31 147
Internationale Koffieovereenkomst 2001; Londen, 28 september 2000 (Trb. 2006, 76)

A
nr. 1
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 29 augustus 2007

Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op 13 september 2007. De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal wordt onderworpen kan door of namens één van de Kamers of door ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de Tweede Kamer te kennen worden gegeven uiterlijk op 13 oktober 2007.Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste lid, artikel 5, eerste lid, juncto artikel 10, eerste lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State gehoord, heb ik de eer u hierbij ter stilzwijgende goedkeuring achteraf over te leggen de op 28 september 2000 te Londen totstandgekomen Internationale Koffieovereenkomst (Trb. 2006, 76).

Een toelichtende nota bij de Overeenkomst treft u eveneens hierbij aan.

De goedkeuring wordt alleen voor Nederland gevraagd.

De minister van Buitenlandse Zaken,

M. J. M. Verhagen

TOELICHTENDE NOTA

I. Algemeen

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend luidt (artikel 25a, vijfde lid jo vierde lid, onder b, van de Wet op de Raad van State).Na onderhandelingen in het kader van de Internationale Koffieraad is op 28 september 2000 in Londen de Internationale Koffieovereenkomst 2001 tot stand gekomen. Dit verdrag vervangt de op 30 maart 1994 eveneens te Londen tot stand gekomen Internationale Koffieovereenkomst 1994 (Trb. 1994, 196; Trb. 1995, 112).

De eerste Internationale Koffieovereenkomst werd in 1962 gesloten, waarna er in 1968, 1976, 1983 en 1994 soortgelijke verdragen volgden. De Internationale Koffieovereenkomst 1994 is eenmaal voor een periode van twee jaar verlengd en eindigde op 30 september 2001. De Internationale Koffieovereenkomst 2001 is op 17 mei 2005 in werking getreden.

De voornaamste overwegingen voor het aangaan van de Internationale Koffieovereenkomst 2001 zijn het behoud van de op basis van de vorige Internationale Koffieovereenkomsten verkregen voordelen van internationale samenwerking, het erkennen van het belang van koffie voor vele ontwikkelingslanden en de omstandigheid dat internationale samenwerking op het terrein van de handel in koffie zal bijdragen tot een verbetering van de politieke en economische relaties tussen de producerende en de consumerende landen. De Internationale Koffieovereenkomst 2001 is inhoudelijk grotendeels gelijk gebleven aan de Internationale Koffieovereenkomst 1994. Nieuwe of gewijzigde onderdelen van de Internationale Koffieovereenkomst 2001 betreffen de Adviesraad voor de Particuliere Sector, de Wereldkoffieconferentie, promotie van koffie als één van de taken van de Internationale Koffieorganisatie (hierna: IKO) en de aanscherping van bevoegdheden van de Bestuursraad (in de Nederlandse vertaling van de Internationale Koffieovereenkomst 1994 «Uitvoerende Raad» genoemd).

De Europese Gemeenschap is op 25 september 2001 toegetreden tot de Internationale Koffieovereenkomst 2001. De juridische basis hiervoor is besluit 2001/877/EG van de Raad van 24 september 2001 betreffende de ondertekening en de sluiting van de Internationale Koffieovereenkomst 2001 namens de Europese Gemeenschap (PbEG L 326/22). Het gaat hier om een handelsakkoord, waardoor de artikelen 133 en 300, tweede lid, van het EG-verdrag (geconsolideerde Nederlandse tekst in Trb. 2003, 150) van toepassing zijn. Dit houdt in dat de Europese Commissie exclusieve bevoegdheid heeft om namens de EG toe te treden. Enkele bepalingen in de Internationale Koffieovereenkomst 2001 staan evenwel in de weg aan het effectief uitoefenen van bevoegdheden van de Europese Commissie. Daarom is in besluit 2001/877/EG van de Raad bepaald dat naast de EG de EG-lidstaten individueel toe kunnen treden tot het verdrag, om mee te werken aan de nodige wijzigingen van het verdrag waardoor de Europese Commissie namens de EG-lidstaten kan optreden. Na het doorvoeren van de wijzigingen is het mogelijk voor de EG-lidstaten om uit te treden, hetgeen afgestemd zal worden tijdens de bespreking van de wijzigingsvoorstellen. De volgende bepalingen in het onderhavige verdrag zullen op deze manier worden gewijzigd:

– Artikel 13, zevende lid, van de Internationale Koffieovereenkomst 2001 bepaalt dat een lid maximaal 400 stemmen mag hebben. De Commissie zou, als alle stemmen van de EG-lidstaten aan haar worden overgedragen, meer dan 400 stemmen krijgen. Om dit mogelijk te maken, zal deze bepaling worden gewijzigd.

