31 104
Beleidsdoorlichting Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

nr. 11
BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 28 juni 2007

Het vorige kabinet heeft het instrument van beleidsdoorlichting geïntroduceerd als invulling van de wettelijk voorgeschreven beleidsevaluaties. Mijn departement heeft artikel 26 uit de LNV-begroting, zijnde «Kennis en Innovatie», gekozen als onderwerp voor een eerste beleidsdoorlichting. Met deze beleidsdoorlichting wordt beoogd een oordeel te geven over de legitimiteit, doelmatigheid en doeltreffendheid van het LNV-beleid met betrekking tot artikel 26.

Hierbij bied ik u de resultaten van de beleidsdoorlichting aan2. Deze betreffen ook de door Berenschot uitgevoerde evaluatie van de wijzigingen in het landbouwkundig onderzoek in de afgelopen 10 jaar. Dit deelresultaat van de beleidsdoorlichting heeft u al in december 2006 ontvangen (Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 30 800 XIV, nr. 32).

Resultaten beleidsdoorlichting

De algemene conclusie van de doorlichting is dat de legitimiteit, doelmatigheid en doeltreffendheid van het LNV-beleid met betrekking tot artikel 26 voldoen (zie bijlage 1 bij deze brief). Het kennissysteem voor de agrofoodsector en groene ruimte heeft goede prestaties geleverd in termen van kwaliteit van onderwijs, onderzoek en doorgevoerde innovaties. Er zijn goede resultaten geboekt op het gebied van de bevordering van samenhang, samenwerking en innovatie en de verbetering in de programmering van onderzoeksvragen. Verder wordt vastgesteld dat de kennis van DLO over het algemeen goed wordt benut voor concrete toepassingen. De langdurige relatie tussen LNV en DLO blijkt met name positief uit te werken voor de instandhouding van funderende kennis.

De wijzigingen in het landbouwkundig onderzoek zijn succesvol gebleken. Ze hebben geleid tot focus en massa, tot een geslaagde scheiding van publieke en private verantwoordelijkheden, tot heldere financieringsstromen en tot een toename van multidisciplinaire samenwerking.

De samenwerking tussen DLO en Wageningen Universiteit wordt als voorbeeld gebruikt voor andere kennissystemen.

De goede resultaten zijn in belangrijke mate het gevolg van het door LNV gevoerde kennis- en innovatiebeleid. Succesfactoren hierbij zijn de LNV verantwoordelijkheid voor zowel inhoud als stelsel en de korte lijnen met de LNV stakeholders: de kracht van directe verbindingen. Het groene kennissysteem wordt hierom gewaardeerd.

Ondanks de positieve resultaten blijkt uit de doorlichting dat, met het oog op de toekomst, aanpassing van het kennissysteem wenselijk is. Immers, de maatschappelijke opgaven waar de samenleving voor gesteld staat, worden steeds complexer en overschrijden steeds meer de grenzen van kennisdomeinen. Daarnaast is er toenemende aandacht voor de doorwerking van kennis en de toepassing hiervan door burgers en bedrijven en voor het rendement van kennisinvesteringen uit publieke middelen.

Uit de doorlichting komt een aantal verbeterpunten naar voren waarmee invulling gegeven kan worden aan de benodigde aanpassing. Hieronder geef ik samengevat de belangrijkste verbeterpunten.

1. De effectiviteit van de verbindingen tussen onderzoek, onderwijs en bedrijven en maatschappelijke organisaties kan nog verder worden verhoogd. Ook kan de verbinding tussen het kennissysteem voor de agrofoodsector en groene ruimte en de kennissystemen voor andere maatschappelijke velden worden versterkt.

2. Het is nodig de betrokkenheid van maatschappelijke stakeholders bij de agendering en programmering van kennis beter vorm te geven.

3. Herbezinning op de portfolio van strategische expertises bij Wageningen UR door de optredende internationalisering en bijbehorende trend tot specialisatie.

4. De toegevoegde waarde van LNV als ministerie verantwoordelijk voor het groene onderwijs kan – hoewel erkend – beter zichtbaar worden gemaakt. Met betrekking tot het groene onderwijs is daarnaast de ontwikkeling van leerlingenaantallen voor sommige onderdelen een aandachtspunt. Voor bepaalde categorieën beroepsbeoefenaren worden tekorten verwacht.

