Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2006-2007 | 31131 nr. 3 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2006-2007 | 31131 nr. 3 |
A. | Algemeen | |
1. | Inleiding | |
2. | De richtlijn herverzekering | |
3. | De huidige praktijk en wenselijkheid van direct wettelijk toezicht op herverzekeraars | |
4. | Gevolgen voor de Nederlandse regelgeving | |
5. | Wijze van implementeren | |
6. | Administratieve lasten | |
7. | Ingewonnen adviezen | |
B. | Artikelsgewijze toelichting | |
Bijlage 1. Artikelen waarvan de inhoud wordt gewijzigd als gevolg van de uitbreiding van de begrippen «verzekeraar» en «verzekering» | ||
Bijlage 2. Transponeringstabel |
Dit wetsvoorstel strekt tot uitvoering van Richtlijn nr. 2005/68/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 16 november 2005 betreffende herverzekering en houdende wijziging van Richtlijnen 73/239/EEG en 92/49/EEG van de Raad en van Richtlijnen 98/78/EG en 2002/83/EG van het Europees Parlement en de Raad (PbEU L 323) (hierna te noemen «de richtlijn»). De richtlijn geeft uitvoering aan enkele voorstellen uit het «Actieplan voor Financiële Diensten» van de Europese Unie ter verwezenlijking van een geïntegreerde markt. Het actieplan benadrukt de belangrijke rol van de financiële sector voor groei en werkgelegenheid. De datum waarop de implementatietermijn verstrijkt is 10 december 2007.
Onder herverzekering wordt verstaan een overdracht van risico van een directe verzekeraar naar een herverzekeraar, of van de ene herverzekeraar naar een andere herverzekeraar. Herverzekering kan verschillende functies vervullen: het overdragen van verzekeringstechnische risico’s, het creëren van een grotere homogeniteit van de verzekeringsportefeuille, het verlagen van het eigen vermogen als gevolg van de verlaging van de vereiste solvabiliteitsmarge en het beschikbaar krijgen van middelen voor financieringsdoeleinden. Gemiddeld wordt in de Europese Unie ongeveer 10% van de verzekeringspremies besteed aan herverzekering. Een verschil in omvang bestaat tussen enerzijds schadeverzekeraars, die ongeveer 18% van de premies besteden aan herverzekering, en anderzijds levensverzekeraars die circa 3% van de premies besteden aan herverzekering. Hierna zullen levensverzekeraars, schadeverzekeraars en natura-uitvaartverzekeraars ook worden aangeduid met de term «directe verzekeraars»,
Hoewel een nauwe band bestaat met de directe verzekeringsbranche, heeft de herverzekeringsector specifieke karakteristieken. Een wezenlijk onderscheid is dat herverzekering een activiteit tussen professionele partijen is. Een herverzekeraar heeft geen rechtstreekse contractuele betrekking met de oorspronkelijk verzekerde polishouder: de consument. De oorspronkelijk verzekerden kunnen bij het verhalen van vorderingen ook geen recht doen gelden ten aanzien van de activa van de herverzekeraar. Een ander verschil is dat de verzekeringsportefeuilles van herverzekeraars vergeleken met die van directe verzekeraars gevarieerder zijn, zowel door een grotere geografische spreiding als door een grotere diversiteit in verzekerde risico’s. Kenmerkend voor herverzekeraars is verder dat zij mede gespecialiseerd zijn in de dekking voor schade die voortvloeit uit extreme gebeurtenissen zoals orkanen, overstromingen en epidemieën.
De omvang van de herverzekeringsmarkt hangt af van de maatstaf. Op basis van netto ontvangen herverzekeringspremies schatte de internationale vereniging van verzekeringstoezichthouders, de International Association of Insurance Supervisors (hierna: IAIS) het volume van de wereldwijde herverzekeringsmarkt in 2004 op $132,5 miljard. Op basis van bruto ontvangen herverzekeringspremies, dat wil zeggen exclusief retrocessie, bedroeg het volume volgens de IAIS $169 miljard.1 De mondiale herverzekeringsmarkt wordt gedomineerd door herverzekeraars met zetel in de Verenigde Staten, staten in het Caraïbisch gebied en Europa, die op basis van bruto ontvangen premies in 2004 ieder ongeveer de helft van het mondiale premievolume voor hun rekening namen. Onder «retrocessie» wordt verstaan de overeenkomst waarbij een herverzekeraar een gedeelte van het door hem herverzekerde risico, tegen betaling van premie, op zijn beurt aan een andere herverzekeraar overdraagt.
In Europa zijn de grootste herverzekeraars gevestigd in Zwitserland en, binnen de Europese Unie, in Duitsland, het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk. In Luxemburg en Ierland bevinden zich de meeste «herverzekeringscaptives» van de Europese Unie. Een «herverzekeringscaptive» heeft twee eigenschappen. In de eerste plaats is een herverzekeringscaptive dochter van een financiële onderneming niet zijnde een verzekeraar, of van een niet-financiële onderneming, dan wel maakt hij deel uit van een groep in de zin van artikel 3:289, onderdeel e, waarvan een verzekeraar deel uitmaakt. In de tweede plaats houdt een herverzekeringscaptive zich bezig met – in de woorden van de richtlijn – het verschaffen van herverzekeringsdekking ten aanzien van de risico’s van de onderneming of ondernemingen, of groep waartoe zij behoort. Zie ook hierna, onder de kopjes en subkopjes «2. De richtlijn herverzekering», onderscheidenlijk «Inhoud» en C. «Herverzekeringscaptives».
De Nederlandse herverzekeringsindustrie is relatief klein. Volgens tellingen van de Nederlandsche Bank (hierna: DNB) ultimo 2006 richten 23 financiële ondernemingen met zetel in Nederland en een geschat bruto premie-inkomen van iets minder dan € 1,5 miljard zich specifiek op herverzekering. Hiervan zijn er zes een interne herverzekeraar, dat wil zeggen: een onderneming, die deel uitmaakt van een verzekeringsgroep en als herverzekeraar optreedt van groepsrisico’s, negen een herverzekeringscaptive, en acht een «echte» herverzekeraar, ook wel professionele herverzekeraar genoemd. De verwachting is dat 18 herverzekeraars onder het wetsvoorstel zullen vallen. Dat dat er geen 23 zullen zijn komt doordat van sommige herverzekeraars een zetelverplaatsing wordt verwacht, en omdat 4 herverzekeraars thans geen activiteiten meer verrichten en op grond van artikel 62 van de richtlijn buiten het toezicht blijven, alsmede doordat het voornemen is de Nederlandse Herverzekeringsmaatschappij voor Terrorismeschaden N.V. aan te wijzen, waardoor deze herverzekeraar evenmin onder de wet valt (zie de artikelsgewijze toelichting onder B, met betrekking tot artikel 1:6a).
2. De richtlijn herverzekering
In de Europese Unie bestond tot de inwerkingtreding van de richtlijn geen communautaire regelgeving voor het toezicht op herverzekeraars. In sommige lidstaten stonden herverzekeraars niet onder toezicht. In sommige andere lidstaten was dit wel het geval, maar bestonden er verschillen per lidstaat in de nationale toezichtnormen. Het ontbreken van geharmoniseerde regelgeving brengt voor directe verzekeraars onzekerheden met zich mee en voor directe verzekeraars is het moeilijker om zich bij de keuze van een herverzekeraar uitsluitend door overwegingen van prudentie en efficiëntie te laten leiden. Dat is nadelig voor polishouders van deze directe verzekeraars omdat deze verzekeraars de hogere kosten van herverzekering, veroorzaakt door het ontbreken van harmonisatie, aan hun polishouders doorberekenen. De Europese herverzekeringssector heeft eveneens belang bij de komst van geharmoniseerde wetgeving omdat herverzekeraars efficiënter kunnen werken wanneer bijvoorbeeld niet langer in sommige lidstaten onderpandeisen bestaan die een optimale benutting van middelen in de weg staan. Ook maakt geharmoniseerde wetgeving het gemakkelijker om met derde landen te onderhandelen, bijvoorbeeld over wederzijdse erkenning. Geharmoniseerde wetgeving versterkt de positie van de Europese Unie in internationale handelsbesprekingen. Om deze redenen heeft de herverzekeringssector herhaaldelijk bij de Europese Commissie aangedrongen om tot wetgeving op dit terrein te komen.
Het doel van de richtlijn is toezicht op herverzekeraars te introduceren. De richtlijn schrijft minimumnormen voor, waarbij lidstaten de mogelijkheid hebben om aanvullende criteria te hanteren. In haar aanpak bij het opstellen van de richtlijn heeft de Europese Commissie gekozen voor een versnelde procedure, waarbij de regels voor herverzekeraars zijn gebaseerd op bestaande Europese richtlijnen voor directe verzekeraars1, ook al zijn deze richtlijnen, vooral in de formulering van solvabiliteitseisen enigszins verouderd. De overweging hierbij was dat de richtlijn gezien moet worden als een overgangsregime totdat met de richtlijn «Solvency II»– die nog niet tot stand is gekomen – voor de gehele verzekeringssector een moderner toezichtregime wordt ingevoerd.
De richtlijn is gebaseerd op twee beginselen: het beginsel van «home country control» en het daarmee nauw verwante beginsel van «single licence». Deze twee beginselen komen erop neer dat:
1) toezicht wordt gehouden op de herverzekeraar in de lidstaat waar die herverzekeraar zijn zetel heeft (ook wel de «lidstaat van herkomst» genoemd), en
2) een herverzekeraar die eenmaal een vergunning heeft, afgegeven door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar deze zijn zetel heeft, activiteiten mag verrichten in iedere andere lidstaat van de Europese Unie. Overeenkomstig de richtlijn afgegeven vergunningen worden dus wederzijds erkend. Daarnaast zijn in de richtlijn bepalingen opgenomen over de samenwerking en uitwisseling van informatie tussen de betrokken bevoegde autoriteiten van de lidstaten. Dit bevordert een effectief Europees toezichtregime. Verder bevat de richtlijn prudentiële regels voor de solvabiliteit en de technische voorzieningen, evenals regels voor de verslaggeving en het beleggen van activa.
De richtlijn wijzigt niet de richtlijn financiële conglomeraten.1 Het ligt in de rede te veronderstellen dat dat onbewust is nagelaten. Bij de implementatie van de richtlijn herverzekeraars is uitgegaan van de hypothese waarin de richtlijn financiële conglomeraten aan de richtlijn herverzekeraars is aangepast.
Hieronder wordt specifiek ingegaan op de solvabiliteitseisen, activa ter dekking van technische voorzieningen en herverzekeringscaptives.
Herverzekeraars moeten beschikken over aan een vereiste solvabiliteitsmarge, dat wil zeggen beschikken over eigen vermogen dat als buffer dient om ongunstige ontwikkelingen in het bedrijfsklimaat op te vangen, zodat zij ook bij onvoorziene en voorziene maar nog niet opgetreden risico’s aan hun verplichtingen kunnen voldoen. De solvabiliteitseisen voor schadeherverzekeringsactiviteiten zijn gebaseerd op de regels die van toepassing zijn op directe schadeverzekeraars. Verder geeft de richtlijn hier de mogelijkheid tot verhoging van de minimumeisen via de comitologieprocedure.
De solvabiliteitsvereisten voor levensherverzekeringsactiviteiten zijn eveneens gebaseerd op de regelgeving voor directe schadeverzekeraars. In de praktijk blijkt dat het risicoprofiel van levensherverzekeraars meer verwantschap vertoont met directe schadeverzekering dan met directe levensverzekering. De reden hiervoor is dat levensverzekeraars vooral het overlijdensrisico dat zij met hun polissen lopen herverzekeren, alsmede dat levensherverzekeraars in de regel geen levensverzekeringen herverzekeren waarbij het spaarelement een belangrijke rol speelt en waarbij de verzekeraar de premies dus belegt, het zogeheten lang leven risico, terwijl zij het beleggingsrisico niet of nauwelijks herverzekeren. Aangezien de solvabiliteitseisen voor levensverzekeraars gebaseerd zijn op de combinatie van overlijdens- en beleggingsrisico zou het kopiëren van deze eis voor levensherverzekeraars tot onnodig hoge solvabiliteitseisen hebben geleid. De solvabiliteitseisen voor schadeverzekeraars sluiten beter aan bij het overlijdensrisico, dat de portefeuille van levensherverzekeraars kenmerkt. Deze eisen leiden bovendien tot een solvabiliteitsmarge die past bij een hoge kredietwaardigheid op de kapitaalmarkt als wordt uitgegaan van de criteria die toonaangevende kredietbeoordelaars hanteren voor herverzekeraars.
B. Regels voor belegging van activa ter dekking van de technische voorzieningen
De richtlijn geeft herverzekeraars in beginsel vrijheid van beleggen van de activa die zij ter dekking van mogelijke schadegevallen aanhouden mits dit verantwoord ofwel prudent gebeurt. Deze kwalitatieve benadering, die internationaal bekend staat als het «prudent person»-beginsel, is overgenomen uit de richtlijn voor pensioeninstellingen. De richtlijn geeft daarmee een grotere beleggingsvrijheid dan de richtlijnen voor directe verzekeraars. Daarenboven noemt de richtlijn enkele aanvullende kwantitatieve beperkingen voor de beleggingsportefeuille die lidstaten als optie kunnen toepassen op herverzekeraars met zetel in hun land. Deze kwantitatieve beperkingen zijn afgeleid uit de richtlijnen voor directe verzekeraars. In dit wetsvoorstel wordt geen gebruik gemaakt van deze optie voor aanvullende kwantitatieve beleggingsbeperkingen.
Nu in de wet zelf geen regels worden opgenomen die specifiek betrekking hebben op «herverzekeringcaptives», zal deze categorie herverzekeraars worden aangeduid met de Engelse term «captive», zoals ook gebeurt in de Nederlandstalige versie van de richtlijn. Herverzekeringscaptives beperken zich tot het dekken van de risico’s van de onderneming, of groep van ondernemingen, waartoe zij behoren, waarbij het veelal kleine of middelgrote herverzekeraars betreft. Een herverzekeringscaptive is een herverzekeraar die eigendom is van de originele verzekerde of verzekerden, veelal een multinational, die echter zelf geen verzekeraar kan zijn. Een herverzekeringscaptive wordt gebruikt om specifieke groepsrisico’s, zoals industriële complexen, te herverzekeren die op de traditionele herverzekeringsmarkt moeilijk of tegen hogere kosten te herverzekeren zijn. Aangezien de originele polishouders doorgaans kapitaalkrachtige multinationals zijn, hebben de meeste herverzekeringscaptives een lager risicoprofiel waardoor de richtlijn heeft bepaald dat deze categorie een lager bedrag mag aanhouden als minimum garantiefonds. Deze bepaling geeft industriële groepen de mogelijkheid zich relatief goedkoop te verzekeren en voorkomt dat het garantiefonds een te groot beslag op de bedrijfsvoering legt.
Tijdens de periode voor formele consultatie is uit de sector mondeling commentaar ontvangen. Dit commentaar kwam erop neer dat werd gepleit voor een lichter regime voor captives dan voor «gewone» herverzekeraars, in het bijzonder op het terrein van solvabiliteitsvoorschriften alsmede de voorschriften inzake de betrouwbaarheid van de aanvrager of houder van een verklaring van geen bezwaar die op grond van zijn gekwalificeerde deelneming het beleid van de betrokken onderneming zou kunnen bepalen of mede bepalen of zou bepalen of mede bepalen. De richtlijn biedt alleen ruimte om een lichter regime in te voeren met betrekking tot de solvabiliteitsvoorschriften: zie artikel 40, tweede lid, tweede alinea van de richtlijn, alsmede de punten 11 en 29 van de considerans bij de richtlijn. Indien wordt besloten tot een lagere eis met betrekking tot het minimum garantiefonds, zal dat nader worden uitgewerkt in het Besluit prudentiële regels Wft. Met betrekking tot de betrouwbaarheidsvoorschriften biedt de richtlijn die mogelijkheid niet. Ten overvloede wijs ik op artikel 12, vierde lid, van het Besluit Markttoegang financiële ondernemingen Wft, waarin is bepaald dat geen gegevens behoeven te worden overgelegd ten aanzien van personen wier betrouwbaarheid voor de toepassing van de wet door een toezichthouder reeds is vastgesteld.
3. De huidige praktijk en wenselijkheid van direct wettelijk toezicht op herverzekeraars
Herverzekeraars staan thans niet onder direct wettelijk toezicht in Nederland. Wel wordt het beleid van een herverzekeraar betrokken bij het toezicht op de directe verzekeraar. De directe verzekeraar verstrekt aan DNB gegevens over zijn herverzekeringsbeleid door middel van de jaarlijks in te dienen verslagstaten, bij periodieke onderzoeken door DNB ter plaatse bij de verzekeraar en tijdens periodiek overleg. Bij de analyse van de aldus verstrekte gegevens besteedt DNB onder meer aandacht aan de spreiding van risico’s over herverzekeraars. Nagegaan wordt of de herverzekeraars te goeder naam en faam bekend zijn. Voorts wordt aandacht besteed aan het technisch resultaat op de herverzekering voor een individuele herverzekeraar in verband met de continuïteit van de relatie tussen de directe verzekeraar en de herverzekeraar, aan de samenstelling en egaliserende werking van het herverzekeringsprogramma en aan de voorwaarden van het herverzekeringscontract. Bij dit alles blijft de beoordeling van de verzekeraar echter het uitgangspunt en wordt de herverzekeraar niet rechtstreeks gecontroleerd.
Ofschoon er dus wel enig zicht is bij DNB op de herverzekeraars, biedt het huidige toezichtskader onvoldoende mogelijkheden om in te grijpen in situaties waarin herverzekeraars in financiële problemen raken of dreigen te geraken. Nederland heeft dan ook het initiatief van de Europese Unie om een richtlijn inzake toezicht op herverzekeraars toegejuicht. Dit klemt des te meer nu het schadeverloop in tijden van toenemende wereldwijde terroristische dreiging en frequentere natuurrampen herverzekeraars mogelijk in de problemen kan brengen. Mede daardoor is de concurrentie tussen herverzekeraars feller geworden. Deze ontwikkelingen vragen een verhoogde aandacht van de toezichthouder.
Het is overigens niet zo dat herverzekeraars thans op geen enkele wijze onder een vorm van wettelijk toezicht vallen. Herverzekeraars die deel uitmaken van een groep vallen in Nederland al onder het aanvullende groepstoezicht. In het kader van dat toezicht maken zij een fictieve aanvullende solvabiliteitsberekening die gebaseerd is op de huidige solvabiliteitseisen voor schadeverzekeraars.
4. Gevolgen voor de Nederlandse wetgeving
Als gevolg van het omzetten van de richtlijn in Nederlandse wetgeving, zal een direct toezicht op herverzekeraars worden geïntroduceerd. Uitgangspunt is dat bij de implementatie niet verder moet worden gegaan dan waartoe de richtlijn verplicht. In de richtlijn voorkomende mogelijkheden om lichtere eisen te stellen dan de standaardeisen, worden benut; van facultatieve bepalingen in de richtlijn wordt terughoudend gebruik gemaakt.
Bij de implementatie zijn de volgende inhoudelijke keuzes gemaakt.
– gedragstoezicht: Op herverzekeraars zal geen gedragstoezicht worden uitgeoefend. Herverzekeraars handelen uitsluitend met professionele wederpartijen die hun eigen belangen kunnen behartigen. Consumentenbescherming is niet aan de orde.
– herverzekeringscaptives: De hierboven reeds ter sprake gebrachte herverzekeringscaptives vallen onder de in de richtlijn opgenomen definitie van «herverzekeringsonderneming». De Nederlandse wetgever heeft in dat opzicht dan ook geen keuze. Wel bestaat de mogelijkheid om, op grond van artikel 40 van de richtlijn, te bepalen dat het minimumgarantiefonds voor herverzekeringscaptives lager mag zijn dan voor «gewone» herverzekeraars, te weten een minimum van € 1 000 000 in plaats van € 3 000 000. Van deze mogelijkheid wordt gebruik gemaakt teneinde industriële groepen de mogelijkheid te bieden zich relatief goedkoop te herverzekeren. Dit leidt niet tot wijzigingen in artikel 3:53 van de Wet op het financieel toezicht (hierna: ook Wft), het artikel dat de grondslag biedt voor het stellen van eisen inzake het eigen vermogen. Op grond van de huidige tekst van dat artikel worden de eisen met betrekking tot minimum eigen vermogen uitgewerkt in het Besluit prudentiële regels Wft. Op grond van de huidige wettekst kan in dat Besluit voor verschillende typen financiële ondernemingen verschillende voorschriften worden gegeven. Voor herverzekeringscaptives zal daarin een specifieke regel worden opgenomen. Het is evenmin nodig een definitie van «herverzekeringscaptive» op te nemen in de wet. In de richtlijn is wel een definitie opgenomen – in artikel 2, eerste lid, onderdeel b, maar in het vervolg van de richtlijn komt dit begrip slechts eenmaal voor: in artikel 40, tweede lid, tweede alinea.
– financiële herverzekering: In de richtlijn is onder het begrip «finite» een complexe definitie opgenomen van financiële herverzekering. Hier zal de Nederlandse term worden gebruikt: financiële herverzekering. Financiële herverzekering is een niet-traditionele herverzekeringsvorm waarin naast een significante overdracht van het verzekeringstechnische risico tevens het tijdsrisico of beleggingsrisico wordt overgedragen aan de herverzekeraar. De overdracht van het tijdsrisico komt onder meer tot uitdrukking in herverzekeringscontracten met een meerjarige looptijd waarbij de jaarresultaten met elkaar verrekend worden. Het beleggingsrisico kan bijvoorbeeld aan de herverzekeraar worden overgedragen door middel van een verdiscontering van de schadevoorzieningen. De premiebetaling is dan afhankelijk van de verwachte afwikkeling van de schade-uitloop waarbij de intrestvergoeding over de afgedragen herverzekeringspremie vaak vast ligt evenals de maximale aansprakelijkheid van de herverzekeraar. Indien er onvoldoende verzekeringstechnisch risico wordt overgedragen is er geen sprake van financiële herverzekering maar van een financieringsconstructie die door beide partijen (boekhoudkundig) als lening verantwoord moet worden.
In beginsel gelden de voor herverzekering gestelde regels ook voor financiële herverzekering. De richtlijn biedt lidstaten in artikel 45 evenwel de mogelijkheid om ten aanzien van bepaalde aspecten regels te stellen die afwijken van de regels voor «gewone» herverzekering. Het betreft regels inzake:
– verplichte voorwaarden die in alle gesloten overeenkomsten moeten worden opgenomen;
– deugdelijke administratieve procedures en boekhoudprocedures, adequate interne controlemechanismen en vereisten op het gebied van risicobeheer;
– boekhoudeisen, alsmede prudentiële en statistische informatie-eisen;
– technische voorzieningen die adequaat, betrouwbaar en objectief zijn;
– belegging in activa om de technische voorzieningen te dekken; en
– solvabiliteitsmarge.
Voorgesteld wordt geen speciale regels inzake bovenstaande onderwerpen met betrekking tot de bedrijfsvoering rondom financiële herverzekeringsvormen in te voeren aangezien de huidige regels vooralsnog voldoende houvast lijken te bieden om adequaat toezicht te kunnen houden op de beheersing van de aan financiële herverzekering gerelateerde inherente risico’s.
Een en ander leidt ertoe dat de herverzekeringsvorm financiële herverzekering, die slechts incidenteel wordt toegepast, en het daarop betrekking hebbende artikel 45 in de richtlijn niet nopen tot aanpassingen van de wet. Zou in de toekomst toch worden besloten tot speciale regels betreffende financiële herverzekering, dan behoeft de wet niet te worden aangepast. Deze speciale regels kunnen in het Besluit prudentiële regels Wft worden neergelegd.
– entiteiten voor risico-acceptatie: Op het terrein van de herverzekering komen zogeheten «special purpose reinsurance vehicles» of «special purpose vehicles» voor, welke laatste term in de richtlijn wordt gebruikt. In het wetsvoorstel wordt hiervoor de term «entiteit voor risico-acceptatie» gehanteerd, dat betrekking heeft op een volledig gefinancierde onderneming die louter wordt gebruikt om specifieke verzekeringsrisico’s af te dekken op de kapitaalmarkt. De entiteit voor risico-acceptatie, meestal opgericht door een levensverzekeraar, schadeverzekeraar of herverzekeraar, geeft vermogenstitels uit, waarvan het rendement is gekoppeld aan het verwachte schadeverloop van de gebundelde verzekeringsrisico’s. Indien de risico-overdracht betrekking heeft op natuurrisico’s worden vermogenstitels, veelal obligaties, ook wel «catastrophe bonds» of «cat bonds» genoemd. Wanneer het nauwkeurig omschreven risico zich heeft verwezenlijkt, betaalt de entiteit voor risico-acceptatie eerst aan haar eigen verzekerden en pas daarna gaat zij over tot het terugbetalen van bedoelde leningen, geheel of gedeeltelijk, afhankelijk van hoeveel zij nog heeft. De overneming van de verzekerde risico’s ligt aldus tussen de activiteiten van een herverzekeraar en die van een kredietinstelling in. Deze weg wordt voornamelijk gebruikt bij risico’s die weinig voorkomen maar wel, àls ze voorkomen, grote schade aanrichten. In de richtlijn is de techniek van de entiteit voor risico-acceptatie niet gedefinieerd als een vorm van herverzekering. De richtlijn laat lidstaten vrij te besluiten al dan niet entiteiten voor risico-acceptatie toe te staan. De richtlijn schrijft evenwel in artikel 46 voor dat, indien een lidstaat besluit entiteiten voor risico-acceptatie toe te staan, die lidstaat een vergunning voor markttoetreding eist, en dat die lidstaat regels stelt ten aanzien van:
– de reikwijdte van de vergunning;
– de verplichte voorwaarden die in alle gesloten overeenkomsten moeten voorkomen;
– de betrouwbaarheid en adequate beroepskwalificaties van de personen die de entiteit voor risico-acceptatie leiden;
– betrouwbaarheids- en deskundigheidseisen voor aandeelhouders of leden met een gekwalificeerde deelneming in de entiteit voor risico-acceptatie;
– deugdelijke administratieve procedures en boekhoudprocedures, adequate interne controlemechanismen en vereisten op het gebied van risicobeheer;
– boekhoudeisen, alsmede prudentiële en statistische informatie-eisen; en
– solvabiliteitseisen.
Voor zover bekend komen op dit moment geen entiteiten voor risico-acceptatie voor in Nederland. Om wel de mogelijkheid te bieden dat van entiteiten voor risico-acceptatie gebruik wordt gemaakt, wordt voorgesteld om regels dienaangaande te introduceren. De prudentiële eisen zullen lichter zijn dan die welke aan herverzekeraars worden gesteld, omdat entiteiten voor risico-acceptatie onder andere vanwege de volledige financiering een lager risicoprofiel hebben dan de herverzekeraars. Zie ook de artikelsgewijze toelichting, bij de toelichting op de definitie van «entiteit voor risico-acceptatie».
– tegenover technische voorzieningen staande activa: In artikel 34, eerste lid, van de richtlijn worden kwalitatieve eisen gesteld met betrekking tot de belegging van de activa die tegenover de technische voorzieningen staan. Het vierde lid van genoemd artikel biedt de lidstaten daarenboven de mogelijkheid kwantitatieve eisen te stellen. Voorgesteld wordt om geen extra eisen te stellen aan de herverzekeraar.
– insolventie: Herverzekeraars vallen niet onder de richtlijn betreffende de sanering en liquidatie van verzekeringsondernemingen (richtlijn nr. 2001/17/EG). Zij vallen evenmin onder de Insolventieverordening, aangezien daarvan alle verzekeraars zijn uitgesloten (Verordening EG nr. 1346/2000). De richtlijn herverzekering geeft slechts het verbod in nationale liquidatieprocedures onderscheid te maken tussen enerzijds vorderingen die voortvloeien uit overeenkomsten die zijn gesloten door een bijkantoor of in het kader van het vrij verkeer van diensten en anderzijds vorderingen die voortvloeien uit andere herverzekeringsovereenkomsten van de insolvente herverzekeraar. Voorgesteld wordt dat de artikelen betreffende de noodregeling van toepassing worden verklaard op herverzekeraars, met twee uitzonderingen. In de eerste plaats kan een herverzekeraar met zetel buiten Nederland worden onderworpen aan een territoriale procedure indien hij een in Nederland gelegen bijkantoor heeft. De op grond van richtlijn nr. 2001/17/EG geldende onmogelijkheid om verzekeraars te onderwerpen aan een territoriale procedure, geldt niet voor herverzekeraars. Indien een territoriale procedure in Nederland wordt geopend, geldt niet de Insolventieverordening, maar artikel 2, vierde lid, Faillissementswet. Of andere staten de opening van een dergelijke procedure erkennen, hangt af van het nationale recht van die staten. De tweede uitzondering is dat de rangregeling van vorderingen op een verzekeraar, opgenomen in artikel 3:198 Wft, niet geldt ingeval een herverzekeraar is onderworpen aan de noodregeling. Deze voorrangsregeling is bedoeld om polishouders van een directe verzekeraar te beschermen. Bij herverzekeraars is de wederpartij altijd een professionele partij, zodat deze bescherming niet nodig is. Artikel 3:198 behoeft hiervoor niet te worden aangepast: in het artikel wordt niet het woord «verzekeraar» gebruikt, maar «schadeverzekeraar»,«levensverzekeraar» en «natura-uitvaartverzekeraar».
De bepalingen die betrekking hebben op de opvang van in problemen verkerende levensverzekeraars worden niet uitgebreid tot herverzekeraars, ook niet tot levensherverzekeraars. De wederpartij van een herverzekeraar is niet een consument die bescherming behoeft. Zelfs indien een levensherverzekeraar in financiële problemen zou geraken, dan nog ondervindt de consument daar niet of nauwelijks direct nadeel van. Indien immers zijn levensverzekeraar in de problemen zou raken als gevolg van de problemen van de levensherverzekeraar, dan zal die levensverzekeraar worden opgevangen door een opvanginstelling.
Het begrip «verzekeringnemer» is nu niet gedefinieerd, en dat blijft ook zo. De directe verzekeraars die een overeenkomst van herverzekering sluiten, worden op hun beurt «verzekeringnemer». Uit de context is steeds duidelijk wat onder «verzekeringnemer» wordt verstaan; zie als voorbeeld de definitie van «premie».
– in andere staten gelegen bijkantoren van herverzekeraars met zetel in Nederland
In het wetsvoorstel zijn geen bepalingen opgenomen betreffende het uitoefenen door een herverzekeraar met zetel in Nederland van zijn bedrijf door middel van een bijkantoor of dienstverrichting in een andere staat. Wat betreft bijkantoren en dienstverrichting in andere lidstaten van de Europese Unie bevat de richtlijn slechts twee artikelen betreffende het recht van vestiging en het vrij verrichten van diensten, te weten de artikelen 47 en 48. Deze artikelen schrijven niet voor dat eisen worden gesteld aan het uitoefenen van het bedrijf van herverzekeraar door middel van een bijkantoor of dienstverrichting in een andere lidstaat, dus ook niet een notificatieprocedure.
