31 138
Wijziging van de Wet werk en bijstand in verband met het openstellen van de mogelijkheid van het verlenen van bijzondere bijstand aan bepaalde groepen personen die gedwongen zijn opgenomen of worden verpleegd en met uitbreiding van de doelgroep van de langdurigheidstoeslag met gedeeltelijk arbeidsgeschikten

nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING

ALGEMEEN

1. Bijzondere bijstand bij opname met toepassing van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen of bij een verpleging in een forensisch psychiatrisch centrum

1.1 Inleiding

Degene aan wie rechtens zijn vrijheid is ontnomen, heeft op grond van artikel 13, eerste lid, onder a, van de Wet werk en bijstand (WWB) of op grond van artikel 19, eerste lid, onder g, van de Werkloosheidswet (WW) geen recht op een bijstands- of WW-uitkering. Het begrip «rechtens zijn vrijheid ontnomen» omvat zowel gevangenisstraf als andere vormen van vrijheidsontneming zoals dwangopname in een psychiatrisch ziekenhuis op grond van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet bopz) of op grond van artikel 37, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr)1. Kosten in levensonderhoud voor personen in hechtenis of die een gevangenisstraf uitzitten, komen ten laste van de Staat. Daarom is bepaald dat een persoon van wie«rechtens zijn vrijheid is ontnomen» niet voor een socialezekerheidsuitkering in aanmerking komt. Echter, de kosten voor het levensonderhoud van personen die vanwege een geestesstoornis gedwongen zijn opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis, komen thans niet ten koste van de Staat. Dit is bevestigd in de (niet gepubliceerde) uitspraak d.d. 22 maart 2006 (05/5826 WWB) van de Rechtbank Amsterdam. In deze uitspraak oordeelde de Rechtbank Amsterdam dat dwangopname in een psychiatrisch ziekenhuis op grond van de Wet bopz of op grond van artikel 37, eerste lid, Sr onder het begrip«rechtens zijn vrijheid ontnomen» als bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder a, WWB valt, op grond waarvan bijstandsverlening aan deze personen niet mogelijk is. De Rechtbank concludeert echter ook dat ten aanzien van deze categorieën van personen sprake is van een omissie in de wetgeving en dat sprake is van omstandigheden die niet door de wetgever zijn verdisconteerd. Anders dan bij hechtenis en gevangenisstraf, waar de kosten van het bestaan op grond van artikel 35 Sr ten laste komen van de Staat, komen deze kosten voor genoemde categorieën noch op grond van het Wetboek van Strafrecht noch op grond van een andere wet ten laste van de Staat. Dit wetsvoorstel beoogt deze omissie weg te nemen.

Omdat bij rechtens gedwongen opname in psychiatrische ziekenhuizen op grond van de Wet bopz of artikel 37, eerste lid, Sr in voorkomende gevallen in het geheel geen sprake is van een bijstands- of WW-uitkering als gevolg waarvan de ziektekostenpremie niet kan worden betaald en er voor deze groepen, anders dan bijvoorbeeld bij gevangenisstraf, geen sprake is van verantwoordelijkheid van de minister van Justitie voor de verstrekking van geneeskundige zorg, kan het niet betalen van de ziektekostenpremie op termijn leiden tot opzegging of ontbinding van de zorgverzekering door de zorgverzekeraar (artikelen 8 en 24 van de Zorgverzekeringswet). Daarmee zou betrokkene verstoken kunnen raken van de noodzakelijke geneeskundige zorg.

