverdrag ter zake van luchtvaartwinsten. Van de zijde van Bahrein is daarop positief gereageerd.

Nadat de contacten over een dergelijk belastingverdrag met Bahrein aanvankelijk schriftelijk zijn verlopen, is in november 2000 in Bahrein onderhandeld over de tekst van het belastingverdrag. Tijdens deze onderhandelingen is volledige overeenstemming bereikt.

Het heeft daarna enige tijd geduurd voordat de Arabische versie van het verdrag ontvangen werd en overeenstemming kon worden bereikt over de drie taalversies. Uiteindelijk kon het verdrag echter op 5 februari 2007 te Manama ondertekend worden.

§ 3. Budgettaire gevolgen

De omvang van de budgettaire gevolgen van dit verdrag zijn per saldo nihil. Voor het Nederlandse bedrijfsleven dat actief is op het terrein van het internationale luchtvervoer, zullen de effecten van het verdrag gunstig zijn.

§ 4. Koninkrijkspositie

Wat het Koninkrijk betreft zal het verdrag voorshands alleen voor Nederland gelden. De werkingssfeer kan echter worden uitgebreid tot de Nederlandse Antillen en/of Aruba. Indien tot uitbreiding wordt overgegaan, zal zulks geschieden door middel van een afzonderlijk te sluiten verdrag door het Koninkrijk ten behoeve van de Nederlandse Antillen en/of Aruba met Bahrein (artikel 8).

§ 5. Artikelsgewijze toelichting

Belastingen waarop het verdrag van toepassing is en algemene begripsbepalingen (artikelen 1 en 2)

Overeenkomstig de internationale gebruiken terzake van belastingverdragen duidt het onderhavige verdrag de belastingen aan waarop het van toepassing is (artikel 1) en legt de voor dit verdrag noodzakelijke begripsomschrijvingen vast (artikel 2). In de omschrijving van het begrip «inwoner van een Verdragsluitende Staat» is uitdrukkelijk neergelegd dat in geval van Bahrein volstaan wordt met het inwoner zijn volgens de wetgeving van Bahrein. Niet vereist is dat de persoon in Bahrein aan belastingheffing is onderworpen. De reden hiervan is gelegen in het feit dat Bahrein geen inkomstenbelasting en vennootschapsbelasting kent.

Wederzijdse vrijstelling (artikel 3)

Tussen Nederland en Bahrein bleek geen verschil van mening te bestaan over de uitleg van het begrip luchtvaartwinst. Ter verduidelijking van dit begrip is in het onderhavige verdrag expliciet tot uitdrukking gebracht dat luchtvaartwinst niet alleen de inkomsten of winsten omvat, die worden verkregen met de exploitatie van luchtvaartuigen in het internationale verkeer als zodanig, maar ook die welke daarmee rechtstreeks samenhangen en van bijkomstige aard zijn. Als voorbeelden worden daarbij genoemd de inkomsten of winsten uit de verhuur, lease en onderverhuur van luchtvaartuigen, de interest op gelden en de inkomsten verkregen uit opleidingsprogramma’s.

Hetzelfde is bepaald met betrekking tot de inkomsten en winsten verkregen uit hoofde van een deelneming in een «pool», een gemeenschappelijke onderneming, een personenvennootschap of een internationaal opererend agentschap.

Werknemers (artikel 3, vijfde lid)

Artikel 3, vijfde lid, wijst aan Nederland het heffingsrecht toe over beloningen verkregen uit een dienstbetrekking aan boord van een luchtvaartuig in het internationale verkeer aan de Staat waarin de werkgever is gevestigd. Sinds de inwerkingtreding van de Wet inkomstenbelasting 2001 kan Nederland het aan haar op basis van het onderhavige verdrag toegewezen heffingsrecht ook effectueren ten aanzien van niet-inwoners met een andere dan de Nederlandse nationaliteit.

Stagiaires en trainees (artikel 3, zesde lid)

Het zesde lid van artikel 3 bevat een bepaling voor natuurlijke personen die als werknemer van een luchtvaartonderneming van een verdragsluitende staat technische of andere beroepservaring opdoen in de andere verdragsluitende staat. Deze personen zullen in de staat waarin zij de ervaring opdoen zijn vrijgesteld van belasting over hun, van de luchtvaartonderneming ontvangen, salaris. Deze vrijstelling geldt voor maximaal drie jaar. Gelijke bepalingen zijn opgenomen in de luchtvaartwinstverdragsrelaties met Oman (zie ook Trb. 1996, 27) en de Verenigde Arabische Emiraten.