De Principles Applicable to the Supervision of International Insurers and Insurance Groups and Their Cross-Border Business Operations (Insurance Concordat) van de International Association of Insurance Supervisors (ook: IAIS), opgesteld in december 1999, spelen geen rol. Deze beginselen hebben betrekking op het toezicht op grensoverschrijdende activiteiten van directe verzekeraars. In punt 3 van de Introduction van deze Principles worden herverzekeraars uitdrukkelijk van de werking van deze beginselen uitgesloten.
Dat geen bepalingen worden voorgesteld met betrekking tot het uitoefenen van het bedrijf van herverzekeraar door middel van een bijkantoor of dienstverrichting in een andere staat, betekent overigens niet dat DNB in het geheel geen zicht zou hebben op grensoverschrijdende activiteiten van herverzekeraars met zetel in Nederland. Uit de staten die periodiek door herverzekeraars aan DNB moeten worden overgelegd, wordt het DNB kenbaar welke grensoverschrijdende activiteiten door een herverzekeraar worden ondernomen.
De richtlijn wordt geïmplementeerd in de Nederlandse regelgeving door de Wft aan te passen. In de eerste plaats wordt de definitie van «verzekeraar» zodanig gewijzigd dat daaronder ook herverzekeraars vallen. Daarmee wordt een groot aantal artikelen van de Wft van toepassing op herverzekeraars. Op de consequenties daarvan wordt in Bijlage 1 nader ingegaan. Met betrekking tot sommige artikelen wordt vervolgens hierop een uitzondering gemaakt en bepaald dat zij niet van toepassing zijn op herverzekeraars. In het Deel markttoegang wordt een aparte afdeling met betrekking tot herverzekeraars opgenomen. In dat Deel wordt thans onderscheid gemaakt tussen de verschillende typen directe verzekeraars (levensverzekeraars, schadeverzekeraars en natura-uitvaartverzekeraars). In genoemd Deel komen de herverzekeraars niet voor, hetgeen noopt tot de toevoeging van een aparte regeling met betrekking tot herverzekeraars. In dat Deel wordt eveneens een regeling opgenomen met betrekking tot entiteiten voor risico-acceptatie. In het Besluit Markttoegang financiële ondernemingen Wft zullen de gegevens worden genoemd die moeten worden overgelegd bij de aanvraag van een vergunning. Als gevolg van het onderbrengen van het begrip «herverzekeraar» onder de definitie van «verzekeraar» zal het Besluit prudentiële regels Wft geen grote wijzigingen behoeven te ondergaan om toch van toepassing te zijn op herverzekeraars. In de door DNB op te stellen toezichthouderregels zullen wel bepalingen worden opgenomen die speciaal voor herverzekeraars gelden.
Als gevolg van het opnemen van het begrip «herverzekeraar» in de definitie van «verzekeraar» wordt een groot aantal artikelen van de richtlijn geïmplementeerd. Alle artikelen waarin het woord «verzekeraar» voorkomt, worden door de uitbreiding van de definitie van toepassing op herverzekeraars, tenzij daarop in dit wetsvoorstel een uitzondering wordt gemaakt. Aangezien het begrip «verzekeraar» op zijn beurt weer is opgenomen in de definitie van het begrip «financiële onderneming», worden ook de artikelen die van toepassing zijn op financiële ondernemingen van toepassing op herverzekeraars. In dit verband wordt verwezen naar de transponeringstabel die als bijlage bij deze memorie van toelichting is gevoegd. De uitbreiding van de definitie behoort niet overal ertoe te leiden dat onder «verzekeraar» tevens «herverzekeraar» wordt verstaan. Als voorbeeld kan worden genoemd de bepalingen waarin wordt verwezen naar «vertegenwoordiger van een verzekeraar». Dit wordt opgelost door de reeds bestaande definitie van «vertegenwoordiger van een verzekeraar» aan te passen.
Hieronder wordt ingegaan op de gevolgen van de uitbreiding van de definitie van «verzekeraar». Uiteengezet wordt welke richtlijnartikelen door de uitbreiding van de wettelijke definitie worden geïmplementeerd.
De in artikel 2, eerste lid, van de richtlijn opgenomen definities van «bijkantoor», «vestiging», «gekwalificeerde deelneming» en «financiële onderneming» zijn reeds opgenomen in de wet; deze begrippen verwijzen door de uitbreiding van de definitie van «verzekeraar» mede naar herverzekeraars.
De in artikel 2, eerste lid, van de richtlijn opgenomen definities van «lidstaat van herkomst», «lidstaat van het bijkantoor», «zeggenschap», «moederonderneming», «dochteronderneming», «bevoegde autoriteiten», en «nauwe banden» zijn als zodanig niet opgenomen in de wet, maar maken materieel wel deel uit van de wet, als gevolg van de wijze waarop de richtlijn levensverzekering en de richtlijnen schadeverzekering – waarin deze definities eveneens zijn opgenomen – is geïmplementeerd.
Hetzelfde geldt voor artikel 2, tweede lid, tweede en derde alinea van de richtlijn. Andere in de richtlijn opgenomen definities, in het bijzonder die van «herverzekeringscaptive», «special purpose vehicle» en «finite herverzekering» worden niet door de uitbreiding van de definitie bestreken. Van de drie genoemde definities behoeft alleen het begrip «special purpose vehicle» te worden opgenomen in de wet, hetgeen is gebeurd door de voorgestelde definitie van «entiteit voor risico-acceptatie». De andere twee begrippen behoeven niet in de wet te worden gedefinieerd; voor deze twee typen onderneming worden in de wet geen specifieke regels gegeven. Dat zal wel gebeuren op AMvB-niveau. De kwestie of in de diverse besluiten een definitie zal moeten worden opgenomen is afhankelijk van de vraag hoe vaak deze begrippen daarin zullen worden gehanteerd.
De uitbreiding van de definitie van «verzekeraar» leidt niet «automatisch» tot de implementatie van de artikelen 3 en 4 van de richtlijn, die de markttoegang betreffen. Deze artikelen worden zelfstandig geïmplementeerd.
Artikel 5, eerste lid, van de richtlijn, met betrekking tot de rechtsvorm van de herverzekeraar, wordt door de uitbreiding van de definitie geïmplementeerd in artikel 3:20 van de wet. Artikel 5, tweede lid, behoeft geen implementatie.
Bij de artikelen 6, 7 en 8 past een opmerking vooraf. In de richtlijn wordt een andere systematiek dan in de wet gevolgd met betrekking tot de eisen waaraan moet zijn voldaan in het kader van de markttoegang, en waaraan ook tijdens het lopend toezicht moet worden voldaan. In de richtlijn worden in Titel II vereisten gesteld waaraan een aanvrager moet voldoen in het kader van markttoegang. Deze vereisten worden niet als zodanig gesteld in Titel III, die betrekking heeft op het lopend toezicht. Wel wordt in artikel 44, eerste lid, aanhef en onderdeel b van de richtlijn, bepaald dat de vergunning moet worden ingetrokken wanneer niet langer aan de toegangsvoorwaarden wordt voldaan. In de systematiek van de richtlijn kan uit die laatste bepaling worden afgeleid dat ook tijdens lopend toezicht aan de vereisten, gesteld in Titel II, moet zijn voldaan, overigens iets wat ook zonder die bepaling in de rede had gelegen.
In de wet worden de eisen waaraan moet worden voldaan in het kader van de markttoegang gesteld in het Deel Markttoegang financiële ondernemingen door te verwijzen naar het Deel Prudentieel toezicht financiële ondernemingen, en worden de eisen waaraan moet worden voldaan tijdens het lopend toezicht geformuleerd in het Deel Prudentieel toezicht financiële ondernemingen. Dit verschil in systematiek brengt met zich mee dat sommige bepalingen in Titel II van de richtlijn, in het bijzonder de artikelen 6, 7 en 8, alhoewel die Titel blijkens het opschrift slechts betrekking heeft op markttoegang, moeten worden geïmplementeerd door bepalingen niet alleen in het Deel Markttoegang financiële ondernemingen op te nemen of te wijzigen, maar ook bepalingen in het Deel Prudentieel toezicht financiële ondernemingen. Hieronder wordt met betrekking tot deze artikelen onder andere aandacht besteed aan de gevolgen van de uitbreiding van de definitie voor artikelen in Deel Prudentieel toezicht financiële ondernemingen. Daarnaast wordt volledigheidshalve ook opgemerkt tot welke nieuwe bepalingen artikelen 6, 7 en 8 van de richtlijn in het Deel Markttoegang financiële ondernemingen hebben geleid.
Artikel 6, onderdeel a, van de richtlijn, dat het verbod bevat andere werkzaamheden te verrichten dan herverzekeringswerkzaamheden en daarmee samenhangende verrichtingen, noopt tot aanpassing van artikel 3:36 van de wet ondanks het feit dat in dat artikel reeds het woord «verzekeraar» is opgenomen.
Artikel 6, onderdeel b, van de richtlijn dat voorschrijft dat de aanvrager van een vergunning een programma van werkzaamheden dient over te leggen, heeft uitsluitend betrekking op de markttoegang en zal met een nieuwe bepaling worden geïmplementeerd in het Besluit Markttoegang financiële ondernemingen Wft ter uitvoering van artikel 2:26b van de wet. Artikel 6, onderdeel c, van de richtlijn met betrekking tot het minimumgarantiefonds, wordt wat betreft de markttoegang met een nieuwe bepaling geïmplementeerd in artikel 2:26b, eerste lid, onderdeel h, van de wet, en wat betreft het lopende toezicht door artikel 3:53, eerste en vierde lid, van de wet als gevolg van de uitbreiding van de definitie.
Artikel 6, onderdeel d, van de richtlijn met betrekking tot de betrouwbaarheid en deskundigheid, wordt, wat betreft de markttoegang, met een nieuwe bepaling geïmplementeerd in artikel 2:26b, eerste lid, onderdelen a en b, van de wet, en wat betreft het lopend toezicht in de artikelen 3:8 onderscheidenlijk 3:9 van de wet als gevolg van de uitbreiding van de definitie.
Artikel 7, eerste lid, van de richtlijn, met betrekking tot de zeggenschapstructuur, wordt, wat betreft de markttoegang, geïmplementeerd in artikel 2:26b, eerste lid, onderdeel e, van de wet, en wat betreft het lopend toezicht, in artikel 3:16, eerste lid, als gevolg van de uitbreiding van de definitie.
Artikel 7, tweede lid, van de richtlijn, eveneens met betrekking tot de zeggenschapstructuur, van de richtlijn wordt, wat betreft de markttoegang, geïmplementeerd in artikel 2:26b, eerste lid, onderdeel e, en vereist, wat betreft het lopend toezicht, een aanpassing van artikel 3:16, tweede lid.
Artikel 7, derde lid, van de richtlijn, met betrekking tot de verstrekking van gegevens over de zeggenschapstructuur, wordt, wat betreft de markttoegang, geïmplementeerd in artikel 2:26b, vierde lid, en wat betreft het lopend toezicht, in artikel 2:57, eerste lid, als gevolg van de uitbreiding van de definitie.
Artikel 8 van de richtlijn, met betrekking tot de plaats van het hoofdbestuur, wordt geïmplementeerd, voor wat betreft de markttoegang, in artikel 2:26b, eerste lid, onderdeel d, en, voor wat betreft het lopend toezicht, in artikel 3:15, eerste lid, als gevolg van de uitbreiding van de definitie van «verzekeraar».
Artikelen 9 en 10 van de richtlijn hebben betrekking op onderwerpen die voor Nederland niet aan de orde zijn en behoeven geen implementatie. De uitbreiding van de definitie is op dit punt niet relevant.
Artikel 11 van de richtlijn betreft de uitwerking van de inhoud van het programma van werkzaamheden dat moet worden overgelegd in het kader van de vergunningaanvraag en zal worden geïmplementeerd in het Besluit Markttoegang financiële ondernemingen. De uitbreiding van de definitie heeft op dit punt geen gevolgen in de wet.
Artikel 12 van de richtlijn heeft betrekking op de gekwalificeerde deelneming in de herverzekeraar in het kader van de markttoegang. Artikel 12 van de richtlijn wordt geïmplementeerd in artikel 2:26b, tweede en derde lid. Daarbij is aansluiting gezocht bij het bestaande stelsel van de verklaringen van geen bezwaar. Zie daarvoor de toelichting op artikel 2:26, tweede en derde lid. Voor wat betreft het lopend toezicht wordt het volgende opgemerkt. Als gevolg van de uitbreiding van de definitie van«verzekeraar» wordt artikel 3:95 ook van toepassing op herverzekeraars. In artikel 3:97, dat betrekking heeft op gekwalificeerde deelnemingen in grote verzekeraars, komt ook het woord«verzekeraar» voor. Zonder wijziging van dat artikel zou het dus ook op herverzekeraars van toepassing worden. Dat is evenwel ongewenst: zie de toelichting op dat artikel. Artikel 3:97 wordt om die reden aangepast.
Artikel 13 van de richtlijn geeft regels met betrekking tot het weigeren van de vergunning, Dit wordt al in de Algemene wet bestuursrecht geregeld. Dit wordt niet geraakt door de uitbreiding van de definitie. Aparte implementatie is niet nodig.
De materie die door artikel 14 van de richtlijn wordt geregeld – raadpleging van de bevoegde autoriteiten van andere lidstaten – wordt in artikel 1:60 geregeld met betrekking tot onder andere levensverzekeraars en schadeverzekeraars, maar niet met betrekking tot het begrip «verzekeraar», zodat artikel 1:60 van de wet niet wordt geraakt door de uitbreiding van de definitie en dus moet worden aangepast.
Artikel 15, eerste lid, eerste alinea, van de richtlijn regelt de exclusieve bevoegdheid van de toezichthoudende autoriteit van de lidstaat van herkomst. In de wet volgt dat uit artikel 1:24 en – vooral – uit de systematiek van de wet. Artikel 1:24 betreft «financiële ondernemingen», welk begrip ook verzekeraars omvat. Door de uitbreiding van de definitie vallen herverzekeraars dus ook onder artikel 1:24.
Artikel 15, eerste lid, tweede alinea, van de richtlijn geeft een bepaling inzake samenwerking tussen de toezichthoudende autoriteiten van de lidstaat van ontvangst en de lidstaat van herkomst. Afdeling 1.3.2 van de wet regelt deze materie. In een aantal bepalingen van deze afdeling komt niet het begrip «verzekeraar» voor, maar «levensverzekeraar» of «schadeverzekeraar». De uitbreiding van de definitie van «verzekeraar» heeft dus voor deze bepalingen geen betekenis, en zij zullen moeten worden aangevuld met het begrip «herverzekeraar».
Artikel 15, tweede lid, van de richtlijn van de wet bepaalt dat toezicht moet worden gehouden op solvabiliteit, technische voorzieningen en de tegenover de voorzieningen staande activa. De artikelen 3:53 (inzake minimum eigen vermogen), 3:57 (inzake solvabiliteit) en 3:67 (technische voorzieningen) van de wet zien op «verzekeraars», zodat met de uitbreiding van de definitie herverzekeraars onder de werking van deze artikelen zijn gebracht.
Artikel 15, derde lid, van de richtlijn verbiedt dat toestemming wordt onthouden aan een retrocessie-overeenkomst vanwege de soliditeit van de onderneming waarmee de herverzekeraar een retrocessie-overeenkomst heeft gesloten. Op grond van het systeem van de Nederlandse wet mag dat toch al niet worden beoordeeld.
Artikel 15, vierde lid, van de richtlijn, dat administratieve en boekhoudkundige organisatie en interne controleprocedures betreft, wordt geïmplementeerd in de artikelen 3:10 en 3:17 als gevolg van de uitbreiding van de definitie.
Artikel 16 regelt dat de toezichthouder van de lidstaat van herkomst gegevens kan verifiëren bij een in een andere lidstaat gelegen bijkantoor. Het artikel in de Wft dat deze materie regelt – 1:56 – heeft betrekking op levensverzekeraars en schadeverzekeraars, maar niet op «verzekeraars». De uitbreiding van de definitie wijzigt het toepassingsbereik van artikel 1:56 dus niet. Het wetsartikel wordt aangepast.
Artikel 17, eerste lid, van de richtlijn, heeft betrekking op de verplichting jaarlijks een verslag uit te brengen. In het huidige artikel 3:71, waarin de verplichting is geregeld het jaarverslag, de jaarrekening en overige gegevens over te leggen, wordt reeds de herverzekeraar genoemd, naast de verzekeraar. De uitbreiding van de definitie van «verzekeraar» brengt met zich mee dat de verwijzing naar «herverzekeraar» kan vervallen.
Artikel 17, tweede lid, van de richtlijn, heeft betrekking op de verplichting voor het toezicht vereiste bescheiden periodiek over te leggen. In artikel 3:72, derde lid wordt deze verplichting op een «verzekeraar» gelegd. Door de uitbreiding van de definitie komt deze verplichting ook op de herverzekeraar te rusten.
Artikel 17, derde lid, van de richtlijn, verplicht lidstaten ertoe om de toezichthouder uit te rusten met bevoegdheden om het toezicht te kunnen uitoefenen. Hoofdstuk 1:4 van de wet is zodanig geformuleerd dat geen aanpassing nodig is om te bewerkstelligen dat DNB in de toekomst haar bevoegdheden ook tegenover herverzekeraars kan uitoefenen. Waar «financiële onderneming» staat, zal dat begrip als gevolg van de uitbreiding van de definitie ook herverzekeraars omvatten.
Artikel 17, vierde lid, van de richtlijn is een uitwerking van artikel 17, derde lid, van de richtlijn. Artikel 17, vierde lid, aanhef en onderdeel a, van de richtlijn, legt op de lidstaten de verplichting om de toezichthouder in staat te stellen informatie te verkrijgen. Dat is al geregeld in afdeling 1.4.1 van de wet.
Artikel 17, vierde lid, aanhef en onderdelen b en c, van de richtlijn heeft betrekking op de handhaving door de toezichthouder. In de wet wordt dit geregeld in afdeling 1.4.2, die verwijst naar «financiële onderneming». De richtlijnbepaling wordt in deze afdeling geïmplementeerd als gevolg van de uitbreiding van de definitie van «verzekeraar», welk begrip is opgenomen in de definitie van «financiële onderneming».
Artikel 18 van de richtlijn regelt de portefeuilleoverdracht. In afdeling 3.5.1A van de wet wordt thans onderscheid gemaakt tussen portefeuilleoverdracht door levensverzekeraars, natura-uitvaartverzekeraars en schadeverzekeraars. Het begrip «verzekeraar» wordt niet gebruikt, zodat een nieuw artikel wordt opgenomen met betrekking tot de portefeuilleoverdracht door een herverzekeraar.
De artikelen 19 tot en met 23 van de richtlijn regelen de gekwalificeerde deelneming. Deze materie is in afdeling 3.3.11 van de wet geregeld. De uitbreiding van de definitie heeft tot gevolg dat de regeling ook van toepassing wordt op herverzekeraars, aangezien de in deze afdeling gebruikte term «verzekeraar» is. Met uitzondering van artikel 3:97 is dat gewenst. Artikel 3:97 regelt de gekwalificeerde deelneming in de grootste banken en verzekeraars. In dat geval beslist niet DNB op een aanvraag van een verklaring van geen bezwaar, maar de Minister van Financiën. De grootte van verzekeraars wordt gemeten naar bruto premie-inkomen. Op dit moment is geen herverzekeraar met zetel in Nederland zo groot dat hij aan de hand van dat criterium tot de vijf grootste verzekeraars met zetel in Nederland behoort. Niet kan worden uitgesloten dat dit in de toekomst anders wordt. Voor dat geval moet worden bedacht dat de grote herverzekeraars in Europa een bruto premie-inkomen hebben dat groter is dan dat van de grote directe verzekeraars. Het zou ongewenst zijn dat artikel 3:97 niet van toepassing is op de vijf grootste directe verzekeraars doordat herverzekeraars een groter bruto premie-inkomen hebben. Om die reden wordt een nieuw artikel voorgesteld, dat betrekking heeft op herverzekeraars, als gevolg waarvan de twee categorieën – directe verzekeraars enerzijds en herverzekeraars anderzijds – elke een eigen regeling kennen.
Voorts verdient artikel 20 van de richtlijn aandacht. Dit artikel regelt de gekwalificeerde deelneming in een herverzekeraar door een verzekeraar, herverzekeraar, kredietinstelling of beleggingsonderneming waaraan in een andere lidstaat een vergunning is verleend. De wet regelt dit geval niet voor directe verzekeraars, zodat artikel 20 van de richtlijn niet door de uitbreiding van de definitie wordt geïmplementeerd. Daarom wordt een nieuw subonderdeel in artikel 3:97, eerste lid, onderdeel a, voorgesteld.
De artikelen 24 tot en met 30 van de richtlijn regelen het beroepsgeheim en de uitwisseling van informatie. Deze materie is in de wet geregeld in de artikelen 1:89 tot en met 1:93. In deze artikelen komt het begrip «verzekeraar» niet voor. Wel komt het begrip «financiële onderneming» voor in de artikelen 1:91, derde lid en vierde lid, en 1: 93, eerste lid, onderdelen b en c. Deze bepalingen worden van toepassing op herverzekeraars als gevolg van de uitbreiding van de definitie. De andere bepalingen worden «automatisch» van toepassing op herverzekeraars.
Artikel 31 van de richtlijn heeft betrekking op de accountantstaken. In de wet is dit onderwerp geregeld in artikel 3:88. Als gevolg van de uitbreiding van de definitie wordt deze bepaling ook van toepassing op de accountant die het onderzoek uitvoert met betrekking tot de jaarrekening van een herverzekeraar. De richtlijn bevat op één punt een verschil met de andere toezichtsrichtlijnen: in artikel 31, tweede lid, is bepaald dat de melding niet leidt tot aansprakelijkheid. In de andere richtlijnen is bepaald dat een melding te goeder trouwniet leidt tot aansprakelijkheid. Zo is het ook bepaald in de wet: artikel 3:88, zesde lid, bepaalt dat melding niet leidt tot aansprakelijkheid «tenzij aannemelijk wordt gemaakt dat, gelet op alle feiten en omstandigheden, in redelijkheid niet tot kennisgeving of tot het verstrekken van inlichtingen had mogen worden overgaan». Aangenomen moet worden dat het verschil tussen de herverzekeringsrichtlijn en de andere richtlijnen niet is beoogd. Artikel 3:88, zesde lid, wordt dan ook niet aangepast, zodat de uitzondering met betrekking tot de «goede trouw» voor accountants ook toepasselijk wordt op het terrein van herverzekeraars.
Artikel 32 van de richtlijn geeft een regeling betreffende de vorming van technische voorzieningen. In de wet behoeft dit niet tot wijziging te leiden: artikel 3:67, eerste lid, verwijst naar het begrip «verzekeraar», waaronder ook de herverzekeraar valt als gevolg van de uitbreiding van de definitie. In lagere wetgeving zal wel een aparte regeling ten aanzien van herverzekeraars worden opgenomen, Artikel 32, tweede lid, van de richtlijn bevat het verbod aan de lidstaten om een systeem met brutovoorzieningen waarvoor, kort gezegd, zekerheden nodig zijn, te handhaven of in te voeren. Aangezien in de Wft een dergelijk systeem niet voorkomt, leidt deze bepaling niet tot een wetswijziging. Artikel 32, derde lid, ziet op een situatie die niet in Nederland voorkomt, en behoeft geen implementatie.
Artikel 33 van de richtlijn heeft betrekking op egalisatievoorzieningen. Deze worden niet in de wet geregeld, maar op AMvB-niveau.
Artikel 34 van de richtlijn regelt de tegenover de technische voorzieningen staande activa. Ook hier geldt dat dit niet in de wet zelf tot wijzigingen leidt. Artikel 34 zal worden geïmplementeerd in het Besluit prudentiële regels Wft.
De artikelen 35 tot en met 39 van de richtlijn geven regels met betrekking tot de solvabiliteitsmarge. In de wet behoeven voor verzekeraars met zetel in Nederland geen wijzigingen te worden aangebracht: in artikel 3:57 vallen herverzekeraars als gevolg van de uitbreiding van de definitie onder het daar gebruikte begrip «verzekeraar». Regels die specifiek voor herverzekeraars gelden worden in het Besluit prudentiële regels opgenomen. Artikel 3:61, met betrekking tot financiële ondernemingen met zetel in een niet-aangewezen staat, wordt gewijzigd.
De artikelen 40 en 41 van de richtlijn regelen het garantiefonds. Als gevolg van de uitbreiding van de definitie worden de artikelen 3:53, eerste, tweede en vierde lid, en 3:57, tweede en vierde lid, van toepassing op herverzekeraars. De nadere uitwerking zal geschieden in het Besluit prudentiële regels Wft.
Artikel 42 heeft betrekking op maatregelen die kunnen worden genomen wanneer de herverzekeraar in moeilijkheden verkeert. Het eerste lid schrijft voor dat aan de herverzekeraar de vrije beschikking over de activa kan worden verboden. Als gevolg van de uitbreiding van de definitie in de wet wordt artikel 3:135, eerste, vierde en vijfde lid, ook van toepassing op herverzekeraars. In artikel 3:135, tweede lid, wordt «herverzekeraar» toegevoegd aan «levensverzekeraar of schadeverzekeraar». Zie voor het saneringsplan hieronder, in de toelichting op artikel 43 van de richtlijn. Met betrekking tot het financieringsplan wordt verwezen naar artikel 3:136, tweede en derde lid. Als gevolg van de uitbreiding van de definitie worden die leden ook van toepassing op herverzekeraars.
Artikel 43 komt overeen met onder andere artikel 38 van de richtlijn levensverzekering, dat is geïmplementeerd in artikel 3:132 van de wet. Als gevolg van de uitbreiding van de definitie in de wet wordt dat artikel ook van toepassing op herverzekeraars. De nadere uitwerking voor herverzekeraars wordt opgenomen in het Besluit prudentiële regels Wft.
Artikel 44 van de richtlijn regelt de intrekking van de vergunning. Dit onderwerp is in artikel 1:104 van de wet geregeld. Het meest in dit artikel voorkomende begrip is «vergunninghouder». Hieronder valt ook de herverzekeraar met vergunning. Het eerste lid, onderdeel f, regelt de situatie waarin een verzekeraar niet langer zijn bedrijf uitoefent in de branche waarvoor de vergunning is verleend. Deze bepaling zou door de uitbreiding van de definitie mede van toepassing worden op herverzekeraars. Op het terrein van herverzekeraars is het evenwel niet gebruikelijk om de term «branches» te gebruiken. Het onderdeel wordt aangepast.
Artikel 1:106 van de wet bepaalt dat Onze Minister de behandeling van een aanvraag van een vergunning opschort ter uitvoering van een daartoe door de Commissie van de Europese Gemeenschappen bindend besluit. Het betreft de aanvraag van een vergunning voor de uitoefening van het bedrijf van onder andere levensverzekeraar of schadeverzekeraar met zetel in een staat die geen lidstaat is. Dit artikel dient niet te worden uitgebreid tot de aanvraag van een vergunning voor de uitoefening van het bedrijf van herverzekeraar, ook niet mutatis mutandis met betrekking tot niet-aangewezen staten, omdat de richtlijn niet een dergelijke bepaling bevat, in tegenstelling tot bijvoorbeeld artikel 59, tweede tot en met laatste alinea, van de richtlijn levensverzekering.
Tot slot een opmerking over de definitie van «herverzekeraar». Ten aanzien van directe verzekeraars is een specifieke definitiesystematiek gehanteerd. Voor bijvoorbeeld levensverzekeraars is deze als volgt. Een levensverzekeraar wordt – kort gezegd – gedefinieerd als degene die levensverzekeringen sluit, en vervolgens wordt een definitie van «levensverzekering» gegeven. De systematiek ten aanzien van herverzekeraars is anders. De herverzekeraar in de huidige Wft wordt niet gedefinieerd als degene die herverzekeringen sluit en er wordt geen definitie gegeven van herverzekering. In het wetsvoorstel is ervoor gekozen de definitiesystematiek bij herverzekeraars aan te passen aan die bij directe verzekeraars.
De richtlijn leidt tot een verhoging van het aantal rapportageverplichtingen. Niet elke rapportageverplichting is echter nieuw. Een groot deel van de herverzekeraars maakt onderdeel uit van een groep en valt al onder het aanvullende groepstoezicht. Bovendien bepaalt artikel 3:71, eerste lid, Wft ook thans al dat herverzekeraars de jaarrekening, het jaarverslag en de overige gegevens, bedoeld in artikel 361, eerste lid onderscheidenlijk 391, eerste lid, en 392, eerste lid, onderdelen a tot en met h, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek verstrekken aan DNB, hetgeen ook al was bepaald in artikel 14 Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993. Daarnaast is er sprake van indirect toezicht op herverzekeraars, mede doordat bij het toezicht op directe verzekeraars wordt beoordeeld of de onderbrenging van risico’s bij een herverzekeraar vanuit prudentieel oogpunt aanvaardbaar is. Voorts is het zo dat herverzekeraars die nu gerechtigd zijn het bedrijf van herverzekeraar uit te oefenen, op grond van het overgangsrecht geacht worden een vergunning te hebben en dus niet een vergunning behoeven aan te vragen.
De precieze omvang van de administratieve lasten hangt af van de algemene maatregel van bestuur waarin de rapportageverplichtingen worden uitgewerkt. Deze is nog niet gereed, maar om een idee te geven van de orde van grootte van potentiële administratieve lasten is onderstaande voorlopige berekening gemaakt.
Uitgangspunt hierbij is dat herverzekeraars als gevolg van de richtlijn verplicht worden om verslagstaten in te dienen bij de toezichthouder (normbedrag van € 144 000 per herverzekeraar1 ). Echter, zoals eerder vermeld, dienen herverzekeraars vallend onder het aanvullend groepstoezicht reeds nu een fictieve solvabiliteitsberekening te maken. Om dit te genereren, moeten zij al aanvullende informatie verzamelen en verwerken. Ofschoon nog geen enkele herverzekeraar statenplichtig is, wordt er vanuit gegaan dat voor herverzekeraars vallend onder het aanvullend groepstoezicht het additionele werk en de extra kosten als gevolg van het aanleveren van de verslagstaten, marginaal zullen zijn. In de berekening wordt het normbedrag alleen gerelateerd aan de elf herverzekeraars die geen deel uitmaken van een groep. De indruk bestaat overigens dat dit normbedrag, dat als uitgangspunt geldt voor directe verzekeraars, eigenlijk te hoog is voor toepassing bij herverzekeraars. Op dit moment is echter te weinig inzicht om een gereduceerd normbedrag als uitgangspunt te kunnen nemen. De kosten die gepaard gaan met de verslagstaten (het inschakelen van een actuaris, het opstellen van een verklaring en het waarmerken van de verslagstaten door een accountant), worden wel toegerekend aan alle 18 herverzekeraars, die naar verwachting onder het wetsvoorstel gaan vallen, omdat het hier een nieuwe formele verplichting betreft (normbedrag van € 360 per herverzekeraar).
