31 115
Wijziging van de Kieswet en enkele andere wetten houdende enkele technische aanpassingen

nr. 7
NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 7 april 2008

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

A

Onderdeel PP komt als volgt te luiden:

PP

Artikel X 3 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder vernummering van het eerste tot en met het derde lid tot tweede tot en met vierde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

1. Wanneer een lid van de Tweede of van de Eerste Kamer wordt benoemd in een ambt als bedoeld in artikel 57, tweede lid, van de Grondwet, houdt zijn lidmaatschap van de Kamer van rechtswege op.

2. In het tweede lid (nieuw) wordt na «artikel X 1» ingevoegd: , anders dan op grond van het voorgaande lid.

3. In het vierde lid (nieuw) wordt «tweede lid» vervangen door: derde lid.

B

Artikel III vervalt

Toelichting

A

In de voorbereidende fase heeft de CDA-fractie verzocht te verduidelijken in welke gevallen en op welke wijze het Kamerlidmaatschap eindigt. Ik ben de leden van voornoemde fractie zeer erkentelijk voor hun reactie op dit punt en heb naar aanleiding daarvan besloten, zoals ik eveneens in de nota naar aanleiding van het verslag heb aangegeven, duidelijker in het wetsvoorstel tot uitdrukking te brengen hoe de artikelen X 1 en X 3 zich tot elkaar verhouden. Die toelichting geef ik hieronder.

In artikel X 1 is vastgelegd wat de gevolgen zijn van het vervullen van een met het lidmaatschap onverenigbare betrekking. De onduidelijkheid waar dit wetsvoorstel een oplossing voor wil bieden, betreft de vraag hoe en op welk moment wordt geconstateerd dat hiervan sprake is. De artikelen X 3, X 4 en X 5 geven invulling aan de te volgen procedure.

Het nieuwe eerste lid van artikel X 3 bepaalt dat het lidmaatschap van een lid van de Tweede of van de Eerste Kamer van rechtswege ophoudt, indien dat lid wordt benoemd in een ambt als bedoeld in artikel 57, tweede lid, van de Grondwet. Op het moment dat sprake is van een dergelijke benoeming, is gelijktijdig daarmee onherroepelijk komen vast te staan dat het betreffende lid een met het lidmaatschap van de Tweede of Eerste Kamer onverenigbare betrekking vervult. Tegen de benoeming in dergelijke functies staat immers geen bezwaar en beroep open en het is evenmin mogelijk om de beëindiging van het lidmaatschap, welke voortvloeit uit de benoeming, voor te leggen aan de Tweede of Eerste Kamer zelf. Dit heeft, zoals artikel X 1, eerste lid, uitdrukkelijk bepaalt, tot gevolg dat het betreffende lid van rechtswege ophoudt lid te zijn van het vertegenwoordigende orgaan.

In alle overige gevallen kan eveneens onherroepelijk komen vast te staan dat een lid van een vertegenwoordigend orgaan een van de vereisten voor het lidmaatschap niet bezit of dat hij een met het lidmaatschap onverenigbare betrekking vervult, waardoor hij ophoudt lid te zijn. Hiervan kan echter pas sprake zijn, nadat de procedure is gevolgd zoals neergelegd in de artikelen X 3, tweede tot en met vierde lid (Tweede en Eerste Kamer), X 4 (provinciale staten) en X 5 (gemeenteraad). Hierbij zijn twee situaties denkbaar. De eerste situatie is die waarin een lid van de kamer, van provinciale staten of van de gemeenteraad de waarschuwing niet binnen acht dagen voorlegt aan het vertegenwoordigend orgaan waar het lid deel van uitmaakt. Na ommekomst van die periode is sprake van een onherroepelijke situatie zoals bedoeld in artikel X 1, eerste lid, en houdt het lid op lid te zijn. De tweede situatie ziet op de mogelijkheid dat een lid van de kamer, van provinciale staten of van de gemeenteraad de waarschuwing wel binnen acht dagen voorlegt aan het vertegenwoordigend orgaan waar het lid deel van uitmaakt. Of onherroepelijk komt vast te staan dat het betreffende lid een van de vereisten voor het lidmaatschap van het vertegenwoordigend orgaan niet bezit of dat hij een met het lidmaatschap onverenigbare betrekking vervult, is afhankelijk van het daaromtrent gegeven oordeel van de kamer, van provinciale staten of van de gemeenteraad. Voor zover het een oordeel betreft afkomstig van provinciale staten of de gemeenteraad, kan dat oordeel op grond van artikel X 9 jo D 9 van de Kieswet door belanghebbenden worden voorgelegd aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Pas daarna is eventueel sprake van een onherroepelijk oordeel over de kwestie. Het oordeel van de Tweede of Eerste Kamer is direct onherroepelijk, omdat daartegen geen beroep bij de bestuursrechter open staat.

B

Voorts wordt voorgesteld artikel III van dit wetsvoorstel te schrappen in verband met de intrekking van het voorstel van wet van de leden Van der Ham en Duyvendak tot wijziging van de Kieswet houdende verkorting van de termijn tussen stemming en eerste samenkomst van de Tweede Kamer, bij brief aan de voorzitter van de Tweede Kamer van 11 februari 2008 (Kamerstukken II 2007/08, 30 396, nr. 4). Artikel III bevatte een samenloopbepaling die regelde wat er moest gebeuren indien het wetsvoorstel van de beide kamerleden en onderhavig wetsvoorstel in werking zouden treden. Na het intrekken van het wetsvoorstel Van der Ham en Duyvendak is een dergelijke samenloopbepaling niet meer nodig.

De staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

A. Th. B. Bijleveld-Schouten

Naar boven