31 119
Wijziging van de Wet aansprakelijkheid kernongevallen ter uitvoering van het Protocol van 12 februari 2004 houdende wijziging van het Verdrag van 29 juli 1960 inzake wettelijke aansprakelijkheid op het gebied van de kernenergie en ter uitvoering van het Protocol van 12 februari 2004 houdende wijziging van Verdrag van 31 januari 1963 tot aanvulling van het Verdrag van 29 juli 1960 inzake wettelijke aansprakelijkheid op het gebied van de kernenergie

nr. 7
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 3 juli 2008

Met belangstelling heb ik kennisgenomen van het verslag van de vaste commissie voor Financiën. Gaarne ga ik hieronder, mede namens de ministers van Justitie en van Buitenlandse Zaken, in op de in het verslag gestelde vragen.

Algemeen

De leden van de CDA-fractie vragen of er ooit kernongevallen zijn geweest die tot uitbetaling hebben geleid onder het Verdrag van Parijs en het Verdrag van Brussel.

Het antwoord op deze vraag luidt ontkennend.

Deze leden merken op dat een aantal definities wijzigt, zoals de definitie van een nucleaire installatie. Zij vragen welke nucleaire installaties en transporten voor en na de verdragswijziging onder de werkingssfeer van de Wet aansprakelijkheid kernongevallen vallen en om een overzicht van de manier waarop de aansprakelijkheid voor deze kerninstallaties is geregeld.

Het begrip nucleaire installatie in het Verdrag van Parijs, zoals dat luidt na de wijziging door het Protocol van 2004, behelst voortaan tevens inrichtingen voor de verwijdering van nucleaire stoffen alsmede installaties die in de fase van ontmanteling verkeren. Eerstgenoemde inrichtingen komen in Nederland niet voor, terwijl laatstgenoemde installaties ingevolge een Interpretatie van de Bestuurscommissie van het Nucleair Energie Agentschap (NEA) van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) thans reeds als nucleaire installatie worden aangemerkt. Het aantal nucleaire installaties in Nederland waarop de Wet aansprakelijkheid kernongevallen (hierna: Wako) van toepassing is en de manier waarop de aansprakelijkheid voor deze kerninstallaties in de Wako is geregeld, verandert dan ook niet.

Het betreft de volgende installaties:

– de kernenergiecentrale te Borssele;

– de kernenergiecentrale te Dodewaard (sedert 1997 buiten gebruik gesteld);

– de verrijkingsfabrieken van Urenco Nederland B.V. te Almelo;

– de opslag- en verwerkingsinrichting van de Centrale Organisatie Voor Radioactief Afval (COVRA) te Borssele;

– de Hoge Flux Reactor van de Nuclear Research and Consultancy Group te Petten;

– de Lage Flux Reactor van de Stichting Energie-onderzoek Centrum Nederland te Petten;

– de Hoger Onderwijs Reactor van het Reactor Instituut Delft.

De gewijzigde definities leiden evenmin tot wijzigingen in de transporten die onder de Wako vallen.

De leden van de CDA-fractie vragen hoe groot op dit moment en na invoering van het gewijzigde verdrag het bedrag is waarvoor een garantstelling van de overheid is afgegeven en of tegenover deze garantstelling ook inkomsten in de vorm van bijdragen van de exploitanten staan.

In aanvulling op het overzicht in de memorie van toelichting bij artikel 18 wordt opgemerkt dat het bedrag van € 300 miljoen dat ingevolge artikel 3, onderdeel b (iii), van het gewijzigde Verdrag van Brussel als derde tranche ter beschikking moet kunnen komen, door alle verdragsluitende partijen gezamenlijk dient te worden opgebracht volgens een in artikel 12 van dat verdrag opgenomen verdeelsleutel. De financiële bijdrage van ieder der verdragsluitende partijen wordt als volgt vastgesteld:

– voor 35% op basis van de verhouding tussen het bruto binnenlands product (BBP) van die partij en het gezamenlijk bruto binnenlands product van alle partijen; en

– voor 65% op basis van de verhouding tussen het geïnstalleerd thermisch vermogen van de reactoren op diens grondgebied en het gezamenlijk geïnstalleerd thermisch vermogen van de reactoren op het grondgebied van alle partijen.