Voor de herverzekeraars die geen onderdeel uitmaken van een groep heeft de toename van de administratieve lasten tevens te maken met informatieverstrekking over de solvabiliteitsmarge. Dit omvat het vermelden van de mate waarin voldaan wordt aan de voorwaarden voor de solvabiliteitsmarge (en het minimum garantiefonds) en hoe dit wordt gewaardeerd (normbedrag van € 2 880 per herverzekeraar), evenals informatieverstrekking die specifiek gericht is op de berekening van de solvabiliteitsmarge (normbedrag van € 900 per herverzekeraar).
Het wetsvoorstel omvat tevens de verplichting aan een ieder die een gekwalificeerde deelneming wil houden, verwerven of vergroten in een herverzekeraar, om daartoe een verklaring van geen bezwaar te hebben verkregen van de toezichthouder. Het toepassingsbereik van de bestaande regeling inzake het vvgb-stelsel wordt uitgebreid tot herverzekeraars.
Met betrekking tot entiteiten voor risico-acceptatie wordt het volgende opgemerkt. De richtlijn verplicht wel tot het stellen van voorschriften inzake de betrouwbaarheid en deskundigheid van aandeelhouders of leden met een gekwalificeerde deelneming ten aanzien van entiteiten voor risico-acceptatie maar verplicht niet tot de invoering van een vvgb-stelsel ten aanzien van deze categorie financiële ondernemingen Uiteindelijk is toch gekozen voor de invoering van een vvgb-stelsel omdat het alternatief ongunstiger is voor het bedrijfsleven. Dit kan worden toegelicht aan de hand van een vergelijking met de regels voor verzekeraars, zowel directe verzekeraars als herverzekeraars; er zij aan herinnerd dat entiteiten voor risico-acceptatie geen verzekeraar zijn in de zin van de richtlijn. Voor verzekeraars geldt de regel dat de houder van de deelneming een verklaring van geen bezwaar dient te hebben, en indien dat niet het geval is, DNB de vergunning weigert. Anders gezegd: ten aanzien van entiteiten voor risico-acceptatie ontbreekt de «tussenstap» van de verklaring van geen bezwaar die bij verzekeraars wel geldt. Zou voor entiteiten voor risico-acceptatie niet een vvgb-stelsel worden ingevoerd, dan zou, wanneer het voornemen bestaat tot een deelneming die de toezichthouder onwenselijk acht, de zwaardere maatregel van intrekking van de vergunning aangewezen zijn. Voor de desbetreffende onderneming is dat uiteraard ongunstiger dan dat een vvgb wordt geweigerd. Het zou om deze reden dan ook een vertekend beeld geven wanneer zou worden gezegd dat het wetsvoorstel verder gaat dan hetgeen door de richtlijn wordt voorgeschreven. Belangrijk in dit opzicht is dat voor entiteiten voor risico-acceptatie een lichter vvgb-regime wordt ingevoerd dan voor verzekeraars: vergrotingen en verkleiningen van de deelneming in entiteiten voor risico-acceptatie behoeven niet te worden gemeld;
Rekening houdend met de gestelde uitgangspunten, en op basis van 18 herverzekeraars in Nederland, waarvan er elf onderdeel uitmaken van een groep, impliceert het bovenstaande dat in totaal circa € 1,6 miljoen aan administratieve lasten ontstaat. Per additionele herverzekeraar moeten de bovenstaande normbedragen bij het al totaal berekende bedrag worden opgeteld, waarbij, zoals is opgemerkt, een aantal bedragen niet geldt voor herverzekeraars die reeds onder het aanvullend groepstoezicht vallen. Indien het een herverzekeraar betreft die een vergunning dient aan te vragen, moet er hiervoor nog € 36 000 bij worden opgeteld.
Ten opzichte van het bestaande Europese regime voor directe verzekeraars is de wetgeving voor herverzekeraars op een aantal punten vereenvoudigd. Zo is de notificatieprocedure versimpeld en gelden er geen specifieke beleggingsregels. Op Europees niveau zal sprake zijn van een lastenvermindering, omdat herverzekeraars die in één lidstaat gerechtigd zijn hun herverzekeringsactiviteiten uit te voeren, dit ook in andere lidstaten mogen doen zonder dat zij daarvoor opnieuw door de lidstaat van ontvangst behoeven te worden getoetst. Deze vermindering van administratieve lasten was één van de achterliggende doelstellingen bij de richtlijn.
De administratieve lasten als gevolg van het indirecte toezicht op herverzekeraars bij directe verzekeraars zouden enigszins kunnen afnemen. Beoordeling van de herverzekeringscontracten heeft deels betrekking op de contracten zelf en voor een ander deel is het gericht op de herverzekeraar waarmee de verzekeraar het contract is aangegaan. Dit laatste wordt bij het toezicht op directe verzekeraars «overbodig» wanneer het om herverzekeraars gaat waar de toezichthouder in Nederland direct op zal gaan toezien, als gevolg van implementatie van deze richtlijn.
Een en ander leidt tot de schatting dat de implementatie van de richtlijn leidt tot een bedrag van circa € 1,6 miljoen aan structurele verplichtingen; zie onderstaand schema.
Q (het aantal bedrijven dat met de informatieverplichtingen te maken krijgt) | 18 (waarvan er op dit moment 11 niet onder het aanvullend groepstoezicht vallen). |
P (de administratieve lasten per informatieverplichting) | Structurele verplichtingen: |
I. Statenbeheer en programma van werkzaamheden: € 1 584 000 (11 x € 144 000) | |
II. Inschakelen actuaris € 6 480(18 x € 360) | |
III. Solvabiliteitsmarge (1):€ 31 680 (11 x 2 880) | |
IV. Solvabilteitsmarge (2): € 9 900(11 x € 900) | |
Totaal: 1 600 380 | |
Schatting/berekening van de structurelelasten | € |
Schatting/berekening van de éénmalige lasten | € 0 |
Qb (het aantal burgers dat met de informatieverplichtingen te maken krijgt) | 0 |
Pb (de administratieve lasten per informatieverplichting voor burgers) | 0 |
in voorkomend geval een indicatie van uit oogpunt van lasten relevante nationale keuzes waartoe de betrokken EU-regeling dwingt dan wel de ruimte laat | Verwaarloosbaar |
Gedurende het proces van totstandkoming van de richtlijn zijn belanghebbenden regelmatig geraadpleegd en hebben zij standpunten en nadere gegevens ingebracht. Het project is door partijen uit diverse sectoren gevolgd. De door de Europese Commissie geraadpleegde sectoren betroffen vooral herverzekeraars, verenigingen van verzekeraars (zowel op EU- en nationaal niveau), verzekeringstussenpersonen, accountantsverenigingen, verenigingen van actuarissen, de verzekeringsindustrie, analisten, risico- en captive-managers, organisaties van het midden- en kleinbedrijf, consumentenorganisaties, adviesbureaus, banken, advocatenkantoren en ratingbureaus. Door het Ministerie van Financiën zijn onder meer DNB en het Verbond van Verzekeraars geconsulteerd, zowel formeel als informeel.
In de voor formele consultatie verzonden versie was nog geen overgangsregeling opgenomen, teneinde te voorkomen dat de voortgang van de voorbereiding van het wetsvoorstel zou worden opgehouden door onderwerpen die niet tot de kern van de regeling behoren. In de brief waarbij de conceptversies van het wetsvoorstel en de memorie van toelichting voor formele consultatie waren verzonden, was het ontbreken van een overgangsregeling niet duidelijk toegelicht. Dit gaf DNB en het Verbond aanleiding in te gaan op artikel 61 van de Richtlijn. DNB adviseert een overgangsregeling op te nemen die vergelijkbaar is met artikel 2.5.7 van de Invoerings- en Aanpassingswet Zorgverzekeringswet. Dat is gebeurd.
DNB achtte het van belang dat de Nederlandse benadering van dienstverrichting naar Nederland door herverzekeraars met zetel in een staat die geen lidstaat is, in overeenstemming is met de wijze waarop andere lidstaten omgaan met dienstverrichting door herverzekeraars uit derde-landen. Gelet op de termijn waarbinnen de richtlijn moet zijn geïmplementeerd, is het niet mogelijk dat de lidstaten hun benadering onderling afstemmen.
Voorts merkte DNB op dat het wetsvoorstel een aantal regels bevat voor entiteiten voor risico-acceptatie, welke regels zien op situaties die zich in de praktijk niet voordoen en ook niet wenselijk zijn. Het betreft in het bijzonder de regels met betrekking tot het verrichten van de werkzaamheden vanuit een bijkantoor en het houden van een gekwalificeerde deelneming in entiteiten voor risico-acceptatie. Met betrekking tot de mogelijkheid van een bijkantoor van een entiteit voor risico-acceptatie merk ik op dat het niet ondenkbaar is dat in de toekomst wel bijkantoren van entiteiten voor risico-acceptatie het licht zullen zien. Wanneer een groep van financiële ondernemingen met zetel in verschillende lidstaten een entiteit voor risico-acceptatie opricht, en, juist vanwege het grensoverschrijdende karakter van de groep, het nuttig acht een bijkantoor in een andere lidstaat op te richten, dient de wet daarvoor geen belemmering op te werpen. Op de entiteit voor risico-acceptatie en haar bijkantoor zijn eveneens de beginselen van «home country control» en «single license» van toepassing. Hierbij dient te worden bedacht dat, indien in een andere lidstaat entiteiten voor risico-acceptatie worden toegestaan, die lidstaat daarvoor regels moet hebben. Een in Nederland gelegen bijkantoor van een entiteit voor risico-acceptatie met zetel in een andere lidstaat zal dus steeds onder toezicht staan van de toezichthoudende instantie van de lidstaat van de zetel van de entiteit voor risico-acceptatie. Met betrekking tot het houden van een gekwalificeerde deelneming in een entiteit voor risico-acceptatie merk ik op dat de richtlijn uitdrukkelijk voorschrijft dat daarover regels worden gesteld: artikel 46, tweede lid, vierde gedachtestreepje.
DNB merkte vervolgens op dat niet was voorzien in de mogelijkheid dat een directe verzekeraar het bedrijf van herverzekeraar kan uitoefenen zonder dat daarvoor een aparte herverzekeringsvergunning was voorgeschreven. Het wetsvoorstel en de toelichting daarop zijn naar aanleiding van deze opmerking aangepast.
Het Verbond van Verzekeraars (hierna: het Verbond) merkt op dat in de huidige richtlijnen een in het bijzonder genoemde categorie van de voor de solvabiliteit toegestane «assets» wordt aangeduid. De categorie van «admitted assets» binnen het Solvency II regime zijn nog niet bekend en het Verbond zou het principieel onjuist vinden om in volle omvang een Solvency II regime te hanteren zonder dat bekend is welke assets onder zulk een regime worden toegestaan. Artikel 36 van de richtlijn schrijft de in aanmerking komende bestanddelen voor de solvabiliteitsmarge voor. Lidstaten kunnen geen andere bestanddelen toestaan; het Verbond behoeft dus niet bevreesd te zijn dat wat dit betreft een Solvency II regime zal worden gehanteerd.
Voorts merkt het Verbond op dat de artikelen 3:10 (eisen aan de integere bedrijfsvoering) en 3:19 (vereiste van een toezichthoudend orgaan) van toepassing worden verklaard op herverzekeraars, terwijl de richtlijn daartoe niet verplicht. De toelichting is naar aanleiding van deze opmerking aangevuld: zie in Bijlage 1, in de toelichting op een aantal artikelen, waaronder de artikelen 3:10 en 3:19.
Het Verbond heeft ervoor gepleit dat herverzekeraars zelf de kosten van het herverzekeringstoezicht betalen voor zover deze niet uit de algemene middelen worden voldaan. Hierover zal nog overleg worden gevoerd met DNB. Wanneer de algemene maatregelen van bestuur worden gewijzigd, zal worden bezien hoe op deze opmerking van het Verbond zal worden gereageerd.
B. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING
In dit wetsvoorstel worden artikelen op twee manieren gewijzigd. De eerste wijze waarop artikelen worden gewijzigd is die waarbij de tekst van artikelen wordt gewijzigd. Deze categorie wijzigingen worden hieronder toegelicht. In de tweede plaats wordt de inhoud van elk artikel waarin het woord «verzekeraar» voorkomt gewijzigd doordat de definities van «verzekeraar» en «verzekering» worden uitgebreid met het begrip «hervezekeraar» onderscheidenlijk «herverzekering». De tekst van de desbetreffende artikelen wordt niet gewijzigd, maar toch wordt hun toepassingsbereik uitgebreid. Deze categorie wijzigingen wordt in bijlage 1 toegelicht.
1. De definitie van «clearinginstelling met zetel in een niet-aangewezen staat» wordt gewijzigd om duidelijk te maken dat het gaat om een staat die niet is aangewezen als een staat waar adequaat toezicht op clearinginstellingen wordt uitgeoefend. Strikt genomen is het niet nodig om dit te preciseren omdat in de definitie wordt verwezen naar artikel 2:6, tweede lid, dat uitsluitend betrekking heeft op clearinginstellingen. Dat zulks toch wordt voorgesteld houdt verband met de omstandigheid dat nu ook een definitie van «herverzekeraar met zetel in een niet-aangewezen staat» wordt voorgesteld. Het is mogelijk dat een staat die niet is aangewezen als staat waar adequaat toezicht is op clearinginstellingen nog wel is aangewezen als een staat waar adequaat toezicht is op herverzekeraars.
2 en 5. In de richtlijn is een definitie van «special purpose vehicle» opgenomen. In het wetsvoorstel is gekozen voor de Nederlandse term «entiteit voor risico-acceptatie», gelet op Aanwijzing voor de regelgeving 57. Niet kan worden gezegd dat de term «special purpose vehicle» de bedoeling duidelijker weergeeft dan de term «entiteit voor risico-acceptatie». Dat geldt des te meer nu ook buiten het terrein van herverzekering de term «special purpose vehicle» voorkomt. Overwogen is nog de term «special purpose reinsurance vehicle» te gebruiken, maar een verduidelijking van de term door de toevoeging van een Engels woord lijkt niet de meest geëigende weg. Bovendien wordt met de term «entiteit voor risico-acceptatie» aangesloten bij de term «entiteit voor securitisatiedoeleinden» in het Besluit implementatie kapitaalakkoord Basel 2, welke term de omzetting is van de in de in de richtlijn nr. 2006/48/EG voorkomende term «special purpose entity voor securitisatiedoeleinden». In de definitie van «special purpose vehicle» in artikel 2 van de richtlijn is uitdrukkelijk opgenomen dat het zonder betekenis is of de entiteit rechtspersoonlijkheid heeft of niet. Dit leidt ertoe dat het mogelijk is dat een entiteit voor risico-acceptatie een onderdeel is van een andere onderneming.
Met de term «entiteit voor risico-acceptatie» wordt gedoeld op «ondernemingen» die zijn opgericht om een bepaalde risico-acceptatie tot stand te brengen en de daarbij behorende passiva en activa onder te brengen op een aparte balans en dus niet te laten voorkomen op de balans van een of meer andere ondernemingen. De definitie in de richtlijn van «special purpose vehicle» luidt: «iedere onderneming, al dan niet met een eigen rechtspersoonlijkheid en anders dan een bestaande verzekeringsonderneming of herverzekeringsonderneming, die risico’s van verzekeringsondernemingen of herverzekeringsondernemingen overneemt en die zijn blootstelling aan deze risico’s volledig financiert door emissieprocedures of andere financieringsmechanismen, waarbij de terugbetalingsrechten van de geldgevers van dit soort emissies of andere financieringsmechanismen achtergesteld zijn bij de herverzekeringsverplichtingen van de entiteit voor risico-acceptatie».
In definitie die wordt voorgesteld ontbreken de woorden «al dan niet met een eigen rechtspersoonlijkheid». Juist nu irrelevant is of de entiteit voor risico-acceptatie rechtspersoonlijkheid heeft of niet, is het niet nodig dit element in de definitie op te nemen.
Aansluiting is gezocht bij de definities van herverzekeraar, levensverzekeraar en schadeverzekeraar. Uit deze definities is niet overgenomen dat een entiteit voor risico-acceptatie haar bedrijf maakt van het accepteren van risico’s. Dit element komt ook niet voor in de definitie in de richtlijn. Bovendien gaat het in de praktijk om ondernemingen die worden opgericht om één nauwkeurig omschreven risico over te nemen van een verzekeraar en dit risico over te dragen naar de kapitaalmarkt . Betwijfeld kan worden of kan worden gezegd dat een entiteit die voor één nauwkeurig omschreven risico is opgericht «haar bedrijf maakt» van het accepteren van risico’s. De definitie in de richtlijn is niet beperkt tot ondernemingen die zijn opgericht om één enkel risico te accepteren. Een dergelijk element is dan ook niet in het wetsvoorstel opgenomen.
De zinsnede «en die zijn blootstelling aan die risico’s volledig financiert door emissieprocedures of andere financieringsmechanismen» is evenmin opgenomen in de wettelijke definitie. De term «andere financieringsmechanismen» is dermate weinig specifiek dat zij weinig toevoegt; kennelijk is de zinsnede opgenomen om duidelijk te maken dat ook emissieprocedures vallen onder de financieringsmechanismen die de entiteit voor risico-acceptatie gebruikt om de blootstelling aan de risico’s te financieren. Dat behoeft niet in de wet te worden opgenomen. Waar het om gaat is dat de terugbetalingsverplichtingen uit deze financieringsmechanismen zijn achtergesteld bij de herverzekeringsverplichtingen van de entiteit voor risico-acceptatie.
In verband met het opnemen van een regeling voor entiteiten voor risico-acceptatie is artikel 3:5 aangepast, in dier voege dat het verbod op het aantrekken van opvorderbare gelden niet van toepassing is op entiteiten voor risico-acceptatie. Zie ook de toelichting op dat artikel.
Het gevolg van het opnemen van de entiteit voor risico-acceptatie in de definitie van «financiële onderneming» is dat een aantal artikelen van toepassing wordt op entiteiten voor risico-acceptatie. Hieronder volgt een niet-uitputtende opsomming van de desbetreffende artikelen, in het bijzonder uit het Algemeen deel:
1:24: omschrijving van prudentieel toezicht en toedeling van taak aan DNB;
1:42: verplichting van DNB om gegevens te verstrekken aan de Minister van Financiën;
1:47: samenwerking tussen de toezichthouders;
1:49: idem;
1:50: idem;
1:53: idem;
1:75: bevoegdheid van DNB om aanwijzing te geven om bepaalde gedragslijn te volgen;
1:76: benoeming curator;
1:78: onbevoegdverklaring van accountant;
1:91, derde lid: bevoegdheid van curator om vertrouwelijke informatie aan de rechtbank te verstrekken;
1:93: bevoegdheid van toezichthouder om vertrouwelijke informatie aan een accountant te verstrekken;
1:104: intrekken vergunning; en
1:107: registratie.
De term «financiële onderneming» komt ook voor in de artikelen 1:8; 1:48; 1:55, 1:57, 1:63, 1:61, 1:69, 1:70, 1:73, 1:74, 1:77 en 1:105, maar deze artikelen kunnen geen betrekking hebben op entiteiten voor risico-acceptatie, hetzij wegens hun formulering, hetzij omdat zij zien op een situatie die zich niet voordoet bij een entiteit voor risico-acceptatie.
De uitbreiding van de definitie van «financiële onderneming» met entiteiten voor risico-acceptatie heeft geen gevolgen voor de artikelen in het Deel Markttoegang financiële ondernemingen.
In het Deel Prudentieel toezicht financiële ondernemingen komt de term «financiële onderneming» regelmatig voor. De uitbreiding van de definitie van «financiële onderneming» heeft voor deze artikelen, met één uitzondering, geen gevolg omdat deze term in de desbetreffende artikelen verwijst naar een bepaald type financiële onderneming. Het enige artikel waarvoor dat niet geldt is artikel 3:18, dat ziet op de uitbesteding. Als gevolg van de reikwijdtebepalingen van het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen, de artikelen 4:1 tot en met 4:2a, heeft de uitbreiding van de definitie van «financiële onderneming» evenmin gevolgen voor dat Deel.
3. Een nieuwe definitie, betreffende «Europese herverzekeraar» wordt ingevoerd. Hiermee wordt artikel 59, punt 2, onderdeel a, betreffende herverzekeringsonderneming geïmplementeerd.
4. De definitie van «financieel product» wordt zodanig gewijzigd dat daaronder niet herverzekering valt. Deze wijziging hangt samen met de wijziging van de definitie van «verzekering»; zie daarover hierna, onder 14. Het belangrijkste gevolg van de wijziging van de definitie van «financieel product» is dat het gedragstoezicht niet van toepassing is op herverzekeraars. Op grond van artikel 1:25, eerste lid, is dit toezicht gericht op ordelijke en transparante financiëlemarktprocessen, zuivere verhoudingen tussen marktpartijen en zorgvuldige behandeling van cliënten cliëntenbelangen. Herverzekeraars hebben uitsluitend professionele wederpartijen. Bescherming van,de in artikel 1:25, eerste lid, genoemde belangen is tussen in relaties tussen uitsluitend professionele marktpartijen niet opportuun.
Artikel 4:1 bepaalt dat het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen uitsluitend van toepassing is op, voor zover hier van belang, financiëledienstverleners waaraan het ingevolge hoofdstuk 2.2 is toegestaan in Nederland hun bedrijf uit te oefenen. Een financiëledienstverlener is degene die een ander financieel product dan een financieel instrument aanbiedt. Een financieel product is onder andere een verzekering. Het begrip «verzekering» wordt uitgebreid met herverzekering. Het gevolg hiervan is dat zonder nadere bepaling ook herverzekering onder het begrip «financieel product» zou vallen. Het gevolg daarvan zou zijn dat een herverzekeraar onder het begrip «financiëledienstverlener» zou vallen en als gevolg dáár weer van zou het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen van toepassing worden op herverzekeraars. De voorgestelde wijziging voorkomt dat het Deel Gedragstoezicht van toepassing is op herverzekeraars.
Voorts heeft deze wijziging tot gevolg dat «herverzekeringsbemiddelen» niet onder «bemiddelen» valt. Zonder deze wijziging zou dat wel het geval zijn. «Bemiddelen» is immers gedefinieerd als «alle werkzaamheden (...) gericht op het (...) tot stand brengen van een overeenkomst inzake een ander financieel product dan een financieel instrument (...)». Zonder deze wijziging zou onder «financieel product» als gevolg van de uitbreiding van de definitie van «verzekering» ook herverzekering vallen. Nu uitdrukkelijk wordt bepaald dat een herverzekering geen financieel product is, valt onder «bemiddelen» niet herverzekeringsbemiddelen. Overigens komt dit begrip ook nu al voor in de Wft, en gelden daarvoor al specifieke regels.
5. Zie de toelichting bij 2.
6. De definitie van «hervezekeraar» wordt aangepast. In de eerste plaats vervallen de woorden «die geen levensverzekeraar, natura-uitvaartverzekeraar of schadeverzekeraar is». De richtlijn geeft geen aanleiding tot het handhaven van deze woorden. Vanuit wetstechnisch oogpunt bleek het doelmatiger te zijn deze woorden te laten vervallen en te bewerkstelligen dat de bepalingen inzake herverzekeraars slechts op die verzekeraars van toepassing zijn die uitsluitend het bedrijf van herverzekeraar uitoefenen, tenzij de wet anders bepaalt. Aldus wordt bereikt dat, ingeval een directe verzekeraar tevens het bedrijf van herverzekeraar uitoefent, op hem de bepalingen inzake de directe verzekeraars van toepassing zijn, tenzij de wet anders bepaalt. Een dergelijke regel is opgenomen in artikel 2:26a, derde lid, met betrekking tot de vergunningplicht en in 3:36, vierde lid, met betrekking tot het lopend toezicht. Het bovenstaande geldt evenwel slechts indien, bijvoorbeeld, een schadeherverzekeraar tevens het bedrijf van schadeherverzekeraar uitoefent. Wanneer een schadeherverzekeraar tevens het bedrijf van levensherverzekeraar uitoefent, zijn op hem tevens de bepalingen inzake herverzekeraars van toepassing: zie de toelichting op de artikelen 2:26a, derde lid en 3:36, vierde lid. Mutatis mutandis geldt hetzelfde voor een levensverzekeraar die tevens het bedrijf van schadeherverzekeraar of natura-uitvaartverzekeraar uitoefent en een natura-uitvaartverzekeraar die tevens het bedrijf van levensherverzekeraar of schadeherverzekeraar uitoefent.
In de tweede plaats wordt de definitie van «hervezekeraar» op dezelfde manier gestructureerd als de definities van «levensverzekeraar» en «levensverzekering» en «schadeverzekeraar». Hiermee is geen inhoudelijke wijziging beoogd.
7, eerste definitie: herverzekeraar met zetel in een niet-aangewezen staat. De richtlijn bevat geen regeling betreffende herverzekeraars met zetel in een staat die geen lidstaat is. Het is dus aan de nationale wetgevers te beslissen welke regels met betrekking tot deze categorie herverzekeraars worden gesteld. Zoals in het algemeen deel van deze memorie van toelichting uiteen is gezet, is gekozen voor een stelsel waarbij de Minister van Financiën staten kan aanwijzen waar het toezicht op herverzekeraars adequaat is. Daarvoor is nodig dat een definitie wordt opgenomen van «herverzekeraar met zetel in een aangewezen staat».
7, tweede definitie: herverzekering. In de definitie van «herverzekering» wordt een pensioenfonds toegevoegd als een persoon die risico’s kan overdragen aan een herverzekeraar. In artikel 1:8 was reeds bepaald dat als de uitoefening van het bedrijf van levensverzekeraar of het bedrijf van schadeverzekeraar niet wordt beschouwd het sluiten of afwikkelen van levensverzekeringen onderscheidenlijk schadeverzekeringen voor eigen rekening door een pensioenfonds voor zover dat pensioenfonds daarvoor een toezegging omtrent pensioen uitvoert Dat blijft zo. Gehandhaafd blijft dat een pensioenfonds niet op grond van de Wft onder toezicht staat, noch een vergunning behoeft. Wat wel wijzigt is dat de overdracht van risico’s door een pensioenfonds aan een ander wordt gekwalificeerd als herverzekering, ondanks het feit dat op grond van artikel 1:8 de acceptatie van risico’s door het pensioenfonds zelf niet als verzekering in de zin van de Wft wordt beschouwd. Dit is in overeenstemming met de Pensioenwet: zie de artikelen 102, 103, 131, 147, 149 en 150 van die wet.
De gedachte zou kunnen ontstaan dat de acceptatie van risico’s door een pensioenfonds niet als verzekering in de zin van de Wft wordt beschouwd. Deze gedachte is echter onjuist. Een pensioenfonds dat risico’s accepteert valt wel degelijk onder de definitie van «schadeverzekeraar» of «levensverzekeraar», maar als gevolg van artikel 1:8 valt hij niet onder de reikwijdte van de Wft. Iets dergelijks geldt ten aanzien van een pensioenfonds waaraan risico’s worden overgedragen door een ander pensioenfonds. De gedachte zou kunnen ontstaan dat de acceptatie door een pensioenfonds van risico’s van een ander pensioenfonds niet als herverzekering in de zin van de Wft wordt beschouwd. Ook deze gedachte is onjuist. Een pensioenfonds dat risico’s van een ander pensioenfonds accepteert valt wel degelijk onder de definitie van «hervezekeraar», maar als gevolg van het aan artikel 1:8 toegevoegde lid valt hij niet onder de reikwijdte van de Wft.
8. In de definitie van «natura-uitvaartverzekeraars met zetel in een niet-aangewezen staat» wordt duidelijk gemaakt dat het gaat om een staat die niet is aangewezen als een staat waar adequaat toezicht op natura-uitvaartverzekeraars wordt uitgeoefend. Zie ook hierboven, bij de toelichting op de wijziging van de definitie van «clearinginstelling met zetel in een niet-aangewezen staat».
9. Als gevolg van deze definitie wordt de reikwijdte van de bepalingen die tot nu toe betrekking hebben op een «Nederlandse levensverzekeraar of schadeverzekeraar» uitgebreid tot herverzekeraars. Hiermee wordt artikel 59, punt 2, onderdeel a, betreffende herverzekeringsonderneming geïmplementeerd.
10. In de definitie van niet-Europese herverzekeraar, levensverzekeraar of schadeverzekeraar wordt artikel 59, punt 2, onderdeel b, van de richtlijn geïmplementeerd.
11. Aan de definitie «verrichten van diensten, voor zover het verzekeraars betreft» worden entiteiten voor risico-acceptatie en herverzekeraars toegevoegd. Deze wijziging houdt verband met de invoering van de artikelen 2:26f en 2:54f. Voorts is van de gelegenheid gebruik gemaakt om de zinsnede «voorzover het verzekeraars betreft» niet langer op te nemen als onderdeel van het te definiëren begrip, maar als deel van de omschrijving van het te definiëren begrip.
12. De regels betreffende een vertegenwoordiger van een verzekeraar gelden niet voor een herverzekeraar. Teneinde te voorkomen dat de uitbreiding van de definitie van «verzekeraars» tot gevolg heeft dat die regels ook gaan gelden voor herverzekeraars, is de definitie van «vertegenwoordiger van een verzekeraar» aangepast. Aanpassing van de definitie is eenvoudiger dan in desbetreffende bepalingen telkens het woord «verzekeraar» te vervangen door «levensverzekeraar, natura-uitvaartverzekeraar of schadeverzekeraar».
13 en 14. Met deze wijzigingen worden de definities van «verzekeraar» en «verzekering» uitgebreid met herverzekeraars en herverzekering. Dit heeft tot gevolg dat elk artikel waarin de woorden «verzekeraar» of «verzekering» voorkomen, een grotere reikwijdte krijgt. Het zou te ver gaan om op deze plaats al deze artikelen toe te lichten. Zie daarvoor de bijlage.
Artikel 1, tweede lid, van de richtlijn bepaalt dat de richtlijn niet van toepassing is op vier categorieën ondernemingen. De eerste drie categorieën omvatten onder andere directe verzekeraars, bepaalde waarborgmaatschappijen en pensioenfondsen. Hiervoor wordt artikel 3:36, tweede lid, onderdeel b voorgesteld. Voor de vierde categorie wordt artikel 1:6a voorgesteld. Het betreft het geval waarin de situatie op de markt zodanig is dat het onmogelijk is een adequate en herverzekeringsdekking te verkrijgen terwijl dit uit maatschappelijk oogpunt wel noodzakelijk is. Artikel 1, tweede lid, onderdeel d, van de richtlijn drukt dit aldus uit dat de richtlijn niet van toepassing is op de herverzekeringsactiviteit die de regering van een lidstaat om belangrijke redenen van openbaar belang uitoefent of volledig garandeert in de hoedanigheid van herverzekeraar in laatste instantie en wanneer een situatie op de markt, waarin het onmogelijk is om een adequate herverzekeringsdekking te verkrijgen, een dergelijk optreden noodzakelijk maakt. De bedoeling hiervan is om bepaalde manieren waarop aan verzekering vorm wordt gegeven buiten het toepassingsbereik van de richtlijn te houden teneinde in verband met het algemeen belang te voorkomen dat zekere risico’s niet langer verzekerbaar worden. In punt 13 van de considerans wordt opgemerkt dat artikel 1, tweede lid, onderdeel d, ook van toepassing is op afspraken tussen directe verzekeraars die zijn gericht op het bundelen van financiële aanspraken als gevolg van grote risico’s. Als voorbeeld wordt in punt 13 van de considerans terrorismeschade genoemd.
