31 101
Beleidsdoorlichting Justitie

nr. 4 Herdruk1
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 16 maart 2009

De vaste commissie voor Justitie2 heeft op 11 februari 2009 overleg gevoerd met minister Hirsch Ballin van Justitie over:

– de brief van de minister van Justitie, d.d. 12 december 2008 over het project Slachtoffers Centraal (31 700-VI, nr. 85);

– de brief van de minister van Justitie, d.d. 26 maart 2007 over het slachtofferbeleid (31 101, nr. 1).

Van dit overleg brengt de commissie geredigeerd woordelijk verslag uit.

Voorzitter: De Pater-van der Meer Griffier: Nava

Vragen en opmerkingen uit de commissie

De heer Teeven (VVD): Voorzitter. Slachtoffers Centraal! Je zou je moeten afvragen of dat wel zo is. Staat het slachtoffer ook in werkelijkheid centraal bij het beleid van dit kabinet? Moet je dat afmeten aan incidenten, aan concrete doelstellingen van het beleid of aan hetgeen feitelijk is bereikt? Ik heb een paar zaken van de afgelopen twee maanden maar eens op een rijtje gezet.

Een zedendelinquent wordt veroordeeld tot zes jaar gevangenisstraf, maar blijft vrij rondlopen. Voor het slachtoffer in deze zaak is het volstrekt onmogelijk om zowel bij het Hof als bij de rechtbank informatie over haar zaak te krijgen. Zij wordt nauwelijks te woord gestaan door de mensen die haar moeten behandelen. Ook krijgt zij geen duidelijkheid wanneer een uitgewerkt vonnis naar de Hoge Raad gaat. Een slachtoffer van verkrachting, driemaal gepleegd! Een ander slachtoffer van verkrachting in noordoost Gelderland – kernkorps Apeldoorn – moet maanden wachten voordat er aangifte kan plaatsvinden. Dat is best wel iets over te zeggen, want dat moet door gekwalificeerde politieambtenaren gebeuren, maar de reactie van de burgemeester van Apeldoorn is toch wel treffend: U moet het maar zo zien, in een ziekenhuis moet je ook wachten. Geldt dat ook voor slachtoffers van verkrachting? Ondanks dat het een partijgenoot is vind ik het absoluut onbestaanbaar dat er door politie en justitie zo mee wordt omgegaan! Een ander voorbeeld. Overvallers van een discotheek gaan voorlopig vrijuit omdat het OM de dossiers niet op orde heeft. Als je dan informeert of de slachtoffers erover zijn geïnformeerd dat die dossiers kwijt zijn geraakt bij het ressortsparket, dan blijken die niet te zijn geïnformeerd. Voorzitter, zomaar een paar incidenten, want om met de heer Pechtold te spreken: veiligheid kun je in een samenleving nooit garanderen, maar de wijze waarop met slachtoffers wordt omgegaan natuurlijk wel.

Er is een interessant rapport verschenen over wat een misdrijf met een slachtoffer kan doen: «Nooit meer dezelfde», een rapport van het Sociaal en Cultureel Planbureau. Bij 9% van ruim vijf miljoen delicten hebben slachtoffers grote emotionele problemen. En bij 150 000 mensen zijn die zelfs zeer ernstig. Als misdrijven plaatsvinden dichtbij waar iemand woont of zijn vermogen heeft, maakt dat nog meer indruk. Het hoeft niet altijd te gaan om lichamelijk letsel of financiële schade, zoals vaak wordt gedacht, want ook misdrijven zonder lichamelijk letsel of financiële schade kunnen grote gevolgen hebben. Volgens het rapport zijn voor veel slachtoffers de directe gevolgen beperkt, maar men voelt zich nooit meer dezelfde. Wat gaat het kabinet concreet doen om ervoor te zorgen dat de communicatie met slachtoffers vanuit de overheid eens op orde komt?

Onze fractie heeft met andere fracties de afgelopen twee jaar een aantal suggesties gedaan, waarmee wij de slachtoffers tegemoet kunnen komen. Soms reageerde de minister daarop enthousiast, maar soms ook lauwtjes en flauwtjes. Wanneer gaat hij het onderwerp gevangenneming ter zitting als tegemoetkoming aan slachtoffers nu eens serieus nemen? Wanneer kunnen wij enig initiatief op dit terrein van het kabinet verwachten? Wat bedoelt de minister met «een begrensde verantwoordelijkheid voor het slachtofferbeleid»? Kan hij ons dat nu eens precies uitleggen? Waar houdt zijn verantwoordelijkheid dan op?

Een tijdje geleden heeft onze fractie de minister gevraagd om een schadeprocedure naast het snelrecht. Als dat snelrecht problemen geeft voor het voegen van slachtoffers, zou het dan niet mogelijk zijn om die schadeprocedure daar achteraan te laten lopen? De minister zou de Kamer daarover informeren, maar tot op heden hebben wij er niets meer over gehoord. Graag horen wij daarom vandaag hoe het daarmee staat.

Bij het slachtofferbeleid gaat het eigenlijk om drie dingen. Hoe vang je het slachtoffer in eerste instantie op? Wat is de positie van het slachtoffer in het strafproces? Hoe zit het met de schadevergoeding, al dan niet in financiële zin? Als het gaat om de opvang zijn die loketten per arrondissement mooi, maar hoeveel opvangpunten van de Stichting Slachtofferhulp zitten op dit moment nog op de districtsbureaus? Kan de minister aangeven hoe dat geregeld is in de 25 korpsen? Waar zitten die opvangpunten op of in de nabijheid van politiebureaus waar men aangifte komt doen?

Voorzitter. Onze fractie kan zich niet helemaal aan de indruk onttrekken dat er wel mooie woorden worden gesproken en dat het kabinet ook goede intenties heeft, maar dat het nog steeds schort in de uitvoering. Allerlei zaken worden op stapel gezet, maar waar gaat het nu echt goed? Kan de minister de Kamer daarover informeren?

Hoe staat het verder met het wetsvoorstel inzake de voorschotregeling geweld- en zedenmisdrijven? Wanneer zal de Eerste Kamer dat helemaal hebben afgehandeld?

Welke initiatieven heeft de minister genomen op het terrein van mediation? Is het optimisme gerechtvaardigd dat mediation een oplossing kan zijn voor de relatie tussen dader en slachtoffer en dat daarmee het vertrouwen van slachtoffers in de samenleving kan worden hersteld? Waar haalt de minister het optimisme overigens vandaan dat mediation een goed middel zou kunnen zijn?

Is er op dit moment zicht op waarom iemand herhaald slachtoffer wordt? Weten wij wel waarom sommige mensen in de samenleving meerdere malen slachtoffer worden van een crimineel feit en anderen nooit? Kan de minister daar iets over zeggen? Wanneer gaan de pilots inzake hernieuwd slachtoffer zijn van start? Wanneer gaan wij maatwerk krijgen voor slachtoffers van zeer ernstige delicten? Hoe zit het met de informatieverstrekking over de invrijheidstelling van veroordeelden?