5. De beschrijving van de operationele doelen van artikel 26 van de LNV-begroting wordt niet als transparant ervaren. Ook blijkt dat het onderdeel innovatie daarin onvoldoende uit de verf komt.

6. De van Wageningen UR gevraagde verantwoordingsinspanning met betrekking tot de inzet van publieke middelen kan worden beperkt. Het is de vraag of de huidige inspanning wel opweegt tegen het nut daarvan.

Aanpassingen van het beleid

Ik onderken de genoemde verbeterpunten en ik neem deze ter harte. In het onderstaande geef ik aan hoe ik daarmee om zal gaan.

1. De kracht van directe verbindingen (nog) meer benutten

Ik zal ook in de komende kabinetsperiode voortbouwen op de kracht van de directe verbindingen in het kennissysteem voor de agrofoodsector en groene ruimte. Uitwisseling van kennis tussen het onderwijs, het onderzoek en het bedrijfsleven is essentieel voor de kenniseconomie die het kabinet nastreeft. Dit geldt bij uitstek voor de groene sector. De verbindingen tussen onderzoek, onderwijs en bedrijven en maatschappelijke organisaties zullen verder vorm krijgen en het uitgangspunt vormen bij nieuw beleid. Meer dan nu zal worden gekozen voor een netwerkaanpak. Ik zal het tot stand komen van nieuwe netwerkverbanden, kenniskringen en dergelijke stimuleren en zonodig ondersteunen. Dit geldt zowel op het terrein van lerende ondernemersnetwerken in de agro- en recreatiesector als voor kennisnetwerken op gebied van natuur en landschap (kennisnetwerk OBN-Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit, kenniskring Weidevogels).

Voor de continuïteit en kwaliteit van het groene onderwijs is samenwerking tussen de instellingen zelf, maar ook met het bedrijfsleven, noodzakelijk. Alle kennisinstellingen in het groene kennissysteem (AOC’s, HASsen, Wageningen UR en Vereniging Buitengewoon Groen) werken sinds 2005 samen in de Groene Kennis Coöperatie (GKC). De kenmerkende kleinschaligheid van de afzonderlijke instellingen is op die wijze grootschalig georganiseerd. Vanuit die versterkte positie zijn de groene kennisinstellingen beter en sneller in staat om invulling te geven aan de kabinetsambities op het vlak van kennisbenutting, innovatie en ondernemerschap. Ik zal die ontwikkeling bevorderen door steun te bieden aan samenwerkingsprogramma’s waarin praktijk, wetenschap en onderwijs verbonden zijn.

Tegen de achtergrond van de landelijke samenwerking in GKC-verband worden de groene HBO-instellingen gestimuleerd zich nadrukkelijker te positioneren als «School als Kenniscentrum in de regio» met het doel om als motor te fungeren voor de regionale economie. Daarnaast worden de Agrarische Opleidingscentra (AOC, met groen VMBO en MBO) gestimuleerd een sterkere verbinding tussen bedrijfsleven en onderwijs te bewerkstelligen.Gezien het succes van de bestaande relatie tussen mijn ministerie en Wageningen UR en het groene onderwijs zal ik deze relatie voortzetten en verder investeren in de vernieuwing hiervan.

De verbinding tussen het kennissysteem voor de agrofoodsector en groene ruimte en de kennissystemen van andere beleidsdomeinen zal op gebied van onderzoek gericht worden versterkt. In de afgelopen jaren is al een versterkte interdepartementale samenwerking op gang gekomen rond de programmering van TNO en grote technologische instituten (GTI’s). Op de thema’s waarvoor LNV regievoerder is, Voeding en Leefomgeving (samen met VROM), zal deze samenwerking de komende tijd verder worden verdiept. LNV heeft daarbij de koppeling gemaakt tussen Wageningen UR, TNO en de GTI’s.