Douanerechten (artikel 4) en omzetbelasting (Protocol)

In artikel 4 zijn op verzoek van Bahrein bepalingen opgenomen die een vrijstelling bevatten voor douanerechten. De vrijstellingen voor douanerechten zijn volledig in overeenstemming met het communautaire recht dat gevormd wordt door Verordening nr. 918/83/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 28 maart 1983 betreffende de instelling van een communautaire regeling inzake douanevrijstellingen (PbEG L 105). De bepalingen zijn eveneens volledig in overeenstemming met het bepaalde in bijlage 9 bij het Verdrag inzake de Internationale Burgerluchtvaart (twaalfde uitgave van juni 2005). In de Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederland en de Staat Bahrein inzake luchtdiensten tussen en via hun onderscheiden grondgebieden (Trb. 1990, 134) is een inhoudelijk vrijwel gelijke bepaling opgenomen (art. 9).

Voor wat betreft de omzetbelasting is op verzoek van Bahrein in het protocol bij het verdrag vastgelegd dat voor internationaal vervoer van personen en zaken buiten Nederland geen omzetbelasting verschuldigd is. Indien in Nederland omzetbelasting is afgedragen, kan deze worden gerestitueerd. Het gaat hierbij om omzetbelasting ter zake van luchtvaartuigen die hoofdzakelijk worden gebruikt voor internationaal openbaar vervoer, om voorraden ten behoeve van dergelijke luchtvaartuigen, om diensten die zijn verricht in samenhang met zaken die buiten de Europese Unie worden geëxporteerd of zijn opgeslagen in een douane-entrepot en om goederen in samenhang met de eerder genoemde luchtvaartuigen of voorraden. Deze protocolbepaling is in overeenstemming met de Nederlandse Wet op de omzetbelasting 1968 en de Richtlijn nr. 2006/112/EG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PbEU 2006 L 347). Wanneer Bahrein een omzetbelasting zal invoeren, zullen Nederlandse ondernemingen gerechtigd zijn tot een vergelijkbare behandeling in Bahrein.

Consortiums (artikel 5)

In verband met de ontwikkelingen in de luchtvaartwereld, waarbij gedurende de laatste jaren een groot aantal internationale samenwerkingsverbanden is aangegaan met een veelheid aan verschijningsvormen, is op verzoek van Nederland een bepaling in het Verdrag opgenomen voor consortiums. Indien een luchtvaartonderneming van een van de verdragsluitende staten een consortium aangaat met een luchtvaartonderneming van een derde staat, bestaat recht op de voordelen van dit verdrag voor het aandeel dat de luchtvaartonderneming in de verdragsluitende staat heeft in het consortium. In het protocol (ad artikel 8) bij het belastingverdrag met Portugal (Trb. 1999, 180) is een vrijwel identieke bepaling opgenomen. Bepalingen met een tot op zekere hoogte vergelijkbare inhoud zijn opgenomen in de belastingverdragen met Denemarken (Trb. 1996, 210), Noorwegen (Trb. 1990, 30) en Zweden (Trb. 1991, 108), met dien verstande dat de bepalingen in de belastingverdragen met Denemarken en Zweden eenzijdig zijn geformuleerd in verband met de participatie van Deense en Zweedse luchtvaartondernemingen in SAS.

Teruggaaf (artikel 6)

Het verdrag bepaalt in artikel 6 dat teruggaaf van belasting die is geheven in strijd met het verdrag op verzoek moet worden gerestitueerd. Een verzoek om teruggaaf moet worden gedaan binnen drie jaar na afloop van het kalenderjaar waarin de belasting is geheven. De belasting moet dan vervolgens binnen een termijn van zes maanden worden teruggegeven. Een soortgelijke bepaling is opgenomen in het luchtvaartwinstverdrag met de Verenigde Arabische Emiraten.

Regeling voor onderling overleg (artikel 7)

Op verzoek van Nederland is een regeling voor onderling overleg in het verdrag opgenomen. Een onderlinge overlegprocedure dient binnen 90 dagen aan te vangen na de dag waarop het verzoek daartoe van de andere verdragsluitende partij is ontvangen.

Inwerkingtreding en beëindiging (artikelen 9 en 10)

Het verdrag treedt in werking op de dag na de laatste der beide data waarop de onderscheiden regeringen elkaar langs diplomatieke weg hebben medegedeeld dat de in hun onderscheiden staten vereiste wettelijke formaliteiten zijn vervuld. De bepalingen van dit verdrag vinden in beginsel pas toepassing voor de belastingjaren en belastingtijdvakken die aanvangen op of na 1 januari van het kalenderjaar volgend op het jaar waarin de laatste kennisgeving is gedaan. Luchtvaartondernemingen van een verdragsluitende staat zullen na de inwerkingtreding van het Verdrag niet worden onderworpen aan belastingheffing over winsten en inkomsten over perioden die voorafgaan aan de inwerkingtreding van het verdrag.

Het verdrag blijft minstens zes jaar van kracht, daar zij pas in het zesde jaar na de inwerkingtreding met ingang van het zevende jaar kan worden opgezegd.

De staatssecretaris van Financiën,

J. C. de Jager

De minister van Buitenlandse Zaken,

M. J. M. Verhagen

Naar boven