31 119
Wijziging van de Wet aansprakelijkheid kernongevallen ter uitvoering van het Protocol van 12 februari 2004 houdende wijziging van het Verdrag van 29 juli 1960 inzake wettelijke aansprakelijkheid op het gebied van de kernenergie en ter uitvoering van het Protocol van 12 februari 2004 houdende wijziging van Verdrag van 31 januari 1963 tot aanvulling van het Verdrag van 29 juli 1960 inzake wettelijke aansprakelijkheid op het gebied van de kernenergie

nr. 4
ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT1

Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State d.d. 18 april 2007 en het nader rapport d.d. 9 juli 2007, aangeboden aan de Koningin door de minister van Financiën, mede namens de minister van Justitie en de minister van Buitenlandse Zaken. Het advies van de Raad van State is cursief afgedrukt.

Bij Kabinetsmissive van 19 maart 2007, no. 07.000911, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Justitie, mede namens de Minister van Buitenlandse Zaken en de Minister van Financiën, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet tot wijziging van de Wet aansprakelijkheid kernongevallen ter uitvoering van het Protocol van 12 februari 2004 houdende wijziging van het Verdrag van 29 juli 1960 inzake wettelijke aansprakelijkheid op het gebied van de kernenergie en ter uitvoering van het Protocol van 12 februari 2004 houdende wijziging van Verdrag van 31 januari 1963 tot aanvulling van het Verdrag van 29 juli 1960 inzake wettelijke aansprakelijkheid op het gebied van de kernenergie, met memorie van toelichting.

Het voorstel beoogt uitvoering te geven aan de Protocollen van 12 februari 2004 tot wijziging van de Verdragen van Parijs en Brussel inzake wettelijke aansprakelijkheid op het gebied van kernenergie, opgenomen in Trb. 2005, 89 en Trb. 2005, 90. De verdragswijzigingen betreffen onder meer een verhoging van de verschillende schadevergoedingsbedragen en een wijziging van de rekeneenheid. Ten gevolge van de wijzigingen in beide verdragen is aanpassing noodzakelijk van een aantal bepalingen in de Wet aansprakelijkheid kernongevallen.

De Raad van State onderschrijft de strekking van het wetsvoorstel, maar maakt een tweetal opmerkingen met betrekking tot het toepassingsgebied en de inwerkingtreding van het voorstel van wet. Hij is van oordeel dat in verband daarmee enige aanpassing van het voorstel wenselijk is.

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 19 maart 2007, nr. 07.000911, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan de Minister van Justitie, en in afschrift aan de Minister van Buitenlandse Zaken en aan mij, te doen toekomen.

Dit advies, gedateerd 18 april 2007, nr. W06.07.0063/III, bied ik U hierbij aan.

1. Uitbreiding toepassingsgebied

Ingevolge het voorgestelde artikel 15 kan het toepassingsgebied van de Wet aansprakelijkheid kernongevallen worden uitgebreid bij algemene maatregel van bestuur, voor zover het gaat om de aansprakelijkheid van de exploitant van een in Nederland gelegen kerninstallatie. Het toepassingsgebied van een wet is een essentieel onderdeel van de wet dat in de betrokken wet dient te worden geregeld1. Weliswaar kent ook het huidige artikel 15, tweede lid, de mogelijkheid om bij algemene maatregel van bestuur af te wijken van de wet, maar ingevolge het huidige artikel 15, derde lid, dient een dergelijke maatregel binnnen drie maanden na de inwerkingtreding gevolgd te worden door een wetsvoorstel tot wijziging van de wet overeenkomstig de maatregel. Ook de huidige wet gaat daarom uit van de opvatting dat het toepassingsgebied in de wet zelf tot uitdrukking wordt gebracht. De Raad acht het ongewenst om – zonder dat van enige klemmende reden is gebleken – in dit wetsvoorstel van dit uitgangspunt af te wijken. De Raad adviseert de in het wetsvoorstel voorgestelde delegatie achterwege te laten.

1. Uitbreiding toepassingsgebied

Gevolggevend aan het advies van de Raad dat het ongewenst is om in het wetsvoorstel af te wijken van het uitgangspunt dat het toepassingsgebied van een wet in de betrokken wet dient te worden geregeld, is het voorgestelde artikel 15 geschrapt en is de toelichting dienovereenkomstig aangepast.

2. Aanpassing bedragen

Het bedrag van de aansprakelijkheid van de kernexpoitant en ook het bedrag dat de Staat ingevolge artikel 18 van de wet ter beschikking stelt, worden bij de wet bepaald. Wijzigingen van deze bedragen, bijvoorbeeld in verband met de geldontwaarding, maar ook om andere redenen, kan uitsluitend bij wet geschieden. Flexibiliteit wordt geboden door voor deze aanpassingen een delegatiegrondslag in het wetsvoorstel op te nemen. Artikel 15 van het wetsvoorstel voorziet in een dergelijke delegatiegrondslag niet, nu het in dat artikel gaat om uitbreiding van het toepassingsgebied. De Raad adviseert aan dit punt in de toelichting aandacht te besteden en zo nodig alsnog te voorzien in een delegatiegrondslag.