Voorzitter, ter afsluiting. Ik heb wel wat indianengehuil gehoord, ook van een aantal collega’s van andere fracties als het gaat om het opzetten van de website stop kindermisbruik. Je kunt daar inderdaad alles van zeggen, bijvoorbeeld dat het eigenrichting zou kunnen bevorderen – en dat moeten wij natuurlijk niet willen – maar misschien is die website er wel gekomen omdat de overheid als geheel de informatieverstrekking aan slachtoffers heeft laten liggen. Waarom zijn burgemeesters en politiechefs nog steeds niet geïnformeerd over dit soort criminelen in hun gemeenten? Waarom wordt op lokaal niveau die verantwoordelijkheid nog steeds niet optimaal genomen? Het is wel makkelijk om dan iemand neer te sabelen met zo’n website – niet goed, onwenselijk en met mogelijk vervelende neveneffecten – maar misschien probeert men daarmee in een behoefte te voorzien die dit kabinet de afgelopen tweeënhalf jaar heeft laten liggen.

De heer Pechtold (D66): Voorzitter. Nu de heer Teeven naar andere collega’s wijst, heb ik er toch behoefte aan om te zeggen dat wij volgens mij toch exact hetzelfde gereageerd hebben, maar dat ik zijn houding nu eerder een uitlokking vind om als de overheid een taak laat liggen maar zelf met zaken te komen waarover wij beiden toch hebben geoordeeld dat zoiets echt niet kan. Ik zou willen dat wij gezamenlijk proberen het kabinet bij dit soort zaken scherp te houden en dat de heer Teeven niet de suggestie wekt dat mensen dan maar zelf met websites moeten komen waardoor ook het leven van mensen die alleen nog maar verdacht zijn, verwoest kan worden. Ik hoop dat wij alle schijn daarvan willen wegnemen.

De heer Teeven (VVD): Ik hoor wel vaker van collega’s van regeringspartijen dat zij zo’n initiatief veroordelen – wij hebben dat ook de afgelopen dagen weer kunnen zien en horen – maar dat niemand zich afvraagt waarom de toegezegde informatieverstrekking aan burgemeesters en politiechefs niet op orde is. Breng dat eerst eens op orde en ga dan pas veel commentaar leveren.

Nu de concrete vraag van de heer Pechtold over de desbetreffende website. De VVD is er zeker geen voorstander van dat eigenrichting wordt bevorderd. Wij zijn ook niet de partij van het schavot, maar misschien was die website er wel nooit gekomen als de minister wat meer werk had gemaakt van het informeren van politiechefs en burgemeesters omtrent zedendelinquenten.

De heer Heerts (PvdA): Ik neem kennis van wat de heer Teeven zei over de regeringspartijen, maar hij verwijst nogal nadrukkelijk naar deze minister. Hij zal het toch met mij eens zijn dat met name het OM in dit hele proces een heel belangrijke rol speelt, maar dat hoor ik hem vanmiddag nu eens niet noemen.

De heer Teeven (VVD): De minister is politiek verantwoordelijk voor het OM. Als het gaat om zedendelinquenten praat de Kamer nu al zo’n twee jaar over het informeren van slachtoffers via burgemeesters en politiechefs, zijn daar verschillende moties over aangenomen, bestaat daartoe ook wel de bereidheid bij het kabinet, maar lukt het maar niet om dat uit te voeren. Na tweeënhalf jaar vind ik dat toch wel wat storend worden!

De heer Heerts (PvdA): Ik heb goede nota genomen van wat u zei van de burgemeester van mijn woonplaats. Ik zal dat vanavond doorbrieven als dat al niet via andere kanalen eerder is gedaan. Dat de minister verantwoordelijk is voor het OM en dat rechtstreeks aanstuurt, ben ik wel met u eens, maar als een minister bij decreet een aantal zaken uitvaardigt, zijn er ook mensen nodig die dat moeten dragen. Voor dat dragen van die positie van het slachtoffer is het OM toch ook een zeer belangrijke pijler? Dat bent u toch wel met mij eens?

De heer Teeven (VVD): Zeker, maar een minister kan niet alleen maar zeggen dat dit zijn beleid is en dat dit mooi beleid is, maar hij moet ook controleren of dat beleid in de praktijk wordt uitgevoerd, in dit geval, zoals u terecht zei, door het OM. Als de minister nu bij herhaling constateert, soms aan de hand van incidenten, maar ook aan de hand van rapporten waarvan er nu een voorligt – Nooit meer dezelfde; ik vond het een heel goed rapport – dan zou je van hem toch enige actie mogen verwachten, actie in de richting van een organisatie die daarvoor verantwoordelijk is? Wij moeten hier die organisatie niet ter verantwoording roepen, maar juist de minister, gelet op zijn politieke verantwoordelijkheid.

De heer De Wit (SP): In de media en eigenlijk ook vandaag zegt de heer Teeven dat hij wel begrijpt waar dit initiatief vandaan komt. Dat begrijp ik ook, zoals ik tegen iedereen heb gezegd die het maar wilde weten. Ik begrijp het dus ook, maar het gaat er nu om of hij dan ook goedkeurt wat hier gebeurt, namelijk dat op internet mogelijk mensen komen te staan die er niets mee te maken hebben, geen veroordeling hebben en ook niet verdacht zijn. Er kunnen daarmee grote fouten worden gemaakt. Mensen kunnen dat voor waar aannemen en er consequenties aan verbinden. De voorbeelden van eigenrichting zijn er al. Internet is niet meer uit te wissen, iemand die erop staat blijft tot in lengte van dagen iemand die toch op die site heeft gestaan. Je kunt dan willen wat je wil, maar het is niet meer uit te wissen. Ik denk dat je daar ook als politicus voor moet waarschuwen. Is de heer Teeven het er niet mee eens dat de politiek kenbaar moet maken dat men wel heel goed moet nadenken voordat men zoiets doet, ondanks het begrip voor de situatie?

De heer Teeven (VVD): Ik heb de verslagen er nog eens op nagelezen van wat wij de afgelopen bijna tweeënhalf jaar over slachtoffers hebben gewisseld. Het aardige is dat ik anderhalf jaar geleden al heb gewaarschuwd voor dit fenomeen en gezegd heb dat als de overheid haar taak in dezen niet goed oppakt, anderen die taak zullen gaan invullen op een manier die wij niet willen. Daar zijn wij het wel met elkaar over eens. Als wij nu constateren dat de overheid die taak inderdaad niet goed oppakt, vind ik dat wij daar het zwaartepunt moeten leggen en niet op dat incident, hoe verwerpelijk dan ook en slecht in de uitwerking. Als ik Kamerleden hoor zeggen dat Justitie prioriteit zou moeten geven aan de vervolging van de mensen achter die website, dan denk ik bij mijzelf dat die prioriteit beter kan worden gegeven aan het informeren van slachtoffers. Daar heb ik veel meer behoefte aan.

Mevrouw Joldersma (CDA): Voorzitter. Het is goed dat wij vandaag eindelijk weer eens over slachtoffers van criminaliteit kunnen spreken. Het is daarbij goed om te bedenken dat het begrip «slachtoffer» wel een wat beladen begrip is. Het verwoordt bijna een soort passiviteit, een soort verslagenheid en neerslachtigheid, iets dat ontstaat als een ander je iets aandoet, wat je overkomt en waar je zelf niets aan kunt doen. Echter, bij slachtoffers zien wij vaak een heel andere houding, een grote kracht om ondanks de tegenslagen terug te vechten tegen het onrecht dat hen is aangedaan. Dat vergt immense moed en ook, zoals de heer Teeven net al aangaf, een overheid die niet tegenwerkt, maar die meewerkt. Geen eenzijdige gerichtheid op de dader, maar secundair slachtofferschap voorkomen. Dat betekent ook een zekere spiegelbenadering. Naast alles wat je voor de dader regelt, die hele strafrechtelijke keten die gericht is op de dader, zou je een spiegel moeten zetten om te bezien wat er nu eigenlijk geregeld is voor de slachtoffers en nabestaanden als het gaat om aangifte, vonnis, straf, behandeling en nazorg.