Daarnaast zal met andere departementen worden samengewerkt door participatie in de nieuwe interdepartementale programmadirectie voor Kennis en Innovatie die voortkomt uit het kabinetsproject Nederland Ondernemend Innovatieland. Samenwerking zal plaatsvinden op thema’s zoals energie/klimaat, water, zorg, onderwijs, duurzaamheid, en voeding en gezondheid. In dit kader zullen ook kennisinstellingen van buiten het LNV-domein betrokken worden.

De succesvolle aanpak in het kader van het nationale kennis- en innovatiebeleid heeft op het sleutelgebied Flowers & Food voor belangrijke thema’s (zoals Groene Genetica en Voeding en Gezondheid) geleid tot vorming van topinstituten. Hiermee zal ook de komende periode een intensieve samenwerking tussen wetenschap en bedrijfsleven worden vormgegeven.

2. Beter vorm geven van de betrokkenheid van maatschappelijke stakeholders

Bij het agenderen en programmeren van kennisactiviteiten zal worden geïnvesteerd in grotere betrokkenheid van maatschappelijke doelgroepen. Doel daarbij is het scheppen van condities voor het beter benutten van kennis. Tegelijkertijd beoog ik hiermee private investeringen te verhogen.

Het bedrijfsleven en andere maatschappelijke partijen worden uitgedaagd om kennis- en innovatieagenda’s op te stellen, die sturend worden voor de kennisprogrammering. Voor kennisvragen die zowel bij overheid als bedrijfsleven leven worden hierdoor de mogelijkheden vergemakkelijkt om tot gezamenlijke (publieke/private) financiering te komen. Het kennisbasis onderzoek bij DLO biedt eveneens mogelijkheden voor publiek/private financiering.

Om kennisbenutting verder te bevorderen zal de communicatie over de uitkomsten van het LNV-kennissysteem naar een breder publiek meer aandacht krijgen. Ik denk hierbij aan gerichte communicatie naar bedrijven, sectoren en andere actoren in de samenleving. Naar verwachting zal hiermee de betrokkenheid worden vergroot.

3. Internationalisering onderzoeksspecialisatie

Mondiale ontwikkelingen maken het noodzakelijk om onder ogen te zien dat het kennisbeleid van mijn ministerie wordt beïnvloed door de internationale trend tot onderzoeksspecialisatie. We hebben nu een krachtig kennissysteem, maar de vraag is welke kennisinvesteringen gewenst zijn gericht op de toekomst. Waar willen we in (blijven) excelleren en wat zou kunnen worden afgebouwd omdat we daarvoor elders (in Europa) terechtkunnen?

Dit heeft zijn weerslag op de portfolio van strategische expertises bij Wageningen UR.

Vanwege de consequenties is het van belang om zorgvuldig te kiezen voor een wenselijke ontwikkelrichting. Voorkomen moet worden dat het portfolio te smal wordt ingevuld. De huidige sterke internationale positionering dient gewaarborgd te blijven. Ik zal in de komende periode in nauw overleg met Wageningen UR een beleidsvisie op dit vlak ontwikkelen.

4. Groen onderwijs beter zichtbaar

De groene onderwijskolom kan worden versterkt door samenwerking tussen de instellingen in GKC verband. Tegelijkertijd worden vanuit die versterkte positie meer verbindingen gezocht met doelgroepen om kennis tot werking te laten komen.

Groene kennis en daarmee het groene onderwijs worden langs die weg ook beter zichtbaar als bron van kennis voor doelgroepen die het groene onderwijs tot nog toe minder in beeld hebben.

De behoefte aan voldoende adequaat geschoolden, met name op HBO-niveau is evident. De instroom van studenten blijft achter bij de arbeidsmarktontwikkeling. Gezamenlijke inzet vanuit de gehele kolom (doorstroom VMBO, MBO, HBO) en het beter uitdragen van de aantrekkelijke kanten van groen onderwijs en beroepsmogelijkheden die groen onderwijs biedt, zullen bij moeten dragen aan meer instroom in het groene beroepsonderwijs. Daarbij ga ik ervan uit dat er een latente belangstelling onder de jeugd aanwezig is voor het volgen van onderwijs voor beroepen in het agrofood-complex en de groene ruimte. Verder wil ik via een gerichte aanpak het aandeel allochtone leerlingen in het groene onderwijs verhogen.

