Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 1 december 2025
Hierbij ontvangt uw Kamer het rapport «Onderzoek aanpassingen en gebruik van de Wet
Bibob sinds 2020». De Wet Bibob is in 2020 en 2022 in twee tranches aangepast om bestuursorganen
en rechtspersonen met een overheidstaak (nog) beter in staat te stellen de eigen integriteit
te beschermen tegen het ongewild faciliteren van criminele activiteiten. Met de wetswijzigingen
zijn onder meer de onderzoeksbevoegdheden van bestuursorganen en het Landelijk Bureau
Bibob verruimd, en is het toepassingsbereik van de wet uitgebreid.
Dit onderzoek is uitgevoerd naar aanleiding van toezeggingen van de toenmalige opvolgende
Ministers van Justitie en Veiligheid, die elk tijdens de plenaire behandeling van
respectievelijk de eerste1 en tweede tranche2 van de Wet Bibob zijn gedaan. Daarbij is toegezegd zowel de wetswijzigingen als de
toepassing daarvan te evalueren. Deze evaluatie is thans uitgevoerd in opdracht van
het WODC, waarmee tevens uitvoering is gegeven aan de motie Van Nispen/Sneller en
de motie Van Nispen/Bikker.3 Het onderzoek besteedt eveneens aandacht aan de vraag of en met welke redenen bestuursorganen
Bibob-beleid inzetten in relatie tot levensbeschouwelijke instellingen, conform een
aanbeveling van de Nationaal Coördinator Discriminatie en Racisme.4
Uit het onderzoek blijkt dat de wetswijzigingen uit 2020 en 2022 de effectiviteit
van de Wet Bibob hebben versterkt, in het bijzonder vanwege de versterking van het
eigen onderzoek en verruimde mogelijkheden voor informatiedeling. Tegelijkertijd laat
het onderzoek zien dat maar relatief weinig bestuursorganen gebruik maken van de verruimde
toepassingsmogelijkheden. Een tekort aan capaciteit, kennis en ervaring worden genoemd
als belangrijkste knelpunten. Voor de komende jaren zien de onderzoekers vooral kansen
in het beter benutten van de bestaande mogelijkheden van de Wet Bibob, waarbij verdere
uitbreiding momenteel niet voor de hand lijkt te liggen.
Het vraagt enige tijd om de conclusies en aanbevelingen uit het rapport van een reactie
te kunnen voorzien. Het is mijn intentie om uw Kamer in het eerste kwartaal van 2026
een inhoudelijke beleidsreactie op het onderzoeksrapport te doen toekomen.
De Minister van Justitie en Veiligheid, F. van Oosten