Heel belangrijk vinden wij om het niet alleen over de slachtoffers te hebben, maar ook over hun nabestaanden. In enkele wetsvoorstellen is dat geregeld, maar in andere en ook in de benaderingen die wij tegenkomen, staan de nabestaanden nogal op afstand. Wat ons betreft is het onderscheid tussen slachtoffer en nabestaande eigenlijk irrelevant, natuurlijk enigszins afhankelijk van het delict. Iemand wiens kind of ouder iets wordt aangedaan, is eigenlijk zelf ook slachtoffer. Het slachtoffer echter komt meestal wel in aanmerking voor materiële en immateriële schadevergoeding, maar de nabestaanden niet. De minister gaat daarop in als hij het heeft over het Schadefonds Geweldsmisdrijven, maar is het onderscheid dat wij nog steeds maken tussen direct en indirect slachtofferschap nog wel terecht? Dat komt met name tot uitdrukking in het wetsvoorstel inzake affectieschade. In deze Kamer is dat al afgehandeld, maar het blijft liggen in de Eerste Kamer. Daarin wordt nu juist de schadevergoeding voor de nabestaanden geregeld. Wij hebben in dat verband altijd gesproken over het onderscheid tussen affectieschade en shockschade. Komt een nabestaande die er niet direct bij was maar die toch een shock heeft gekregen toen hij hoorde wat het slachtoffer dat zo dicht bij hem stond was overkomen, nu wel of niet in aanmerking voor die shockschadevergoeding? Bij de behandeling van dat wetsvoorstel hebben wij die discussie gevoerd, maar ik heb de indruk dat die grens nog steeds heel arbitrair is en dat voor nabestaanden met name als het gaat om die immateriële schade nog steeds niets is geregeld. Ik heb begrepen dat er inmiddels ook een rapport ligt van de VU in Amsterdam over slachtoffers en aansprakelijkheid. De discussie zal wel heel erg lang duren als wij al die onderzoeken willen afwachten. Is de minister bereid om in het licht van de discussie die wij hier al hebben gevoerd een stap verder te gaan in de richting van de nabestaanden die ook voor vergoeding van immateriële schade in aanmerking zouden moeten komen? Nabestaanden kunnen nu wel vaak terecht bij het Schadefonds Geweldsmisdrijven als ze althans kosten maken die door niemand anders worden vergoed, maar de criteria op grond waarvan men wel of niet in aanmerking komt voor schadevergoeding zijn ons nog niet helemaal helder. Het Schadefonds zegt dat het probeert die criteria wat op te rekken zodat shockschade wel aan nabestaanden kan worden vergoed. Ik begrijp dat de minister nog bezig is met een wetsvoorstel over dat Schadefonds Geweldsmisdrijven. Kan hij dan ook nog eens ingaan op die criteria en met name op de positie van de nabestaanden? Daarbij hoort natuurlijk ook de bereikbaarheid van het Schadefonds, want heel veel mensen weten dat nog steeds niet te vinden.

Voorzitter. Op zich hebben wij waardering voor het onderzoek dat is gedaan naar het begrotingsartikel en het project Slachtoffers Centraal dat daaruit is voortgevloeid. Het is goed dat niet onze intenties naar voren zijn gekomen, maar wat er feitelijk gebeurt. Ik begrijp dat in het project wordt gekeken naar allerlei procedures en werkprocessen en wij hebben de indruk dat dat wel aardig loopt. Een knelpunt blijven wij vinden de informatievoorziening aan het slachtoffer. Destijds hebben wij de uitzending van het Derde Testament gezien over een tbs’er die zijn vrouw had vermoord. Hun drie kinderen kwamen terecht bij de opa en oma. Die waren geïnformeerd dat die tbs’er met verlof zou mogen, maar vonden dat zij niet konden blijven wonen waar zij woonden omdat de familie van de tbs’er bij hun om de hoek woonde. Zij vreesden dat hij dan ook weer naar hun zou komen en zij konden en wilden die confrontatie niet aan. Zij hebben dan ook hun huis te koop gezet. Dat nu vinden wij echt de omgekeerde wereld. Uit dit soort voorvallen blijkt dat eigenlijk de belangen van de dader veel beter worden beschermd dan die van het slachtoffer of hun nabestaanden. De dader mag op verlof, maar er wordt heel weinig rekening gehouden met de belangen van de slachtoffer. Waarom is het niet mogelijk om standaard bij een verlofaanvraag van een tbs’er na te gaan hoe het zit met de belangen van de slachtoffers of de nabestaanden en om dat in de verlofaanvraag mee te nemen? Als een tbs’er in aanmerking komt voor verlof, zou de beperking kunnen worden opgelegd dat hij niet in de nabijheid van het slachtoffer of de nabestaanden zou mogen komen. Doet hij dat wel, dan wordt het verlof direct ingetrokken.

De heer Pechtold (D66): Het komt bij mij nu allemaal veel rustiger over dan ik eerder van het CDA begreep. Ik begrijp dat die tbs’er wel op familiebezoek mag in die buurt, het wordt hem alleen verboden om naar de woning van in dit geval die opa en oma te gaan.

Mevrouw Joldersma (CDA): Ik maak het vaker mee. Laatst hoorde ik van iemand die zijn moeder had vermoord. Zijn zus vond het vreselijk dat zij hem tegen kon komen. Zij heeft contact met de kliniek opgenomen om min of meer informeel te regelen dat die broer, die tbs’er niet meer in de buurt van haar mocht komen. Dat blijkt in de praktijk niet te werken. Daarom pleit ik er eigenlijk voor om zoiets formeel mogelijk te maken en dat standaard in de verlofaanvrage mee te nemen, zodat hij daadwerkelijk niet meer in de buurt kan komen vanwege bijvoorbeeld een straatverbod of zelfs een stadsverbod.

De heer Pechtold (D66): Het is mij nog steeds niet duidelijk wat het CDA eigenlijk wil. Wij straffen in dit land en wij kennen niet de vorm van extra straffen. Tbs is bedoeld om te resocialiseren. Als er vrees bestaat voor herhaling, dan zijn beperkingen allang mogelijk. Mevrouw Joldersma wil blijkbaar voorkomen dat tbs’ers bijvoorbeeld ooit nog eens hun familie zien als een familielid dat niet wil. Geldt dat dan alleen tijdens de tbs-periode of ook daarna? Ik neem immers aan dat die gevoelens daarna nog onverkort aanwezig zijn. Het klinkt wel sympathiek, maar het lijkt mij onuitvoerbaar en het grijpt ook wel heel erg in in de persoonlijke integriteit van de dader. Mevrouw Joldersma zegt eigenlijk dat die helemaal niet meer in zijn oude omgeving mag komen. Hoe kan iemand dan nog resocialiseren?