2. Aanpassing bedragen

De Raad merkt op dat wijziging van het bedrag van de aansprakelijkheid van de kernexploitant en van het bedrag dat de Staat ingevolge artikel 18 van de wet ter beschikking stelt, uitsluitend bij wet kunnen geschieden en dat flexibiliteit voor dergelijke wijzigingen kan worden geboden door een delegatiegrondslag in het wetsvoorstel op te nemen. Aangezien artikel 15 van het wetsvoorstel niet in de vereiste delegatiegrondslag voorziet, adviseert de Raad aan dit punt in de toelichting aandacht te besteden en zo nodig alsnog te voorzien in een delegatiegrondslag.

Opgemerkt zij dat in artikel 5, vierde lid, van het wetsvoorstel reeds de bevoegdheid is opgenomen om het bedrag van de aansprakelijkheid van de kernexploitant bij algemene maatregel van bestuur te wijzigen. Het bedrag dat de Staat ingevolge artikel 18 van de wet ter beschikking stelt is van een zodanige omvang dat het niet in de rede ligt om dit anders dan bij wet te wijzigen. Opneming van een delegatiegrondslag in dat artikel is dan ook niet aan de orde.

3. Inwerkingtreding

Het wetsvoorstel treedt op grond van artikel III in werking op de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin de wet wordt geplaatst. Op grond van artikel 20 van het Verdrag van Parijs worden de voorgestelde wijzigingen in het verdrag van kracht zodra zij door twee derde van de verdragsluitende partijen zijn bekrachtigd of bevestigd. De wijzigingen van het Verdrag van Brussel worden ingevolge artikel 21 van dit verdrag van kracht op de datum waarop alle partijen deze hebben bekrachtigd of goedgekeurd. De memorie van toelichting bij het voorstel van wet tot goedkeuring van beide protocollen, dat tegelijkertijd is aangeboden aan de Raad, stelt dat nog geen van de verdragspartijen een van beide protocollen heeft geratificeerd of bekrachtigd. Aangezien het voorstel is gebaseerd op de gewijzigde verdragsbepalingen, onder meer blijkend uit diverse verwijzingen naar gewijzigde verdragsartikelen, kan het niet eerder in werking treden dan het moment waarop de gewijzigde verdragsartikelen in werking treden. Gelet op de samenhang tussen de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel en de inwerkingtreding van de verdragswijzigingen adviseert de Raad de inwerkingtredingsbepaling aan te passen en te kiezen voor inwerkingtreding van deze wet bij koninklijk besluit1.

3. Inwerkingtreding

Naar aanleiding van het advies van de Raad is artikel III aangepast in die zin dat inwerkingtreding zal geschieden op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

4. Voor redactionele kanttekeningen verwijst de Raad naar de bij het advies behorende bijlage.

4. Aan de redactionele kanttekeningen van de Raad is uitvoering gegeven.

De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.

De waarnemend Vice-President van de Raad van State,

P. van Dijk

Ik moge U hierbij, mede namens de Minister van Justitie en de minister van Buitenlandse Zaken, verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.

De minister van Financiën,

W. J. Bos

De minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

De minister van Buitenlandse Zaken,

M. J. M. Verhagen

Bijlage bij het advies van de Raad van State betreffende no. W06.07.0063/III met redactionele kanttekeningen die de Raad in overweging geeft.

– In artikel I, onderdeel A, aanhef «Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:» vervangen door: Artikel 1, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:. Vervolgens bij de afzonderlijke artikelleden «In het eerste lid» weglaten.

– Omdat het in artikel I, onderdeel D, in het tweede lid van artikel 5 gaat om algemeen verbindende voorschriften, de aanhef van dit lid als volgt formuleren: In afwijking van het eerste lid kan bij regeling van Onze Minister van Financiën, in overeenstemming met Onze Minister van Justitie: (vergelijk aanwijzing 30 van de Aanwijzingen voor de regelgeving).

– In artikel I, onderdeel L, de wijziging met betrekking tot artikel 17, eerste lid, als afzonderlijk onderdeel formuleren, aangezien in de huidige wettekst niet de omschrijving «maximumbedrag van de aansprakelijkheid» wordt gebruikt, maar de omschrijving «maximum bedrag van de gezamenlijke aansprakelijkheid».


XNoot
1

De oorspronkelijke tekst van het voorstel van wet en van de memorie van toelichting zoals voorgelegd aan de Raad van State is ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

XNoot
1

Aanwijzing 22 van de Aanwijzingen voor de regelgeving (Ar).

XNoot
1

Aanwijzing 178 Ar, model A.

Naar boven