1.2 Doelgroepen

De Wet bopz regelt gedwongen opname en behandeling van mensen die lijden aan een geestesstoornis. Iemand kan slechts gedwongen worden opgenomen wanneer hij door zijn geestesstoornis een gevaar veroorzaakt voor zichzelf of zijn omgeving. Het betreft hier personen die hun vrijheidsbeneming niet kan worden aangerekend. Omdat het gaat om vrijheidsbeneming is in beginsel een rechterlijk oordeel vereist. Dat is slechts anders wanneer de situatie te dringend is om een rechterlijk oordeel af te wachten. In dat geval kan de burgemeester een last tot inbewaringstelling afgeven op grond van artikel 20 Wet bopz. Verder oordeelt een indicatiecommissie op grond van artikel 60 Wet bopz over de noodzaak van opname in een zwakzinnigeninrichting of verpleeginrichting voor personen die geen blijk geven van de nodige bereidheid ter zake, maar die zich daar ook niet tegen verzetten. Strikt genomen is bij deze laatste groep onduidelijk of sprake is van een vrijheidsbenemende maatregel: zij spreken zich niet uit over de bereidheid tot een vrijwillige opname. Naar het oordeel van de regering kan niet gezegd worden dat het om een (expliciet) vrijwillige opname gaat. Omdat het niet om een expliciete vrijwillige opname gaat, vallen zij onder dit wetsvoorstel.

Niet onder dit wetsvoorstel vallen patiënten ten aanzien van wie een voorwaardelijke machtiging op grond van artikel 14a Wet bopz geldt of een zelfbindingsverklaring op grond van artikel 34a Wet bopz wanneer dit artikel in werking is getreden. Een voorwaardelijke machtiging houdt in dat aan de betrokkene voorwaarden worden opgelegd ter voorkoming van een opname in een inrichting. Een zelfbindingsverklaring houdt nog geen opname in, pas als die opname werkelijkheid wordt, op grond van artikel 34k van de Wet bopz, valt het onder de reikwijdte van dit wetsvoorstel. Zolang betrokkene niet is opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis is aan hem niet rechtens zijn vrijheid ontnomen en valt hij niet onder de uitsluitingsgrond van artikel 13, eerste lid, onder a, WWB en artikel 19, eerste lid, onder g, WW.

Een bijzondere groep wordt gevormd door de personen aan wie de rechter op grond van artikel 37, eerste lid, Sr een last tot opname in een psychiatrisch ziekenhuis heeft opgelegd. Artikel 37, eerste lid, Sr wordt toegepast ten aanzien van personen aan wie een strafbaar feit vanwege een gebrekkige ontwikkeling of geestesstoornis niet kan worden toegerekend. Zij worden om die reden ontslagen van alle rechtsvervolging. Als zij vanwege een geestesstoornis een gevaar voor zichzelf of anderen betekenen, kan een machtiging op grond van de Wet bopz gegeven worden. Om proceseconomische redenen heeft de strafrechter een soortgelijke mogelijkheid tot gedwongen opname in een psychiatrisch ziekenhuis. Zo wordt verwijzing van de strafrechter naar de civiele rechter voorkomen. Dat de last ex artikel 37, eerste lid, Sr vergelijkbaar is met een rechterlijke machtiging op grond van de Wet bopz, blijkt uit het feit dat de tenuitvoerlegging vanaf het moment van opname in een psychiatrisch ziekenhuis op gelijke wijze plaatsvindt.

In zijn uitspraak d.d. 18 juni 2004 (RSV 2004/298) heeft de Centrale Raad van Beroep (CRvB) geoordeeld dat personen die worden ontslagen van alle rechtsvervolging en aan wie de rechter op grond van artikel 37b, eerste lid, Sr terbeschikkingstelling met een bevel tot verpleging van overheidswege oplegt, gelijkgesteld dienen te worden met personen die op grond van de Wet bopz of artikel 37, eerste lid, Sr rechtens gedwongen worden opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis. In navolging van deze uitspraak is deze groep eveneens in dit wetsvoorstel opgenomen.

1.3 Openstelling bijzondere bijstand

Iemand die als gevolg van een gedwongen opname zijn uitkering verliest, heeft – naast het probleem van het betalen van de ziektekostenpremie – mogelijk ook geen middelen meer om de vaste lasten die verbonden zijn aan het aanhouden van woonruimte te kunnen voldoen. Dit klemt te meer omdat in de regel de geestesstoornis die leidt tot een gedwongen opname onverwachts optreedt waardoor de betrokkene – anders dan bij detentie die in de regel van te voren bekend is – geen maatregelen kan nemen om de woonruimte aan te houden (bijvoorbeeld door reservering voor de woonkosten of een huisbewaarderschap). Gedwongen opname kan zo leiden tot schulden of dakloosheid.