Mevrouw Joldersma (CDA): Het slachtoffer krijgt sinds 2005 via dat bureau in Arnhem informatie, bijvoorbeeld dat de dader, een tbs’er, op verlof gaat. Dachten ze eerst dat hij veilig achter de tralies zat, nu vrezen ze dat ze hem elke dag zouden kunnen tegenkomen. Ze hebben er geen idee van wanneer hij op verlof gaat en wanneer hij wel of niet in de buurt is. Om zo’n ongewenste confrontatie te voorkomen, zie je vaak dat het slachtoffer gaat verhuizen. Ik vind dat de omgekeerde wereld en daarom wil ik het ook omdraaien. Het gaat niet alleen om informeren, het gaat erom die ongewenste confrontatie te voorkomen. Dat zal niet in elk geval hetzelfde liggen, het ligt ook erg aan de aard van het delict. Ik vind dat de klinieken nu veel te veel kijken naar de dader, de tbs’er en dat ze standaard niet alleen de veiligheid van de samenleving of kans op recidive, maar ook die confrontatie met het slachtoffer moeten meenemen. Dan kan het inderdaad betekenen dat een tbs’er die zijn familie wil bezoeken dat niet in die stad kan doen. Dan moet hij maar een andere plek voor dat familiebezoek regelen. Ik vind dat dan het belang van het slachtoffer voor gaat. Die heeft er slapeloze nachten van. Ik vind dat je dat een slachtoffer niet kan aandoen. Mijn vraag is of de minister bereid is de mogelijkheden voor beperking van het verlof van daders te onderzoeken, bijvoorbeeld in de vorm van een contactverbod, een straatverbod of zelfs een stadsverbod. Ik zou mij kunnen voorstellen dat dit niet alleen voor tbs’ers geldt, maar ook voor daders die voorwaardelijk in vrijheid worden gesteld. Bij het stellen van de bijzondere voorwaarden daarvan, kan eenzelfde beperking worden opgelegd. Standaard zou daar met de slachtoffers of hun nabestaanden contact over moeten worden opgenomen.

Voorzitter. Bij de begrotingsbehandeling hebben wij een amendement ingediend om de bezuiniging op Slachtofferhulp Nederland niet door te voeren. Volgens mij is dat Kamerbreed aangenomen. Wel vinden wij dat hier iets tegenover moet staan, bijvoorbeeld dat Slachtofferhulp ook echt die krachtige en strijdlustige organisatie wordt die de krachten van slachtoffers en nabestaanden ondersteunt om het leven weer op de rails te krijgen. Wij hebben de afgelopen jaren bij Slachtofferhulp enkele goede veranderingen gezien. Er wordt nu ook met professionals gewerkt. Dat lijkt ons prima als maar duidelijk is wat de rol van de vrijwilligers en van de professionals is. Beide groepen zouden elkaar ook moeten waarderen. Wel blijkt er soms iets mis te gaan bij de doorverwijzing van Slachtofferhulp. Vrijwilligers lijken het soms heel moeilijk te vinden om mensen los te laten. Ook de bereikbaarheid van Slachtofferhulp is soms nog een probleem. Wij hebben begrepen dat er nu weer een nieuw probleem is ontstaan, omdat de politie in enkele regio’s met een ander systeem is gaan werken. Vroeger werd iedereen gevraagd of men er bezwaar tegen had dat hun gegevens werden doorgegeven aan Slachtofferhulp. In het nieuwe systeem worden dat alleen degenen die benadeeld zijn, gevraagd. Dat betekent dat in de regio’s die dat nieuwe systeem gebruiken veel minder doorverwijzingen naar Slachtofferhulp voorkomen. Gevreesd wordt dat als dat nieuwe systeem landelijk wordt uitgerold die doorverwijzing naar en daarmee de bereikbaarheid van Slachtofferhulp veel minder wordt. Wil de minister daar eens goed naar kijken? Het blijkt nog jaren te kosten om dat nieuwe systeem aan te passen. Het komt er nu op neer dat Slachtofferhulp door dat nieuwe systeem van de politie – eigenlijk toch een van de belangrijkste doorverwijzers – minder bereikbaar wordt.

De heer De Wit (SP): Voorzitter. Wij praten over «het slachtoffer», maar «het slachtoffer» bestaat niet. Wij kennen verschillende slachtoffers. Afhankelijk van de ernst van het delict zijn de gevolgen voor betrokkenen vanzelfsprekend ook anders. Vaak hoor je in de reactie van slachtoffers dat zij levenslang hebben gekregen, omdat iemand tegenover hen een bepaald delict heeft gepleegd. De vraag is hoe de wetgever dat kan oplossen. Volgens mij is dat probleem niet op te lossen, wel kan ervoor worden gezorgd dat een aantal dingen wordt verbeterd rond de positie van het slachtoffer. De stukken waar wij het vandaag over hebben, geven aan dat in ieder geval al een aantal dingen gebeurd is en nog gebeurt, zoals de wet die wij in de Tweede Kamer hebben aangenomen over de versterking van de positie van hét slachtoffer. Ik vraag de minister maar meteen hoe het daarmee staat. Wat gaat ermee gebeuren gelet op hetgeen er in de Eerste Kamer heeft plaatsgevonden? Ik denk ook aan het rapport «Anonimiteit in het strafproces» waarover wij nog komen te spreken en het plan Slachtoffers Centraal. De weerslag daarvan vinden wij vooral in de stukken die wij op dit moment behandelen.

Een slachtoffer moet serieus erkend en behandeld worden. Hij moet ook het gevoel hebben dat serieus iets wordt gedaan, met name met de aangifte. Uit de cijfers die het CBS op 9 februari publiceerde, blijkt dat gemiddeld in slechts 28% van de delicten aangifte wordt gedaan. Bij geweldsdelicten ligt dat percentage veel hoger, maar zorgwekkend is dat het bij zedendelicten nog lager ligt. Hoe kan het nu dat de aangiftebereidheid bij zedendelicten zo laag ligt en dat überhaupt slechts in 29% van de gevallen aangifte wordt gedaan? Komt dat omdat het slachtoffer al bij voorbaat de moed heeft opgegeven? Komt dat omdat het slachtoffer zich niet serieus behandeld voelt? Wat is hier aan de hand? De heer Teeven heeft net in zijn bijdrage drie voorbeelden genoemd. Gemakshalve sluit ik mij daarbij aan. Zelf had ik nog het voorbeeld van de gemeente Apeldoorn waar een slachtoffer van verkrachting de mededeling krijgt «denk er nog eens goed over na» en er nu drie maanden verstreken zijn sinds de aangifte in behandeling kon worden genomen. Het beeld dat het in een aantal gevallen in feite een hopeloze zaak is en het maar beter is om de zaak te laten rusten, blijft natuurlijk hangen bij de mensen. Dat is slecht en daar moeten wij van alles aan doen als het gaat om verbetering van de positie van slachtoffers. Het gaat immers om wat er in de praktijk gebeurt en niet om wat wij er op papier over vastleggen.