Aangezien beide criteria geen statische grootheden vormen zal de bijdrage van ieder der verdragsluitende partijen niet op elk moment hetzelfde zijn. Teneinde toch een indicatie te verkrijgen over de orde van grootte van de verplichtingen van ieder der lidstaten, heeft het secretariaat van het Nuclear Law Committee van het NEA in februari 2006, op basis van de toen geldende gegevens, een berekening gemaakt van de individuele bijdragen der lidstaten. Voor Nederland kwam men daarbij op een percentage van 1,94, resulterend in een bedrag van € 5,82 miljoen.

Uitgaand van de situatie dat voor een kerninstallatie op basis van de huidige Wako het maximumbedrag van de aansprakelijkheid geldt van ongeveer € 340 miljoen, bedraagt de overheidsgarantie ingevolge artikel 18 van de Wako ongeveer € 1 785 miljoen. Na inwerkingtreding van de door dit wetsvoorstel gewijzigde wet, zal de overheidsgarantie voor een kerninstallatie waarvoor dan het minimumbedrag van aansprakelijkheid geldt van € 700 miljoen, ingevolge de 2e en 3e tranche van het Verdrag van Brussel, alsmede artikel 18 van de Wako, ruim € 2 200 miljoen bedragen (€ 500 mln + € 5,82 mln + € 1700 mln).

Voor het beschikbaar stellen van de huidige garantie wordt exploitanten van kerninstallaties voor wie thans het maximumbedrag van de aansprakelijkheid geldt, reeds sinds jaar en dag een vergoeding in rekening gebracht. Voor exploitanten waarvoor na inwerkingtreding van het gewijzigde verdrag het minimumbedrag van aansprakelijkheid geldt van € 700 miljoen, zal op dezelfde basis een vergoeding in rekening worden gebracht.

Deze leden vragen voor de hierna geschetste vervoersituaties wie tot welk bedrag aansprakelijk is na inwerkingtreding van het door dit wetsvoorstel gewijzigde wet.

Ingevolge het voorgestelde artikel 5, tweede lid, onderdeel b, van de Wako, zal bij ministeriële regeling worden bepaald welke aansprakelijkheidsbedragen in Nederland gelden voor het vervoer van de onderscheiden nucleaire stoffen. Daarbij zal beslissend zijn de aard van de desbetreffende nucleaire stoffen alsmede de te verwachten gevolgen van een kernongeval dat daarin zijn oorsprong heeft. Op dit moment valt nog niet aan te geven welke bedrag of welke bedragen in dat kader zullen worden vastgesteld. Dit geldt evenzeer voor de situatie in de andere lidstaten bij het Verdrag van Parijs. Wel is duidelijk dat de vast te stellen bedragen voor het vervoer van nucleaire stoffen in ieder geval niet lager zullen zijn dan het in artikel 7(b)(ii) van het Verdrag van Parijs genoemde bedrag van € 80 miljoen.

1. Voor het vervoer van kernafval van de centrale in Borssele naar de opwerkingsfabriek van Cogema in Frankrijk is in beginsel de verzendende kernexploitant aansprakelijk, te weten N.V. Elektriciteits-Produktiemaatschappij Zuid Nederland (EPZ). Het Verdrag van Parijs biedt echter de mogelijkheid dat de ontvangende kernexploitant, in het geschetste geval is dit Cogema, de aansprakelijkheid op zich neemt ingevolge de uitdrukkelijke bepalingen van een schriftelijke overeenkomst. Tenslotte biedt artikel 6 van de Wako de mogelijkheid dat de minister van Financiën, op verzoek van een vervoerder en met toestemming van EPZ, bepaalt dat de vervoerder aansprakelijk is.