Hieronder wordt aan de hand van de in Nederland voorkomende bundeling van aanspraken als gevolg van risico’s uit terrorismeschade («terrorismeschade-pool») ingegaan op de situatie waarop artikel 1, tweede lid, onderdeel d en punt 13 van de considerans betrekking hebben. Ik merk evenwel nadrukkelijk op dat de toelichting evenzeer geldt voor mogelijke andere pools die op dezelfde manier een tekortkoming op de markt beogen te redresseren. Op dit moment zijn er geen herverzekeringpools buiten het terrein van terrorismeschaden. Niet kan worden uitgesloten dat in de toekomst ook andere pools worden opgericht. In Nederland vindt herverzekering van terrorismeschaden plaats door een bundeling van vorderingen uit hoofde van verzekering door directe verzekeraars in de Nederlandse Herverzekeringsmaatschappij voor Terrorismeschaden N.V. (hierna: NHT). Toepassing van het richtlijn-regime op de NHT is niet in overeenstemming met de geest van de richtlijn.
Ter toelichting wordt het volgende opgemerkt. Doel van de verzekeringsrichtlijnen is het verschaffen van een wettelijk kader voor verzekeringsondernemingen om in de interne markt het verzekeringsbedrijf uit te oefenen (punt 2 van de considerans). Herverzekering ondersteunt directe verzekering: het vergemakkelijkt een ruimere spreiding van risico’s van directe verzekeraars, stelt hun in staat de mogelijkheden inzake de uitoefening van het verzekeringsbedrijf en het bieden van verzekeringsdekking uit te breiden en hun kapitaalkosten te verlagen, en het draagt bij aan de financiële stabiliteit van de markten van directe verzekering. De richtlijn vergroot de soliditeit van herverzekeraars en ondersteunt aldus het doel van de richtlijnen betreffende directe verzekeraars. Soms kan toepassing van de richtlijn tot gevolg hebben dat zodanige eisen worden gesteld aan herverzekeringsactiviteiten dat marktpartijen afhaken. Dit behoeft op zichzelf nog niet bezwaarlijk te zijn: het is voorstelbaar dat het feit dat een herverzekeraar niet kan voldoen aan bepaalde eisen het wenselijk maakt dat deze verzekeraar zich uit de markt terugtrekt. Dit is evenwel niet het geval bij herverzekeringen die vanuit maatschappelijk oogpunt noodzakelijk zijn, zoals de herverzekering van terrorismeschaden. Daar doet zich de situatie voor dat deze herverzekeringsactiviteit slechts na een bijzondere krachtsinspanning van marktpartijen, zoals een bundeling van financiële aanspraken, vorm heeft kunnen krijgen. Toepassing van de richtlijn zou ertoe zou leiden dat de markt deze herverzekeringsactiviteit niet meer kan opbrengen. Onverzekerbaarheid van dergelijke schaden terwijl herverzekering daarvan uit maatschappelijk oogpunt noodzakelijk is, kan niet de bedoeling van de richtlijn zijn. Dit zou immers betekenen dat de richtlijn dergelijke constructies, en daarmee de marktwerking, dwarsboomt.
De risico’s van de hier aan de orde zijnde schaden kenmerken zich doordat zij niet calculeerbaar zijn, de potentiële schade groot is, en de kans bestaat dat verzekerde personen of objecten in één of meer branches door één en dezelfde gebeurtenis zwaar worden getroffen. In dit verband kan wederom worden gewezen op het voorbeeld van terrorismeschaderisico’s. De bijzondere aard van terrorismeschaderisico’s heeft het Verbond, DNB en het ministerie van Financiën na de aanslagen van 11 september 2001 tot de conclusie gebracht dat deze risico’s niet langer ongelimiteerd door de Nederlandse verzekeringsmarkt konden worden gedragen, met andere woorden, dat de markt niet langer mogelijkheden bood om een commercieel verantwoorde dekking voor terrorismeschaderisico’s te bieden. De Tweede Kamer is hierover geïnformeerd bij brief van 6 november 2002 (Kamerstukken II 2002/03, 28 668, nr. 1). Vanwege het publieke belang in dezen is een herverzekeringsconstructie ontwikkeld: de NHT. De NHT is een in april 2003 door het Verbond opgerichte terrorismeschadepool waarin de financiële aanspraken van directe verzekeraars inzake het terrorismeschaderisico worden gebundeld en onderling worden gedragen.
De NHT is een professionele herverzekeraar die geen eigen behoud heeft, dat wil zeggen dat zij alle risico’s op haar beurt weer heeft herverzekerd bij andere herverzekeraars of directe verzekeraars. Toezicht op de NHT biedt geen of nauwelijks toegevoegde waarde, omdat alle directe verzekeraars en – mede als gevolg van de richtlijn – het merendeel van de herverzekeraars bij wie de NHT op háár beurt weer is verzekerd, onder toezicht staan. Aan het totaal van de financiële aanspraken is een maximum gesteld: de NHT kan haar betalingsverplichtingen terugbrengen, afhankelijk van wat zij op haar beurt ontvangt van háár herverzekeraars. Toezicht op de NHT biedt dan ook niet of nauwelijks voordelen.
Toezicht op de NHT zou wel nadelen hebben. Het zou kosten met zich meebrengen (indiening van staten, deskundigheids- en betrouwbaarheidstoetsing, het aanhouden van solvabiliteit, en kosten van de toezichthouder). Anders dan bij «gewone» herverzekeraars kunnen deze nadelen een prohibitief effect hebben op het functioneren van de NHT. Reden daarvoor is dat het vanuit verzekeringstechnisch oogpunt noodzakelijk is voor het functioneren van de NHT dat minimaal 90% van alle verzekeraars van de relevante markt, gemeten naar bruto premie-inkomen, deelneemt aan de pool die de NHT is. Op dit moment neemt ongeveer 92,5% van de relevante markt deel aan de NHT. Ondertoezichtstelling van de NHT kan ertoe leiden dat een aantal verzekeraars afhaakt, waardoor het deelnemingspercentage beneden de 90% daalt. In dat geval kunnen directe verzekeraars niet langer terrorismeschaderisico’s herverzekeren bij de NHT, zodat zij op hun beurt aan hun cliënten geen verzekeringen kunnen aanbieden die deze risico’s dekken. Dat is in strijd met de geest van de verzekeringsrichtlijnen, in het bijzonder de herverzekeringsrichtlijn. Deze richtlijnen beogen immers enerzijds het voor verzekeraars gemakkelijker te maken verzekeringen in de Gemeenschap aan te bieden – wat door toepassing van de richtlijn op de NHT niet gebeurt – en anderzijds de financiële stabiliteit te verhogen – maar in het geval van de NHT heeft toepassing van de richtlijn geen toegevoegde waarde.
Om in deze situatie te voorzien, zijn artikel 1, tweede lid, onderdeel d, en overweging 13 van de considerans van de richtlijn opgenomen. Artikel 1:6a is hiervan de uitwerking.
Op dit moment zijn er geen andere pools dan de NHT die voor aanwijzing in aanmerking komen. Wel wordt thans onderzocht hoe de risico’s van overstromingschade kunnen worden herverzekerd. Daar is nog geen oplossing voor gevonden, maar een mogelijkheid is om een herverzekeringspool, vergelijkbaar met de NHT, op te richten. Een pool waaraan op dezelfde manier vorm wordt gegeven als thans aan de NHT, komt in aanmerking voor aanwijzing op grond van artikel 1:6a. Door artikel 1:6a niet te beperken tot bepaalde soorten risico’s, wordt de herverzekerbaarheid van vele soorten risico’s, en daarmee de verzekerbaarheid door directe verzekeraars vergroot.
Gekozen is voor de techniek waarbij de Minister van Financiën een herverzekeraar kan aanwijzen. De uitzonderingsmogelijkheid dient restrictief te worden benut. De vraag of een bepaalde pool van verzekeraars aan de criteria van artikel 1:6a voldoet, moet «vooraf» worden beantwoord door een aanwijzing door de minister, en niet tijdens de uitoefening van het bedrijf van herverzekeraar.
Voorkomen moet worden dat een verschil van mening ontstaat over de vraag of een bepaalde pool van herverzekeraars buiten het toepassingsbereik van de wet valt nadat die pool reeds herverzekeringsactiviteiten verricht en zich tijdens die activiteiten op het standpunt stelt dat hij aan de in artikel 1:6a genoemde criteria voldoet en ipso iure buiten het toepassingsbereik van de wet valt. Door voor de mogelijkheid te kiezen dat herverzekeraars worden aangewezen, wordt gewaarborgd dat alleen die herverzekeraars buiten het toepassingsbereik van de wet vallen die werkelijk de bedoelde schaderisico’s accepteren.
In artikel 2, punt 1, onderdeel a, tweede volzin, van de richtlijndefinitie van «herverzekering» wordt rekening gehouden met de bijzondere situatie bij Lloyd’s, waarbij de afzonderlijke «names» de risicodragers zijn en niet de organisatie Lloyd’s Underwriters. Voor deze situatie met betrekking tot directe verzekeraars is in de huidige wet al artikel 1:7 opgenomen. Dit artikel wordt uitgebreid tot herverzekeraars.
Door de invoering van toezicht op herverzekeraars en de definitie van herverzekering zou de overdracht van risico’s van het ene pensioenfonds aan het andere worden aangemerkt als herverzekering. Daaraan doet niet af dat ingevolge artikel 1:8 pensioenfondsen niet worden beschouwd als levensof schadeverzekeraars voor zover zij zich houden aan de aldaar gestelde voorschriften, want zij voldoen wel aan de definitie van herverzekering. Pensioenfondsen die risico’s van andere pensioenfondsen zouden dus als herverzekeraar onder toezicht komen te staan, wat niet de bedoeling is. Daarom wordt voorgesteld aan artikel 1:8 een lid toe te voegen waardoor de acceptatie van risico’s van het ene pensioenfonds door het andere pensioenfonds niet als herverzekering wordt beschouwd.
Hiermee wordt de wijziging van artikel 7 van de verzekeringsgroeprichtlijn geïmplementeerd.1
Met de wijziging van de artikelen 1:55 en 1:56 wordt artikel 11 van de richtlijn geïmplementeerd. Dat artikel bepaalt dat, kort gezegd, de toezichthouder van de lidstaat van herkomst zelf ter plaatse van het bijkantoor in een andere lidstaat gegevens kan verifiëren. Een dergelijke bepaling komt ook in andere richtlijnen voor.
De regeling betreffende herverzekeraars die niet aan wettelijke voorschriften voldoen in artikel 47, eerste lid, van de richtlijn, wijkt op één punt af van de vergelijkbare regeling in bijvoorbeeld artikel 46, tweede tot en met vierde lid van de richtlijn levensverzekering. In de richtlijn levensverzekering is bepaald dat, indien een levensverzekeraar zich niet houdt aan de op hem toepasselijke regels, de toezichthouder van de lidstaat waar het bijkantoor is of waarheen diensten worden verricht, de levensverzekeraar verzoekt een einde te maken aan deze overtreding. Wanneer de levensverzekeraar niet het nodige doet, stelt de toezichthouder van de lidstaat waar het bijkantoor is of waarheen diensten worden verricht de toezichthoudende instantie van de lidstaat van de zetel van de levensverzekeraar daarvan op de hoogte. De toezichthoudende instantie van de lidstaat van de zetel van de levensverzekeraar neemt maatregelen om aan de overtreding een einde te maken. Ook in de regeling betreffende herverzekeraars verzoekt de toezichthouder van de lidstaat waar het bijkantoor is of waarheen diensten worden verricht een einde te maken aan de overtreding, maar tegelijkertijd stelt deze toezichthouder de toezichthoudende instantie van de lidstaat van de zetel in kennis van de «bevindingen», zoals het in de richtlijn is uitgedrukt. Het verschil is dus dat bij herverzekeraars de toezichthouder van de lidstaat waar het bijkantoor is of waarheen diensten worden verricht tegelijkertijd actie onderneemt jegens zowel de betrokken herverzekeraars als naar de toezichthoudende instantie van de lidstaat van de zetel, terwijl hij bij levensverzekeraars eerst actie onderneemt jegens de betrokken levensverzekeraar, en pas als dat onvoldoende resultaat oplevert, een verzoek richt aan de toezichthoudende instantie van de lidstaat van de zetel. Dit verschil tussen de richtlijnen herverzekering en levensverzekering noopt ertoe een apart artikel 1:58a op te nemen. Heeft de toezichthoudende instantie van de lidstaat van de zetel maatregelen genomen, dan zijn de vervolgstappen voor herverzekeraars en levensverzekeraars dezelfde. Daarom wordt in artikel 1:58a, tweede lid, artikel 1:58, tweede tot en met vierde lid, van overeenkomstige toepassing verklaard.
In dit verband zij opgemerkt dat artikel 47, tweede lid, van de richtlijn niet behoeft te worden geïmplementeerd. Dat artikellid bepaalt dat sancties met redenen worden omkleed en ter kennis van de betrokken herverzekeraar worden gebracht. Dit volgt reeds uit het algemene bestuursrecht.
In dit verband zij voorts nog opgemerkt dat ook artikel 48 van de richtlijn niet behoeft te worden geïmplementeerd. Hetgeen in dat artikel is bepaald – kort gezegd een verbod op onderscheid tussen verbintenissen in geval van liquidatie – geldt ook zonder implementatie. Het vergelijkbare artikel 48 van de richtlijn levensverzekering is evenmin uitdrukkelijk geïmplementeerd.
Artikel 1:59 vormt het spiegelbeeld van de artikelen 1:58 en 1:58a. Het ziet op gevallen waarin een financiële onderneming met zetel in Nederland in een andere lidstaat een wettelijk voorschrift overtreedt. Volgens het systeem van de richtlijn dient de toezichthoudende instantie de desbetreffende herverzekeraar ertoe aan te zetten om de strijdige situatie te beëindigen en tegelijkertijd DNB hiervan in kennis te stellen. Ten aanzien van andere financiële ondernemingen geldt dat de toezichthoudende instantie van de andere lidstaten eerst de betrokken financiële onderneming dient aan te spreken en vervolgens DNB: zie de toelichting hierboven op artikel G. Anders dan in het in artikel 1:58a geregelde geval, kan ten aanzien van de herverzekeraar met zetel in Nederland worden volstaan met een wijziging van een bestaand artikel: artikel 1:59. In de Wft behoeft immers slechts te worden bepaald dat DNB jegens de betrokken herverzekeraar actie onderneemt. Hiermee wordt artikel 16 van de richtlijn geïmplementeerd.
Artikel 1:62, dat betrekking heeft op het advies van de toezichthoudende instantie van andere lidstaten bij de aanvraag van een verklaring van geen bezwaar, wordt uitgebreid met herverzekeraars. Voor de goede orde zij opgemerkt dat niet is voorzien in een bepaling in verband met de samenloop met het bij koninklijke boodschap van 25 juni 2007 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Wet op het financieel toezicht ter implementatie van richtlijn markten voor financiële instrumenten (Wet implementatie richtlijn markten voor financiële instrumenten) (Kamerstukken II 2006/07, 31 068 nrs. 1 en 2). Een samenloopbepaling is niet nodig aangezien dat wetsvoorstel een andere zinsnede wijzigt dan de zinsnede die met het onderhavige wetsvoorstel wordt gewijzigd en de wijzigingen onafhankelijk van elkaar kunnen worden aangebracht.
Artikel 51, aanhef en onderdeel a, van de richtlijn schrijft voor dat de toezichthouder de bevoegde autoriteiten van de andere lidstaten in kennis stelt van de verlening van een vergunning aan een dochtermaatschappij waarvan een of meer moederondernemingen onder het recht van een derdeland vallen. Met artikel 1:64a wordt die richtlijnbepaling geïmplementeerd. Ten aanzien van andere financiële ondernemingen bestaat in de toepasselijke richtlijnen niet een dergelijke verplichting, zodat niet bij een reeds in de wet bestaande bepaling kon worden aangesloten. De richtlijn bepaalt tevens dat de Commissie van de Europese Gemeenschappen moet worden geïnformeerd. Deze bepaling komt ook voor in de andere richtlijnen, bijvoorbeeld artikel 58 van de richtlijn levensverzekering. Die regel is geïmplementeerd in artikel 1:69. Aangezien dat artikel is geplaatst in de afdeling getiteld «Informatieverstrekking door toezichthouder aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen» kan de situatie waarop artikel 1:64a ziet – informatieverstrekking aan toezichthoudende instanties van andere lidstaten – niet worden opgenomen in artikel 1:69.
Met artikel 1:64b wordt artikel 51, aanhef en onderdeel b, van de richtlijn geïmplementeerd. Zie voor een toelichting de toelichting op artikel 1:64a, dat mutatis mutandis hetzelfde bepaalt ten aanzien van de verlening van een vergunning. Strikt genomen verplicht de richtlijn tot inkennisstelling van elke deelneming, niet slechts van gekwalificeerde deelnemingen. Bij de implementatie is aangesloten bij artikel 1:70, dat ook slechts op gekwalificeerde deelnemingen betrekking heeft. Met artikel 1:70 wordt artikel 58 van onder andere de richtlijn levensverzekering geïmplementeerd, welk artikel betrekking heeft op «deelnemingen» tout court.
Op grond van artikel 49 van de richtlijn mogen lidstaten op herverzekeraars met zetel in een derdeland geen gunstiger bepalingen toepassen dan op herverzekeraars met zetel in een lidstaat. Uitvloeisel daarvan is dat artikel 1:66 wordt aangepast.
Artikel 1:69 regelt enkele omstandigheden waarvan de toezichthouder de Commissie van de Europese Gemeenschappen in kennis moet stellen. Dit is onder andere het verlenen van een vergunning die ingevolge de wet is verleend voor het uitoefenen van het bedrijf van levensverzekeraar of schadeverzekeraar aan een dochtermaatschappij van een financiële onderneming waarop het recht van een staat die geen lidstaat is van toepassing is. Op grond van artikel 51, eerste lid, onderdeel a, van de richtlijn dient deze verplichting ook te gelden ten aanzien van herverzekeraars. Artikel 1:69 wordt dienovereenkomstig aangepast. Artikel 51 van de richtlijn bepaalt ook dat de toezichthoudende instanties van de andere lidstaten in kennis dienen te worden gesteld. Dat is bepaald in artikel 1:64a.
In dit artikel wordt artikel 51, aanhef en onderdeel b, van de richtlijn geïmplementeerd. Zie voor een toelichting de toelichting op artikel 1:69, dat mutatis mutandis een vergelijkbare regel geeft ten aanzien van het verlenen van een vergunning.
De toezichthouder stelt de Commissie van de Europese Gemeenschappen in kennis van de algemene moeilijkheden die onder andere levensverzekeraars en schadeverzekeraars met zetel in Nederland ondervinden bij het uitoefenen hun bedrijf in een staat die geen lidstaat is. Op grond van artikel 52, eerste lid, van de richtlijn dient dit ook te gelden met betrekking tot herverzekeraars.
In artikel 1:104, eerste lid, onderdeel f, wordt de term «verzekeraar» gebruikt. Als gevolg van de uitbreiding van de definitie van «verzekeraar» zou, zonder nadere aanpassing, deze bepaling ook van toepassing zijn geworden op herverzekeraars. Dat zou echter niet juist zijn, aangezien in deze bepaling ook de term «branche» wordt gebruikt. Bij herverzekeraars wordt niet de term «branche» maar «herverzekeringsactiviteit» gebruikt. De bepaling is zodanig aangepast dat een onderscheid wordt gemaakt tussen enerzijds levensverzekeraars, schadeverzekeraars en natura-uitvaartverzekeraars en anderzijds herverzekeraars. De aanpassing heeft tot gevolg dat DNB de vergunning van een herverzekeraar kan intrekken indien deze zijn bedrijf in een herverzekeringsactiviteit waarvoor hij een vergunning heeft, gedurende meer dan zes maanden niet heeft verricht. In dit verband merk ik op dat in de praktijk herverzekeraars vaak risico’s accepteren voor de periode van één jaar, met als ingangs- dan wel prolongatiedatum 1 januari, waarna een jaar lang geen nieuwe risico’s worden geaccepteerd. Bij herverzekeringscaptives komen zelfs langere perioden voor. Deze praktijk valt niet onder artikel 1:104, eerste lid, onderdeel f. Zie in dit geval ook de definitie van «hervezekeraar», die niet alleen het sluiten van herverzekeringen omvat, maar ook het afwikkelen van herverzekeringen. Onder de term «uitoefenen van het bedrijf van herverzekeraar» valt mede het lopen van risico’s. Zelfs wanneer een herverzekeraar gedurende een jaar met geen enkel schadegeval wordt geconfronteerd, loopt de herverzekeraar nog steeds risico. Met andere woorden: zolang een herverzekeraar risico loopt is dat geen reden voor DNB om de vergunning te wijzigen of in te trekken, ook niet wanneer de desbetreffende herverzekeraar gedurende die periode geen nieuwe overeenkomsten sluit of prolongeert.
De bepaling die de registratie van de dienstverrichting naar Nederland regelt, wordt uitgebreid met entiteiten voor risico-acceptatie en herverzekeraars.
Met de wijzigingen van artikel 2:2 wordt de regel dat bij de vergunningverlening verleende ontheffingen blijven doorwerken tijdens het lopend toezicht ook van toepassing op herverzekeraars en entiteiten voor risico-acceptatie.
Met betrekking tot artikel 2:26a wordt het volgende opgemerkt. Het wetsvoorstel introduceert een vergunningplicht voor herverzekeraars. Met het woord «daartoe» is beoogd tot uitdrukking te brengen dat de vergunning speciaal moet zijn toegesneden op herverzekering. Met het eerste lid wordt artikel 3, eerste alinea, van de richtlijn geïmplementeerd.
Met het tweede lid wordt artikel 4, tweede lid, eerste alinea, van de richtlijn geïmplementeerd. In dat artikel wordt bepaald dat de vergunning wordt verleend voor «schadeherverzekeringsactiviteiten, levensherverzekeringsactiviteiten of alle soorten herverzekeringsactiviteiten». Deze formulering moet in de eerste plaats zo worden begrepen dat het mogelijk is dat de herverzekeraar zowel het bedrijf van levensherverzekeraar als het bedrijf van schadeherverzekeraar uitoefent. Dat is toegestaan wanneer de vergunning dat vermeldt. Dit is in zoverre anders bij directe verzekeraars, dat directe verzekeraars ingevolge artikel 2:28 hetzij levensverzekeraar hetzij schadeverzekeraar dienen te zijn. In de tweede plaats moet de formulering in de richtlijn zo worden begrepen dat er naast levensherverzekeringsactiviteiten en schadeherverzekeringsactiviteiten nog andere herverzekeringsactiviteiten voorstelbaar zijn. Dat zou het geval kunnen zijn bij de bijzondere herverzekeringstypen finite en special purpose vehicle. Voorts is een andere herverzekeringsactiviteit de natura-uitvaartherverzekering.
Er is niet voor gekozen de bij directe verzekeraars gebruikelijke term «branche» over te nemen. In plaats daarvan wordt de term «herverzekeringsactiviteit» gebruikt. De herverzekeringsactiviteiten die voorstelbaar zijn naast levensherverzekeringsactiviteiten en schadeherverzekeringsactiviteiten, kunnen uiteenlopend van aard zijn. Hierdoor kunnen zij moeilijk in de wet worden ingedeeld in branches. In dit verband zij erop gewezen dat de richtlijn geen bijlage met branches bevat, in tegenstelling tot de richtlijn levensverzekering en de eerste richtlijn schadeverzekering.
Het spreekt voor zich dat een herverzekeraar alleen die herverzekeringsactiviteiten mag uitoefenen die in de vergunning zijn vermeld. Wil hij de uitoefening van zijn bedrijf uitbreiden met herverzekeringsactiviteiten die niet in de vergunning zijn vermeld, dan zal hij een wijziging van de vergunning moeten aanvragen. Het onderscheid tussen de verschillende typen herverzekeringsactiviteiten is eveneens van belang voor uitoefenen van het bedrijf van herverzekeraar door een directe verzekeraar. Zie in dit verband artikel 3:36, tweede lid (nieuw), dat erop neerkomt dat degene die het bedrijf van directe schadeverzekeraar uitoefent zonder vergunning daarnaast op het terrein van herverzekeringsactiviteiten slechts het bedrijf van schadeherverzekeraar mag uitoefenen; mutatis mutandis geldt hetzelfde voor directe levensverzekeraars en directe natura-uitvaartverzekeraars.
Het derde lid dient te worden gelezen in verband met het eerste lid. In het eerste lid is het verbod opgenomen om zonder vergunning het bedrijf van herverzekeraar uit te oefenen. Op grond van het derde lid is dit verbod niet gericht tot directe verzekeraars. Met andere woorden: een directe verzekeraar die het bedrijf van herverzekeraar wenst uit te oefenen, behoeft daarvoor niet een aparte herverzekeringsvergunning. Deze uitzondering geldt slechts voor zover het type herverzekeringsactiviteit correspondeert met het type directe verzekeringsbedrijf. Met andere woorden: levensverzekeraars behoeven geen aparte vergunning voor levensherverzekering, en mutatis mutandis geldt hetzelfde voor natura-uitvaartverzekeraars en schadeverzekeraars. Zie ook de toelichting op artikel 3:36, eerste lid, laatste volzin.
Als toelichting op artikel 2:26b diene het volgende. In het eerste lid worden de voorschriften genoemd waaraan moet worden voldaan voor het verkrijgen van een vergunning. Bij het redigeren van deze bepaling is de systematiek van vergelijkbare bepalingen gevolgd, in het bijzonder die van artikel 2:31 inzake directe verzekeraars. Telkens wordt verwezen naar de materiële inhoud van de vereisten die zijn opgenomen in de bepalingen betreffende het lopend toezicht in het Deel prudentieel toezicht financiële ondernemingen. Net als bij vergelijkbare bepalingen is daarbij de gedachte geweest dat het omslachtig zou zijn de materiële vereisten twee keer op te nemen. De materiële vereisten zijn opgenomen in het Deel prudentieel toezicht financiële ondernemingen, aangezien aan de bepalingen in dat deel voortdurend moet worden voldaan, terwijl de vergunningaanvraag eenmalig is.
In onderdeel a wordt voorgeschreven dat de personen die het dagelijks beleid van de herverzekeraar bepalen deskundig zijn in verband met de uitoefening van het bedrijf van herverzekeraar. Hiermee wordt artikel 6, onderdeel d, van de richtlijn geïmplementeerd.
In onderdeel b wordt voorgeschreven dat de personen die het beleid bepalen of mede bepalen betrouwbaar zijn. Hiermee wordt eveneens artikel 6, onderdeel d, van de richtlijn geïmplementeerd.
In onderdeel c wordt voorgeschreven dat de herverzekeraar een adequaat beleid voert dat een integere bedrijfsuitoefening waarborgt. Hiermee wordt artikel 15, vierde lid, van de richtlijn geïmplementeerd.
In onderdeel d zijn twee voorschriften opgenomen. In de eerste plaats wordt voorgeschreven dat het dagelijks bestuur uit tenminste twee natuurlijke personen bestaat, een uitvloeisel van het zogeheten vier-ogen-beginsel. Hiermee is aangesloten bij de regeling betreffende directe verzekeraars in artikel 3:15. Noch in de richtlijnen betreffende directe verzekeraars, noch in de richtlijn herverzekering is dit voorschrift opgenomen. Zij is wel opgenomen in de richtlijn banken.1 Reeds in de Wet toezicht verzekeringsbedrijf was het voorschrift opgenomen dat het vier-ogen-beginsel ook voor directe schadeverzekeraars gold. Dit voorschrift is een gevolg van een amendement2. Het idee daarachter was – en is – dat een extra invulling van de collectieve verantwoordelijkheid van het bestuur gewenst is, gelet op de grote geldsommen die bij banken en verzekeraars aan de orde zijn. Dat geldt ook voor herverzekeraars.
Het tweede voorschrift dat in onderdeel d is opgenomen is het voorschrift dat het dagelijks bestuur zijn werkzaamheden in verband met de bepaling van het dagelijks beleid van de herverzekeraar vanuit Nederland uitoefent. Dit voorschrift lijkt, aldus geformuleerd, niet te zijn opgenomen in de richtlijn maar dat is slechts schijn. In artikel 8 van de richtlijn wordt in de Nederlandstalige versie voorgeschreven dat het hoofdkantoor zich in de lidstaat van de statutaire zetel bevindt. In de Engelstalige versie is bepaald dat de «head offices» in de lidstaat van de statutaire zetel moeten zijn. In de richtlijn levensverzekering wordt in de Engelstalige versie in artikel 6, derde lid, eveneens voorgeschreven dat de «head offices» in de lidstaat van de statutaire zetel zijn, een begrip dat in de Nederlandstalige versie is uitgedrukt met «hoofdbestuur». In de richtlijn herverzekering is hetzelfde bedoeld als in de richtlijn levensverzekering. Het voorschrift dat de personen die het dagelijks beleid van de herverzekeraar bepalen hun werkzaamheden in verband daarmee vanuit Nederland uitoefenen, is dan ook een vereiste die rechtstreeks uit de richtlijn voortvloeit en niet verder gaat dan de richtlijn.
In onderdeel e wordt voorgeschreven dat de herverzekeraar niet is verbonden met personen in een formele of feitelijke zeggenschapsstructuur die in zodanige mate ondoorzichtig is dat deze een belemmering vormt of kan vormen voor het adequaat uitoefenen van toezicht op die herverzekeraar. Hiermee wordt uitvoering gegeven aan artikel 7, eerste en tweede lid, van de richtlijn.
In onderdeel f wordt voorgeschreven dat de herverzekeraar de bedrijfsvoering zodanig inricht dat deze een beheerste en integere uitoefening van zijn bedrijf waarborgt. Hiermee wordt artikel 15, vierde lid, van de richtlijn geïmplementeerd.
In onderdeel g wordt voorgeschreven dat de herverzekeraar de rechtsvorm van een naamloze vennootschap, onderlinge waarborgmaatschappij of Europese vennootschap heeft. Hiermee wordt artikel 5, eerste lid, van de richtlijn uitgevoerd.
In onderdeel h wordt voorgeschreven dat de herverzekeraar een minimum eigen vermogen heeft. De omvang daarvan zal worden vastgesteld bij algemene maatregel van bestuur, in concreto in het Besluit prudentiële regels Wft. Hiermee wordt artikel 6, onderdeel c, van de richtlijn geïmplementeerd.