Voorzitter. Als het gaat om de positie van nabestaanden en familieleden van slachtoffers heeft de minister gisteren bekend gemaakt dat zij aanspraak moeten kunnen maken op €10 000 aan smartengeld. Over dat bedrag schijnt grote overeenstemming te bestaan. Mede in het licht van hetgeen mevrouw Joldersma net naar voren bracht, is mijn vraag waar deze tegemoetkoming nu precies op slaat. Is dat smartengeld in de breedste vorm of is het een bepaalde vorm van smartengeld? Gemakshalve sluit ik mij verder maar aan bij wat mevrouw Joldersma op dit punt zei. In het civiele recht is smartengeld voor familie en nabestaanden ook een heel moeilijk punt omdat nabestaanden niet zomaar smartengeld kunnen claimen. Denkt de minister met die €10 000 nu zowel voor het civiele recht als voor het strafrecht een oplossing te hebben bedacht? Ik ben erg benieuwd naar zijn toelichting hierop.

Dit brengt mij direct op de gesubsidieerde rechtsbijstand voor nabestaanden en familieleden. Hoe is het daar nu mee gesteld? Is die nu voldoende gewaarborgd? Kunnen nabestaanden aanspraak maken op gesubsidieerde rechtsbijstand in Nederland wanneer er sprake is van een misdrijf in het buitenland?

Mijn derde punt is het belangrijke punt van het voorschieten van de schadevergoeding. Ook hierover hebben wij in deze Kamer uitgebreid gesproken. Juist dat voorschot is een uiterst belangrijke maatregel om het rechtsgevoel van slachtoffers recht te kunnen doen en wij in ieder geval afstand kunnen nemen van het verhaal van de kale kip. Ook dat ontmoedigt heel veel mensen. De dader biedt geen soelaas, de dader biedt geen verhaal en dan zitten slachtoffers, nabestaanden en familieleden vaak met de gebakken peren.

In de debatten over de voorschotregeling en de vergoeding van schade aan slachtoffers heeft de minister vermogensdelicten steeds daarvan uitgesloten. Hij verwijst daarbij met name op het verzekeringsaspect. Je kunt je voor een aantal vormen van vermogensschade immers verzekeren. Naar de mening van mijn fractie gaat dat echter niet altijd op. Ik wijs maar op slachtoffers van bijvoorbeeld fraude. Ik heb dit al eerder aan de orde gesteld en er is ook een motie aangenomen die vraagt om daar onderzoek naar te doen. Slachtoffers van fraude verkeren in essentie in dezelfde situatie. Te meer ook omdat Slachtofferhulp Nederland dit van mening is, vraag ik de minister hier nog eens op te reageren. Waarom wil hij dit zo categorisch uitsluiten en geen voorschot mogelijk maken? Immers, niet alle vormen van vermogensschade zijn verzekerbaar en ook niet voor iedereen is zo’n verzekering bereikbaar.

De in de stukken aangekondigde maatregel voor dat ene loket op een plaats met een telefoonnummer, lijkt mij op zich een heel goede, maar met de heer Teeven vraag ik hoe dat in de praktijk werkt. Functioneert dat ook en hoe dichtbij is dat voor een slachtoffer?

Ik betreur het dat er zo weinig uit het project herhaald slachtofferschap is gekomen en dat het nu is stopgezet. In een aantal gevallen is toch sprake van herhaald slachtofferschap? Wat gaat de minister nu verder doen? Is het voor hem nu een afgedane zaak of blijft hij dat in de gaten houden om op een bepaald moment toch te kunnen ingrijpen om te bezien wat er nog mogelijk is?

Op een groot aantal onderdelen stelt de minister ingrijpende veranderingen voor. Hoe snel zal dat gaan en in hoeverre zal de bestaande praktijk kunnen worden omgevormd in de gewenste richting? Binnen welke termijn zullen deze voorgenomen veranderingen worden doorgevoerd? In hoeverre verwacht hij dat degenen die dat moeten doen, zich er ook voor zullen inzetten, zodat wij op korte termijn daadwerkelijke resultaten kunnen zien?

De heer Pechtold (D66): Voorzitter. Mijn fractie beoordeelt de voorliggende brieven van de minister toch een beetje als summier. In het kader van de parlementaire zelfreflectie gaan wij ons richten op details en dat zal in dit proces dan maar moeten.

Als het gaat om het slachtoffer is mijn fractie altijd bereid om mee te denken wat nog verbeterd kan worden. Een belangrijke stap van de afgelopen jaren is natuurlijk het initiatief van mijn voorganger Dittrich voor het spreekrecht van het slachtoffer in het strafproces, maar er kan absoluut nog meer verbeterd worden in de positie van het slachtoffer. Zo moet de informatieverstrekking beter en moet het slachtoffer beter ondersteund worden in het verwerkingsproces. Het slachtoffer heeft nog meer behoeften, zoals onmiddellijke veiligheid en voorkoming van herhaald slachtofferschap. Daarom is het van belang om daar verder en detail op in te gaan.

De minister zet in zijn brief een aantal maatregelen uiteen die de kwaliteit van de slachtofferzorg hulp moet verbeteren. Ten eerste de organisatie van slachtofferondersteuning in een nieuw loket. Samenwerking van politie, Slachtofferhulp Nederland en het OM is positief. Hierdoor zal de onderlinge afstemming tussen de organisaties verbeteren. Bovendien kan het slachtoffer van begin tot eind van het strafrechtelijk traject terecht bij een loket. Het belang hiervan voor het slachtoffer lijkt mij duidelijk. Onduidelijk is wat de taakverdeling wordt tussen het nieuwe loket en de bestaande bureaus Slachtofferhulp. Waarom wil de minister uitbreiding van Slachtofferhulp Nederland als er een loket voor alle ondersteuning komt? Graag een toelichting hierop.

In de tweede plaats zijn er de maatregelen voor de schaderegeling en dan heb ik het over schadebemiddeling en voeging. Het is goed om bekennende verdachten voor de zitting aan te sporen tot schadevergoeding. Als meer zaken met een politiesepot of een OM-boete kunnen worden afgedaan scheelt dat tijd en overheidsgeld. Maar in de praktijk gebeurt dit te weinig door een veelheid aan problemen. Door de verschillen tussen politieregio’s wordt schadebemiddeling overal anders georganiseerd. Bovendien stelt de politie vaak aanvullende criteria aan de schadebemiddeling bovenop de voorwaarden in de aanwijzingen voor de slachtofferzorg. Slachtoffers komen hierdoor vaak niet in aanmerking voor de schadebemiddeling. Ten slotte kan de politie bij ernstiger misdrijven de verdachte weinig bieden om vergoeding van de schade aantrekkelijk te maken. Wat gaat de minister doen aan verbetering van de werkwijze bij de politie?

Het WODC constateert verder problemen met het voegingsformulier. Slachtoffers weten bijvoorbeeld vaak niet welke posten voor vergoeding in aanmerking komen. Ook is voor het slachtoffer onduidelijk hoe het schadebedrag berekend kan worden en hoe de vorderingen onderbouwd kunnen worden. De minister wil het huidige voegings- en aanvraagformulier voor het Schadefonds Geweldsmisdrijven samenvoegen. Dat is positief, want het slachtoffer heeft zo minder invulwerk, maar hij krijgt nu één formulier dat hij niet kan invullen voorgeschoteld in plaats van twee. De doelstelling van het project van Binnenlandse Zaken «begrijpelijker formulieren», namelijk dat formulieren voor de doelgroep begrijpelijk moeten zijn, wordt hier naar de mening van mijn fractie niet gehaald. Wat gaat de minister daaraan doen?