2. Bij het vervoer van grondstoffen van de opwerkingsfabriek van Cogema naar Borssele berust de aansprakelijkheid in beginsel bij Cogema als verzendende kernexploitant, maar evenals hierboven geschetst kan EPZ als ontvangende kernexploitant of, als de minister van Financiën dat heeft bepaald, de vervoerder de aansprakelijkheid op zich nemen.

3. Voor het vervoer van nucleaire brandstof van Urenco in Almelo naar kerninstallaties in andere verdragstaten geldt dezelfde systematiek als hierboven aangegeven. In beginsel is Urenco derhalve aansprakelijk, maar ook hier kunnen ontvanger of vervoerder de aansprakelijkheid op zich nemen. Bij het vervoer naar een kerninstallatie in een niet-verdragstaat is Urenco aansprakelijk totdat de nucleaire stoffen zijn uitgeladen uit het vervoermiddel waarmee ze op het grondgebied van de niet-verdragsluitende staat zijn aangekomen. Tevens is het mogelijk dat de vervoerder op grond van artikel 6 van de Wako de aansprakelijkheid op zich neemt.

4. Het vervoer van afval van ziekenhuizen valt niet onder de Wako. Bij het vervoer van afval van de Hoge Flux Reactor en de Lage Flux Reactor te Petten naar COVRA zijn de onderscheiden exploitanten (Nuclear Research and Consultancy Group en Energie-onderzoek Centrum Nederland) in beginsel aansprakelijk. Zoals uiteengezet onder punt 1 bestaat evenwel de mogelijkheid dat COVRA of de vervoerder de aansprakelijkheid op zich neemt.

De leden van de CDA-fractie nemen met instemming kennis van het feit dat ook schade die pas veel later aan het licht komt onder de werkingssfeer van de wet wordt gebracht.

Opgemerkt zij dat het Protocol tot wijziging van het Verdrag van Parijs bepaalt dat de bij nationale wet vastgestelde verjaringstermijn voor het indienen van een rechtsvordering is verlengd tot ten minste drie jaar vanaf de datum waarop het slachtoffer kennis had van de schade en van de aansprakelijke exploitant en dat ter zake van rechtsvorderingen in geval van overlijden en persoonlijk letsel de vervaltermijn is verlengd tot 30 jaar na de datum van het kernongeval. Deze termijnen zijn echter reeds opgenomen in het huidige artikel 7 van de Wako en gelden derhalve reeds. Met deze wijzigingen wordt het verdrag gelijkgetrokken met de bestaande Nederlandse regelgeving.

Deze leden zien echter nog wel een spanningsveld wanneer de totale schade van een kernongeval de totale limiet overschrijdt en schadeclaims nog lang kunnen worden ingediend. Zij vragen hoeveel procent van de schade slachtoffers krijgen uitgekeerd indien na een jaar € 5 miljard aan schade is geclaimd en er een verwachting is dat dit zal oplopen tot € 8 miljard en op welke wijze schadebedragen definitief worden gemaakt.