Artikel 17, eerste lid, van de Internationale Koffieovereenkomst 2001 bepaalt dat de Bestuursraad bestaat uit acht importerende leden en acht exporterende leden. Na toetreding van de EG tot het verdrag, gevolgd door mogelijke uittreding van de afzonderlijke EG-lidstaten, zijn er slechts vijf importerende partijen bij het verdrag. Dit zouden zijn de EG, Japan, Noorwegen, de VS en Zwitserland. Dit artikel zal daarom worden gewijzigd.

Gezien het feit dat de Europese Commissie namens de EG zal optreden, zal de Europese Commissie ook de contributieverplichtingen voor de IKO op zich nemen. Dit is reeds op 1 september 2002 gebeurd, waarmee de internationale contributieverplichting van Nederland is vervallen.

De Internationale Koffieovereenkomst 2001 heeft geen gevolgen voor de nationale regelgeving.

II. Artikelsgewijze toelichting

1. Doelstellingen, Definities en Algemene verbintenissen van de leden (Hoofdstukken I-III, artikelen 1–3)

De doelstellingen van de Internationale Koffieovereenkomst 2001 zijn ten opzichte van het verdrag van 1994 vrijwel onveranderd gebleven. De belangrijkste en eerstgenoemde doelstelling van het verdrag is het bevorderen van de internationale samenwerking ten aanzien van koffie. Verdere doelstellingen zijn onder meer het instellen van een forum voor intergouvernementeel overleg, het bevorderen van de groei en transparantie van de internationale koffiehandel, het bevorderen van een duurzame koffie-economie en het bevorderen van de kwaliteit (artikel 1). De mogelijkheid om de IKO als forum voor onderhandelingen over prijsstabilisatie te laten fungeren, is niet meer in het nieuwe verdrag opgenomen. Reden daarvoor is dat zowel producenten- als consumentenlanden prijsstabiliseringsmechanismes niet meer beschouwen als middel om structurele problemen in de koffiesector op te lossen. Onderhandelingen hierover zullen niet meer plaatsvinden. Hoofdstuk II, artikel 2, gaat in op de in de Internationale Koffieovereenkomst 2001 gehanteerde definities.Wat betreft de definitie van koffie zijn in bijlage 1 de conversiecoëfficiënten voor gebrande, cafeïnevrije, vloeibare en oplosbare koffie opgenomen zoals deze ook golden voor de Internationale Koffieovereenkomst van 1994. Deze bijlage bij het verdrag is aan te merken als zijnde van uitvoerende aard. Verdragen tot wijziging van deze bijlage behoeven op grond van artikel 7, onderdeel f, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen geen parlementaire goedkeuring, tenzij de Staten-Generaal zich thans het recht tot goedkeuring terzake voorbehouden. In Hoofdstuk III, artikel 3, verbinden de leden zich ertoe om de maatregelen te nemen die nodig zijn om de verplichtingen van de IKO na te kunnen komen en medewerking te verlenen om de doelstellingen te verwezenlijken. De leden erkennen het belang van informatie over de geïmporteerde en vervolgens geëxporteerde koffie, in het verdrag aangeduid als wederuitvoer. Daarom zien de importerende leden er op toe dat hierover geregeld en nauwkeurige informatie wordt verstrekt.

2. Lidmaatschap, Organisatiestructuur en Financiën (Hoofdstukken IV-X, artikelen 4–28)

Elke partij bij de IKO is één lid, tenzij anders wordt bepaald (artikel 4, eerste lid). Zo is het voor exporterende landen, op enkele voorwaarden, mogelijk om als ledengroep van de organisatie deel uit te maken (artikel 6, eerste lid). Intergouvernementele organisaties, zoals de Europese Gemeenschap, kunnen bij stemming over aangelegenheden die binnen hun bevoegdheden vallen, de stemmen van hun lidstaten collectief uitbrengen (artikel 4, vierde lid). Intergouvernementele organisaties kunnen niet worden verkozen tot lid van de Bestuursraad, maar mogen wel deelnemen aan bijeenkomsten van de Bestuursraad (artikel 4, vijfde lid). Het lidmaatschap van de IKO is verdeeld in twee categorieën: producenten en consumenten. Iedere categorie heeft 1000 stemmen (artikel 13).