Volgens de minister maken de resultaten van het project herhaald slachtofferschap een landelijke uitrol niet haalbaar. Doel van dit project was het ontwikkelen van een preventief aanbod voor herhaalde slachtoffers. Deze doelstelling is niet helemaal gehaald, maar er zijn wel preventiegesprekken met herhaalde slachtoffers gevoerd die dit toch als ondersteunend hebben ervaren. Ook zijn er trainingen ontwikkeld om het bewustzijn van politieambtenaren en vrijwilligers te vergroten. Bovendien blijkt dat eerdere preventieprojecten met het terugdringen van woninginbraken en de aanpak huiselijk geweld wel werken. Blijkbaar is de effectieve preventie op deze punten mogelijk. Sommige doelen zijn wel gehaald in de drie jaar dat het project is uitgevoerd, maar toch gaat de minister niet verder met het project. Dat is jammer, want hij baseert zich op één project dat door specifieke omstandigheden niet is geslaagd. Is hij bereid om nader te bezien hoe de successen die ik noemde wel vervolging kunnen krijgen?

Voorzitter. De brief van de minister over de resultaten van het project Slachtoffers Centraal is naar de mening van mijn fractie te beperkt. Eigenlijk moeten belangrijke maatregelen ter verbetering van de positie van het slachtoffer nog worden ingevoerd. Bijvoorbeeld de voorschotregeling bij geweldsmisdrijven moet nog worden besproken. Ik ben daar kritisch over. Wanneer kunnen wij deze discussie met de minister voeren? Ook het spreekrecht voor slachtoffers moet nog worden geëvalueerd. Wanneer komt deze evaluatie naar de Kamer? Wat mij betreft, blijven wij de positie van het slachtoffer in beleid verbeteren!

De heer De Roon (PVV): Voorzitter. Binnen het project Slachtoffers Centraal is een blauwdruk ontwikkeld voor een nieuw arrondissementaal slachtofferloket. Eén loket per arrondissement dus. Dat begrijp ik toch goed? Ik hoop dat dit niet weer zo’n bureaucratische ontwikkeling is die erop neerkomt dat het project zich uiteindelijk ontwikkelt in de sfeer van een bureaucratiecentrale of ambtenarijcentrale! De reisafstanden zouden bezwaarlijk kunnen zijn voor de slachtoffers, zeker in de territoriaal grote arrondissementen. Vanuit deze Kamer is er in het verleden voor gepleit om de slachtofferloketten op de politiebureaus te laten bestaan en zelfs te stimuleren dat er nog meer komen. Volgens de minister zullen de bestaande loketten op de bureaus blijven – dat klinkt goed – en zullen ze ondersteunende werkzaamheden verrichten. Bovendien meldt de minister in zijn brief dat het op verzoek van het slachtoffer mogelijk zal zijn om sommige ondersteunende werkzaamheden op een andere locatie te laten plaatsvinden. Graag een toelichting van de minister. Hoe zal dat alles gaan werken? Wat wordt straks nog gedaan op de politiebureaus en wat op dat centrale arrondissementaal loket en in welke gevallen kan op verzoek van een slachtoffer op een andere locatie steun worden verleend? Wat moeten wij ons daarbij voorstellen?

Voorzitter. Op 11 december 2007 is het wetsvoorstel ter versterking van de positie van het slachtoffer in het strafproces in deze Kamer aangenomen. Nog diezelfde dag verscheen er in NRC Handelsblad een artikel met als titel: schadevergoeding als lange nachtmerrie. Ik begin er een beetje bang voor te worden dat wij straks ook een artikel krijgen met als titel: behandeling van het wetsontwerp als lange nachtmerrie. Het duurt nu wel erg lang voordat het nu eens door de Eerste Kamer komt. Kan de minister ons wat meer informeren waarom het zo lang duurt voordat het in de Eerste Kamer is afgerond en wat verder zijn planning of verwachtingen zijn van het in werking treden van dat wetsontwerp?

In de brief van de minister lees ik dat een aantal voorstellen wordt gedaan om de slachtoffers beter te helpen. Bijvoorbeeld Slachtofferhulp Nederland zal het slachtoffer meer ondersteuning bieden bij het inventariseren van schade en het OM zal ook richtlijnen opstellen over de wijze waarop een vordering gemotiveerd kan worden ondersteund. Mijn fractie vindt dat goede ideeën, want de ervaring leert dat heel wat voegingen als benadeelde partij in een strafproces sneuvelen, omdat de vorderingen van die benadeelde partij in het strafproces gewoon niet deugdelijk blijken te zijn onderbouwd. Als ze daarbij (beter) worden geholpen door Slachtofferhulp Nederland en door het OM, dan is dat een goede zaak. Maar ik lees in de plannen van de regering ook dat bijvoorbeeld in meer strafzaken dan voorheen zal worden getracht om voorafgaand aan de zitting de schade tussen verdachte en slachtoffer te regelen of dat het OM de verdachte zal aansporen om tot betaling van de schade over te gaan. Die maatregelen kunnen wij op zich ook wel steunen, maar de gebruikte woorden als «trachten» en «aansporen» laten zien dat erop wordt gemikt om de dader te motiveren om de schade te gaan vergoeden. Dat zal geen eenvoudige zaak zijn, want wij hebben hier natuurlijk te maken met criminelen die er in principe op uit zijn om niet te betalen. Dat is dus volstrekt onvoldoende. Mijn fractie zou daarom graag zien dat het voor het OM mogelijk wordt om door tussenkomst van de politie conservatoir beslag te leggen op vermogensbestanddelen van verdachten; een conservatoir beslag strekkende tot het bieden van verhaalsmogelijkheden ten behoeve van de schadevergoeding aan het slachtoffer. Weliswaar is nu ook al bij zwaardere misdrijven conservatoir beslag mogelijk ten behoeve van het verhaal van een geldboete en ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, maar wij zouden willen dat in de wet een derde doel van conservatoire beslaglegging wordt geschapen, namelijk schadeverhaal voor slachtoffers. Graag een reactie van de minister.

De huidige regeling van de conservatoire beslaglegging houdt ook in dat die beslaglegging alleen maar mogelijk is bij een verdenking van misdrijven waarop een geldboete van de vijfde categorie is gesteld, dus de zwaarste categorie. Wij zouden graag zien dat het conservatoir beslag ten behoeve van slachtoffers ook mogelijk wordt bij een lichtere categorie van misdrijven, namelijk de misdrijven waarop een geldboete van de vierde categorie is gesteld. Daarmee komen dan ook de daders van misdrijven als mishandeling en inbraak, veel voorkomende misdrijven, binnen het bereik van conservatoire beslaglegging. In onze visie zou deze conservatoire beslaglegging ten behoeve van slachtoffers ook een routinehandeling moeten worden bij de opsporing en vervolging. Het moet eigenlijk altijd gebeuren, tenzij er een bijzondere reden is om dat niet te doen. Graag een reactie van de minister.