Het feit dat een gedwongen opname in een psychiatrisch ziekenhuis in voorkomende gevallen kan leiden tot onverzekerdheid, schulden of dakloosheid acht de regering onwenselijk. Om deze ongewenste situatie op te lossen wordt met dit wetsvoorstel voorzien in een structurele oplossing waarbij de bijzondere bijstand wordt opengesteld voor personen die worden opgenomen in psychiatrische ziekenhuizen met toepassing van de Wet bopz of artikel 37, eerste lid, Sr dan wel na ontslag van alle rechtsvervolging in een TBS-inrichting op grond van artikel 37b, eerste lid, Sr. Door deze openstelling kan de betrokkene een beroep doen op bijzondere bijstand om te voorzien in onder meer de kosten van de premie voor een ziektekostenverzekering, de doorbetaling van vaste lasten die verbonden zijn aan de woning en eventuele persoonlijke uitgaven.

De beoordeling van de uiteenlopende situaties van de doelgroep met de daaruit voortvloeiende verschillen in noodzakelijke bestaanskosten is afhankelijk van een combinatie van factoren die van geval tot geval moet worden gewogen. De bijzondere bijstand vormt vanuit het maatwerkprincipe het aangewezen kader voor deze vorm van bijstandsverlening. Het is een uitdrukkelijke gemeentelijke verantwoordelijkheid om uitvoering te geven aan dit maatwerkprincipe en de bijstand adequaat af te stemmen op de individuele situatie waar het betreft de ziektekostenpremie, huisvestingskosten en persoonlijke uitgaven. Bij gedwongen opname in een psychiatrisch ziekenhuis op grond van de Wet bopz of artikel 37, eerste lid, Sr dan wel in een TBS-inrichting op grond van artikel 37b, eerste lid, Sr na ontslag van alle rechtsvervolging bestaat voor de betrokkene geen mogelijkheid de inrichting te verlaten.

Anders dan bij de Wet bopz of artikel 37, eerste lid, Sr geschiedt de verstrekking van geneeskundige zorg voor TBS-ers onder verantwoordelijkheid van de minister van Justitie. Voor de WWB geldt deze verstrekking als een passende en toereikende voorliggende voorziening (artikel 15 WWB). Dit betekent dat voor personen die, na te zijn ontslagen van alle rechtsvervolging, worden opgenomen in een TBS-inrichting geen recht bestaat op bijzondere bijstand voor geneeskundige zorg of voor de ziektekostenpremie. Zij kunnen wel in aanmerking komen voor bijzondere bijstand voor het aanhouden van woonruimte of voor persoonlijke uitgaven. Het recht op deze bijzondere bijstand gaat in vanaf het moment van opname in die TBS-inrichting. Ingeval de belanghebbende, na te zijn ontslagen van alle rechtsvervolging, enkel in een penitentiaire inrichting verblijft in afwachting van plaatsing in een TBS-inrichting, gaat het recht op bijzondere bijstand in vanaf het moment waarop het vonnis op grond waarvan de plaatsing is bevolen onherroepelijk is geworden.

Ingeval de belanghebbende met toepassing van de Wet bopz of artikel 37, eerste lid, Sr is opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis, gaat het recht op bijzondere bijstand in vanaf het moment van opname in dat psychiatrisch ziekenhuis.

Volgens artikel 40, eerste lid, WWB bestaat het recht op bijstand jegens het college van de gemeente waar de belanghebbende woonplaats heeft als bedoeld in de artikelen 10, eerste lid, en 11 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek. Uit deze artikelen volgt dat de woonplaats van een natuurlijk persoon zich in zijn woonstede bevindt, en bij gebreke van een woonstede ter plaatse van zijn werkelijk verblijf. Een natuurlijk persoon verliest zijn woonstede door daden, waaruit zijn wil blijkt om haar prijs te geven. Een natuurlijk persoon wordt vermoed zijn woonstede te hebben verplaatst, wanneer hij daarvan op de wettelijk voorgeschreven wijze aan de betrokken colleges van burgemeester en wethouders heeft kennis gegeven.