De hier geschetste schade is van een zodanige omvang dat de procesrechtelijke bepalingen in Hoofdstuk V van de Wako toegepast moeten worden. Die regeling beoogt een zo evenwichtig en praktisch mogelijke rechtsgang te creëren wanneer een bedrag onder de slachtoffers moet worden verdeeld dat lager is dan het totaal van alle vorderingen. In grote lijnen houdt deze regeling in dat de rechtbank te ’s-Gravenhage, indien redelijkerwijze rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat het totaal der vorderingen het bedrag van de aansprakelijkheid van de exploitant overtreft, een rechter-commissaris aanwijst ter vaststelling van de staten van verdeling van de beschikbare bedragen en een commissie van vereffenaars instelt. Tevens legt hij op verzoek van belanghebbenden een betalingsverbod op. De commissie van vereffenaars treedt vervolgens in overleg met belanghebbenden en stelt een lijst van ingediende vorderingen op waarover door de rechter-commissaris één of meer openbare zittingen worden gehouden. Daarna stelt de commissie van vereffenaars een staat van verdeling op die wordt onderworpen aan de goedkeuring van de rechter-commissaris. Betaling geschiedt in beginsel pas als de staten van verdeling zijn vastgesteld. Deze procedure voldoet in gevallen waarin binnen redelijk korte termijn een vrijwel volledig beeld bestaat van de schade. Het is echter zeer wel denkbaar dat het vaststellen van staten van verdeling meer tijd vergt. Voor die gevallen biedt artikel 30 enige verlichting. Dat artikel geeft de rechter-commissaris namelijk de bevoegdheid om niet alleen een voorlopige staat van verdeling vast te stellen, maar ook los daarvan voorschotten te verlenen, waarmee ingespeeld kan worden op persoonlijke omstandigheden van benadeelden.

De leden van de CDA-fractie vragen hoeveel staten de protocollen hebben bekrachtigd en wat de situatie is als er een ongeluk gebeurt voordat iedereen bekrachtigd heeft.

Op dit moment is nog geen enkele lidstaat overgegaan tot bekrachtiging van de protocollen. Tijdens een bijeenkomst van het Nuclear Law Committee van het NEA in november 2007 is een inventarisatie gemaakt van de situatie in de lidstaten. Daarbij bleek dat op dat moment in 3 lidstaten de voor de bekrachtiging benodigde nationale wetgeving tot stand was gekomen (Finland, Frankrijk en Noorwegen). Voor 6 lidstaten gold dat voorstellen daartoe reeds bij de nationale parlementen waren ingediend of dat dit op korte termijn zou geschieden (België, Denemarken, Duitsland, Nederland, Slovenië en Zweden). Inmiddels is in Denemarken de benodigde wetgeving tot stand gekomen.

Van de zijde van de overige 6 lidstaten werd medegedeeld dat er naar werd gestreefd de vereiste wetgeving in 2008 te kunnen afronden (Spanje en Verenigd Koninkrijk), of kon geen duidelijke planning worden verstrekt (Griekenland, Italië, Portugal en Turkije). Voor de goede orde zij hierbij opgemerkt dat Griekenland, Portugal en Turkije geen partij zijn bij het Verdrag van Brussel.

Zo lang de protocollen nog niet zijn bekrachtigd door tweederde van de verdragsluitende partijen (Verdrag van Parijs) onderscheidenlijk alle verdragsluitende partijen (Verdrag van Brussel), treden de gewijzigde verdragen niet in werking en blijven derhalve de regimes gelden van de huidige verdragen.

Voor de goede orde wordt tevens opgemerkt dat ingevolge beschikking 2004/294/EG van de Raad van de Europese Unie van 8 maart 2004 (PbEU L 97), die EU-lidstaten die partij zijn bij het Verdrag van Parijs, gelijktijdig zullen overgaan tot bekrachtiging van het Protocol tot wijziging van dat verdrag. Met deze beschikking worden die staten gemachtigd om dat protocol te bekrachtigen of daartoe toe te treden, ondanks het feit dat daarin bepalingen omtrent de rechtsmacht zijn opgenomen die tot de exclusieve competentie van de EU behoren. Door het ontbreken in het Verdrag van Brussel van vergelijkbare bepalingen inzake de rechtsmacht, geldt deze beschikking niet voor het Protocol tot wijziging van het Verdrag van Brussel.

Deze leden vragen of de regering bereid is een indexatiemechanisme in de wet op te nemen voor het bedrag van maximaal € 3,2 miljard dat door de Staat aanvullend ter beschikking kan worden gesteld.