De heer Heerts (PvdA): Voorzitter. Er staan twee onderwerpen op de agenda. De beleidsdoorlichting is in zekere zin verouderd en inmiddels ook wel achterhaald door de begrotingsbehandeling, dus richt ik mij maar op het Kwaliteitsverbeterplan Slachtoffers Centraal dat voor een deel ook informatief is. Zoals de minister aan het einde van zijn brief van 12 december opmerkt is het als het gaat om de invoering van een voorschotregeling, meer maatwerk voor slachtoffers van ernstige delicten en andere zaken die de positie van het slachtoffer verbeteren, wachten op de besluitvorming van de Eerste Kamer over het wetsvoorstel Versterking positie in het strafproces dat er nu ligt en hopelijk snel tot een afronding komt.

Over dat verbeterplan heb ik enkele opmerkingen. Er wordt duidelijkheid gecreëerd over een blauwdruk nieuw slachtofferloket, waarbij politie, Slachtofferhulp en het OM samenwerken om het slachtoffer te kunnen helpen. Het gaat daarbij om betere onderlinge afstemming van de zogenoemde ketenprocessen. Hiervoor moeten sommige medewerkers van de drie diensten ook fysiek bij elkaar op het parket komen werken. Voor het deel van de juridische ondersteuning van slachtoffers waarbij de drie diensten veel onderling moeten afstemmen, komen die medewerkers op de parketten. Voor de slachtoffers zelf blijven er daarnaast vestigingen op de politiebureaus. Collega Teeven heeft daar al iets over gezegd. Hoe zit het nu met die dekkingsgraad van Slachtofferhulp op die politiebureaus en op welk niveau zou die naar de mening van de minister zeker aanwezig moeten zijn? Ik begrijp ook wel dat er dan wel voldoende aanbod moet zijn. Kan de minister zeggen hoe zich dat nu verder ontwikkelt? Het streven is elk districtsbureau, maar dat vind ik een wat verwarrende term. Niet overal wordt met districtbureaus gewerkt en ook wordt er niet overal hetzelfde onder verstaan. Het is ons dus nog niet helemaal duidelijk of slachtoffers zich nu bij die loketten op de parketten moeten melden of dat dit ook kan op die districtspolitiebureaus of bij beide. Nogmaals, graag een toelichting van de minister hoe dat in de praktijk gaat werken.

Het proces van het voegen in het strafproces wordt verbeterd, zo stelt de minister. Zo zal ook de rechterlijke macht oriëntatiepunten ontwikkelen hoe een vordering beoordeeld kan worden en zal het OM richtlijnen opstellen hoe een vordering gemotiveerd kan worden ondersteund. Dat vinden wij prima. In de brief lees ik dat het OM die richtlijnen ook opstelt en de rechterlijke macht dergelijke oriëntatiepunten maakt. Hoe staat het nu precies met de ontwikkeling van zowel die oriëntatiepunten als die richtlijnen van het OM? Zouden wij die kunnen krijgen of zijn ze er wellicht al? Graag duidelijkheid daarover.

Het project herhaald slachtofferschap heeft niets opgeleverd. Er is immers geen sprake van uitkomsten die landelijk uitgerold zouden moeten worden. Ook al is dat jammer, het kan de uitkomst van een project zijn, maar wij vinden het wel wat mager als het daarbij wordt gelaten en als in de brief wordt gesteld dat in het verleden al vaker is gebleken dat het vertalen van de theorie van herhaald slachtofferschap naar concrete maatregelen die herhaling terugdringen, een lastige opgave is. Dat staat op blz. 3 van de brief van 12 december. Daar hebben slachtoffers van bijvoorbeeld huiselijk geweld weinig aan. Ook bij herhaald daderschap is het vinden van effectieve maatregelen lastig, maar deze minister laat het daar toch ook niet bij zitten? Graag dus ook een reactie op dit punt.

Antwoord van de minister

Minister Hirsch Ballin: Voorzitter. Ik dank de Kamer voor de aandacht die zij heeft besteed aan het slachtofferbeleid. Er is geen verschil van inzicht over dat dit belangrijk is. Dit onderwerp is de afgelopen 25 jaar pas ontdekt en heeft zo’n 15 jaar geleden in de wetgeving een verankering gevonden. Wij moeten natuurlijk wel in het oog houden dat het niet alleen gaat om slachtofferschap als gevolg van criminaliteit. Justitie probeert in de manier waarop zij bijdraagt aan slachtofferhulpverlening, zo goed mogelijk aansluiting te vinden bij wat de wetenschap zegt over opvang van slachtoffers in het algemeen. Een van de inzichten is dat erop moet worden gelet dat er geen secundaire victimisatie plaatsvindt en dat mensen niet nadat zij slachtoffer zijn geworden, nog een keer slachtoffer worden vanwege gebrek aan interesse, aandacht, omslachtige procedures enzovoort. Dat raakt de wens die wij hebben om de hulpverlening te voeden met de wetenschappelijke inzichten over wat goede hulpverlening is.

De optiek van het wetsvoorstel betreffende de positie van slachtoffers in het strafproces, dat nu bij de Eerste Kamer aanhangig is, is in die zin beperkt dat het gaat om de juridische positie, de mogelijkheid om vergoeding te krijgen, de vergemakkelijking van de verkrijging van vergoeding door middel van inschakeling van het CJI (Centraal Justitieel Incasso Bureau) en een discussie over de verplichting om de ouders ter zitting te horen bij de berechting van minderjarigen. Die discussie heeft tot oponthoud geleid. De Eerste Kamer wilde daar namelijk in meerderheid niet aan. Daarin speelde ook een rol dat de Raad voor de Rechtspraak met veel kracht naar voren heeft gebracht, praktische problemen te voorzien bij de toepassing daarvan. Ik denk dat wij daarvoor een goede oplossing hebben gevonden, die volledig recht doet aan de doelstelling van het amendement, maar rekening houdt met een aantal praktische complicaties met een gewijzigde tekst van de desbetreffende bepaling. Dat is via een nota van wijziging bij een ander wetsvoorstel (319i) aan de Tweede Kamer voorgelegd. Ik hoop dat dit het mogelijk maakt dat de Eerste Kamer nog voor Pasen de behandeling van het wetsvoorstel inzake de positie van slachtoffers hervat. Mogelijk ontstaat er een discussie op het moment dat de vraag rijst of het wetsvoorstel zo in zijn geheel kan worden afgehandeld, zonder dat men weet op welk moment de bepaling die de nadere wijziging inhoudt, in werking treedt. Wij hebben daarbij te maken met een wetstechnische complicatie, omdat het wetsvoorstel zoals dat nu in de Eerste Kamer ligt, een gelijktijdige inwerkingtreding van de hele wet voorschrijft. Wij zullen nog even kijken of dat goed vol te houden is in verband met de verschillende onderdelen van het in de Eerste Kamer aanhangige wetsvoorstel. Mocht dat leiden tot de conclusie dat de gebruikelijke bepaling moet worden gehanteerd dat het tijdstip van inwerkingtreding voor verschillende onderdelen van de wet op verschillende tijdstippen kan worden vastgesteld, dan zal dat moeten leiden tot een nieuwe nota van wijziging bij een aanhangig wetsvoorstel.

De heer De Wit (SP): Ik neem aan dat die nota eerst in de Tweede Kamer besproken zal worden.

Minister Hirsch Ballin: Uiteraard.

De heer De Wit (SP): Maar waar wilt u die dan onderbrengen?