De vraag waar iemand een woonplaats heeft als bedoeld in artikel 40, eerste lid, WWB dient te worden beantwoord aan de hand van de feitelijke omstandigheden1. Een tijdelijk verblijf in een gemeente impliceert niet zonder meer dat de belanghebbende in die gemeente zijn woonstede heeft. Uit de wilsuiting die uit de daden voortvloeit kan worden afgeleid of de belanghebbende die (gedwongen) in een inrichting verblijft, geacht moet worden al dan niet naar de plaats waar de inrichting zich bevindt zijn woonstede te hebben overgebracht. Te denken valt aan de verkoop van de eigen woning of het opzeggen van de huur van de woning. Bij een belanghebbende die vooropgezet tijdelijk (gedwongen) verblijft in een inrichting en die de eigen huisvesting handhaaft, blijft de band gehandhaafd met de gemeente waar zijn woonstede zich bevindt. Die gemeente is gehouden de bijstandsverlening op zich te nemen dan wel voort te zetten. Indien redelijk aannemelijk is dat de belanghebbende niet meer naar de gemeente terugkeert of kan terugkeren waar zijn woonstede zich bevindt2, gaat de bijstandsverlening over van die gemeente naar de gemeente waar de inrichting is gevestigd.

De bepalingen in de WWB geven aan welke gemeente de bijstand dient te verlenen aan personen die (gedwongen) verblijven in een inrichting. Naar aangenomen mag worden zullen de gemeenten waar een inrichting is gevestigd geen onevenredige financiële gevolgen ondervinden van de te verlenen bijzondere bijstand omdat de belanghebbende naar verwachting zijn woonstede in een andere gemeente zal behouden.

De geneesheer-directeur van het psychiatrisch ziekenhuis wordt onder bepaalde voorwaarden verplicht gegevens te verstrekken aan gemeenten. Het kunnen opvragen van deze gegevens bij de geneesheer-directeur van het desbetreffende ziekenhuis is van belang omdat de opname-, verlof- en ontslagdata bepalend zijn voor het recht op en de hoogte van de bijzondere bijstand. In het kader van een rechtmatige verstrekking van bijzondere bijstand hebben gemeenten belang bij het kunnen verifiëren van de door de betrokkene verkregen gegevens. Om onverzekerdheid, schulden en dakloosheid te voorkomen heeft ook de betrokkene belang bij deze verificatie.

Ook de desbetreffende ziekenhuizen hebben belang bij een tijdige en juiste verstrekking van bijzondere bijstand aan de betrokkene. Indien de belanghebbende niet beschikt over middelen om de ziektekostenpremie te betalen, kan dit leiden tot onverzekerdheid. Kosten voor geneeskundige behandelingen die de belanghebbende dienen te ondergaan, worden niet vergoed. Deze kosten komen in de praktijk vervolgens ten laste van het ziekenhuis waar de betrokkene is opgenomen. De ziekenhuizen hebben in het kader van het beheer van de desbetreffende instelling belang bij het verstrekken van bijzondere bijstand aan de belanghebbende en daarmee aan een goede verificatiemogelijkheid tussen de instelling en de gemeente.

2. Langdurigheidstoeslag voor gedeeltelijk arbeidsgeschikten

Op 4 juli 2006 heeft de CRvB een uitspraak gedaan met betrekking tot het recht op langdurigheidstoeslag voor gedeeltelijk arbeidsgeschikten zonder inkomsten uit arbeid (LJN:AY0173). De CRvB komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het in de langdurigheidstoeslag aangebrachte onderscheid tussen bijstandsgerechtigden die uitsluitend bijstand ontvangen en personen die (tevens) een gedeeltelijke uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontvangen geen geschikt en evenredig middel kan worden geacht om de doelstelling van de langdurigheidstoeslag te bereiken. De CRvB oordeelt dat het onderscheid dat bij de langdurigheidstoeslag wordt gemaakt tussen bijstandsgerechtigden en personen met een gedeeltelijke WAO-uitkering geen stand houdt. De Raad komt tot dit oordeel, omdat hij van mening is dat het voor een gedeeltelijk arbeidsgeschikte niet gemakkelijker is om daadwerkelijk (betaalde) arbeid te verwerven dan voor personen ten aanzien van wie geen gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid is vastgesteld. De consequentie van deze uitspraak is dat iedere gedeeltelijk arbeidsgeschikte zonder inkomsten uit arbeid die voldoet aan de overige voorwaarden recht heeft op langdurigheidstoeslag. De kring van rechthebbenden op langdurigheidstoeslag wordt dus uitgebreid met deze groep. Met het onderhavige wetsvoorstel wordt de uitspraak van de CRvB gecodificeerd.