De IKO is gevestigd in Londen (artikel 7, tweede lid) en heeft de Internationale Koffieraad (hierna: Raad) als hoogste besluitvormend orgaan van de organisatie (artikel 9, eerste lid). In de Raad hebben alle leden van de organisatie zitting. De bevoegdheden, taken, samenstelling, zittingen en stemprocedures in de Raad zijn geregeld in de artikelen 9 tot en met 16. De uitvoerende taken liggen bij de Bestuursraad. De Bestuursraad geldt als voorportaal voor besluitvorming in de Raad (artikel 19, vierde lid) en kan specifieke bevoegdheden gedelegeerd krijgen van de Raad (artikel 19, tweede lid). De voorwaarden voor lidmaatschap, bevoegdheden, taken en samenstelling van de Bestuursraad zijn vastgelegd in de artikelen 17 tot en met 20. Deze bepalingen over de structuur en het functioneren van de IKO zijn grotendeels gelijk gebleven ten opzichte van de Internationale Koffieovereenkomst 1994. De positie van de Bestuursraad is echter verduidelijkt. Zo is in artikel 19, vierde lid, de rol van de Bestuursraad als onderraad en voorportaal voor besluitvorming in de Raad aangescherpt. De Bestuursraad beoordeelt en maakt aanbevelingen voor de Raad over het administratieve budget, besluit over administratieve en financiële aangelegenheden die het functioneren van de IKO aangaan en onderzoekt aan de Raad ter goedkeuring voor te leggen projecten en programma’s. De besluiten van de Bestuursraad treden binnen vijf werkdagen na het melden van het besluit aan de Raad in werking, tenzij bezwaar is gemaakt door één van de leden van de Raad. Leden van de IKO kunnen in beroep gaan tegen alle besluiten van de Bestuursraad (artikel 19, vierde lid).

Ten opzichte van de Internationale Koffieovereenkomst 1994 zijn enkele onderdelen aan de IKO toegevoegd, zoals de Wereldkoffieconferentie (artikel 21) en het Adviescollege voor de Particuliere Sector (artikel 22). Deze onderdelen bestonden al in de praktijk, maar hadden nog geen plaats in het verdrag. De Raad zorgt ervoor dat regelmatig een Wereldkoffieconferentie wordt gehouden. In de praktijk vindt deze tweejaarlijks plaats. Deelname aan de conferentie is niet beperkt tot leden van de IKO. Met name gaat het om vertegenwoordigers van overheden die geen lid zijn van de IKO, vertegenwoordigers van de private sector en non-gouvernementele organisaties. De (niet-bezoldigde) voorzitter van de Wereldkoffieconferentie wordt benoemd door de Raad en mag als waarnemer deelnemen aan raadsvergaderingen (artikel 21, tweede lid). De Raad beslist over vorm, titel, onderwerp en tijdstip van de Conferentie, na overleg met de Adviesraad voor de Particuliere Sector. De Wereldkoffieconferentie wordt uit eigen middelen gefinancierd, tenzij de Raad met tweederde meerderheid anders beslist (artikel 21, vierde lid). Het IKO kan met de Wereldkoffieconferentie beter gebruik maken van informatie en kennis buiten de organisatie. Tevens dient de Wereldkoffieconferentie als middel om partijen buiten de IKO kennis te laten nemen van activiteiten van de IKO. Als gevolg van het streven om de rol van het bedrijfsleven binnen de IKO te vergroten, heeft de IKO enige tijd geleden het Adviescollege voor de Particuliere Sector in het leven geroepen. Met de IKO wordt dit ook in het verdrag vastgelegd. In artikel 22 zijn de taken, bevoegdheden en organisatie van dit college vastgelegd. Het uit zestien leden bestaande college kan op uitnodiging van de Raad of zelfstandig adviseren over koffie-aangelegenheden. Het lidmaatschap is gelijkelijk over de private sector van importerende en exporterende landen verdeeld.

Hoofdstuk IX regelt de financiën, de vaststelling van de huishoudelijke begroting en bijdragen, de betaling van de bijdragen, de aansprakelijkheid, de accountantscontrole en openbaarmaking van de jaarrekening.

De IKO heeft een uitvoerend directeur, benoemd door de Raad (artikel 28). Deze uitvoerend directeur is het administratief hoofd van de organisatie en verantwoordelijk voor de vervulling van alle met de uitvoering van de IKO verband houdende werkzaamheden.

3. De taken van de Internationale Koffieorganisatie (Hoofdstukken XI-XII, artikelen 29–40)

De voornaamste taak van de IKO is het verzamelen, bespreken en publiceren van informatie die van belang is voor een goed inzicht in de ontwikkeling van de internationale koffiemarkt. Leden van de IKO zijn verplicht hiertoe algemene informatie aan te leveren. Het voornaamste instrument voor informatieverschaffing over exportontwikkeling is het certificaat van oorsprong (artikel 30). De Raad stelt voor dit systeem regels op. Voor het overzicht van de prijsontwikkeling op de internationale koffiemarkt wordt de vaststelling van gemiddelde marktprijzen gehandhaafd (artikel 29). De Raad stelt jaarlijks een ontwerpjaarprogramma vast voor studies en onderzoek betreffende de productie, distributie en consumptie van koffie (artikel 31).