In onderdeel i wordt voorgeschreven dat de herverzekeraar over voldoende solvabiliteit beschikt. De verplichting om dit voorschrift op te nemen kan worden afgeleid uit de artikelen 6, onderdeel c, en 40, eerste lid, van de richtlijn, en is in overeenstemming met de voorschriften die gelden voor de aanvragers van een vergunning voor het uitoefenen van het directe verzekeringsbedrijf op grond van artikel 2:31, eerste lid, aanhef en onderdeel i.
In onderdeel j wordt voorgeschreven dat de herverzekeraar het boekjaar gelijk doet lopen met het kalenderjaar. Dit is reeds gebruikelijk voor herverzekeraars met zetel in Nederland. Het voorschrift vloeit niet voort uit de richtlijn. Het geldt ook voor de aanvrager van een vergunning voor het uitoefenen van het directe verzekeringsbedrijf: zie artikel 2:31, eerste lid, onderdeel j.
In het tweede en derde lid wordt een regeling gegeven voor het geval waarin op het moment van de aanvraag een derde een gekwalificeerde deelneming heeft in de herverzekeraar of entiteit voor risico-acceptatie. De regeling is overgenomen uit artikel 2:31, derde en vierde lid. In verband met de introductie van toezicht op herverzekeraars wordt ook artikel 3:97 aangepast. Met betrekking hiertoe wordt het volgende opgemerkt. De artikelen 12 en 19 van de richtlijn bevatten een regeling betreffende gekwalificeerde deelnemingen die identiek is aan de regeling in de richtlijnen inzake de directe verzekeraars. Het ligt voor de hand de regeling inzake gekwalificeerde deelnemingen in herverzekeraars op dezelfde wijze te implementeren als de wijze waarop de regeling inzake gekwalificeerde deelnemingen in directe verzekeraars is geïmplementeerd.
Met het vierde lid wordt het slot van artikel 4, tweede lid, eerste alinea, van de richtlijn geïmplementeerd. Uit die bepaling kan worden afgeleid dat de aanvrager van een vergunning voor de uitoefening van het bedrijf van herverzekeraar moet vermelden waarvoor hij de vergunning aanvraagt: levensherverzekering, schadeherverzekering of nog een andere soort herverzekering. Voorts wordt in het vierde lid de grondslag gegeven voor het uitwerken bij algemene maatregel van bestuur van de gegevens die bij de aanvraag van de vergunning moeten worden overgelegd. Het Besluit Markttoegang financiële ondernemingen Wft zal daartoe worden aangevuld met bepalingen betreffende herverzekering.
In het vijfde lid wordt DNB de bevoegdheid gegeven ontheffing te verlenen van bepaalde vereisten. Het betreft de voorschriften inzake het beleid met betrekking tot de integere bedrijfsuitoefening, het minimum aantal personen dat het dagelijks beleid bepaalt, de plaats van waaruit die personen hun werkzaamheden verrichten, de inrichting van de bedrijfsvoering, het minimum eigen vermogen, de solvabiliteit en het boekjaar. Het betreft zogenaamde lichte ontheffingen: de vergunningplicht blijft in stand, maar ook indien aan bepaalde vergunningeisen niet is voldaan kan de vergunning toch worden verleend, indien voor deze eisen ontheffing is verleend. Voor de goede orde wordt erop gewezen dat de opsomming van voorwaarden waaraan moet worden voldaan om een vergunning te krijgen niet identiek is aan die in artikel 2:31, vijfde lid. De opsomming in artikel 2:26b, vijfde lid, is de correcte; aanpassing van artikel 2:31 zal te zijner tijd worden voorgesteld bij een reparatiewetsvoorstel.
Met betrekking tot artikel 2:26c wordt het volgende opgemerkt. De richtlijn bevat niet een regeling voor notificatie. Met andere woorden, in het geval waarin een herverzekeraar met zetel in een lidstaat het voornemen heeft in een andere lidstaat actief te zijn, behoeft de toezichthoudende instantie van die andere lidstaat niet van dat voornemen in kennis te worden gesteld, noch in het geval van een in de andere lidstaat te openen bijkantoor, noch in het geval van dienstverrichting naar die andere lidstaat. Voor zover hier van belang betekent dit dat een herverzekeraar met zetel in een andere lidstaat zijn bedrijf mag uitoefenen vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor of door middel van dienstverrichting naar Nederland zonder dat DNB daarvan in kennis behoeft te zijn gesteld, noch rechtstreeks door de desbetreffende herverzekeraar, noch door tussenkomst van de toezichthoudende instantie van de lidstaat van de zetel van de herverzekeraar.
Met het woord «daartoe» is mede tot uitdrukking gebracht dat de herverzekeraar in Nederland alleen die activiteiten mag uitoefenen waarvoor de vergunning is verleend. Is de vergunning bijvoorbeeld beperkt tot levensherverzekering, dan is het de herverzekeraar niet toegestaan in Nederland ook het bedrijf van schadeherverzekering uit te oefenen.
Door het achterwege laten van de eis dat een notificatieprocedure wordt gevolgd, wordt een stijging van administratieve lasten vermeden. Bovendien behoeft de herverzekeraar niet te wachten totdat bepaalde termijnen zijn verstreken.
In het tweede lid wordt bepaald dat artikel 1:107, tweede lid, niet van toepassing is. Op grond van artikel 1:107, tweede lid, onderdeel a, onder 3°, dient de registerhouder zorg te dragen voor inschrijving van financiële ondernemingen waaraan het «anderszins ingevolge deze wet is toegestaan (...) door middel van dienstverrichting naar Nederland hun bedrijf uit te oefenen». Zonder buitentoepassingverklaring van artikel 1:107, tweede lid, zou de herverzekeraar met zetel in een andere lidstaat die diensten verricht naar Nederland ingeschreven dienen te worden in het register. Dit is alleen dan mogelijk wanneer de desbetreffende herverzekeraar DNB in kennis stelt van de dienstverrichting. Het opleggen van een dergelijke verplichting zou in strijd met de richtlijn zijn.
Artikel 2:26d is van toepassing op herverzekeraars met zetel in een staat die geen lidstaat is die hun bedrijf willen uitoefenen vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor. De materie betreffende herverzekeraars met zetel in staat die geen lidstaat is die hun bedrijf willen uitoefenen vanuit een in de Europese Unie gelegen bijkantoor wordt niet inhoudelijk door de richtlijn bestreken. Het enige dat de richtlijn bepaalt is dat lidstaten op herverzekeraars die hun hoofdkantoor buiten de Gemeenschap hebben geen bepalingen toepassen die leiden tot een gunstiger behandeling dan die welke geldt voor herverzekeraars die hun hoofdkantoor in die lidstaat hebben: artikel 49. Derhalve is het aan het nationale recht van de lidstaten overgelaten om dit onderwerp te regelen.
Hoofdregel is dat een herverzekeraar met zetel in een staat die geen lidstaat is een vergunning moet hebben voor het uitoefenen van zijn bedrijf vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor. Deze hoofdregel is neergelegd in het eerste lid. Op deze regel wordt in het derde lid een belangrijke uitzondering gemaakt voor herverzekeraars met zetel in een staat die door de Minister van Financiën is aangewezen als een staat met adequaat toezicht. Met andere woorden: op herverzekeraars die hun zetel hebben in een staat die geen lidstaat is, welke staat is aangewezen door de Minister van Financiën, volgens bij algemene maatregel van bestuur te stellen regels, is het verbod om zonder vergunning vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor het bedrijf van herverzekeraar uit te oefenen, niet van toepassing. Alleen die staten waar een toezichtstelsel bestaat dat in voldoende mate waarborgen biedt ten aanzien van de belangen die deze wet beoogt te beschermen, komen voor aanwijzing in aanmerking. Hiermee wordt aangesloten bij de systematiek die wordt gevolgd ten aanzien van clearinginstellingen en natura-uitvaartverzekeraars met zetel buiten Nederland. Een verschil is dat clearinginstellingen en natura-uitvaartverzekeraars in het geheel geen onderwerp vormen van communautaire regelgeving, dus ook niet indien zij hun zetel in een andere lidstaat hebben. Ten aanzien van clearinginstellingen en natura-uitvaartverzekeraars kunnen dus ook andere lidstaten worden aangewezen, hetgeen ten aanzien van clearinginstellingen ook is gebeurd. Ten aanzien van herverzekeraars geldt dat het uitoefenen door een herverzekeraar met zetel in de ene lidstaat van zijn bedrijf vanuit een in een andere lidstaat gelegen bijkantoor wel wordt bestreken door de richtlijn. De systematiek van het aanwijzen van staten met adequaat toezicht betreft slechts de situaties waarin de desbetreffende herverzekeraar zijn zetel heeft in een staat die geen lidstaat is. De omstandigheid dat een staat die geen lidstaat is, is aangewezen als een staat met adequaat clearingtoezicht, betekent niet ipso facto dat die staat ook wordt aangewezen als een staat met adequaat toezicht op herverzekeraars. Het is immers voorstelbaar dat het toezicht in een bepaalde staat op het ene type financiële onderneming wel adequaat is, maar dat het toezicht in diezelfde staat op een ander type financiële onderneming niet adequaat is.
In het vierde lid wordt nog een uitzondering gemaakt. Het betreft directe verzekeraars die hun bedrijf uitoefenen vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor. Zij behoeven geen aparte herverzekeringsvergunning wanneer zij de herverzekeringsactiviteit uitoefenen die overeenkomt met het type directe verzekeringsbedrijf dat zij uitoefenen. Bijvoorbeeld: een directe schadeverzekeraar met een vergunning voor de uitoefening van zijn bedrijf vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor behoeft geen aparte herverzekeringsvergunning wanneer hij vanuit dat bijkantoor het bedrijf van herverzekeraar wil uitoefenen in de activiteit schadeherverzekering. Deze uitzondering is beperkt tot degene die een door DNB verleende vergunning heeft voor de uitoefening van het directe verzekeringsbedrijf door middel van een in Nederland gelegen bijkantoor. Dit heeft onder andere als gevolg dat het verbod om zonder een door DNB verleende vergunning het bedrijf van herverzekeraar vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor uit te oefenen ook geldt voor een directe verzekeraar met zetel in een staat die geen lidstaat is en zijn bedrijf van directe verzekeraar uitoefent door middel van dienstverrichting naar Nederland, ook wanneer hij in dat kader heeft voldaan aan de inkennisstellingverplichting in artikel 2:45, eerste lid.
In artikel 2:26e wordt bepaald aan welke vereisten een herverzekeraar met zetel in een staat die geen lidstaat is en die zijn bedrijf wil uitoefenen vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor, moet voldoen. De bepaling is de evenknie van artikel 2:26b: hetgeen artikel 2:26b regelt voor herverzekeraars met zetel in Nederland, regelt artikel 2:26e met betrekking tot herverzekeraars met zetel in een staat die geen lidstaat is. De meeste onderdelen behoeven geen toelichting. Met betrekking tot onderdeel d, dat ziet op het minimum aantal dagelijksbeleidsbepalers en de plaats van waaruit zij hun werkzaamheden verrichten, zij het volgende opgemerkt. Ten aanzien van directe verzekeraars met zetel in een staat die geen lidstaat is die in Nederland een bijkantoor willen openen is eveneens bepaald dat zij bij de vergunningaanvraag moeten voldoen aan de vereisten van artikel 3:15. Ten aanzien van directe verzekeraars is dat onterecht. Het desbetreffende vereiste geldt immers niet voor levensverzekeraars en schadeverzekeraars tijdens het lopend toezicht, hetgeen verband houdt met de omstandigheid dat aan directe verzekeraars met zetel in een staat die geen lidstaat is wordt voorgeschreven dat zij een vertegenwoordiger hebben. Ten aanzien van herverzekeraars is dat anders: daar wordt niet voorgeschreven dat zij een vertegenwoordiger hebben. Met betrekking tot directe verzekeraars zal bij gelegenheid worden voorgesteld dit vereiste te laten vervallen.
Zie voor een toelichting op het tweede en derde lid de toelichting op artikel 2:26b, vierde en vijfde lid.
Artikel 2:26f regelt de dienstverrichting naar Nederland door een herverzekeraar met zetel in een niet-aangewezen staat. Artikel 49 van de richtlijn schrijft voor dat minimaal vergelijkbare voorwaarden worden gesteld aan ondernemingen met zetel buiten de Gemeenschap. Bij de implementatie van die bepaling is aangesloten bij artikel 2:45 voor directe verzekeraars.
De wijziging van artikel van artikel 2:47 houdt verband met de opneming van de artikelen 2:26f en 2:54f. Zie voor de toelichting de toelichting op die artikelen.
Artikel 46 van de richtlijn komt erop neer dat het de lidstaten vrijstaat entiteiten voor risico-acceptatie toe te laten, maar indien een lidstaat dat doet, zij de uitoefening van het bedrijf aan voorafgaande toestemming moet onderwerpen en voorwaarden vaststelt krachtens welke de activiteiten van een dergelijke onderneming worden uitgeoefend . De richtlijn noemt zeven voorschriften die in het bijzonder aan de uitoefening van het bedrijf moeten worden gesteld. Eén voorschrift wordt niet expliciet in de richtlijn genoemd, maar wel in artikel 2:54b: de regel met betrekking tot de zeggenschapsstructuur. Wel is deze regel af te leiden uit de bepaling dat betrouwbaarheids- en deskundigheidseisen moeten worden gesteld aan de aandeelhouders of leden met een gekwalificeerde deelneming. Juist bij een entiteit voor risico-acceptatie zal een andere onderneming dan de entiteit voor risico-acceptatie zeggenschap hebben. Met betrekking tot de regeling inzake gekwalificeerde deelnemingen in entiteiten voor risico-acceptatie wordt het volgende opgemerkt. Artikel 46, tweede lid, aanhef en vierde gedachtestreepje, schrijft voor dat voorschriften worden vastgesteld inzake betrouwbaarheids- en deskundigheidseisen voor aandeelhouders of leden met een gekwalificeerde deelneming in de entiteit voor risico-acceptatie. Die bepaling verplicht, strikt genomen, niet tot de invoering van een stelsel van verklaringen van geen bezwaar voor herverzekeraars. Er is evenwel voor gekozen ook ten aanzien van entiteiten voor risico-acceptatie een stelsel van verklaringen van geen bezwaar in te voeren. Ten eerste is de procedure die moet worden gevolgd om aan te tonen dat de houder van een gekwalificeerde deelneming geschikt is, duidelijker geregeld dan in een oplossing zonder stelsel van verklaringen van geen bezwaar. Ten tweede worden de gevolgen van het verwerven van een gekwalificeerde deelneming tijdens lopend toezicht duidelijker geregeld. Als nadeel zou kunnen gelden dat de administratieve lasten voor de houder van een gekwalificeerde deelneming mogelijk iets groter zijn wanneer van hem een verklaring van geen bezwaar wordt verlangd dan wanneer dat niet het geval is. Dit nadeel moet in de juiste proporties worden gezien. Ook bij de voorschriften van de richtlijn kan de geschiktheid van de houder van de gekwalificeerde deelneming alleen worden beoordeeld wanneer hij daaraan medewerking verleent, hetgeen ook kosten met zich brengt. Zoals reeds opgemerkt, wordt het stelsel van verklaringen van geen bezwaar slechts in beperkte mate ingevoerd. Wat niet wordt ingevoerd, zijn de voorschriften met betrekking tot wijzigingen in de omvang van de deelneming tijdens lopend toezicht: de verplichtingen om deze te melden en om voor bepaalde vergrotingen toestemming te hebben van DNB, gelden niet. Zie daarvoor de toelichting op de artikelen 3:102 en volgende.
In vergelijking met bijvoorbeeld de regels waaraan een herverzekeraar moet voldoen, zijn er drie vereisten die niet voor een entiteit voor risico-acceptatie gelden en wel voor een herverzekeraar. Er gelden geen vereisten met betrekking tot het minimum aantal personen dat het dagelijks beleid bepaalt en de plaats van waaruit zij hun werkzaamheden verrichten en de rechtsvorm.
Met betrekking tot artikel 2:54c wordt het volgende opgemerkt. Uit de richtlijn vloeit niet voort dat het «single-license-beginsel» en het «home-country-control-beginsel» ook voor entiteiten voor risico-acceptatie met zetel in een lidstaat gelden. Wel wordt in punt 32 van de considerans bij de richtlijn opgemerkt dat «het land van oorsprong» gedetailleerde voorschriften moet vastleggen. Dat lijkt te gaan in de richting van het «home-country-control-beginsel».
De richtlijn spreekt zich niet duidelijk uit over grensoverschrijdende activiteiten van entiteiten voor risico-acceptatie met zetel in een lidstaat. In de richtlijn zelf worden lidstaten er niet zonder meer toe verplicht entiteiten voor risico-acceptatie met zetel in een andere lidstaat op hun grondgebied toe te laten, maar het wordt hun ook niet verboden een vergunning te eisen of nadere voorschriften te stellen voor het geval een entiteit voor risico-acceptatie toegang wenst te hebben tot hun grondgebied. In dit verband kan erop worden gewezen dat in artikel 46 niet wordt bepaald dat de «toestemming» (Engelse versie: «authorisation») voor de gehele Gemeenschap geldt, hetgeen wel in artikel 4 is bepaald met betrekking tot de «vergunning» (Engelse versie eveneens «authorisation») van een «gewone» herverzekeraar.
Er is voor gekozen te bepalen dat een entiteit voor risico-acceptatie met zetel in een andere lidstaat kan overgaan tot het verrichten van haar werkzaamheden vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor of door middel van het verrichten van diensten naar Nederland indien hij een door de toezichthoudende instantie van die lidstaat een daartoe verleende vergunning heeft. In dit verband is van belang dat artikel 46 van de richtlijn hierop neerkomt dat dit artikel lidstaten er niet toe verplicht entiteiten voor risico-acceptatie niet op hun grondgebied toe te staan, maar wanneer een lidstaat dat wel doet, zij bepaalde voorschriften vaststelt. Dit betekent dat indien een entiteit voor risico-acceptatie met zetel in een andere lidstaat onder toezicht moet staan in de lidstaat van de zetel. Wanneer een dergelijke entiteit voor risico-acceptatie toegang wil hebben tot Nederland, mag de Nederlandse toezichthouder er dus vanuit gaan dat zij in de lidstaat van de zetel onder toezicht staat. Daarom wordt voorgesteld om entiteiten met zetel in een andere lidstaat in Nederland toe te laten zonder dat zij ook nog eens aan voorschriften, gesteld bij Nederlandse wet, dienen te voldoen, ofschoon de richtlijn, strikt genomen, daartoe niet verplicht. Afgezien daarvan is het de vraag welke voorschriften Nederland aan de buitenlandse voorschriften zou moeten toevoegen.
Met het voorgaande hangt samen dat de richtlijn niet een regeling voor notificatie bevat. Met andere woorden, in het geval waarin een entiteit voor risico-acceptatie met zetel in een andere lidstaat het voornemen heeft in een andere lidstaat actief te zijn, schrijft de richtlijn niet voor dat de toezichthoudende instantie van die andere lidstaat van dat voornemen in kennis te worden gesteld, noch in het geval van een in de andere lidstaat te openen bijkantoor, noch in het geval van dienstverrichting naar die andere lidstaat. Voor zover hier van belang betekent dat dat een entiteit voor risico-acceptatie met zetel in een andere lidstaat zijn bedrijf mag uitoefenen vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor of door middel van dienstverrichting naar Nederland zonder dat DNB daarvan in kennis behoeft te zijn gesteld, noch rechtstreeks door de desbetreffende entiteit voor risico-acceptatie, noch door tussenkomst van de toezichthoudende instantie van de lidstaat van de zetel van de entiteit voor risico-acceptatie.
Met het woord «daartoe» is mede tot uitdrukking gebracht dat de entiteit voor risico-acceptatie in Nederland alleen die activiteiten mag uitoefenen waarvoor de vergunning is verleend. Is – in het theoretische geval – de vergunning bijvoorbeeld beperkt tot levensherverzekering, dan is het de entiteit voor risico-acceptatie niet toegestaan in Nederland ook het bedrijf van schadeherverzekering uit te oefenen.
Door het achterwege laten van de eis dat een notificatieprocedure wordt gevolgd, wordt een stijging van administratieve lasten vermeden. Bovendien behoeft de entiteit voor risico-acceptatie niet te wachten totdat bepaalde termijnen zijn verstreken.
Zie voor de toelichting op het tweede lid de toelichting op artikel 2:26c, tweede lid.
Artikel 2:54d is van toepassing op entiteiten voor risico-acceptatie met zetel in een staat die geen lidstaat is die hun werkzaamheden willen verrichten vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor. De materie betreffende entiteiten voor risico-acceptatie met zetel in staat die geen lidstaat is die hun werkzaamheden willen verrichten vanuit een in de Gemeenschap gelegen bijkantoor wordt niet inhoudelijk door de richtlijn bestreken. Het enige dat de richtlijn bepaalt is dat lidstaten op ondernemingen die hun hoofdkantoor buiten de Gemeenschap hebben en die herverzekeringsactiviteiten op hun grondgebied aanvangen of verrichten, geen bepalingen toepassen die leiden tot een gunstiger behandeling dan die welke geldt voor ondernemingen die hun hoofdkantoor in die lidstaat hebben: artikel 49. Het ligt in de lijn der rede dat deze bepaling ook op entiteiten voor risico-acceptatie betrekking heeft. Derhalve is het aan het nationale recht van de lidstaten overgelaten om dit onderwerp te regelen.
Hoofdregel is dat een entiteit voor risico-acceptatie met zetel in een staat die geen lidstaat is een vergunning moet hebben voor het verrichten van haar werkzaamheden vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor. Deze hoofdregel is neergelegd in het eerste lid. Op deze regel wordt in het tweede lid een belangrijke uitzondering gemaakt voor entiteiten voor risico-acceptatie met zetel in een staat die door de Minister van Financiën is aangewezen als een staat met adequaat toezicht. Met andere woorden: op entiteiten voor risico-acceptatie die hun zetel hebben in een staat die geen lidstaat is, welke staat is aangewezen bij algemene maatregel van bestuur, is het verbod om zonder vergunning vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor werkzaamheden van een entiteit voor risico-acceptatie te verrichten niet van toepassing. Alleen die staten waar een toezichtstelsel bestaat dat in voldoende mate waarborgen biedt ten aanzien van de belangen die deze wet beoogt te beschermen, komen voor aanwijzing in aanmerking. Hiermee wordt aangesloten bij de systematiek die wordt gevolgd ten aanzien van clearinginstellingen en natura-uitvaartverzekeraars met zetel buiten Nederland en herverzekeraars met zetel in een niet-aangewezen staat.
Tot slot verdient de zinsnede «vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor de werkzaamheden van een entiteit voor risico-acceptatie (...) verrichten aandacht. Op grond van de richtlijndefinitie is een entiteit voor risico-acceptatie – kort gezegd – een onderneming die (a) risico»s overneemt en (b) deze op een bepaalde wijze financiert. Het ligt in de rede aan te nemen dat, in het geval dat wordt bestreken door afdeling 2.2.2A.3, het begrip «uitoefenen vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor» slechts ziet op het overnemen van risico’s, en niet op het aantrekken van gelden. Met andere woorden: indien een entiteit voor risico-acceptatie met zetel in een staat die geen lidstaat is vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor risico’s overneemt, en deze financiert door obligaties uit te geven in een andere staat, oefent deze entiteit voor risico-acceptatie haar bedrijf uit vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor. De omstandigheid dat de obligaties in een andere staat worden uitgegeven, staat er niet aan in de weg om te besluiten dat het bedrijf van entiteit voor risico-acceptatie vanuit het in Nederland gelegen bijkantoor wordt uitgeoefend.
In artikel 2:54e wordt bepaald aan welke vereisten een entiteit voor risico-acceptatie met zetel in een staat die geen lidstaat is en die zijn bedrijf wil uitoefenen vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor, moet voldoen. De bepaling is de evenknie van artikel 2:26b: hetgeen artikel 2:26b regelt voor entiteiten voor risico-acceptatie met zetel in Nederland, regelt 2:54e met betrekking tot entiteiten voor risico-acceptatie met zetel in een staat die geen lidstaat is. De meeste onderdelen behoeven geen toelichting. Met betrekking tot onderdeel d, dat ziet op het minimum aantal dagelijksbeleidsbepalers en de plaats van waaruit zij hun werkzaamheden verrichten, zij het volgende opgemerkt. Ten aanzien van directe verzekeraars met zetel in een staat die geen lidstaat is die in Nederland een bijkantoor willen openen is eveneens bepaald dat zij bij de vergunningaanvraag moeten voldoen aan artikel 3:15. Ten aanzien van directe verzekeraars is dat onterecht. Het desbetreffende voorschrift geldt immers niet voor levensverzekeraars en schadeverzekeraars tijdens het lopend toezicht, hetgeen verband houdt met de omstandigheid dat aan verzekeraars met zetel in een staat die geen lidstaat is wordt voorgeschreven dat zij een vertegenwoordiger hebben. Ten aanzien van entiteiten voor risico-acceptatie is dat anders: daar wordt niet voorgeschreven dat zij een vertegenwoordiger hebben. Met betrekking tot directe verzekeraars zal bij gelegenheid worden voorgesteld deze eis te laten vervallen.
Artikel 2:54f regelt de dienstverrichting naar Nederland door een entiteit voor risico-acceptatie met zetel in een niet-aangewezen staat.
Artikel 3:5 bevat het verbod op het aantrekken van opvorderbare gelden. Blijkens de toelichting op het oorspronkelijke artikel 3:5 wordt onder «opvorderbare gelden» verstaan «alle gelden die op enig moment moeten worden terugbetaald, uit welken hoofde dan ook, en waarvan op voorhand duidelijk is welk nominaal bedrag moet worden terugbetaald en op welke wijze dan ook de eventuele vergoeding moet worden betaald». Voor zover onduidelijkheid zou kunnen ontstaan over de vraag of entiteiten voor risico-acceptatie opvorderbare gelden aantrekken, wordt uitdrukkelijk bepaald dat het verbod op het aantrekken van opvorderbare gelden niet van toepassing is op die entiteiten. Een entiteit voor risico-acceptatie is in artikel 1:1 gedefinieerd als een entiteit die risico’s accepteert «en dit uitsluitend financiert door gelden van derden aan te trekken terzake waarvan de terugbetalingsverplichtingen zijn achtergesteld bij de betalingsverplichtingen die ontstaan uit het accepteren van de overgedragen risico’s». Dit aantrekken kan gebeuren – in de woorden van artikel 2, eerste lid, onderdeel p, van de richtlijn – zowel door «emissieprocedures» als door «andere financieringsmechanismen». Voor zover emissieprocedures kunnen worden opgevat als «het aantrekken, ter beschikking verkrijgen of ter beschikking hebben als gevolg van het aanbieden van effecten», vallen zij ook zonder nadere bepaling buiten het verbod op het aantrekken van opvorderbare gelden, mits dat aanbieden gebeurt in overeenstemming met hoofdstuk 5.1 van de wet: zie artikel 5:3, tweede lid, onderdeel d. De «andere financieringsmechanismen» zouden zonder nadere bepaling wel strijdigheid kunnen opleveren met het verbod op het aantrekken van opvorderbare gelden. Om, voor zover nodig, die strijdigheid te vermijden wordt onderdeel e toegevoegd.
Met de wijziging van de artikelen 3:8 tot en met 3:10 wordt artikel 46, tweede lid, derde en vijfde gedachtestreepje, van de richtlijn geïmplementeerd. Op grond van deze bepaling moeten voorschriften worden gesteld ten aanzien de betrouwbaarheid en adequate beroepskwalificaties van personen die de entiteit voor risico-acceptatie leiden, ten aanzien van deugdelijke administratieve en boekhoudprocedures, adequate internecontrontrolemechanismen en vereisten op het gebied van risicobeheer, en ten aanzien van boekhoudeisen, prudentiële en statistische informatievereisten.
Met artikel 3:13a worden de artikelen betreffende de deskundigheid, betrouwbaarheid en integere bedrijfsvoering van toepassing op de in Nederland gelegen bijkantoren van herverzekeraars met zetel in een niet-aangewezen staat. Anders dan bij directe verzekeraars worden naast artikel 3:10 ook de artikelen 3:8 en 3:9 van overeenkomstige toepassing verklaard. Het verschil kan worden verklaard uit de omstandigheid dat bij directe verzekeraars de betrouwbaarheids- en deskundigheidsvereisten gelden voor de vertegenwoordiger; een herverzekeraar behoeft geen vertegenwoordiger te hebben, zodat in dat geval de deskundigheids- en betrouwbaarheidseisen aan het bijkantoor van de desbetreffende herverzekeraar zelf worden gesteld.
Artikel 7, tweede lid, van de richtlijn bepaalt dat een vergunning dient te worden geweigerd indien het recht van een derde land dat van toepassing is op personen met wie de herverzekeraar nauwe banden heeft, een belemmering vormt voor de juiste uitoefening van de toezichthoudende taken door de toezichthoudende autoriteiten. Deze bepaling wordt in de eerste plaats geïmplementeerd in artikel 2:26b, eerste lid, onderdeel e. Die bepaling regelt aan welke criteria preventief, dus in het kader van de vergunningverlening, wordt getoetst. In die bepaling wordt verwezen naar de 3:16, inzake nauwe banden. In het tweede lid van dat artikel wordt een norm gesteld met betrekking tot levensverzekeraars en schadeverzekeraars. Doordat dit lid wordt uitgebreid met herverzekeraars, wordt artikel 7, tweede lid, van de richtlijn geïmplementeerd.
Artikel 7, eerste lid, van de richtlijn bepaalt, kort gezegd, dat de zeggenschapsstructuur het toezicht niet in de weg mag staan. Die materie wordt geregeld in artikel 3:16, eerste lid. In dat lid wordt niet verwezen naar «levensverzekeraar of schadeverzekeraar», maar naar het generieke begrip «verzekeraar», zodat door de uitbreiding van de definitie van «verzekeraar» artikel 7, eerste lid, van de richtlijn wordt geïmplementeerd in artikel 3:16, eerste lid.
Voorts wordt dit artikel ook van toepassing op entiteiten voor risico-acceptatie. De zeggenschapsstructuur is niet een onderwerp dat in artikel 46 van de richtlijn wordt genoemd als een onderwerp dat in het bijzonder moet worden geregeld met betrekking tot entiteiten voor risico-acceptatie. Er is voor gekozen artikel 3:16 ook op entiteiten voor risico-acceptatie van toepassing te doen zijn omdat juist bij deze categorie ondernemingen de zeggenschapsstructuur aandacht vereist, en voorts om de regeling op dit punt niet te laten afwijken van die met betrekking tot verzekeraars.
Door artikel 3:24a worden de artikelen betreffende de zeggenschapsstructuur en de inrichting van de bedrijfsvoering van toepassing op de in Nederland gelegen bijkantoren van entiteiten voor risico-acceptatie met zetel in een niet-aangewezen staat.