Over deze vraag hebben wij ons beraden en zijn daarbij tot de conclusie gekomen dat het inderdaad de voorkeur verdient om het door de Staat aanvullend ter beschikking te stellen bedrag op eenvoudiger wijze aan te kunnen passen dan door wetswijziging. In overeenstemming met het advies van de Raad van State wordt dan ook bij nota van wijziging voorgesteld om in artikel 18 een delegatiegrondslag op te nemen tot aanpassing van bedoeld bedrag in verband met geldontwaarding.

In tegenstelling tot wat deze leden menen is het Verdrag van Parijs niet van toepassing op nucleaire schepen. Ingevolge artikel 3 juncto artikel 6, onderdeel b, van het Verdrag van Parijs, is uitsluitend de exploitant van een kerninstallatie overeenkomstig dat verdrag aansprakelijk voor kernschade. In de definitie van het begrip kerninstallatie is uitdrukkelijk bepaald dat daaronder niet zijn begrepen reactoren die deel uitmaken van een vervoermiddel. Dit laatste vormde de aanleiding om in 1962 het Verdrag van Brussel inzake de aansprakelijkheid van exploitanten van nucleaire schepen (Trb. 1968, 90) tot stand te brengen. Nederland heeft dit verdrag geratificeerd en heeft het geïmplementeerd in de Wet van 24 oktober 1973, houdende regelen inzake wettelijke aansprakelijkheid van exploitanten van nucleaire schepen (Stb. 536). Het verdrag is echter nimmer in werking getreden en aanpassing ervan ligt dan ook niet in de lijn der verwachtingen.

Deze leden brengen in herinnering dat de minister van Financiën op 26 januari 2006 de CDA-fractie toezegde terug te zullen komen op de garantstelling in geval van schade in zorgkosten bij terrorismeschade en daarbij aandacht te besteden aan het geval dat deze garantstelling niet voldoende is. Zij vragen wanneer dit gebeurd is.

Voor de goede orde zij er op gewezen dat de minister van Financiën niet heeft toegezegd terug te komen op die garantstelling en daarbij aandacht te besteden aan het geval dat deze garantstelling niet voldoende is. Hij zegde toe om de minister van VWS te vragen nader uiteen te zetten wat deze bedoeld heeft toen hij sprak over terrorismeschaden in de sfeer van de ziektekostenverzekering en besloot met de toezegging dat er overleg zou plaatsvinden met de minister van VWS om de Kamer schriftelijk te informeren over de juridische consequenties van de garantie voor terrorismeschaden binnen de ziektekostenverzekering (Kamerstukken II 2005/2006, 28 165, nr. 37, pp. 6 en 8). De minister van VWS heeft deze toezegging gestand gedaan bij brief van 16 maart 2006 (Kamerstukken II 2005/2006, 29 689, nr. 77, pp. 10–11).

ARTIKELSGEWIJS

Artikel 2

De leden van de CDA-fractie nemen met enige verbazing kennis van het feit dat de Bondsrepubliek Duitsland een redelijk grote uitzonderingspositie heeft in het verdrag aangezien dat land naar de mening van deze leden bij natuurrampen en andere calamiteiten niet tot betaling hoeft over te gaan.

Ter geruststelling van deze leden wordt opgemerkt dat de uitzondering die Duitsland heeft bedongen geen beperking inhoudt van de aansprakelijkheid, maar juist een uitbreiding daarvan. Door het voorbehoud bij artikel 9 van het Verdrag van Parijs is een kernexploitant met betrekking tot kernongevallen die zich voordoen in Duitsland niet alleen aansprakelijk voor schade veroorzaakt door een ernstige natuurramp van uitzonderlijke aard, maar kan de nationale Duitse wetgeving blijven bepalen dat dit ook het geval is bij een kernongeval dat rechtstreeks te wijten is aan een gewapend conflict, vijandelijkheden, burgeroorlog of opstand.