De leden van de IKO erkennen het belang dat zo spoedig mogelijk een maximale toename van het koffieverbruik wordt gerealiseerd. Daartoe moeten alle belemmeringen die een dergelijke toename in de weg staan, verwijderd worden. IKO-leden zullen derhalve streven naar verlaging van de rechten voor koffie en streven naar het uit de weg ruimen van andere belemmeringen. Dit rapporteren zij jaarlijks aan de IKO (artikel 33). De leden bevorderen verder het verbruik van koffie door middel van generieke promotie. Voor dit doel bestaat een Promotiecommissie, samengesteld uit alle leden van de IKO. De financiering van deze commissie is afhankelijk van vrijwillige bijdragen van leden, niet-leden, andere organisaties en de private sector (artikel 34).

De IKO onderhoudt betrekkingen met belangrijke bij de internationale koffiehandel betrokken niet-gouvernementele organisaties (artikel 37). Voor deze organisaties is echter niet voorzien in een permanent adviescollege, zoals dat voor de private sector het geval is.

Slotbepalingen (Hoofdstukken XIII-XIV, artikelen 41–55)

De bepalingen over geschillen, ondertekening, ratificatie, inwerkingtreding, toetreding, verlenging, wijziging, opzegging, uitsluiting en looptijd van het verdrag zijn grotendeels uit de Internationale Koffieovereenkomst 1994 overgenomen. De Internationale Koffieovereenkomst 2001 zou in werking treden op 1 oktober 2001 als op dat moment ten minste 15 exporterende landen en 10 importerende landen, die ten minste 70% van de op 25 september 2001 geldige stemmen van de exporterende respectievelijk van de importerende landen vertegenwoordigen, partij bij het verdrag zouden zijn geworden (artikel 45, eerste lid). Indien op 1 oktober 2001 één of enkele van de benodigde aantallen landen op basis van een verklaring van voorlopige toepassing aan het verdrag zouden deelnemen, zou het verdrag per die datum voorlopig in werking treden (artikel 45, tweede lid). Het derde lid van artikel 45 voorziet in de situatie dat op 1 oktober 2001 niet aan de vereisten voor inwerkingtreding of voorlopige inwerkingtreding zou zijn voldaan. In dat geval kunnen de landen zich al gebonden hadden verklaard aan het verdrag besluiten om het verdrag onderling in werking te laten treden. Dit laatste is gebeurd. Op grond van artikel 45, derde lid, hebben de landen die zich op 1 oktober 2001 al gebonden hadden verklaard aan het verdrag, of een verklaring van voorlopige toepassing hadden afgelegd besloten het verdrag onderling in werking te laten treden. Per 17 mei 2005 hadden er voldoende landen zich gebonden verklaard aan het verdrag en is het verdrag definitief in werking getreden. De Raad heeft de mogelijkheid om landen uitstel te verlenen voor het afronden van de ratificatieprocedure. Aan Nederland is tot 31 mei 2007 uitstel verleend. Omdat het neerleggen van een akte van toetreding uiterlijk op die datum dient te geschieden (zie document Internationale Koffieorganisatie ED-1800/01 Rev. 9), en de goedkeuringsprocedure naar verwachting niet tijdig is afgerond, wordt de Staten-Generaal verzocht goedkeuring achteraf te verlenen.

In artikel 52 wordt bepaald dat het verdrag van kracht is tot en met 30 september 2007. Omdat onderhandelingen over een nieuw verdrag naar verwachting langer dan een jaar zullen duren, bestaat de intentie de looptijd van het huidige verdrag te verlengen. Het is daarom van belang voor Nederland om alsnog toe te treden en mee te werken aan de verdragswijzigingen ten behoeve van de EG. De definitieve beslissing om hiertoe over te gaan is genomen na de inwerkingtreding van het verdrag; daardoor is de toetredingsprocedure pas op een later tijdstip aangevangen.

III. Koninkrijkspositie

Wat het Koninkrijk betreft, zal het verdrag alleen voor Nederland gelden.

De minister van Buitenlandse Zaken,

M. J. M. Verhagen

De minister voor Ontwikkelingssamenwerking,

A. G. Koenders

De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

G. Verburg

Naar boven