Door artikel 3:24b worden de artikelen betreffende het minimum aantal personen dat het dagelijks beleid bepaalt en de plaats van waaruit zij hun werkzaamheden verrichten, de zeggenschapsstructuur, en de inrichting van de bedrijfsvoering van toepassing op de in Nederland gelegen bijkantoren van herverzekeraars met zetel in een niet-aangewezen staat.
De volgorde van de artikelen in § 3.3.3.3 is gebaseerd op de nummers van de artikelen die van overeenkomstige toepassing worden verklaard en niet op de alfabetische volgorde van de financiële instellingen. Daarom is dit artikel voor artikel 3:25 geplaatst.
Door deze wijziging van artikel 3:28 wordt aan entiteiten voor risico-acceptatie en herverzekeraars met zetel in een niet-aangewezen staat voorgeschreven dat zij naar het recht van de staat van hun zetel rechtspersoon zijn, in die staat bevoegd zijn tot de uitoefening van het bedrijf van entiteit voor risico-acceptatie onderscheidenlijk herverzekeraar en dit bedrijf ook daadwerkelijk uitoefenen in die staat wanneer zij hun bedrijf uitoefenen door middel van dienstverrichting naar Nederland of vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor.
Door de wijziging van artikel 3:29 dient ook een herverzekeraar DNB in kennis te stellen van wijziging van gegevens die ten behoeve van de vergunningverlening zijn verstrekt.
Artikel 6 van de richtlijn bepaalt dat wordt geëist dat degene die een vergunning voor de uitoefening van het bedrijf van herverzekeraar aanvraagt, zijn doel beperkt tot «herverzekeringswerkzaamheden en daarmee samenhangende verrichtingen», en dat onder dit vereiste ook valt de functie van holding en werkzaamheden op het gebied van de financiële sector. Op het eerste gezicht lijken dat artikel en artikel 6, eerste lid, onderdeel b, van de richtlijn levensverzekering niet op exact dezelfde leest te zijn geschoeid, door te bepalen dat de verzekeraar zijn doel dient te beperken tot «herverzekeringswerkzaamheden» onderscheidenlijk «in de richtlijn [levensverzekering] bedoelde werkzaamheden». In beide richtlijnen worden die werkzaamheden uitgebreid tot «daarmee samenhangende verrichtingen» onderscheidenlijk «verrichtingen die daaruit rechtstreeks voortvloeien». Vervolgens lopen de teksten van bedoelde richtlijnen uit elkaar. In de richtlijn wordt bepaald dat dit vereiste «tevens de functie van holding [kan] omvatten evenals werkzaamheden op het gebied van de financiële sector». De richtlijn lijkt de holdingfunctie en de werkzaamheden op het gebied van de financiële sector te formuleren als een uitbreiding van de categorie «herverzekeringswerkzaamheden en daarmee samenhangende verrichtingen». Toch is er materieel geen verschil met artikel 6, onderdeel a, van de richtlijn: de herverzekeraar mag slechts die werkzaamheden verrichten waarvoor de vergunning is verleend, alsmede de activiteiten die daar rechtstreeks uit voortvloeien c.q. daarmee samenhangen dan wel daarmee verwant zijn. In dit opzicht moet worden aangenomen dat de zinsneden «daarmee samenhangend» (artikel 6 van de richtlijn), [niet-]«verwant» (punt 14 van de considerans), en «die daar rechtstreeks uit voortvloeien» (artikel 6 van de richtlijn levensverzekering) hetzelfde beogen uit te drukken. De opmerking in overweging 14 van de considerans bij de richtlijn dat het in «elk geval niet is toegestaan om niet-verwante bank- en financiële activiteiten uit te voeren» moet dan ook zo worden opgevat dat de in artikel 6, onderdeel a, van de richtlijn genoemde holdingfunctie en werkzaamheden op het gebied van de financiële sector slechts dan mogen worden uitgeoefend voor zover deze verwant zijn met het bedrijf van herverzekeraar.
Bij de implementatie van de richtlijn is ervoor is gekozen de holdingfunctie en de werkzaamheden op het gebied van de financiële sector niet apart te formuleren als een uitbreiding van «herverzekeringswerkzaamheden en daarmee samenhangende verrichtingen». Deze twee categorieën activiteiten kunnen immers worden gezien als voorbeelden van de categorie «daarmee samenhangende verrichtingen».
Met betrekking tot het combineren van verschillende verzekeringsactiviteiten merk ik het volgende op. Men kan hierbij denken aan het combineren van het directe verzekeringsbedrijf met herverzekeringsactiviteiten, het combineren binnen het herverzekeringsbedrijf van verschillende herverzekeringsactiviteiten zoals levensherverzekering met schadeherverzekering, en het combineren binnen het directe verzekeringsbedrijf van levensverzekering, schadeverzekering en natura-uitvaartverzekering.
Een directe verzekeraar mag herverzekeringsactiviteiten verrichten. Dit is bepaald in artikel 3:36, tweede lid, onderdeel b. Op grond van onderdeel b mag een levensverzekeraar het bedrijf van levensherverzekeraar uitoefenen, en hetzelfde geldt mutatis mutandis voor natura-uitvaartverzekeraars en schadeverzekeraars. Bovendien is in die situaties op grond van dit onderdeel geen aparte vergunning nodig.
Voor de voorschriften tijdens lopend toezicht is een nieuw vijfde lid opgenomen. Dit lid bepaalt dat op een levensverzekeraar die tevens het bedrijf van herverzekeraar in de activiteit levensherverzekering uitoefent, de bepalingen inzake het directe levensverzekeringsbedrijf van toepassing, tenzij anders is bepaald, en hetzelfde geldt voor een natura-uitvaartverzekeraar die het bedrijf van herverzekeraar in de activiteit natura-uitvaartherverzekering uitoefent en voor een schadeverzekeraar die het bedrijf van levensherverzekeraar uitoefent.
Verwezen wordt ook naar de toelichting op artikel 3:36, zoals gegeven in de nota van toelichting bij de zesde nota van wijziging bij het voorstel tot Wet op het financieel toezicht (Kamerstukken II 2005/06, 29 708, nr. 41, blz. 74), waarin wordt opgemerkt dat het aanbieden van hypotheken tot het uitoefenen van verzekeringsactiviteiten behoort, omdat de verkregen gelden moeten kunnen worden uitgezet, en dat de verzekeraar handelsactiviteiten moet kunnen verrichten die de belangen van de verzekerden niet schaden. Datzelfde geldt evenzeer voor herverzekeraars.
In artikel 3:37 wordt een regeling gegeven met betrekking tot de vertegenwoordiger van een verzekeraar met zetel in Nederland. Als gevolg van de uitbreiding van de definitie van het begrip «verzekeraar» met «hervezekeraar» zou zonder wijziging van artikel 3:37 ook de herverzekeraar onder dat artikel vallen. Dat is niet de bedoeling; een herverzekeraar behoeft geen vertegenwoordiger te hebben. Om die reden wordt artikel 3:37, eerste lid, aangepast.
In het tweede lid wordt nu nog verwezen naar «de verzekeraar, bedoeld in het eerste lid». Aangezien echter in het eerste lid een regel wordt gegeven voor verschillende typen verzekeraars, is het bij nader inzien juister te spreken van «een verzekeraar». Er is geen materiële wijziging beoogd.
Artikel 3:38a: Op grond van artikel 46, tweede lid, eerste volzin, moet de nationale wetgever de voorwaarden vaststellen krachtens welke de entiteit voor risico-acceptatie haar activiteiten uitoefent. Vervolgens worden zeven onderwerpen genoemd met betrekking waartoe in ieder geval voorschriften moeten worden gesteld. In het wetsvoorstel is ervoor gekozen slechts één onderwerp te regelen dat niet in artikel 46, tweede lid, wordt genoemd. Het betreft het verbod op nevenactiviteiten. Dit verbod geldt ook voor andere directe verzekeraars en komt erop neer dat de vergunninghouder geen andere activiteiten mag ondernemen dan die welke in de vergunning worden genoemd. De activiteiten die niet mogen worden verricht omvatten activiteiten die niet vergunningplichtig zijn, zoals het exploiteren van een onderneming die zich niet op het financiële terrein begeeft. Voor de goede orde merk ik op dat het verbod op het nevenbedrijf niet voortvloeit uit het eerste onderwerp dat in artikel 46, tweede lid, wordt genoemd: de reikwijdte van de vergunning. De reikwijdte van de vergunning bepaalt welke herverzekeringsactiviteiten de vergunninghouder mag verrichten, maar daarmee is nog niet gezegd dat niet-vergunningplichtige activiteiten evenmin mogen worden verricht.
Het verbod op het nevenbedrijf zou kunnen worden afgeleid uit de term «special purpose vehicle», welke term ook in de Nederlandstalige versie van de richtlijn voorkomt. Uit de term «entiteit voor risico-acceptatie» vloeit het verbod op het nevenbedrijf minder evident voort, reden waarom ervoor is gekozen het uitdrukkelijk in de wet op te nemen.
Artikel 3:38b: Artikel 46, tweede alinea, tweede gedachtestreepje, schrijft voor dat regels worden gesteld inzake «verplichte voorwaarden die in alle afgesloten contracten moeten voorkomen». In artikel 3:38b wordt de grondslag gegeven om dit bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te regelen. De richtlijn schrijft niet voor wat de inhoud van de vast te stellen voorschriften moet zijn. In het bijzonder geeft de tekst van de richtlijn geen volkomen helder antwoord op de vraag of kan worden volstaan met te bepalen welke onderwerpen in de door de entiteiten voor risico-acceptatie te sluiten overeenkomsten moeten worden geregeld, dan wel of tevens moet worden bepaald hoe die onderwerpen materieel in de overeenkomsten moeten worden geregeld. Artikel 3:38b zal nader worden uitgewerkt door het Besluit prudentiële regels Wft aan te passen. Daarbij zal ook worden gekeken hoe deze kwestie in andere lidstaten is geregeld. Overwogen wordt in het Besluit prudentiële regels Wft aan te vullen met een voorschrift dat in de door de entiteiten voor risico-acceptatie in ieder geval moet zijn geregeld onder welke voorwaarden tot uitkering wordt overgegaan, en tot welk bedrag er wordt uitgekeerd. Overwogen wordt tevens te bepalen dat moet zijn bepaald dat de terugbetalingsverplichtingen zijn achtergesteld bij de betalingsverplichtingen die ontstaan uit het accepteren van de overgedragen risico’s.
Door de wijziging van artikel 3:49 dient ook een herverzekeraar met zetel in een niet-aangewezen staat die zijn bedrijf vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor uitoefent DNB van wijziging van gegevens in kennis te stellen.
Door de wijziging van artikel 3:50, eerste lid dient een herverzekeraar met zetel in een niet-aangewezen staat met bijkantoor in Nederland die tot ontbinding dan wel algehele of gedeeltelijke liquidatie van zijn in Nederland gelegen bijkantoor heeft besloten, DNB te raadplegen over de wijze waarop de ontbinding onderscheidenlijk de liquidatie zal plaatsvinden ten minste dertien weken voordat aan de beslissing uitvoering wordt gegeven.
Door de wijziging van artikel 3:53, eerste lid, dient ook een entiteit voor risico-acceptatie te voldoen aan voorschriften betreffende eigen vermogen.
Door artikel 3:55a wordt het artikel met betrekking tot het minimum eigen vermogen van toepassing op herverzekeraars met zetel in een niet-aangewezen staat. Aansluiting is gezocht bij artikel 3:55 met betrekking tot natura-uitvaartverzekeraars. In vergelijking met dat artikel is niet overgenomen dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld met betrekking tot de lokalisatie van de waarden die de solvabiliteitsmarge van het bijkantoor van de herverzekeraar vertegenwoordigen, nu voor herverzekeraars geen lokalisatie-eisen gelden.
Door de wijziging van artikel 3:57 worden ook entiteiten voor risico-acceptatie onderworpen aan solvabiliteitsvoorschriften.
Door de wijziging van artikel 3:61 wordt het artikel betreffende solvabiliteit van toepassing op entiteiten voor risico-acceptatie en herverzekeraars met zetel in een niet-aangewezen staat, zowel in geval van een bijkantoor in Nederland als in geval van dienstverrichting naar Nederland.
Door de wijziging van artikel 3:62 wordt het artikel betreffende solvabiliteit ook op bijkantoren van herverzekeraars met zetel in een niet-aangewezen staat van toepassing. Het tweede lid heeft betrekking op de lokalisatie van waarden die de solvabiliteitsmarge van het bijkantoor vertegenwoordigen. Aangezien geen lokalisatie-eisen aan herverzekeraars worden gesteld, blijft dit lid beperkt tot natura-uitvaartverzekeraars.
Artikel 3:67, eerste lid, wordt uitgebreid met entiteiten voor risico-acceptatie. Het derde lid verwijst naar artikel 3:198, tweede, derde en vierde lid. In genoemde leden wordt een rangregeling van vorderingen gegeven in geval van een noodregeling betreffende levensverzekeraars, schadeverzekeraars onderscheidenlijk natura-uitvaartverzekeraars. Als gevolg van de uitbreiding van het begrip «verzekeraar» met herverzekeraars, zou artikel 3:67, derde lid, zonder wijziging ook herverzekeraars omvatten, terwijl verwezen wordt naar een bepaling die geen betrekking heeft op herverzekeraars. Voor de zuiverheid wordt daarom nu uitdrukkelijk uitsluitend naar de levensverzekeraar, schadeverzekeraar onderscheidenlijk natura-uitvaartverzekeraar verwezen.
Deze wijziging is nodig nu artikel 3:68a, en daardoor ook paragraaf 3.3.8.3., niet alleen betrekking heeft op natura-uitvaartverzekeraars, maar ook op herverzekeraars.
Dit artikel bepaalt dat een herverzekeraar met zetel in een niet-aangewezen staat technische voorzieningen moet aanhouden voor de vanuit Nederland aangegane verplichtingen. Het artikel is geënt op artikel 3:69 met betrekking tot natura-uitvaartverzekeraars, maar verschilt daarvan op enkele punten. In tegenstelling tot de regeling betreffende natura-uitvaartverzekeraars bevat de regeling betreffende herverzekeraars geen rangorde van de vorderingen, zodat een bepaling als artikel 3:69, tweede lid, niet behoeft te worden opgenomen. Evenmin behoeft te worden geregeld dat bij algemene maatregel van bestuur nadere regels worden gesteld betreffende de lokalisatie. Nadere regels betreffende muntsoort waarin de waarden luiden zijn evenmin geïndiceerd, gelet op het mondiale karakter van herverzekering.
Er is voor gekozen om in artikel 3:69a niet te verwijzen naar artikel 3:67 omdat het artikel, anders dan artikel 3:69, moeilijk leesbaar zou worden.
Als gevolg van de wijziging van artikel 3:70 dienen ook entiteiten voor risico-acceptatie het boekjaar gelijk te laten lopen met het kalenderjaar.
In het eerste lid van artikel 3:71 worden nu de verzekeraar en de herverzekeraar apart genoemd. Als gevolg van de uitbreiding van de definitie van «verzekeraar» met het begrip «hervezekeraar» is dat niet langer nodig.
Als gevolg van de tweede wijziging moeten ook entiteiten voor risico-acceptatie voldoen aan de verplichting om de jaarrekening, het jaarverslag en andere gegevens aan DNB te verstrekken.
Als gevolg van de wijziging van artikel 3:72 hebben ook entiteiten voor risico-acceptatie de verplichting staten over te leggen. Hierboven, in het Algemene deel, is onder het kopje «5. Wijze van implementeren» reeds opgemerkt dat artikel 3:72 als gevolg van de uitbreiding van het begrip «verzekeraar» ook betrekking heeft op herverzekeraars.
Deze wijziging houdt verband met de wijziging van de artikelen 3:84 tot en met 3:86. Onder het begrip «financiële ondernemingen met zetel buiten Nederland» vallen ook herverzekeraars met zetel in een andere lidstaat, terwijl artikel 3:84 slechts ziet op herverzekeraars met zetel in een staat die geen lidstaat is, en die niet is aangewezen.
Door deze wijziging wordt het artikel betreffende het boekjaar van toepassing op herverzekeraars met zetel in een niet-aangewezen staat.
Artikel 3:85 is nu nog zodanig geformuleerd dat alleen artikel 3:81, met betrekking tot het verstrekken van de jaarrekening, de geconsolideerde jaarrekening en het jaarverslag van toepassing is op herverzekeraars met zetel buiten Nederland. Dit wordt bepaald in het tweede lid. Dit lid vervalt en in wat nu nog het eerste lid is worden herverzekeraars opgenomen. Het gevolg daarvan is dat de verplichting om bedoelde stukken te verstrekken alleen blijft gelden voor herverzekeraars met zetel in een niet-aangewezen staat. De verplichting geldt niet langer voor herverzekeraars met zetel in een andere lidstaat, noch voor die met zetel in een staat die wel is aangewezen.
Een ander gevolg van de wijziging is dat artikel 3:75, betreffende de afzonderlijke boekhouding, ook op herverzekeraars van toepassing wordt.
De wijziging komt erop neer dat in Nederland gelegen bijkantoren periodiek staten moeten inleveren.
Als gevolg van deze wijziging is artikel 3:88 van overeenkomstige toepassing met betrekking tot accountants en andere deskundigen die het onderzoek uitvoeren van het actuarieel verslag van een in Nederland gelegen bijkantoor van een herverzekeraar met zetel in een niet-aangewezen staat. Artikel 3:88 bepaalt dat die accountant DNB in kennis moet stellen van omstandigheden die in strijd zijn met de wet of het voortbestaan van de financiële onderneming bedreigen, of die leiden tot de weigering van het afgeven van een verklaring omtrent de getrouwheid of tot het maken van voorbehouden.
Als gevolg van deze wijziging is artikel 3:89 van overeenkomstige toepassing met betrekking tot actuarissen die het onderzoek uitvoert van het actuarieel verslag van een in Nederland gelegen bijkantoor van een herverzekeraar met zetel in een niet-aangewezen staat. Artikel 3:89 bepaalt dat de actuaris aan DNB inlichtingen verstrekt.
De artikelen 19 tot en met 23 van de richtlijn regelen de gekwalificeerde deelneming. Deze materie is in Afdeling 3.3.11 van de wet geregeld. De uitbreiding van de definitie van «verzekeraar» heeft tot gevolg dat de regeling ook van toepassing wordt op herverzekeraars, aangezien de in deze afdeling gebruikte term «verzekeraar» is. Met uitzondering van artikel 3:97 is dat ook de bedoeling. Artikel 3:97 regelt de gekwalificeerde deelneming in de grootste banken en verzekeraars. In dat geval beslist niet de Nederlandsche Bank op een aanvraag van een verklaring van geen bezwaar, maar de Minister van Financiën. De grootte van verzekeraars wordt gemeten naar bruto premie-inkomen. Op dit moment is geen herverzekeraar met zetel in Nederland zo groot dat hij aan de hand van dat criterium tot de vijf grootste verzekeraars met zetel in Nederland behoort. Niet kan worden uitgesloten dat dat in de toekomst anders wordt. Voor dat geval moet worden bedacht dat de grote herverzekeraars in Europa een bruto premie-inkomen hebben dat groter is dan dat van grote directe verzekeraars. Het zou ongewenst zijn dat artikel 3:97 niet van toepassing is op de vijf grootste directe verzekeraars doordat herverzekeraars een groter bruto premie-inkomen hebben. Om die reden worden herverzekeraars als een aparte categorie beschouwd, als gevolg waarvan de twee categorieën – directe verzekeraars enerzijds en herverzekeraars anderzijds – elke een eigen regeling kennen.
Het vierde lid bepaalt dat de regeling voor herverzekeraars slechts dan geldt indien de herverzekeraar een bepaalde grootte heeft. Op dit moment zijn er geen grote herverzekeraars in Nederland. Het is ongewenst dat de minister moet beslissen over een verklaring van geen bezwaar indien het een herverzekeraar betreft die op zich zelf weliswaar betrekkelijk klein is, maar toch behoort tot vijf grootste herverzekeraars met zetel in Nederland. Daarom zal bij algemene maatregel van bestuur een drempelbedrag worden vastgesteld.
De wijziging van artikel 3:100 houdt verband met de toevoeging van een nieuw onderdeel aan artikel 3:95.
Zoals reeds opgemerkt in de toelichting op artikel 2:54b, tweede en derde lid, schrijft de richtlijn niet voor dat ten aanzien van gekwalificeerde deelnemingen in entiteiten voor risico-acceptatie met zetel in Nederland een stelsel van verklaringen van geen bezwaar wordt ingevoerd. Het stelsel van verklaringen van geen bezwaar wordt slechts in beperkte omvang ingevoerd voor deelnemingen in entiteiten voor risico-acceptatie: zie ook daarvoor de toelichting op artikel 2:54b. De wijziging van artikel 3:102, eerste lid, komt erop neer dat geen toestemming wordt voorgeschreven voor de vergroting tijdens lopend toezicht van een gekwalificeerde deelneming in een entiteit voor risico-acceptatie waarvoor reeds een verklaring van geen bezwaar was verkregen. Aldus wordt de toename van de administratieve lasten die niet het gevolg zijn van de letter maar wel van de geest van de richtlijn, tot een minimum beperkt. Ten overvloede wordt opgemerkt dat artikel 3:102 wel van toepassing wordt op herverzekeraars. Zie daarover de toelichting op artikel 2:26b, tweede en derde lid.
De wijziging van artikel 3:103 houdt verband met het invoeren van een beperkt stelsel van verklaringen van geen bezwaar voor gekwalificeerde deelnemingen in entiteiten voor risico-acceptatie, zoals toegelicht bij de wijziging van artikel 3:102. Als gevolg van de wijziging van artikel 3:103 gaat de invoering van het stelsel van verklaringen van geen bezwaar niet zo ver dat de houder van een gekwalificeerde deelneming in een entiteit voor risico-acceptatie geen kennis aan DNB behoeft te geven van een wijziging van de omvang van zijn deelneming, met uitzondering van een afstoting of wijziging van de deelneming waardoor deze onder de 10 procent daalt. Bovendien behoeft de houder niet jaarlijks aan DNB kennis te geven van iedere persoon die een gekwalificeerde deelneming heeft.
De wijziging van artikel 3:105, vierde lid, houdt verband met de wijziging van artikel 3:95, eerste lid.
Artikel 3:114a heeft betrekking op de portefeuilleoverdracht. De artikelen 3:112 tot en met 3:114 hebben betrekking op levensverzekeraars, schadeverzekeraars onderscheidenlijk natura-uitvaartverzekeraars, zodat een separaat artikel met betrekking tot herverzekeraars nodig is. Artikel 18 van de richtlijn heeft betrekking op de situatie waarin – toegespitst op de Nederlandse situatie – een herverzekeraar met zetel in Nederland zijn portefeuille overdraagt aan een andere herverzekeraar met zetel in een lidstaat, inclusief Nederland. Dat artikel is identiek aan de artikelen 14, eerste lid, richtlijn levensverzekering en 12, tweede lid, derde richtlijn schadeverzekering. Laatstgenoemde richtlijnbepalingen zijn geïmplementeerd in de artikelen 3:112, eerste lid, en 3:114, eerste lid, van de wet. Deze artikelen regelen evenwel meer situaties dan de situaties waarop de richtlijnbepalingen betrekking hebben. De artikelen 3:112, eerste lid, en 3:114, eerste lid, regelen ook de overdracht door een verzekeraar met zetel in Nederland aan een andere verzekeraar met zetel in een derdeland, zowel vanuit Nederland (onderdeel b), als vanuit een in een andere lidstaat gelegen bijkantoor (onderdeel c). Voorgesteld wordt om ook ten aanzien van herverzekeraars tevens de overdracht aan een derde-land-herverzekeraar te regelen. In de artikelen 3:112 en 3:114 geldt met betrekking tot het in het eerste lid, onderdeel c, geregelde geval dat DNB slechts dan met de overdracht instemt indien de betrokken toezichthoudende instanties daarmee eveneens instemmen. Ook deze bepaling is overgenomen met betrekking tot herverzekeraars.
De zinsnede «zonder medewerking of instemming met degenen die aan herverzekeringen rechten kunnen ontlenen» is overgenomen uit de artikelen 3:114, eerste lid met betrekking tot de portefeuilleoverdracht door directe schadeverzekeraars. Herverzekering heeft in dit opzicht meer gemeen met schadeverzekering dan met levensverzekering: er is immers geen sprake van opgebouwde rechten. Daarom is de in artikel 3:119 geregelde procedure waarbij polishouders van levensverzekeraars en natura-uitvaartverzekeraars zich tegen een voorgenomen portefeuilleoverdracht kunnen verzetten, niet overgenomen met betrekking tot herverzekeraars.
De bepaling laat onverlet de – in de praktijk veelvuldig voorkomende – mogelijkheid dat in de herverzekeringsovereenkomst wordt bedongen dat de overeenkomst kan worden opgezegd in geval van portefeuilleoverdracht. Met andere woorden: de verzekeraar die herverzekerd is bij een herverzekeraar en die bedongen heeft dat een portefeuilleoverdracht een grond voor opzegging is, heeft bij een portefeuilleoverdracht wel de mogelijkheid om de overeenkomst op te zeggen, maar wanneer hij niet opzegt, heeft hij niet de mogelijkheid te voorkomen dat de portefeuilleoverdracht plaatsvindt; zijn medewerking of instemming is niet vereist.
Zie ook de tweede alinea van de toelichting op onderdeel MMM, met betrekking tot de bijlage bij artikel 1:80.
Voorts zij herhaald wat in de toelichting op artikel 3:114 is opgemerkt (Kamerstukken II 2005/06, 29 708, nr. 19, blz. 491). Met de woorden «kan die overdracht met instemming van DNB» is tot uitdrukking gebracht dat voor een portefeuilleoverdracht niet per se de instemming van DNB is vereist. Het staat de herverzekeraar vrij om de weg van het BW te volgen, dat wil zeggen met instemming van de wederpartij de polis aan een andere herverzekeraar over te dragen.
In artikel 3:116 wordt de grondslag gegeven om bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen welke gegevens moeten worden overgelegd bij de aanvraag van instemming met een voorgenomen portefeuilleoverdracht. De voorgestelde toevoeging betreft de gegevens die moeten worden overgelegd ingeval van een voorgenomen portefeuilleoverdracht door een herverzekeraar.
Hetgeen artikel 3:118 bepaalt met betrekking tot de portefeuilleoverdracht van een levensverzekeraar of schadeverzekeraar, bepaalt artikel 3:118a met betrekking tot de portefeuilleoverdracht van een herverzekeraar. Voorgesteld wordt een apart artikel op te nemen. Het opnemen van een aparte verwijzing naar artikel 3:114a en naar herverzekeraars met zetel in een niet-aangewezen staat zou de leesbaarheid zo zeer ondermijnen, dat een apart artikel de voorkeur verdient.
De aanhef en het eerste lid, onderdeel a, bepalen dat DNB instemt met een overdracht door een herverzekeraar aan een herverzekeraar met zetel in Nederland indien de overnemende herverzekeraar beschikt over het minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge en geen herstelplan is verlangd. Hiermee wordt artikel 18 van de richtlijn geïmplementeerd.
De aanhef en het eerste lid, onderdeel b, bepalen dat DNB instemt met een overdracht door een herverzekeraar met zetel in Nederland aan een herverzekeraar met zetel in een andere lidstaat, indien de toezichthoudende instantie van die andere lidstaat op verzoek van DNB heeft verklaard dat de overnemende herverzekeraar beschikt over het minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge. Ook dit vloeit voort uit artikel 18 van de richtlijn.
De aanhef en het eerste lid, onderdeel c, bepalen dat DNB instemt met een overdracht door een herverzekeraar met zetel in Nederland aan een herverzekeraar met zetel in een derde land met een in Nederland gelegen bijkantoor, indien het bijkantoor beschikt over het minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge en geen herstelplan is verlangd.
Met het tweede lid wordt een regeling gegeven die vergelijkbaar is met artikel 3:118, derde lid. Het verschil is dat in geval van herverzekeraars verwezen wordt naar niet-aangewezen staten in plaats van staten die geen lidstaat zijn.
Als gevolg van de opneming van artikel 3:114a dient artikel 3:121 te vervallen. Artikel 3:114a is van toepassing op herverzekeraars die de rechten en verplichtingen uit herverzekering wensen over te dragen. Onder het begrip «hervezekeraar» valt ook de directe verzekeraar die herverzekeringsactiviteiten verricht. Aldus is artikel 3:114a mede van toepassing op directe verzekeraars die herverzekeringsactiviteiten verrichten en de daaruit voortvloeiende rechten en verplichtingen wensen over te dragen. Artikel 3:121 bepaalt nu juist dat «deze paragraaf», dus inclusief het nieuwe artikel 3:114a, daarop niet van toepassing is. Wegens de onverenigbaarheid met artikel 3:114a vervalt artikel 3:121.
Zie de toelichting op artikel KKK.
Deze wijziging is nodig omdat paragraaf 3.5.2.3. ook van toepassing zal zijn op herverzekeraars met zetel in een niet-aangewezen staat.
Als gevolg van deze toevoeging wordt artikel 3:132 van overeenkomstige toepassing op herverzekeraars met zetel in een niet-aangewezen staat. Artikel 3:132 regelt de mogelijkheid van het eisen van een herstelplan en het verhogen van het minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge.
Artikel 3:135, eerste lid, geeft DNB de bevoegdheid aan een verzekeraar een beperking of een verbod op te leggen om vrij te beschikken over zijn waarden. Als gevolg van de uitbreiding van de definitie van «verzekeraar» wordt dit artikel ook van toepassing ten aanzien van herverzekeraars. In het tweede en derde lid wordt de samenwerking met toezichthoudende instanties van andere lidstaten in dit kader geregeld. Doordat in die leden niet het woord «verzekeraar» wordt gebruikt, heeft de uitbreiding van de definitie van het begrip «verzekeraar» zonder wijziging van het tweede lid niet tot gevolg dat het toepassingsbereik van die leden wordt uitgebreid tot herverzekeraars. Het tweede lid wordt zodanig gewijzigd dat de verplichting van DNB om andere toezichthoudende instanties in kennis te stellen van haar voornemen de vrije beschikking te beperken, ook geldt in geval van een herverzekeraar.
Artikel 3:136, eerste en tweede lid, bepaalt dat een verzekeraar met zetel in Nederland op verzoek van DNB een saneringsplan onderscheidenlijk een financieringsplan moet indienen. Deze twee leden gelden na inwerkingtreding van dit wetsvoorstel ook ten aanzien van herverzekeraars. Het vijfde lid bevat de verplichting van DNB om toezichthoudende instanties van andere lidstaten in kennis te stellen van een verzoek om een saneringsplan of financieringsplan. Zonder wijziging geldt deze verplichting slechts ingeval een saneringsplan of financieringsplan van een levensverzekeraar of schadeverzekeraar wordt verzocht. De richtlijnen met betrekking tot levensverzekeraars en schadeverzekeraars eisen niet dat de informatieverplichting in de wet wordt opgenomen. Het vijfde lid gaat, met andere woorden, verder dan de richtlijnen.