3. Financiering

De potentiële doelgroep van de uitbreiding van de bijzondere bijstand wordt geschat op ongeveer 14 000 personen. Slechts een deel van deze groep kan aanspraak maken op bijzondere bijstand. De kosten worden geraamd op 3 miljoen euro per jaar. Vergoeding van de kosten geschiedt via de algemene uitkering van het gemeentefonds. In verband met de uitbreiding van de reikwijdte van de langdurigheidstoeslag is het macrobudget WWB (I-deel) met ingang van 2006 structureel met 2 miljoen euro verhoogd.

4. Adviezen

Het wetsvoorstel is waar het de bijzondere bijstand bij opname met toepassing van de Wet bopz of bij een verpleging in een forensisch psychiatrisch centrum betreft, voor advies over de uitvoeringsaspecten voorgelegd aan het Uitvoeringspanel gemeenten. In dit Uitvoeringspanel participeren 15 gemeenten, de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) en Divosa. Een deel van het Uitvoeringspanel acht de beperking tot bijzondere bijstand niet goed uitvoerbaar en geeft de voorkeur aan het kunnen verstrekken van algemene bijstand, zak- en kleedgeldnorm.

Een ander deel van het Uitvoeringspanel acht de voorgestelde oplossing via bijzondere bijstand reëel en uitvoerbaar, ook al zal het bewerkelijk zijn. Deze bewerkelijkheid blijft wanneer gekozen zou worden voor algemene bijstand, omdat daarnaast in de meeste gevallen bijzondere bijstand zal worden verstrekt voor de doorbetaling van de vaste lasten die verbonden zijn aan een woning. Bovendien zal de bijzondere bijstandsverlening naar de mening van dit deel van het Uitvoeringspanel zich in een groot aantal gevallen beperken tot de zorgpremie en woonlasten.

Met betrekking tot de aanpassing van de voorwaarden waaronder de langdurigheidstoeslag kan worden toegekend heeft het Uitvoeringspanel zich eveneens uitgesproken. Het panel adviseerde om de eis te laten vervallen dat bij arbeidsongeschiktheid een arbeidskundig onderzoek moet zijn uitgevoerd. Dit advies is overgenomen.

Het wetsvoorstel is voor de toezichtbaarheidstoets voorgelegd aan de Inspectie Werk en Inkomen. De Inspectie heeft het wetsvoorstel beoordeeld en zij verwacht niet dat dit tot problemen bij het toezicht op de WWB zullen leiden.

Omdat in het wetsvoorstel bepalingen zijn opgenomen over de verwerking van bijzondere (persoons)gegevens, is het College bescherming persoonsgegevens (CBP) eveneens gevraagd hierover advies uit te brengen.

Het CBP is van mening dat de geneesheer-directeur ten onrechte op een lijn wordt gesteld met de overige personen en instellingen in artikel 64, eerste lid, onderdelen a tot en met n, van de WWB, omdat het in dit geval gaat om bijzondere (erg gevoelige) persoonsgegevens en doorbreking van het medisch beroepsgeheim. In het kader van deze omstandigheden zijn de termen «opgaven en inlichtingen» en «voor de uitvoering van de wet» te algemeen. Een wettelijke verplichting tot doorbreking van het beroepsgeheim moet voldoende specifiek zijn en moet de geneesheer-directeur verplichten nadere bepaalde medische persoonsgegevens te verstrekken, zodat hij het medisch beroepsgeheim mag doorbreken. Dit is in het wetsvoorstel verwerkt.