Artikel 2a

De leden van de VVD-fractie vragen of de exploitant van een kerninstallatie, indien de kernschade geheel of gedeeltelijk is veroorzaakt door opzet van een bepaalde persoon, verplicht is de overige schade te vergoeden of dat die overige schade ook voor rekening komt van de persoon die met opzet schade heeft veroorzaakt.

Een van de uitgangspunten die ten grondslag ligt aan het Verdrag van Parijs is dat de exploitant van een kerninstallatie aansprakelijk is voor elke schade aan derden die is veroorzaakt door een kernongeval in diens installatie of waarbij nucleaire stoffen zijn betrokken die afkomstig zijn uit die installatie. Deze aansprakelijkheid geldt onverschillig of de exploitant schuld kan worden verweten. Door deze risico-aansprakelijkheid zal (de verzekeraar van) de exploitant in ieder geval de schade moeten vergoeden van alle andere personen dan de persoon door wiens grove nalatigheid of opzet de schade is veroorzaakt. Uiteraard staat het (de verzekeraar van) de exploitant daarna vrij om te trachten de uitgekeerde bedragen te verhalen op de persoon door wiens grove nalatigheid of opzet de schade is veroorzaakt.

Artikel 5

De leden van de SP-fractie vragen of de regering een speciaal fonds heeft opgericht ter financiële dekking van een eventuele maximale schadeclaim minus de aansprakelijkheid van de exploitant of dat dit bedrag in de algemene reserves zit. Indien er een fonds bestaat, zo vragen deze leden, wordt dit dan door de exploitanten gevuld en hoe verhoudt Nederland zich met andere lidstaten die ook verdragspartijen zijn?

Ter dekking van eventuele maximale schadeclaims is geen speciaal fonds opgericht. In de saldibalans per 31 december 2006 van het ministerie van Financiën (IXB) (Kamerstukken II 2006/2007, 31 031 IXB, nr. 1, p. 95) is onder «11.1 Openstaande garantieverplichtingen», de post «Kernongevallen (WAKO)» opgenomen met een bedrag van € 14 023 000 000.

Deze leden vragen of er landen zijn die wel het Verdrag van Parijs en niet het Verdrag van Wenen hebben ondertekend en andersom.

Staten zijn ofwel partij bij het Verdrag van Parijs ofwel bij het Verdrag van Wenen. Volledigheidshalve wordt er op gewezen dat door het Gezamenlijk Protocol1, het geografische toepassingsgebied van elk der verdragen met dat van het andere verdrag is uitgebreid. De exploitanten van kerninstallaties op het grondgebied van een Staat die partij is bij het ene verdrag worden tevens aansprakelijk voor schade geleden op het grondgebied van een Staat die partij is bij het andere verdrag. Door middel van een passende conflictenregel wordt ofwel het Verdrag van Wenen ofwel het Verdrag van Parijs bij uitsluiting van toepassing verklaard op de afwikkeling van kernschaden.

Deze leden vragen daarnaast om een onderbouwing voor de genoemde bedragen.

Zoals vermeld in de memorie van toelichting zijn de in artikel 5 genoemde bedragen overgenomen uit artikel 7 van het door het Protocol gewijzigde Verdrag van Parijs. Tot deze bedragen is besloten aangezien op de private verzekeringsmarkt dekking tot die bedragen onder bepaalde omstandigheden mogelijk blijkt.

De leden van de SP-fractie vragen om voorbeelden van gevallen waarin de ministers van Financiën en van Justitie het bedrag van € 700 miljoen waarvoor exploitanten aansprakelijk zijn, kunnen verlagen.

Op basis van de huidige versie van de Wako is voor vijf van de zeven op blz. 1 van deze nota vermelde Nederlandse kerninstallaties een lager bedrag vastgesteld dan het op grond van artikel 5, eerste lid, van de Wako vastgestelde aansprakelijkheidsbedrag van ongeveer € 340 miljoen. Voor de verrijkingsfabrieken van Urenco Nederland en de Lage Flux Reactor geldt een aansprakelijkheidsbedrag van ongeveer € 45,4 miljoen en voor de stilgelegde kernenergiecentrale te Dodewaard, de Lage Flux Reactor en de Hoger Onderwijs Reactor, een bedrag van ongeveer € 22,7 miljoen. Op basis van de aangepaste Wako zal moeten worden bezien welke nieuwe bedragen voor die kerninstallaties worden vastgesteld.