Het vijfde lid geldt zonder wijziging niet ingeval een herverzekeraar wordt verzocht een saneringsplan of financieringsplan over te leggen. Er is geen reden om de informatieverplichtingen van DNB in geval van een saneringsplan of financieringsplan van een levensverzekeraar of schadeverzekeraar anders te laten luiden dan in het geval waarin een herverzekeraar is betrokken. Voor de goede orde zij opgemerkt dat dit geen verhoging van administratieve lasten met zich meebrengt, aangezien de verplichting niet op de herverzekeraar maar op DNB rust. Bovendien geldt de informatieverplichting slechts indien DNB aanleiding ziet om de andere toezichthoudende instanties in kennis te stellen.
De wijziging van artikel 3:138, tweede lid, heeft eenzelfde karakter als de wijziging van artikel 3:136. Artikel 3:138, eerste lid, geldt na inwerkingtreding van dit wetsvoorstel ook ten aanzien van herverzekeraars. Het tweede lid bevat de verplichting van DNB om toezichthoudende instanties van andere lidstaten in kennis te stellen van een beperking van of verbod op de vrije beschikking over de waarden die de technische voorzieningen vertegenwoordigen. Zonder wijziging geldt deze verplichting slechts ingeval een dergelijke maatregel ten aanzien van een levensverzekeraar of schadeverzekeraar wordt genomen.
Deze wijziging is nodig nu de artikelen 3:146 tot en met 3:148 niet alleen meer betrekking zullen hebben op natura-uitvaartverzekeraars, maar ook op herverzekeraars.
Artikel 3:146, eerste lid, bepaalt dat DNB aan een natura-uitvaartverzekeraar met zetel in een niet-aangewezen staat de vrije beschikking over de waarden kan beperken of verbieden, wanneer deze niet voldoet aan hetgeen is bepaald bij of krachtens artikel 3:69 met betrekking tot de technische voorzieningen. Als gevolg van de voorgestelde wijzigingen heeft DNB die bevoegdheid ook ten aanzien van herverzekeraars met zetel in een niet-aangewezen staat die niet voldoen aan hetgeen is bepaald bij of krachtens artikel 3:68a met betrekking tot de technische voorzieningen.
Artikel 3:146, derde lid, regelt de opheffing van de beperking of het verbod. Als gevolg van de voorgestelde wijziging geldt dit artikel ook ten aanzien van herverzekeraars.
Artikel 3:147 bepaalt dat de artikelen 3:136 (met betrekking tot het saneringsplan en het financieringsplan), 3:1337 (opgave van de waarden waardoor de technische voorzieningen worden gedekt en de wijzigingen daarin) en 3:138 (met betrekking tot de beperking of het verbod ter zake van de beschikking over de waarden) van overeenkomstige toepassing zijn op natura-uitvaartverzekeraars met zetel in een niet-aangewezen staat. Als gevolg van de voorgestelde wijziging worden bedoelde artikelen eveneens van overeenkomstige toepassing op herverzekeraars met zetel in een niet-aangewezen staat.
Artikel 3:148 bepaalt dat DNB in bepaalde omstandigheden aan een natura-uitvaartverzekeraar met zetel in een niet-aangewezen staat de vrije beschikking over zijn waarden, die betrekking hebben op het vanuit Nederland uitgeoefende bedrijf, kan beperken of verbieden. Als gevolg van de voorgestelde wijziging wordt dit artikel eveneens van toepassing ten aanzien van herverzekeraars met zetel in een niet-aangewezen staat.
De wijziging van artikel 3:161 heeft tot gevolg dat ook een entiteit voor risico-acceptatie kan worden onderworpen aan een noodregeling. Dit is in overeenstemming met de omstandigheid dat entiteiten voor risico-acceptatie onder toezicht van DNB staan, en dienen te voldoen aan verschillende voorschriften, waaronder die met betrekking tot minimum vermogen en solvabiliteit. Het zou ongerijmd zijn wanneer DNB wel het gehele toezichtsinstrumentarium tot haar beschikking heeft zonder dat de noodregeling op haar verzoek kan worden uitgesproken.
In het nieuwe tweede lid wordt bepaald dat voor de toepassing van § 3.5.5.1 onder «verzekeraar» mede «entiteit voor risico-acceptatie» moet worden verstaan, en onder «verzekering» mede «risico-acceptatie». Gelet op het te verwachten geringe aantal te verwachten gevallen waarin de noodregeling zal worden toegepast op entiteiten voor risico-acceptatie, en gelet op het feit dat de regeling voor verzekeraars met zetel in Nederland in dit opzicht gelijk is aan die voor entiteiten voor risico-acceptatie met zetel in Nederland, is er met het oog op een efficiënte wetgevingstechniek voor gekozen niet na elk woord «verzekeraar» de woorden «entiteit voor risico-acceptatie» in te voegen, maar met één bepaling de gehele paragraaf, voor wat betreft verzekeraars, van toepassing te doen zijn op entiteiten voor risico-acceptatie. De verwijzing omvat niet mede een verwijzing naar «levensverzekeraar» of «schadeverzekeraar». Anders gezegd: bepalingen die slechts van toepassing zijn op levensverzekeraars onderscheidenlijk schadeverzekeraars, zijn niet tevens van toepassing op entiteiten voor risico-overdracht.
Vanuit internationaal-privaatrechtelijk oogpunt dient een noodregeling van een natura-uitvaartverzekeraar met zetel in een andere staat met een in Nederland gelegen bijkantoor op dezelfde manier te worden behandeld als een noodregeling van een herverzekeraar met zetel in een andere staat met een in Nederland gelegen bijkantoor. Deze typen verzekeraars verschillen uiteraard sterk van elkaar, maar wat zij gemeen hebben is dat voor beide typen verzekeraars geen communautaire wetgeving op dit punt bestaat: voor natura-uitvaartverzekeraars niet omdat daarvoor in het geheel geen richtlijn geldt, en voor herverzekeraars niet omdat de richtlijn herverzekeraars niet de insolventieprocedures regelt. In de artikelen 3:222 tot en met 3:237 worden de bevoegdheid om een noodregeling uit te spreken in het geval waarin een herverzekeraar met zetel in een andere staat die hier een bijkantoor heeft, en de afwikkeling van een dergelijke noodregeling op dezelfde manier geregeld als voor natura-uitvaartverzekeraars. In de artikelen in § 3.5.5.4 die niet worden gewijzigd komt het woord «natura-uitvaartverzekeraar» niet voor, zodat deze artikelen «automatisch» van toepassing worden op een noodregeling ten aanzien van een herverzekeraar met zetel in een andere staat met een in Nederland gelegen bijkantoor, ook zonder dat in deze artikelen een verwijzing naar herverzekeraars wordt opgenomen.
Met betrekking tot entiteiten voor risico-acceptatie geldt het volgende. Zij zijn geen verzekeraar. Dat heeft als consequentie dat zij als type schuldenaar niet zijn uitgezonderd van de Insolventieverordening. Aangezien evenwel de noodregeling niet op de bijlagen bij die Verordening staat, valt de noodregeling niet onder de Verordening. Daarom is in artikel 3:222 bepaald dat § 3.5.5.4 van toepassing is op de noodregeling waaraan een entiteit voor risico-acceptatie is onderworpen. Wordt een entiteit voor risico-acceptatie failliet verklaard, dan worden de internationaal-privaatrechtelijke gevolgen van dat faillissement wel door de Insolventieverordening bepaald.
De vervanging in artikel 3:227 van de zinsnede «waar zij haar zetel heeft» door de zinsnede «waar hij zijn zetel heeft» is een louter redactionele verbetering.
Met betrekking tot de wijziging van artikel 3:230 wordt in aanvulling op het bovenstaande nog het volgende opgemerkt. De wijziging van het tweede lid, laatste volzin, is een redactionele verbetering. In de huidige tekst van dit lid is een aantal woorden weggevallen. De tekst wordt hierbij gecorrigeerd door aan te sluiten bij de tekst van artikel 3:179, tweede lid, laatste zin. Er is niet voor gekozen de werking van deze bepaling uit te breiden tot noodregelingen waaraan herverzekeraars zijn onderworpen. Deze bepaling verplicht de bewindvoerders ertoe, kort gezegd, de schuldeisers met een vordering uit hoofde van natura-uitvaartverzekering extra te informeren omtrent bepaalde aspecten van de noodregeling. Aangezien de schuldeisers uit hoofde van herverzekering professionele wederpartijen zijn, is het niet nodig ook hen te beschermen.
De vervanging in artikel 3:232 van de zinsnede «die aan hem» door de zinsnede «die aan hen» is een louter terminologische verbetering.
In de artikelen 3:241, eerste lid, 3:242, eerste en tweede lid, en 3:251, onderdeel a, is een uitzondering op artikel 3:240 opgenomen. In artikel 3:240 is bepaald dat, kort gezegd, de saneringsmaatregel wordt beheerst door het recht van de lidstaat waar de saneringsmaatregel is vastgesteld. De artikelen 3:241, eerste lid, en 3:242, eerste en tweede lid, komen erop neer dat, indien het in artikel 3:240 aangewezen recht bepaalt dat de beslissing tot vaststelling van de saneringsmaatregel zakelijke rechten of een eigendomsvoorbehoud aantast onderscheidenlijk grond voor de ontbinding of beëindiging van een koopovereenkomst oplevert, die gevolgen in bepaalde gevallen toch niet gelden. Artikel 3:251 maakt een uitzondering op artikel 3:240 door te bepalen dat in bepaalde omstandigheden op de zogeheten actio pauliana een ander recht van toepassing is dan het in artikel 3:240 aangewezen recht. In de artikelen 3:241, eerste lid, 3:242, eerste en tweede lid, en 3:251, onderdeel a, wordt nu nog verwezen naar «levensverzekeraar of schadeverzekeraar». Niet valt in te zien waarom de in deze artikelen gegeven internationaal-privaatrechtelijke conflictenregels niet ook zouden moeten gelden in een saneringsmaatregel waaraan een herverzekeraar is onderworpen. Daar doet niet aan af dat de saneringsmaatregelen waaraan herverzekeraars kunnen worden onderworpen geen onderwerp uitmaken van een communautaire richtlijn. De wijziging van de woorden «levensverzekeraar of schadeverzekeraar» in«verzekeraar» heeft daarnaast tot gevolg dat bedoelde bepalingen ook ten aanzien van natura-uitvaartverzekeraars van toepassing worden. Het moet ervoor worden gehouden dat bij de totstandkoming van de Wft bedoelde bepalingen ten onrechte waren beperkt tot levensverzekeraars en schadeverzekeraars.
In artikel 3:268, onderdeel g, is de definitie van artikel 59, punt 2, onderdeel a, van de richtlijn, betreffende gemengde verzekeringsholding geïmplementeerd. De formulering is verkort zonder inhoudelijke wijziging door te spreken van «verzekeraars» met zetel in een lidstaat in plaats van onderscheid te maken tussen zetel in Nederland en zetel in andere lidstaten. Nieuw is dat de gemengde verzekeringsholding als dochteronderneming ook een herverzekeraar met zetel in de Unie kan hebben.
In onderdeel j is de definitie van artikel 59, punt 2, onderdeel a, van de richtlijn betreffende verzekeringsholding geïmplementeerd. Ook hier is de formulering verkort op dezelfde wijze als bij de definitie van gemengde verzekeringsholding. De definitie in de richtlijn van «herverzekeringsonderneming» omvatte alle herverzekeraars, de gewijzigde bepalingen maken onderscheid naar zetel. Nieuw is dat de verzekeringsholding niet alleen een schadeverzekeraar of levensverzekeraar als dochter kan hebben, maar voortaan ook een herverzekeraar.
In artikel 3:269, tweede lid, is artikel 59, punt 4, betreffende artikel 5, eerste lid, van de richtlijn verzekeraars in een verzekeringsgroep1 geïmplementeerd. Er is nu rekening gehouden met het toezicht op herverzekeraars.
Het opschrift is aangepast aan de reikwijdte van het toezicht.
In artikel 3:283 is artikel 59, punt 3, betreffende artikel 2 van de richtlijn verzekeraars in een verzekeringsgroep geïmplementeerd. Nederlandse herverzekeraars vormen voortaan ook een aangrijpingspunt voor het aanvullend toezicht.
In artikel 3:284 is artikel 59, punt 5, betreffende artikel 8 van de richtlijn verzekeraars in een verzekeringsgroep geïmplementeerd. Ook hier is de opsomming met betrekking tot welke verzekeraars het toezicht betreft bekort door bijvoorbeeld te spreken over «die verzekeraar».
In artikel 3:287 is artikel 59, punt 3, betreffende artikel 6 van de richtlijn verzekeraars in een verzekeringsgroep geïmplementeerd. Ook hier is de opsomming met betrekking tot welke verzekeraars het toezicht betreft bekort door bijvoorbeeld te spreken over «deze verzekeraar».
In artikel 3:288 is artikel 59, punt 3, betreffende artikel 4 van de richtlijn verzekeraars in een verzekeringsgroep geïmplementeerd. Voorts is conform de richtlijn ook voorzien in de mogelijkheid dat DNB de aanvullend toezichthouder wordt.
Het is voorstelbaar dat een herverzekeraar gebruik maakt van een gevolmachtigd agent bij het sluiten van een herverzekering met een directe verzekeraar. Voor zover bekend komt deze figuur thans niet voor, maar niet mag worden uitgesloten dat in de toekomst personen wel gaan optreden als gevolmachtigde agent of ondergevolmachtigde agent van een herverzekeraar. Een gevolmachtigde agent en een ondergevolmachtigde agent van een herverzekeraar handelt uitsluitend met professionele partijen. Het is daarom niet nodig dat het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen op de gevolmachtigde of ondergevolmachtigde agent van een herverzekeraar van toepassing is. Zonder artikel 4:2b zou er onduidelijkheid kunnen bestaan of het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen in dezen van toepassing is. Artikel 4:2b sluit die onduidelijkheid uit.
In de bijlage bij artikel 1:79 worden de artikelen ingevoegd op overtreding waarvan een last onder dwangsom kan worden opgelegd. Het betreft de vergunningplicht voor een herverzekeraar met zetel in Nederland, een herverzekeraar met zetel in een niet-aangewezen staat met een in Nederland gelegen bijkantoor, een entiteit voor risico-acceptatie met zetel in Nederland en een entiteit met zetel in een niet-aangewezen staat met een bijkantoor in Nederland. Voorts betreft het de voorschriften met betrekking tot de overtreding van het verbod op het nevenbedrijf voor entiteiten voor risico-acceptatie en de verplichting voor herverzekeraars met zetel in een niet-aangewezen staat om technische voorzieningen aan te houden.
Daarnaast kan een last onder dwangsom worden opgelegd bij overtreding door herverzekeraars of entiteiten voor risico-acceptatie van veel andere artikelen, zonder dat daarvoor de bijlage bij artikel 1:79 behoeft te worden aangepast. Ten eerste wordt de reikwijdte van artikelen waarin het woord «verzekeraar» voorkomt uitgebreid als gevolg van de uitbreiding van de definitie van het begrip «verzekeraar» met het begrip «herverzekeraar». Ten tweede wordt in de wet een aantal artikelen waarin bijvoorbeeld de zinsnede «levensverzekeraar of schadeverzekeraar» voorkwam uitdrukkelijk uitgebreid met «hervezekeraar» en «entiteit voor risico-acceptatie». Voor zover beide bedoelde categorieën artikelen worden genoemd in de bijlage bij artikel 1:79, kan op overtreding daarvan door herverzekeraars en entiteiten voor risico-acceptatie een last onder dwangsom worden opgelegd.
In de bijlage bij artikel 1:80 worden de artikelen ingevoegd op overtreding waarvan een bestuurlijke boete is gesteld. Het betreft de vergunningplicht voor een herverzekeraar met zetel in Nederland, een herverzekeraar met zetel in een niet-aangewezen staat met een in Nederland gelegen bijkantoor, een entiteit voor risico-acceptatie met zetel in Nederland en een entiteit met zetel in een niet-aangewezen staat met een bijkantoor in Nederland. Voorts betreft het de voorschriften met betrekking tot de overtreding van het verbod op het nevenbedrijf voor entiteiten voor risico-acceptatie en de verplichting voor herverzekeraars met zetel in een niet-aangewezen staat om technische voorzieningen aan te houden.
Met betrekking tot het opnemen van de artikelen 3:114 en 3:114a merk ik het volgende op. Artikel 3:114 wordt niet gewijzigd door het onderhavige wetsvoorstel. Toch wordt dit artikel toegevoegd in de bijdrage bij artikel 1:80. In artikel 3:114 wordt met zo veel woorden bepaald dat de schadeverzekeraar die zijn portefeuille wenst over te dragen, dit «kan» doen met instemming van DNB zonder instemming of medewerking van degenen die aan [die] schadeverzekeringen rechten kan ontlenen. Ten aanzien van een portefeuilleoverdracht door een herverzekeraar wordt in het bij het onderhavige wetsvoorstel voorgestelde artikel 3:114a hetzelfde bepaald. Bij het redigeren van de Wft werd geredeneerd dat artikel 3:114 een «kan»-bepaling is, dat niet kan worden gesproken van een «overtreding op facultatieve bepalingen», en dat dus geen boete kon worden gesteld op overtreding van artikel 3:114. Bij nader inzien moet artikel 3:114 niet als een facultatieve bepaling worden opgevat, maar als het voorschrift dat voor een portefeuilleoverdracht hetzij instemming van DNB, hetzij medewerking of instemming van gerechtigden wordt geëist. Wie zijn portefeuille overdraagt zonder instemming van DNB en zonder de medewerking of instemming van gerechtigden, overtreedt artikel 3:114. Door toevoeging van artikel 3:114 aan de bijlage bij artikel 1:80 wordt op een dergelijke overtreding een boete gesteld. Vooralsnog is bij het redigeren van artikel 3:114a vastgehouden aan de redactie van artikel 3:114. In het kader van een mogelijke reparatiewet waarin eventuele onvolkomenheden in de Wft worden geredresseerd, zal worden bezien of de redactie van de artikelen 3:114 en 3:114a aanpassing behoeft teneinde te verduidelijken dat het hier niet om een facultatieve bepaling gaat.
Voorts wordt een boete gesteld op de overtreding door herverzekeraars of entiteiten voor risico-acceptatie van veel andere artikelen, zonder dat daarvoor de bijlage bij artikel 1:80 behoeft te worden aangepast. Zie daarvoor de toelichting op onderdeel MMMM, laatste alinea.
De artikelen III tot en met XV bevatten een overgangsregeling voor herverzekeraars en entiteiten voor herverzekering die hun bedrijf voor 10 december 2005 uitoefenden. Nu het hier een onderwerp op het terrein van markttoegang betreft, is ervoor gekozen de systematiek van het Deel Markttoegang financiële ondernemingen te volgen, dat wil zeggen, voor elk type financiële onderneming een afzonderlijke regeling te geven, zonder verwijzingen naar andere artikelen. De materie van het overgangsrecht wordt voor herverzekeraars in de richtlijn geregeld in artikel 61. De regeling dient ook te gelden voor entiteiten voor risico-acceptatie. Artikel 61 van de richtlijn is zo geformuleerd dat, strikt genomen, de overgangsregeling ook geldt voor herverzekeraars die voor 10 december 2005 hun bedrijf uitoefenden maar dat sinds die datum niet meer onafgebroken tot op de dag van inwerkingtreding van de wet hebben gedaan, en zelfs ook voor herverzekeraars die na 10 december 2005 hun bedrijf hebben gestaakt. De overgangsregeling geldt evenwel slechts voor die herverzekeraars die reeds voor die datum hun bedrijf uitoefenden en dat tot op de dag van inwerkingtreding van deze voorgestelde wet onafgebroken hebben gedaan.
De positie van deze herverzekeraars kan op ten minste twee wijzen worden geregeld. In de eerste plaats kan ervoor worden gekozen dat zij op de datum van de inwerkingtreding van de wet nog geen vergunning behoeven te hebben, maar zij dienen die wel binnen een bepaalde termijn aan te vragen (vergelijk artikel 110 Invoerings- en aanpassingswet Wft met betrekking tot clearinginstellingen). In de tweede plaats kan ervoor worden gekozen dat zij op de datum van inwerkingtreding van rechtswege een vergunning krijgen en dat zij die mogen behouden wanneer zij binnen een bepaalde termijn gegevens overleggen (vergelijk artikel 2.5.7 van de Invoerings- en aanpassingswet Zorgverzekeringswet met betrekking tot ziekenfondsen). Artikel 61 van de richtlijn wijst in de richting van de tweede oplossing. Hiervoor is dan ook gekozen. Deze oplossing heeft voor de herverzekeraars als voordeel dat zij niet een eventueel bedrag aan DNB behoeven te betalen voor een vergunningaanvraag.
Artikel 61 van de richtlijn schrijft voor dat de desbetreffende herverzekeraars voldoen aan de bepalingen inzake het verbod op het nevenbedrijf, minimumgarantiefonds, betrouwbaarheid en deskundigheid, zeggenschapsstructuur, de plaats van waaruit de werkzaamheden worden verricht, gekwalificeerde deelneming, minimum eigen vermogen en solvabiliteit, en daarenboven aan de bepalingen inzake de uitoefening van het bedrijf van herverzekeraar. Op grond van het voorschrift dat ook aan de bepalingen inzake de uitoefening moet zijn voldaan, moet ook worden voldaan aan de bepalingen inzake de integere bedrijfsuitoefening, het minimum aantal personen dat het dagelijks beleid bepaalt, de inrichting van de bedrijfsvoering, de rechtsvorm en het boekjaar. Al deze voorschriften worden dan ook genoemd in de overgangsbepalingen. De overgangsbepalingen gaan evenwel minder ver dan de richtlijn. Op grond van de richtlijn moeten de desbetreffende herverzekeraars vanaf 10 december 2007 aan deze voorschriften voldoen. Het zou evenwel te ver gaan van de desbetreffende herverzekeraars te vergen dat zij reeds op die datum of op de datum van de inwerkingtreding van deze wet aan al deze bepalingen voldoen. Daarom is een overgangstermijn opgenomen, waarbinnen zij gegevens kunnen overleggen, teneinde DNB in staat te stellen te beoordelen of zij aan de gestelde voorschriften voldoen.
Indien een gekwalificeerde deelneming wordt gehouden in een herverzekeraar met zetel in Nederland die zijn bedrijf uitoefent sinds 10 december 2005 of een eerdere datum, geldt met betrekking tot de verklaring van geen bezwaar een vergelijkbare regeling.
De regeling dient ook te gelden voor herverzekeraars en entiteiten voor risico-acceptatie met zetel in een niet-aangewezen staat die hun bedrijf uitoefenen vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor.
In het Besluit Markttoegang financiële ondernemingen Wft wordt op verschillende plaatsen bepaald dat, kort gezegd, indien de betrouwbaarheid van een persoon eerder door een toezichthouder is vastgesteld op grond van de Wet op het financieel toezicht, de betrouwbaarheid van die persoon in het kader van een andere vergunningaanvraag op grond van die wet niet nog eens behoeft te worden vastgesteld: zie bijvoorbeeld artikel 4, vierde lid, van bedoeld Besluit. De situatie kan zich voordoen dat de betrouwbaarheid van een bepaald persoon voor het eerst is vastgesteld ingevolge – bijvoorbeeld – artikel III van het onderhavige wetsvoorstel, en dat vervolgens de betrouwbaarheid nog een keer aan de orde komt in het kader van een andere vergunningaanvraag ingevolge de Wft. Strikt genomen doet zich dan niet de situatie voor waarop – in het voorbeeld – artikel 4, vierde lid, Besluit Markttoegang financiële ondernemingen Wft ziet, aangezien onder de woorden «de wet» in dat artikel de Wft moet worden verstaan en niet het onderhavige wetsvoorstel. Artikel XVIII bepaalt voor een dergelijk geval de betrouwbaarheid niet nog een keer behoeft te worden vastgesteld.
Dit artikel regelt de samenloop met het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op het financieel toezicht ter implementatie van richtlijn markten voor financiële instrumenten (Wet implementatie richtlijn markten voor financiële instrumenten) (Kamerstukken II 2006/07, 31 086) («MiFID»).
Artikelen waarvan de inhoud wordt gewijzigd als gevolg van de uitbreiding van de begrippen «verzekeraar» en «verzekering»
Hieronder worden de artikelen genoemd waarvan de tekst zelf niet wijzigt, maar waarvan het toepassingsbereik wel wordt uitgebreid als gevolg van de uitbreiding van de definities van «verzekeraar» en «verzekering» met «herverzekeraar» onderscheidenlijk «herverzekering».
Door de uitbreiding van de definitie wordt de noodregeling ook op herverzekeraars van toepassing. Zie daarover hierboven, in het algemene deel van de toelichting.
definitie van «vordering uit hoofde van een verzekering»
Het begrip «vordering uit hoofde van een verzekering» gaat door de uitbreiding van de definitie ook de vordering uit hoofde van herverzekering omvatten.
De definitie van het begrip «bijkantoor», zoals dat in onderdeel b is gedefinieerd met betrekking tot verzekeraars, gaat door de uitbreiding van de definitie van «verzekeraar» ook gelden voor het bijkantoor van een herverzekeraar. De in de richtlijn gebruikte definitie van «bijkantoor» lijkt voldoende op die in de richtlijn levensverzekering, zodat de wijze waarop laatstbedoelde definitie is geïmplementeerd ook gehanteerd kan worden voor de implementatie van de in de richtlijn voorkomende definitie. Dit geldt ook voor het onderdeel b van de wettelijke definitie. Als gevolg van de uitbreiding van het begrip «verzekeraar» met «hervezekeraar» wordt artikel 2, tweede lid, tweede alinea, van de richtlijn geïmplementeerd.
definitie van «financiële onderneming»
Als gevolg van de uitbreiding van de definitie van «financiële onderneming» vallen herverzekeraars ook onder de definitie van «financiële onderneming». Dit heeft bijvoorbeeld als consequentie dat de bepalingen in het Algemeen Deel waarin wordt verwezen naar «financiële onderneming» inzake de bevoegdheden van de toezichthouders ook van toepassing worden op herverzekeraars. Op de consequenties die de uitbreiding van het begrip «financiële onderneming» heeft met betrekking tot de artikelen in het Deel Prudentieel toezicht financiële ondernemingen, wordt hieronder uitgebreid ingegaan.
definitie van «saneringsmaatregel»
Hierboven, in het algemene deel, van deze memorie van toelichting is reeds ingegaan op de toepasselijkheid van de noodregeling op herverzekeraars. Als gevolg van de uitbreiding van de definitie van «verzekeraar» met het begrip «hervezekeraar» gaat de regeling met betrekking tot de gevolgen van een in een andere lidstaat genomen saneringsmaatregel ook gelden ten aanzien van herverzekeraars met zetel in een andere lidstaat. Daarover wordt het volgende opgemerkt. Verzekeraars – dus ook herverzekeraars – vallen niet onder de zogenoemde Insolventieverordening (Verordening (EG) nr. 1346/2000). Herverzekeraars vallen evenmin onder de richtlijn sanering en liquidatie verzekeraars (richtlijn nr. 2001/17/EG). Insolventieprocedures waaraan herverzekeraars met zetel in een andere lidstaat zijn onderworpen zijn dus geen onderwerp van communautaire regelgeving, zodat dit onderwerp is overgelaten aan de nationale wetgevers. Voorgesteld wordt om de richtlijn sanering en liquidatie verzekeraars toe te passen op insolventieprocedures waaraan herverzekeraars met zetel in een andere lidstaat zijn onderworpen. Dit betekent dat de bepalingen inzake internationaal privaatrecht, in het bijzonder inzake rechtsmacht en toepasselijk recht, worden toegepast. Zie ook de toelichting op afdeling 3.5.5
definitie van «staat waar het risico is gelegen»
Ofschoon deze definitie het woord «verzekering» bevat, blijft het begrip beperkt tot schadeverzekering: dat blijkt uit de formulering van deze definitie.
Aangezien in de definitie van «vestiging» het woord «bijkantoor» voorkomt, en in de definitie van het woord «bijkantoor» weer het woord «verzekeraar» heeft het begrip «vestiging» ook betrekking op herverzekeraars. De in de richtlijn gebruikte definitie van «vestiging» lijkt voldoende op die in de richtlijn levensverzekering, zodat de wijze waarop laatstbedoelde definitie is geïmplementeerd ook gehanteerd kan worden voor de implementatie van de in de richtlijn voorkomende definitie.
definitie van «vordering uit hoofde van verzekering»
Het begrip «vordering uit hoofde van een verzekering» gaat door de uitbreiding van de definitie ook de vordering uit hoofde van herverzekering omvatten.
Op grond van artikel 1:75 kan de toezichthouder een financiële onderneming door middel van een aanwijzing verplichten om een bepaalde gedragslijn te volgen. Als gevolg van de uitbreiding van de definitie van «verzekeraar» geldt deze bepaling ook ten aanzien van herverzekeraars. Wat betreft bijvoorbeeld levensverzekeraars, is artikel 1:75 een uitvloeisel van artikel 37, vierde lid, van de richtlijn levensverzekering. Het vierde lid van dat artikel bepaalt dat in de daar genoemde gevallen de bevoegde autoriteiten alle passende maatregelen moeten kunnen nemen om de belangen van de verzekerden te beschermen. Een dergelijke bepaling ontbreekt in de richtlijn. Toch is er aanleiding om de werkingssfeer van artikel 1:75, eerste lid, onderdeel a, uit te breiden tot herverzekeraars, met andere woorden, te bepalen dat de toezichthouder ook van een herverzekeraar een gedragslijn kan eisen. Daartoe is het volgende overwogen. Op grond van artikel 42 van de richtlijn kunnen de bevoegde autoriteiten de vrije beschikking over de activa verbieden (geïmplementeerd in artikel 3:135), een saneringsplan verzoeken (geïmplementeerd in artikel 3:136, eerste lid), of een financieringsplan eisen (geïmplementeerd in artikel 3:136, tweede lid). Al deze maatregelen kunnen op grond van de richtlijn ook worden genomen met betrekking tot een herverzekeraar (artikel 42 van de richtlijn). Het eisen van een gedragslijn gaat minder ver dan het verbod om vrij te beschikken over de activa en het eisen van een saneringsplan en een financieringsplan. Het zou ongerijmd zijn dat DNB een lichtere maatregel niet zou mogen nemen ten aanzien van herverzekeraars, en zou moeten beginnen met een zwaardere maatregel. Het moet er dan ook voor worden gehouden dat de richtlijn toestaat dat de toezichthouder ook van een herverzekeraar een bepaalde gedragslijn eist. Dit is overigens geheel in lijn met artikel 17, derde en vierde lid, van de richtlijn. Hierin wordt geëist dat de bevoegde autoriteiten over de bevoegdheden en middelen beschikken die noodzakelijk zijn om toezicht uit te oefenen op de werkzaamheden van de herverzekeringsonderneming en alle passende en noodzakelijke maatregelen treffen om te bewerkstelligen dat de werkzaamheden van de herverzekeringsonderneming blijven stroken met de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen.