Daarnaast wil ik de maatschappelijke stage bij groene onderwijsinstellingen (versneld) invoeren. Hierdoor wordt de maatschappelijke zichtbaarheid van het groen onderwijs vergroot. Groene onderwijsinstellingen kunnen door hun ervaring met maatschappelijke stages voor het groene domein een hulpfunctie hebben voor andere onderwijsinstellingen.

Het groen VMBO beschouw ik daarbij als het fundament voor de groene kenniskolom en als kraamkamer voor groene kennis voor de samenleving als geheel. In het groen VMBO oriënteren leerlingen zich op de keuze voor groen of ander MBO maar krijgen zij ook een pakket groene kennis en waarden mee met een bredere betekenis. Deze functie wil ik verder uitbouwen ten dienste van het overig voortgezet onderwijs.

5. Aanpassing LNV-begrotingsartikel Kennis en Innovatie

Als reactie op het ervaren gebrek aan transparantie van de beschrijving van de operationele doelen in mijn begroting, heb ik het initiatief genomen de indeling van artikel 26 van de begroting 2008 aan te passen. Ik ben van mening dat deze nieuwe, vereenvoudigde indeling ten goede komt aan de transparantie.

De volgende operationele doelstellingen zullen in het vervolg worden gehanteerd:

26.A Kennisontwikkeling en innovatie;

26.B Waarborgen en vernieuwen onderzoek en onderwijs (zie bijlage 2).

Met de nieuwe indeling komt het thema innovatie beter tot zijn recht. Ik wil toe naar een innovatiegerichter kennisbeleid. Om innovatie gericht te stimuleren worden specifieke arrangementen en instrumenten ontwikkeld en ingezet. Dit zal onder andere gebeuren door inzet van kennisvouchers, regeling SBIR (Small Business Innovation Research Program) en inzet van Syntens in het groene domein. Het thema innovatie zal als belangrijk focuspunt worden belegd binnen mijn ministerie.

6. Minder lastendruk Wageningen UR

Ik wil voor het onderzoek met een meer funderend karakter een meer langjarige planning introduceren. Bovendien ben ik bereid om voor onderzoek met een kortere looptijd de huidige systematiek tegen het licht te houden om te zien of er efficiëntie te boeken is. Daarbij zal worden nagegaan of de verantwoordingsopgave voor Wageningen UR significant afwijkt van die van andere instituties in Nederland, zoals NWO, RIVM, TNO etc.

Tot slot

Deze beleidsdoorlichting van artikel 26 van de LNV-begroting betrof de eerste doorlichting binnen LNV – een pilot. Deze pilot is op transparante wijze uitgevoerd. Doelgroepen en stakeholders op het LNV-terrein zijn betrokken bij de doorlichting. Het project is begeleid door vertegenwoordigers van de ministeries van OCW en Financiën, de Adviesraad voor Wetenschaps- en Technologiebeleid en de Groene Kenniscoöperatie. Gedurende het traject is een leerproces doorgemaakt waar het de vormgeving en uitwerking van de doorlichting betreft.

Samenvattend kan ik stellen blij te zijn met de resultaten van de doorlichting. Deze erkennen de betekenis van het groene kennissysteem, zowel voor de agrofoodsector en groene ruimte als voor de Nederlandse samenleving als geheel. De betekenis voor de Nederlandse samenleving wordt echter nog onvoldoende gezien. Daarom wil ik de komende jaren werken aan een betere zichtbaarheid van de resultaten van het groene kennissysteem om daarmee de bijdrage aan het oplossen van maatschappelijke problemen te vergroten. Verder dient de huidige sterke internationale positionering van het groene kennissysteem gewaarborgd te blijven, met een belangrijke rol voor Wageningen UR, om een bijdrage te leveren aan het realiseren van de VN-milleniumdoelen. Ik zal hier samen met de groene kennisinstellingen vorm aan geven.

De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

G. Verburg


XNoot
1

Het eerder abusievelijk onder Kamerstuk 30 800 XIV, nr. 114 gedrukt stuk komt hiermee te vervallen.

XNoot
2

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven