31 116 Wijziging van het Wetboek van Strafvordering tot verbetering van de regeling van de positie van de deskundige in het strafproces (Wet deskundige in strafzaken)

I BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 30 maart 2010

Tijdens de behandeling van het voorstel van wet tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering tot verbetering van de regeling van de positie van de deskundige in het strafproces (Wet deskundige in strafzaken) in uw Kamer heb ik mw. Broekers-Knol toegezegd na te gaan of het nodig is de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden aan te vullen met een zogenaamde notificatieplicht als bedoeld in artikel 150a, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering. Ik ben om de hierna volgende redenen tot de conclusie gekomen dat dat overbodig is. Het DNA-onderzoek dat de deskundige met het celmateriaal van de veroordeelde doet, is standaard DNA-onderzoek. Het richt zich namelijk slechts op het verkrijgen van het DNA-profiel van de veroordeelde uit zijn celmateriaal en het verwerken van dat DNA-profiel in de DNA-databank. Vanuit dat perspectief is het niet zinvol om in de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden, naar analogie van artikel 150a, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, te regelen dat de officier van justitie de veroordeelde schriftelijk in kennis stelt van de aan de deskundige verleende opdracht en hem ten behoeve van zijn verdediging de mogelijkheid te geven een verzoek in te dienen om aanvullend DNA-onderzoek te doen of aanwijzingen te geven over het uit te voeren DNA-onderzoek. Bovendien is de veroordeelde ingevolge artikel 3, vijfde lid, van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden op de hoogte van het feit dat het DNA-onderzoek wordt verricht, zodra hij het bevel van de officier van justitie tot afname van zijn celmateriaal heeft gekregen. Het vierde lid van artikel 2 van die wet bevat verder de verplichting voor de officier van justitie de veroordeelde schriftelijk in kennis te stellen indien zijn DNA-profiel overeenkomt met andere DNA-profielen in de DNA-databank. De officier van justitie is niet verplicht een veroordeelde op de hoogte te stellen van het loutere feit dat zijn DNA-profiel in de DNA-databank is verwerkt, omdat de veroordeelde van dat feit via het bevel zelf reeds in kennis is gesteld.

Ik hoop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.

De minister van Justitie

E. M. H. Hirsch Ballin

Naar boven