Op grond van artikel 1:76 kan een curator worden benoemd. Evenals bij artikel 1:75 geldt dat ook de benoeming van een curator niet wordt genoemd in de richtlijn, Ook hier geldt dat deze maatregel altijd nog minder ver gaat dan bijvoorbeeld de intrekking van de vergunning, geregeld in artikel 44 van de richtlijn, Het moet er dan ook voor worden gehouden dat de richtlijn toestaat dat ook bij een herverzekeraar een curator wordt benoemd.
Op grond van artikel 1:107, eerste lid, moeten financiële ondernemingen waaraan een vergunning is verleend ingevolge deze wet, worden ingeschreven. Als gevolg van de uitbreiding van de definitie van «verzekeraar» met het begrip «hervezekeraar» moeten ook herverzekeraars worden ingeschreven.
De artikelen 2:56, 2:61, 2:76, 2:80, 2:87, 2:92 en 2:97
Op grond van de artikelen 2:56, 2:61, 2:76, 2:80, 2:87, 2:92 en 2:97 behoeft een verzekeraar die van DNB een vergunning heeft verkregen heeft voor de uitoefening van zijn bedrijf niet een aparte vergunning te hebben voor het aanbieden van beleggingsobjecten, het aanbieden van krediet, het aanbevelen van specifieke financiële producten (adviseren), het bemiddelen, het herverzekeringsbemiddelen, het optreden als gevolmachtigde agent of ondergevolmachtigde agent, onderscheidenlijk het verlenen van beleggingsdiensten voor zover die verzekeringsvergunning dat toestaat. Als gevolg van de uitbreiding van de definitie van «verzekeraar» gelden deze bepalingen ook voor een herverzekeraar. Voor wat betreft de artikelen 2:87 en 2:92 komt op het volgende neer. Een herverzekeraar die nu herverzekeringsbemiddelt of optreedt als gevolmachtigd agent heeft daarvoor een vergunning nodig. Na inwerkingtreding van deze wet heeft hij geen speciale herverzekeringsvergunning of gevolmachtigde-agent-vergunning meer nodig, mits hij een herverzekeringsvergunning heeft (en voor zover bedoelde werkzaamheden zijn toegestaan op grond van artikel 3:36. Zie in dit verband ook dat artikel.)
De artikelen 2:57, 2:62, 2:77, 2:82, 2:97 en 2:98
Op grond van de artikelen 2:57, 2:62, 2:77, 2:82, 2:97 en 2:98 behoeft een verzekeraar met zetel in een andere lidstaat die zijn bedrijf uitoefent vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor of door middel van het verrichten van diensten naar Nederland, geen aparte vergunning te hebben voor het aanbieden van beleggingsobjecten, het aanbieden van krediet, het aanbevelen van specifieke financiële producten (adviseren), het bemiddelen, zoals gedefinieerd in artikel 1:1, het verlenen van beleggingsdiensten, onderscheidenlijk het bemiddelen, zoals gedefinieerd in artikel 1:1. Als gevolg van de uitbreiding van de definitie van «verzekeraar» gelden deze bepalingen ook voor een herverzekeraar.
De artikelen 3:8, 3:9, 3:10, 3:15, 3:16, 3:17, 3:18, 3:19, 3:20, 3:29, 3:30, 3:53, 3:57, 3:67, 3:70, 3:72, 3:81, 3:88 en 3:89
De artikelen 3:8, 3:9, 3:10, 3:15, 3:16, 3:17, 3:18, 3:19, 3:20, 3:29, 3:30, 3:53, 3:57, 3:67, 3:70, 3:72, 3:81, 3:88 en 3:89 stellen regels inzake de deskundigheid, betrouwbaarheid, integere bedrijfsuitoefening, aantal natuurlijke personen dat het dagelijkse beleid bepaalt, de plaats waar vanuit deze personen hun werkzaamheden verrichten, zeggenschapsstructuur, inrichting van de bedrijfsvoering, uitbesteding, raad van commissarissen, rechtsvorm, kennisgeving van wijzigingen in gegevens, ontbinding, minimum vermogen, solvabiliteit, technische voorzieningen, boekjaar, verstrekking van staten, verstrekking van de jaarrekening, de geconsolideerde jaarrekening en het jaarverslag, onderscheidenlijk meldingsplichten van de accountant en de actuaris, met betrekking tot verzekeraars of financiële ondernemingen. Als gevolg van de uitbreiding van de definitie van «verzekeraar» gelden deze bepalingen ook ten aanzien van een herverzekeraar. Deze bepalingen worden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nader uitgewerkt, in sommige gevallen door aan te sluiten bij de regels voor directe verzekeraars, en in andere gevallen door regels te stellen die specifiek op herverzekeraars zijn toegesneden.
Met betrekking tot het voorschrift betreffende de integere bedrijfsvoering (artikel 3:10) merk ik het volgende op. Artikel 15, vierde lid, van de richtlijn schrijft voor dat van herverzekeraars een goede administratieve en boekhoudkundige organisatie en adequate controleprocedures beschikken. De richtlijn werkt deze eis niet nader uit, maar uit genoemd richtlijnartikel kan het voorschrift betreffende de integere bedrijfsvoering worden afgeleid. Dat is ook gebeurd met artikel 10, derde lid, van de richtlijn levensverzekering en artikel 13, derde lid, eerste richtlijn schadeverzekering waarin hetzelfde voorschrift is opgenomen voor de desbetreffende typen verzekeraars. Er is geen reden om op dit punt van de regeling voor directe verzekeraars af te wijken.
Met betrekking tot het voorschrift betreffende een raad van commissarissen geldt iets dergelijks. Dit voorschrift geldt eveneens voor directe verzekeraars. Er is geen reden om op dit punt van de regeling voor directe verzekeraars af te wijken. Overigens is de herverzekeraar die is onderworpen aan het structuurregime reeds om die reden verplicht een raad van commissarissen te hebben.
Op grond van artikel 3:132 kan DNB van de «verzekeraar» een herstelplan vragen indien de rechten van «degenen die als verzekeringnemers, verzekerden of gerechtigden op uitkeringen betrokken zijn bij verzekeringen» in het gedrang komen. Als gevolg van de uitbreiding van de definitie van «verzekeraar» komt deze bepaling ook te gelden ten aanzien van herverzekeraars. Deze mogelijkheid wordt niet in de richtlijn genoemd. Wel wordt in de richtlijn de mogelijkheden genoemd dat de toezichthouder een saneringsplan eist (artikel 43), aan de herverzekeraar verbiedt over zijn activa te beschikken (artikel 42) en de vergunning intrekt (artikel 44). Het verlangen van een herstelplan moet als een minder vergaande maatregel worden beschouwd dan de in de richtlijn genoemde maatregelen. Er is voor gekozen dat ook van de herverzekeraar een herstelplan kan worden verlangd, aangezien wie het meerdere mag, ook het mindere mag. Het verdient daarbij de voorkeur dat DNB niet direct behoeft te grijpen naar een zwaardere maatregel, maar kan beginnen met het verlangen van een herstelplan. Daarbij zij nog opgemerkt dat is overwogen of ook de zinsnede «degenen die als verzekeringnemers, verzekerden of gerechtigden op uitkeringen betrokken zijn bij verzekeringen» dient te worden aangepast. Dat is niet nodig. Uit de tekst blijkt voldoende duidelijk dat, indien toegepast op een herverzekeraar, het herstelplan slechts dan kan worden verlangd indien de aanspraken op de herverzekeraar in het gedrang komen. Wanneer de aanspraken op een directe verzekeraar, die op zijn beurt weer is verzekerd bij een herverzekeraar, in het gedrang komen, kan niet van de herverzekeraar een herstelplan worden verlangd.
Op grond van artikel 3:135, eerste lid, kan DNB de vrije beschikking over de waarden beperken of verbieden. Als gevolg van de uitbreiding van de definitie van «verzekeraar» komt dit artikel ook te gelden ten aanzien van herverzekeraars. Artikel 3:135, tweede en derde lid, hebben betrekking op de samenwerking met toezichthoudende instanties van andere lidstaten. De tekst van het tweede lid wordt uitgebreid met herverzekeraars. Het derde lid behoeft geen aanpassing om toch van toepassing te worden ingeval een herverzekeraar in de vrije beschikking over zijn waarden wordt beperkt. Het vierde lid heeft betrekking op de mogelijkheid van de «verzekeraar» zich te beroepen op de ongeldigheid van een rechtshandeling die is verricht in strijd met de beperking of het verbod, bedoeld, het eerste lid. Als gevolg van de uitbreiding van de definitie van «verzekeraar» geldt dit lid ook ten aanzien van herverzekeraars. Dat geldt ook voor het vijfde lid, dat betrekking heeft op opheffen van de beperking of het verbod. Het zesde lid behoeft geen aanpassing om toch van toepassing te zijn ingeval een herverzekeraar in de vrije beschikking over zijn waarden wordt beperkt.
Op grond van artikel 3:136, eerste lid tweede lid, kan DNB een saneringsplan onderscheidenlijk een financieringsplan verzoeken. Als gevolg van de uitbreiding van de definitie van «verzekeraar» gelden deze leden ook ten aanzien van herverzekeraars. Hiermee wordt artikel 42, tweede en derde lid, geïmplementeerd.
Met artikel 3:136 was al artikel 37, eerste tot en met derde en vijfde lid van de richtlijn levensverzekering geïmplementeerd. De tekst daarvan is identiek aan die van artikel 42, derde en vierde lid, van de richtlijn.
Het vijfde lid van artikel 3:136 heeft betrekking op samenwerking met toezichthoudende instanties van andere lidstaten. In dit lid wordt verwezen naar «levensverzekeraar of schadeverzekeraar». Dit lid wordt uitgebreid met herverzekeraars. Zie daarover de artikelsgewijze toelichting.
Op grond van dit artikel dient een verzekeraar die niet voldoet aan de solvabiliteitseisen opgave te doen van de waarden die tegenover de technische voorzieningen staan en de wijzigingen die daarin optreden. Als gevolg van de uitbreiding van de definitie van «verzekeraar» komt deze bepaling ook te gelden voor herverzekeraars. Deze bepaling volgt noch uit de richtlijn noch uit bijvoorbeeld de richtlijn levensverzekering. Zij is destijds ingevoerd ten aanzien van directe verzekeraars omdat het vanzelfsprekend is dat DNB alleen dan juiste maatregelen kan nemen wanneer zij volledig op de hoogte is van de stand van zaken met betrekking tot de waarden die tegenover de technische voorzieningen staan. Dat geldt ook in het geval van herverzekeraars.
Op grond van artikel 3:138, eerste lid, kan DNB de vrije beschikking over de waarden van een «verzekeraar» beperken of verbieden in het geval waarin de desbetreffende verzekeraar niet meer voldoet aan het minimumbedrag aan de solvabiliteitsmarge en zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen op grond waarvan te verwachten is dat de financiële positie nog verder zal verslechteren evenals in het geval waarin de solvabiliteitsmarge niet meer het garantiefonds bereikt. Als gevolg van de uitbreiding van de definitie van «verzekeraar» komt deze bepaling ook te gelden ten aanzien van herverzekeraars. Het tweede lid betreft de samenwerking van DNB met toezichthoudende instanties van andere lidstaten indien het een levensverzekeraar of schadeverzekeraar betreft, en behoeft niet te gelden voor herverzekeraars. Het derde lid betreft de opheffing van de beperking of het verbod en is zodanig geformuleerd dat het ook zonder wijziging voor herverzekeraars komt te gelden.
Op grond van artikel 3:139, eerste lid, heeft DNB de bevoegdheid aan een «verzekeraar» een beperking of een verbod op te leggen om te beschikken over zijn waarden ingeval hem een hoger minimumbedrag aan solvabiliteitsmarge is voorgeschreven en de verzekeraar daarover niet meer beschikt, in uitzonderlijke omstandigheden op grond waarvan te verwachten is dat de financiële positie nog verder zal verslechteren. Als gevolg van de uitbreiding van de definitie van «verzekeraar» komt deze bepaling ook te gelden ten aanzien van herverzekeraars.
Artikelen 3:160 tot en met 3:257
Deze artikelen betreffen de noodregeling. Zoals reeds opgemerkt in het algemene deel van deel van deze toelichting, vallen herverzekeraars noch onder de richtlijn sanering en liquidatie verzekeringsondernemingen (richtlijn nr. 2001/17/EG), omdat deze slechts geldt voor directe verzekeraars, noch onder de Insolventieverordening (Verordening (EG) nr. 1346/2000), omdat daarvan alle verzekeraars zijn uitgesloten. Het is derhalve aan de nationale wetgevers om regels te stellen met betrekking tot insolventie van herverzekeraars. Er is voor gekozen het regime van de richtlijn sanering en liquidatie verzekeraars toe te passen op herverzekeraars, met twee uitzonderingen. In de eerste plaats kan een in Nederland gelegen bijkantoor van een herverzekeraar met zetel in een andere lidstaat in Nederland worden onderworpen aan een noodregeling. Daartoe zal het toepassingsgebied van de artikelen die de noodregeling waaraan een natura-uitvaartverzekeraar met zetel in staat die geen lidstaat is, de artikelen 3:222 tot en met 3:237, worden uitgebreid. In de tweede plaats wordt geen bijzondere regeling opgenomen van de volgorde waarin vorderingen op de herverzekeraar moeten worden voldaan. De verzekerden van een herverzekeraar zijn professionele partijen en een bijzondere voorrangspositie is dan niet nodig.
Artikelen 3:160 tot en met 3:221
Als gevolg van de uitbreiding van de definitie van «verzekeraar» worden de artikelen 3:160 tot en met 3:221 en 3:238 tot en met 3:257 ook op herverzekeraars van toepassing, voor zover zij nu reeds op verzekeraars van toepassing zijn. Het belangrijkste artikel in dit opzicht is artikel 3:161, waarin wordt bepaald op grond waarvan een verzekeraar aan een noodregeling kan worden onderworpen. Andere artikelen waarin het woord «verzekeraar» voorkomt en die derhalve van toepassing worden op herverzekeraars zijn de volgende:
3:162: de behandeling van het verzoek om toepassing van de noodregeling;
3:163: de machtiging;
3:164: de uitbreiding van de machtiging;
3:165: inzage in gegevens;
3:166: de uitbreiding van de machtiging;
3:173: verklaring van overeenkomstige toepassing van artikelen betreffende getuigen en hoger beroep;
3:174: finaliteit;
3:175: bewindvoerders;
3:176: bevriezing van de positie van schuldeisers;
3:178: uitkering door bewindvoerders;
3:185: nog niet gedane stortingen op aandelen innen;
3:187: verklaring van overeenkomstige toepassing van artikelen in het Wetboek van Strafrecht;
3:188: faillietverklaring;
3:189: beëindiging van de noodregeling;
3:190: einde bevoegdheden van de bewindvoerders;
3:191: rechtsmiddelen;
3:195: bijzondere machtiging; en
3:196: overdracht van waarden.
Artikelen 3:240 tot en met 3:254
In de artikelen 3:238 tot en met 3:257 worden regels gegeven van internationaal-privaatrechtelijke aard voor saneringsmaatregelen. Deze vloeien voort uit de richtlijnen sanering en liquidatie verzekeraars en kredietinstellingen. Er is geen reden om deze conflictregels ook van toepassing te laten zijn op de saneringsmaatregelen waaraan herverzekeraars worden onderworpen. De hoofdregel staat in artikel 2:240, waarin wordt bepaald dat het recht van de lidstaat waar de saneringsmaatregel wordt beheerst door het recht van de lidstaat waar de saneringsmaatregel wordt genomen. In dit artikel komt het woord «verzekeraar» niet voor, maar het is evenwel zo geformuleerd dat het toch van toepassing is op saneringsmaatregelen waaraan herverzekeraars worden onderworpen. Artikelen waarvan het toepassingsbereik wel wordt uitgebreid als gevolg van de uitbreiding van de definitie van «verzekeraar» zijn de volgende:
3:241, eerste lid: zakelijke rechten;
3:242, eerste en tweede lid: eigendomsvoorbehoud (overigens wordt in de artikelen 3:276 en 3:277 tevens verwezen naar «levensverzekeraar of schadeverzekeraar»; deze inconsistentie wordt geredresseerd: zie ook de artikelsgewijze toelichting);
3:243: verrekening;
3:47: rechten op registergoederen;
3:249: beschikking in strijd met de beschikkingsonbevoegdheid; en
3:250: aanhangige rechtsvorderingen
Transponeringstabel Richtlijn herverzekeraars – Wet op het financieel toezicht
NB: Wanneer met betrekking tot een bepaald richtlijnartikel is opgemerkt dat het geen «aparte implementatie» behoeft, is veelal bedoeld dat de inhoud van het desbetreffende artikel wel moet worden geïmplementeerd, maar dat daarvoor geen aparte implementatiebepaling behoeft te worden opgenomen. Dit is vaak zo doordat een reeds bestaande bepaling waarin het woord «verzekeraar» voorkomt als gevolg van de uitbreiding van de definitie van «verzekeraar» mede toepasselijk wordt op herverzekeraars.
Met betrekking tot sommige andere richtlijnartikelen is opgemerkt dat het geen implementatie behoeft. Dit is veelal zo wanneer de bepaling aan een lidstaat is gericht, bijvoorbeeld bepalingen die een procedurevoorschrift bevatten, een optie aan lidstaten bieden waarvan geen gebruik wordt gemaakt of een verbod inhouden van iets dat op grond van de Nederlandse wet toch al niet kan voorkomen.
Richtlijn | wet |
---|---|
1, eerste lid | Behoeft geen implementatie |
1, tweede lid, onderdelen a tot en met c | Behoeft geen aparte implementatie |
1, tweede lid, onderdeel d | 3:37 |
2, eerste lid, onderdeel a | 1:1 |
2, eerste lid, onderdeel b | Besluit prudentiële regels Wft |
2, eerste lid, onderdeel c | Is reeds opgenomen in 1:1 |
2, eerste lid, onderdeel d | Behoeft geen aparte implementatie |
2, eerste lid, onderdeel e | Is reeds opgenomen in 1:1 |
2, eerste lid, onderdeel f | Behoeft geen aparte implementatie |
2, eerste lid, onderdeel g | Behoeft geen aparte implementatie |
2, eerste lid, onderdeel h | Behoeft geen aparte implementatie |
2, eerste lid, onderdeel i | Behoeft geen aparte implementatie |
2, eerste lid, onderdeel j | Is reeds opgenomen in 1:1 |
2, eerste lid, onderdeel k | Behoeft geen aparte implementatie |
2, eerste lid, onderdeel l | Behoeft geen aparte implementatie |
2, eerste lid, onderdeel m | Is reeds opgenomen in 1:1 |
2, eerste lid, onderdeel n | Behoeft geen aparte implementatie |
2, eerste lid, onderdeel o | 1:1 |
2, eerste lid, onderdeel p | 1:1 |
2, eerste lid, onderdeel q | 1:1 |
2, tweede lid, eerste alinea | Behoeft geen aparte implementatie |
2, tweede lid, tweede alinea | Behoeft geen aparte implementatie: artikel 1:1, definitie van «bijkantoor» |
2, tweede lid, derde alinea | Behoeft geen aparte implementatie |
2, tweede lid, vierde alinea | Behoeft geen aparte implementatie |
2, tweede lid, vijfde alinea | Behoeft geen aparte implementatie |
3 | 2:26a |
4, eerste lid | Behoeft geen aparte implementatie |
4, tweede lid, eerste alinea | Behoeft geen aparte implementatie (1:102) |
4, tweede lid, tweede alinea | 2:26b, vierde lid; BMfo* |
5, eerste lid | 2:26b, eerste lid, onderdeel g; 3:20 |
5, tweede lid | Behoeft geen implementatie |
6, onderdeel a | 3:36 |
6, onderdeel b | 2:26b; BMfo |
6, onderdeel c | 2:26b, eerste lid, onderdeel h; 3:57; BMfo |
6, onderdeel d | 2:26b, eerste lid, onderdelen a en b, 3:8. 3.9 |
7, eerste lid | 2:26b, eerste lid, onderdeel e; 3:16, eerste lid |
7, tweede lid | 2:26b, eerste lid, onderdeel e; 3:16, tweede lid |
7, derde lid | 2:26b, vierde lid; BMfo; 3:29, eerste lid |
8 | 2:26b, eerste lid, onderdeel d; 3:15, tweede lid |
9 | Behoeft geen implementatie |
10 | Behoeft geen implementatie |
11 | BMfo |
12, eerste alinea | 2:26b, tweede en derde lid |
12, tweede alinea | AMvB, krachtens 2:26b, vierde lid |
13 | Abw; 1:110 |
14 | 1:60 |
15, eerste lid, eerste alinea | 1:7 |
15, eerste lid, tweede alinea | Afdeling 1.3.2 |
15, tweede lid | 2:26b, eerste lid, onderdelen h en i; 3:53, 3:57, 3:67 |
15, derde lid | Behoeft geen implementatie |
15, vierde lid | 2:26b, eerste lid, onderdelen c en f; 3:10, 3:17, 3:71, derde en vijfde tot en met tiende lid |
16 | 1:55, 1:56; 1:58a, 1:59 |
17, eerste lid | 3:71 |
17, tweede lid | 1:51, 3:72 |
17, derde lid | Afdelingen 1.4.1 en 1.4.2 |
17, vierde lid, aanhef en onderdeel a | Afdeling 1.4.1 |
17, vierde lid, aanhef en onderdelen b en c | Afdeling 1.4.2 |
18 | artikel in afdeling 3.5.1, 3:114a, 3:116, 3:118 |
19 | Afdeling 3.3.11 |
20 | 1:62 |
21 tot en met 23 | 3:97 |
24 tot en met 30 | Afdeling 1.5.1 |
31 | Behoeft geen aparte implementatie |
32 | Lagere regelgeving, krachtens 3:67, vierde lid |
33 | Lagere regelgeving, krachtens 3:67, vierde lid |
34 | Lagere regelgeving, krachtens 3:57, tweede lid |
35 tot en met 39 | Lagere regelgeving, krachtens 3:57, tweede lid |
40 en 41 | Lagere regelgeving, krachtens 3:57, tweede lid |
42, eerste lid | 3:135 |
42, tweede lid | 3:136, eerste lid |
42, derde lid | 3:136, tweede lid |
43, eerste en tweede lid | Lagere regelgeving, krachtens 3:136., derde lid |
43, derde lid | Lagere regelgeving, krachtens 3:132, tweede lid |
44 | 1:104 |
45 | Lagere regelgeving, krachtens diverse bepalingen (bijvoorbeeld 3:67, vierde lid) |
46, eerste lid | 2:26a tot en met 2:26e |
46, tweede lid. eerste gedachtestreepje | 3:38a |
46, tweede lid, tweede gedachtestreepje | 3:38b |
46, tweede lid, derde gedachtestreepje | 3:8, 3:9 |
46, tweede lid, vierde gedachtestreepje | 2:54b tweede lid, 3:95, eerste lid, onderdeel d (nieuw) |
46, tweede lid, vijfde gedachtestreepje | 3:17 |
46, tweede lid, zesde gedachtestreepje | 3:70 t/m 3:73 |
46, tweede lid, zevende gedachtestreepje | 3:57 |
47, eerste lid | 1:38a |
47, tweede lid | Behoeft geen aparte implementatie |
48 | Behoeft geen implementatie |
49 | Behoeft geen implementatie |
50 | Behoeft geen implementatie |
51, onderdeel a | 1:64a, 1:69, onderdeel b |
51, onderdeel b | 1:64b, 1:70, onderdeel a |
52, eerste lid | 1:71, onderdeel a |
52, tweede, derde en vierde lid | Behoeft geen implementatie |
53 | 1:110; Abw |
54 | 1:51 |
55 en 56 | Behoeft geen implementatie |
57, eerste lid – 12 bis lid 1, 1e RL schade | 1:60, vierde lid |
57, eerste lid – 12 bis lid 2, 1e RL schade | Behoeft geen implementatie |
57, tweede lid – 13 lid 2 1e RL schade | Behoeft geen implementatie |
57, derde lid – 15 lid 2, 1e RL schade | Besluit prudentiële regels Wft |
57, derde lid – 15 lid 3, 1e RL schade | Behoeft geen implementatie |
57, vierde lid – 16 lid 2, 1e RL schade | Besluit prudentiële regels Wft |
57, vijfde lid – 16 bis, 1e RL schade | Besluit prudentiële regels Wft |
57, zesde lid – 17 ter, 1e RL schade | Besluit prudentiële regels Wft |
57, zevende lid – 20 bis lid 4, 1e RL schade | Besluit prudentiële regels Wft |
58, eerste lid – 15 lid 1 bis, 3e RL schade | 1:62 |
58, tweede lid – 16, lid 4, 5 en 6, 3e RL schade | Behoeft geen aparte implementatie: 1:89 e.v. |
58, derde lid – 21 lid 1, 3e RL schade | Besluit prudentiële regels Wft |
58, vierde lid – 22 lid 1, 3e RL schade | Behoeft geen implementatie |
59, punt 1 | Behoeft geen implementatie |
59, punt 2, onderdeel a, punt c | 1:1 |
59, punt 2, onderdeel a, punt i | 1:1 |
59, punt 2, onderdeel a, punt j | 1:1 |
59, punt 2, onderdeel a, punt k | 1:1 (toezichthoudende instantie) |
59, punt 2, onderdeel b | 1:1 |
59, punt 3, betreffende artikel 2 | 3:282 |
59, punt 3, betreffende artikel 3, lid 1 | Behoeft geen implementatie |
59, punt 3, betreffende artikel 3, lid 2 | 3:283 |
59, punt 3, betreffende artikel 3, lid 3 | Behoeft geen implementatie |
59, punt 3, betreffende artikel 4, lid 1 | Behoeft geen implementatie |
59, punt 4, betreffende artikel 4, lid 2 | 3:288 |
59, punt 4, betreffende artikel 4, lid 3 | Behoeft geen implementatie |
59, punt 5, betreffende artikel 5 | 3:269, tweede lid |
59, punt 5, betreffende artikel 6 | 3:287 |
59, punt 5, betreffende artikel 7 | Behoeft geen implementatie |
59, punt 5, betreffende artikel 8 | 3:284 |
59, punt 6, betreffende artikel 9 | 3:285 |
59, punt 7, betreffende artikel 10 | 3:286 |
59, punt 8, betreffende artikel 10 bis | Behoeft geen implementatie |
59, punt 9, betreffende bijlagen I en II | Besluit prudentieel toezicht financiële groepen Wft |
60, eerste lid – 1 lid 1 RL leven | Behoeft geen implementatie |
60, tweede lid – 9 bis lid 1 RL leven | 1:60, vierde lid |
60, tweede lid – 9 bis lid 2 RL leven | Behoeft geen implementatie |
60, derde lid – 10 lid 2 RL leven | Behoeft geen implementatie |
60, vierde lid – 15 RL leven | Behoeft geen aparte implementatie: 1:62 |
60, vijfde lid, onder a – 16, lid 4, 5 en 6 RL leven | Behoeft geen aparte implementatie: 1:89 e.v. |
60, vijfde lid, onder b – 16 lid 8 RL leven | Behoeft geen aparte implementatie: 1:93 |
60, zesde lid – 20 lid 4 RL leven | Besluit prudentiële regels Wft |
60, zevende lid – 23 RL leven | Besluit prudentiële regels Wft |
60, achtste lid – 27 lid 2 RL leven | Besluit prudentiële regels Wft |
60, negende lid – 28 lid 2 RL leven | Besluit prudentiële regels Wft |
60, tiende lid – 28 bis RL leven | Besluit Prudentiële regels Wft |
60, elfde lid – 37 lid 4 RL leven | Besluit Prudentiële regels Wft1 |
61 | Artikel III t/m XVI |
62, eerste lid | Artikel XVIII |
62, tweede lid | Behoeft geen implementatie in de wet 63 |
tot en met 66 | Behoeft geen implementatie |
* BMfo: Besluit Markttoegang financiële ondernemingen
1 Dit artikel kan niet juist zijn. In artikel 37 lid 4 richtlijn levensverzekering staat iets geheel anders dan in artikel 60 lid 11 van de richtlijn herverzekering. Het kan niet de bedoeling zijn dat 37 lid 4 door de tekst van 60 lid 11 wordt vervangen. Bedoeld zal zijn dat de tekst van 60 lid 11 aan 37 lid 4 wordt toegevoegd.
Bron: International Association of Insurance Supervisors, Global Reinsurance Market Report 2004, December 2005.
Met betrekking tot levensverzekering: Richtlijn nr. 2002/83/EG van het Europees Parlement en de Europese Raad van 5 november 2002 betreffende levensverzekering (Pb EG L 345) (hierna te noemen: richtlijn herverzekering); Met betrekking tot schadeverzekering onder andere: Richtlijn nr. 73/239/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 24 juli 1973 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toegang tot het directe verzekeringsbedrijf, met uitzondering van de levensverzekeringsbranche (PbEG L 228) (hierna te noemen: eerste richtlijn schadeverzekering); Richtlijn 88/357/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 8 november 1990 tot coördinatie van de wettelijke en bestuurechtelijke bepalingen betreffende het directe verzekeringsbedrijf, met uitzondering van de levensverzekeringsbranche, tot vaststelling van de bepalingen ter bevordering van de daadwerkelijke uitoefenen van het vrij verrichten van diensten en houdende wijziging van Richtlijn 73/239/EEG (PbEG 172) (hierna te noemen: tweede richtlijn schadeverzekering); Richtlijn nr. 92/49/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 18 juni 1992 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende het directe verzekeringsbedrijf, met uitzondering van de levensverzekeringsbranche, en houdende wijziging van de Richtlijnen 73/239/EEG en 88/357/EEG (PbEG L 49) (hierna te noemen: derde richtlijn schadeverzekering). De laatste drie richtlijnen worden hierna ook wel genoemd: de richtlijnen schadeverzekering.
Richtlijn nr. 2002/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 16 december 2002 betreffende het toezicht op kredietinstellingen, verzekeringsondernemingen en beleggingsondernemingen in een financieel conglomeraat en tot wijziging van de Richtlijnen 73/239/EEG, 92/49/EEG, 92/96/EEG en 93/6/EEG en 93/22/EEG van de Raad en van de Richtlijnen 98/78/EG en 2000/12/EG van het Europees Parlement en de Raad (PbEG 2003, L 35).
Normbedrag is gebaseerd op het rapport Nulmeting Administratieve Lasten Financiële Markten van Cap Gemini Ernst & Young, februari 2004.
Richtlijn nr. 98/78/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Gemeenschappen van 27 oktober 1998 betreffende het aanvullend toezicht op verzekeringsondernemingen in een verzekeringsgroep, PbEG L330.
Richtlijn nr. 2000/12/EG van het Europees Parlement en de Europese Raad van 20 maart 2000 betreffende de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van kredietinstelling, PbEG L 126.
Richtlijn nr. 98/78/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 27 oktober 1998 betreffende het aanvullende toezicht op verzekeringsondernemingen in een verzekeringsgroep (PbEG L 330).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31131-3.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.