In de memorie van toelichting bij dit wetsvoorstel is eveneens de aanbeveling van het CBP verwerkt om meer duidelijkheid te verstrekken over de noodzaak van het opvragen van de medische persoonsgegevens bij de geneesheer-directeur en de praktische invulling van de informatieplicht van de geneesheer-directeur.

ARTIKELSGEWIJS

Artikel I

Onderdeel A

Met dit onderdeel wordt geregeld dat de uitsluitingsgrond van artikel 13, eerste lid, onderdeel a, WWB niet in de weg staat aan de verlening van bijzondere bijstand op grond van artikel 35 WWB aan de persoon aan wie rechtens zijn vrijheid is ontnomen met toepassing van de Wet bopz, of op grond van artikel 37, eerste lid, Sr of, na ontslag van alle rechtsvervolging, van artikel 37b, eerste lid, Sr. Deze blijft echter wel uitgesloten van het recht op algemene bijstand. Voor verlening van bijzondere bijstand is het evenwel geen vereiste dat de betrokkene algemene bijstand ontvangt.

Onderdeel C

De geneesheer-directeur van een psychiatrisch ziekenhuis waarin een persoon verblijft, draagt op grond van de Wet bopz zorg voor het patiëntendossier. In artikel 56 van de Wet bopz en in de nadere uitwerking in het Besluit patiëntendossier Bopz wordt bepaald welke gegevens in dat dossier worden verwerkt.

Daartoe behoren ook de gegevens die relevant zijn voor de toepassing van het voorgestelde artikel 13, derde lid, WWB, zoals de opname- en ontslaggegevens. Ook behoren daartoe de ontvangen afschriften van rechterlijke beslissingen tot voorlopige machtiging tot opname of beschikkingen van de burgemeester tot inbewaringstelling. Op grond van artikel 51, eerste lid, Wet bopz geldt artikel 56 van die wet ook voor opname van patiënten in instellingen op grond van een uitspraak van de strafrechter (artikel 37, eerste lid, Sr) aan wie op grond van dit voorstel ook bijzondere bijstand kan worden verstrekt. Voorts blijkt uit artikel 61 Wet bopz, dat artikel 56 van die wet ook van toepassing is op gegevens van personen, die zonder een rechterlijke tussenkomst zijn opgenomen in een zwakzinnigeninrichting of verpleeginrichting, maar op grond van een oordeel van een commissie die dit noodzakelijk acht zoals bepaald in artikel 60 Wet bopz. Ook deze personen horen tot de doelgroep van de bijzondere bijstand.

Artikel 64 WWB houdt in dat de in dat artikel genoemde instanties verplicht zijn desgevraagd kosteloos opgaven en inlichtingen te verstrekken die voor de uitvoering van de WWB noodzakelijk zijn. Ten behoeve van de voorgestelde wijziging van artikel 13 WWB wordt in artikel 64, eerste lid, WWB de geneesheer-directeur, bedoeld in de Wet bopz, opgenomen. In artikel 64, tweede lid, zal expliciet worden aangegeven om welke gegevens het gaat en met welk doel deze gegevens worden verstrekt. Hiermee is de noodzaak voor het opvragen van medische persoonsgegevens bij de geneesheer-directeur concreet aangegeven. Het gebruik van het woord «of» aan het einde van het tweede lid, onderdeel a, betekent dat daaronder mede wordt begrepen de situatie dat meer dan een van de genoemde gevallen zich tegelijk voordoet.