Door de aanpassing van de bedragen zullen de premies voor de exploitanten naar verwachting worden verhoogd. Deze leden vragen of de regering dit in overleg met de exploitanten heeft gedaan.

Ter dekking van hun aansprakelijkheid dienen exploitanten zorg te dragen voor een verzekering bij private verzekeraars. De onderhandelingen met verzekeraars over de daarvoor in rekening te brengen premie worden door of namens de exploitanten zelf gevoerd. Voor de overheid is hier geen taak weggelegd.

De leden van de VVD-fractie vragen wanneer meer duidelijkheid verschaft zal kunnen worden over de hoogte van de premies die exploitanten voor de verhoogde aansprakelijkheidsbedragen moeten betalen.

Op dit moment is nog niet bekend wanneer het gewijzigde Verdrag van Parijs in werking zal treden. Hiervoor is vereist dat tweederde van de verdragsluitende partijen (derhalve 10 staten) tot bekrachtiging is overgegaan, terwijl voor het gewijzigde Verdrag van Brussel geldt dat alle 12 verdragsluitende partijen hiertoe moeten zijn overgegaan. Verzekeraars hebben dan ook nog niet besloten wat de premieconsequenties zullen zijn van de verhoogde aansprakelijkheidsbedragen.

Voorts vragen deze leden hoeveel is begroot voor dekking op de Aanvullende Staatspolis voor het geval schade niet of niet volledig op de private verzekeringsmarkt kan worden verzekerd.

De Aanvullende Staatspolis dekt de risico’s waarvoor de exploitant aansprakelijk is, maar op de private verzekeringsmarkt geen dekking is te verkrijgen, tot hetzelfde bedrag waarvoor de private verzekeraars dekking bieden.

Artikel 17a

De leden van de CDA-fractie vragen wie aansprakelijk is als een andere partij – niet in het bezit van een nucleaire installatie – nucleair materiaal laat vervoeren.

Krachtens het Verdrag van Parijs is alle aansprakelijkheid als gevolg van een ongeval waarbij nucleaire stoffen zijn betrokken, gekanaliseerd naar één persoon, te weten de exploitant van de kerninstallatie waaruit de bij het kernongeval betrokken nucleaire stoffen afkomstig zijn. Zoals aangegeven in het antwoord op de eerdere vraag van deze leden naar de aansprakelijkheid in bepaalde vervoerssituaties, bestaat evenwel de mogelijkheid dat de ontvangende kernexploitant de aansprakelijkheid op zich neemt ingevolge de uitdrukkelijke bepalingen van een schriftelijke overeenkomst, of dat de Minister van Financiën bepaalt dat de vervoerder op diens verzoek en met instemming van de verzendende exploitant aansprakelijk is. Ook in het door vragenstellers geschetste geval zal dus te allen tijde één van de betrokken kernexploitanten of de vervoerder aansprakelijk zijn.

Artikel 18

De leden van de CDA-fractie vragen hoe groot het aandeel van Nederland in de garantstelling van € 300 miljoen is en welke berekening aan dat bedrag ten grondslag ligt.

Voor de beantwoording van deze vraag wordt verwezen naar het antwoord op de vraag van deze leden over de garantstelling van de overheid onder het kopje «Algemeen».

De minister van Financiën,

W. J. Bos


XNoot
1

Het op 21 september 1988 te Wenen tot stand gekomen Gezamenlijk Protocol betreffende de toepassing van het Verdrag van Wenen en het Verdrag van Parijs (Trb. 1988, 160).

Naar boven