De gegevens worden in eerste instantie van de betrokkene zelf verkregen. Gelet op de situatie van de belanghebbende zullen die gegevens niet altijd actueel of volledig zijn. Daarom is het van belang, dat gegevens over de duur van de opname ook verkregen kunnen worden van de instelling, althans bij die instelling kan worden geverifieerd. Een aantal gegevens is ook af te leiden uit rechterlijke beslissingen, die openbaar zijn. Dit geldt niet voor alle gegevens. Omdat alle gegevens wel in het patiëntendossier Bopz zijn opgenomen, is de verplichting tot het desgevraagd verstrekken van die gegevens in dit voorstel opgelegd aan de geneesheer-directeur, die ook bevoegd is dit soort gegevens te verwerken. De geneesheer-directeur kan de gegevens dan op grond van artikel 5 Besluit patiëntendossier Bopz in afwijking van artikel 457 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek zonder toestemming van de patiënt verstrekken, omdat de gegevensverstrekking op grond van artikel 64 WWB een verplichting is. Ook op grond van de bepalingen betreffende de overeenkomst inzake geneeskundige behandeling in het Burgerlijk Wetboek kan bij een wettelijke verplichting worden afgeweken van het vereiste van toestemming. De wettelijke verplichting is gerechtvaardigd, omdat de toestemming niet altijd direct kan worden verkregen van de belanghebbende zelf, gelet op de omstandigheden waarin hij verkeert. Met de wettelijke regeling wordt kenbaar, dat de gegevens, indien noodzakelijk, van de geneesheer-directeur van het psychiatrisch ziekenhuis kunnen worden verkregen. De geneesheer-directeur verstrekt slechts gegevens in het kader van artikel 64, eerste lid, onderdeel o, indien deze noodzakelijk zijn voor de beoordeling van het recht op bijzondere bijstand of indien deze betrekking hebben op de opname, het ontslag, het verleend verlof, het ingetrokken verlof of de gedwongen opname. Bij de verstrekking van deze gegevens is het van belang niet meer (bijzondere) persoonsgegevens op te vragen dan voor het beoordelen van het recht op bijzondere bijstand noodzakelijk zijn.

Uit het voorgaande blijkt dat de gemeente individueel de noodzaak toetst tot het opvragen van de desbetreffende gegevens bij de geneesheer-directeur. Eerst dient te worden bezien of de belanghebbende de gegevens zelf verstrekt of kan verstrekken. Dit is in lijn met het uitgangspunt in de WWB dat de belanghebbende zelf verplicht is tot het verstrekken van inlichtingen die van invloed zijn op het recht op bijstand (artikel 17 WWB). Indien dit niet mogelijk is, gelet op de omstandigheden waarin de belanghebbende verkeert, dient vervolgens te worden bezien of de belanghebbende zijn toestemming geeft aan de gemeente om de gegevens op te vragen. Pas als beide onmogelijk blijken, bestaat er een noodzaak deze gegevens bij de geneesheer-directeur op te vragen. Het is daarbij van belang niet meer (bijzondere) persoonsgegevens op te vragen dan voor het beoordelen van het recht op bijzondere bijstand noodzakelijk zijn.

Artikel II

Artikel I, onderdeel B, van dit wetsvoorstel treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst. Deze datum laat onverlet dat de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep al van kracht is op besluiten die genomen werden vanaf het moment van (publicatie van) die uitspraak (4 juli 2006), dan wel die voor die datum zijn genomen en waartegen een bezwaarof beroepszaak loopt. Gezien de betekenis die in het Nederlandse rechtbestel wordt toegekend aan het in kracht van gewijsde gaan van besluiten, brengt deze uitspraak geen verandering in besluiten die genomen zijn vóór deze datum en waartegen geen bezwaar of beroep meer mogelijk is.

Aan de colleges van burgemeester en wethouders is verzocht om met ingang van 29 augustus 2006 te anticiperen op het onderhavige wetsvoorstel waar het de bijzondere bijstand bij opname met toepassing van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen of bij een verpleging in een forensisch psychiatrisch centrum betreft. In verband daarmee wordt aan artikel I, onderdelen A en C, van dit wetsvoorstel – nadat het tot wet is verheven en in werking is getreden – terugwerkende kracht verleend tot en met die datum.

De staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

A. Aboutaleb


XNoot
1

Wet socialezekerheidsrechten gedetineerden, Kamerstukken II 1997/98, 26 063, nr. 3, pagina 12.

XNoot
1

CRvB 3 juni 2003, nrs. 00/6404 NABW en 00/6438 NABW, JABW 2003/196; CRvB 12 december 2000, nr. 99/1683 NABW, JABW 2001/32.

XNoot
2

CRvB 10 september 2002, nr. 00/4643 NABW, JABW 2002/202

Naar boven