Minister Hirsch Ballin: Een nota van wijziging is al ondergebracht in een veegwet. Ik sluit niet uit dat wij die inwerkingtredingsverklaring daar ook in moeten betrekken. Dat zijn wij nu aan het bekijken. Uiteraard zal een eventuele nota van wijziging op dat punt de Kamer heel spoedig bereiken.

De heer Heerts (PvdA): Nemen wij die dan ook mee in de veegwet?

Minister Hirsch Ballin: Dat zou kunnen.

De heer Heerts (PvdA): Het is allemaal in het belang van de slachtoffers. Daarom werken wij er graag aan mee dat het een beetje snel gaat.

Minister Hirsch Ballin: Dat lijkt mij ook. Daarom meld ik dat nu ook. Het zou namelijk vervelend zijn als de stukjes wetgeving op elkaar moeten wachten en ook nog op het moment dat de uitvoeringsorganisaties gereed zijn. Het zou mij daarom beter lijken dat wij via de mogelijkheid van een gesplitste inwerkingtreding dat wat kan werken zo snel mogelijk laten werken en dat waarop wij moeten wachten nog even vasthouden. Wij zullen zo’n nota van wijziging voorbereiden en ervoor zorgen dat de Kamer die zeer binnenkort krijgt.

De heer Teeven vroeg nog naar de aparte schaderegeling in snelrechtzaken. Ik heb dat niet helemaal kunnen plaatsen. Ik heb in ieder geval nog geen conclusie getrokken over zo’n regeling. Ik zal ernaar kijken en ik zal bevorderen dat er een notitie over dat onderwerp wordt gemaakt.

De heer De Wit heeft gevraagd wat er gebeurt met het rapport Anonimiteit in het strafproces. Daar was een AO over belegd, maar dat is uitgesteld tot maart. Ik heb mijn beleidsvoornemens aan de Kamer meegedeeld. Ik denk daarom dat het het beste is dat wij daar in het komende AO over zullen spreken.

Dan de regeling van de gevangenneming ter zitting. De heer Teeven heeft mij daarover schriftelijk en in een debat over een ander onderwerp, reeds bevraagd. De antwoorden op die vragen zijn in voorbereiding. Die vergen berichtgeving van het Openbaar Ministerie, ook over de gang van zaken ter zitting, die ertoe heeft geleid dat het zo gegaan is als het is gegaan en naar mijn voorlopige inzicht niet had moeten gaan. Ik zal mijn conclusies op dat punt zo snel mogelijk aan de Kamer melden in de vorm van schriftelijke antwoorden op de vragen.

Zowel mevrouw Joldersma als de heer De Wit heeft gevraagd naar de affectieschade. Met het wetsvoorstel inzake affectieschade komen wij voorlopig niet verder. Er is gevraagd het begrip shockschade uit te breiden, zodat er geen verschil meer is tussen een direct slachtoffer en een indirect slachtoffer, zoals een nabestaande. Ik heb de Eerste Kamer gisteren geïnformeerd over de uitkomsten van een onderzoek naar de wenselijkheid van een vergoeding van affectieschade. Op grond van dat onderzoek ben ik voornemens om de mogelijkheid om zo’n vergoeding in te voeren, waarbij een vast bedrag wordt gehanteerd. Ik heb dat in het debat over het wetgevingsbeleid al genoemd als voorbeeld dat complexiteit kan worden beperkt door met vaste bedragen te werken. Ik denk dat nu de mogelijkheid bestaat om de behandeling van het wetsvoorstel inzake vergoeding van affectieschade voort te zetten. Ik zie geen reden om een wijziging van het begrip shockschade toe te passen.

Mevrouw Joldersma (CDA): Ik heb alleen het persbericht gezien van de discussie in de Eerste Kamer. Daarin zegt u eigenlijk: ik ga gewoon verder met het wetsvoorstel. Ik heb dat onderzoek van de VU heel snel even gezien. Volgens mij had de Eerste Kamer daarom gevraagd. In dat onderzoek wordt echter weer gevraagd om een soort vervolgonderzoek. Ik snap niet waarom dit onderzoek voor de Eerste Kamer nu wel aanleiding zou zijn om akkoord te gaan met de vergoeding van affectieschade. Ik ben dus bang dat wat wij hier in de Tweede Kamer hebben afgetikt nog vreselijk lang gaat duren. De nabestaanden kunnen nog steeds geen beroep doen op immateriële schade of zij moeten naar het Schadefonds Geweldsmisdrijven gaan.

Minister Hirsch Ballin: Ik heb naar aanleiding van het debat in de Eerste Kamer goede hoop dat het wel verder zal gaan. Ik heb echter geleerd om de dag niet te prijzen voor het avond is. Dat doet u duidelijk ook niet. Wij doen echter ons best.

Mevrouw Joldersma (CDA): Wij komen erop terug als het in de Eerste Kamer te lang gaat duren.

Minister Hirsch Ballin: Zeker. Bedoelt u dat u ook bij mij terugkomt?

Mevrouw Joldersma (CDA): Ja, ook bij u. Dan gaan wij weer verder met de shockschade. Ik vind het begrip shockschade van belang, ongeacht wat er wordt gedaan met de affectieschade. Daar hebben wij destijds met minister Donner nog discussie over gevoerd. Dit mede naar aanleiding van het wetsvoorstel inzake vergoeding van affectieschade. Mocht de affectieschade om de een of andere reden niet doorgaan, dan vind ik het van belang dat wij dan nog eens naar de shockschade gaan kijken en bekijken hoe iemand, als hij indirect waarnemer is van een schokkerende gebeurtenis, een vergoeding kan krijgen voor immateriële schade.

Minister Hirsch Ballin: Ik hoop dat wij met die affectieschade verder komen. Wij houden allebei de vinger aan de pols.

Een vergoeding van affectieschade voor het ernstige verdriet dat men lijdt indien een naaste overlijdt of letsel oploopt, kan zowel in een strafproces als in een civiel proces worden toegewezen. De Nederlandse rechter heeft zich bij het toekennen van geëiste bedragen in het verleden altijd terughoudend getoond, in vergelijking met hetgeen in de Angelsaksische rechtscultuur gebruikelijk is. Wij weten allemaal waartoe het kan leiden als er sprake is van minder terughoudendheid op dat terrein. Ik denk dat het goed is dat die schade wordt vergoed, maar dat wij niet moeten verlangen naar een kopie van het Angelsaksische stelsel.

De heer De Wit (SP): Moeten wij het Burgerlijk Wetboek dan ook niet aanpassen op dit punt? U zegt dat uw idee is dat wij dit in het civiele recht en in het strafrecht mogelijk maken. In het civiele recht is het altijd heel nauw omschreven. Dat hebt u gisteren ook gezegd. Alleen degenen die onderhouden werden door het slachtoffer kunnen inkomensschade claimen, maar smartengeld was altijd een probleem. De eigen smart is heel omstreden. Het is dan ook de vraag wat u precies hebt toegezegd met die € 10 000. Gaat het daarbij ook om nabestaanden die een civiele procedure hebben gestart? En om welke schade gaat het dan precies?

Minister Hirsch Ballin: Ik begrijp dat punt. Er is ook een ontwikkeling in de civiele jurisprudentie. Misschien is het het beste dat ik zodra helder is hoe de Eerste Kamer verder gaat, deze Kamer een brief stuur over de verdere gang van zaken en de stand van de wetgeving, inclusief het civielrechtelijke punt.

In juni verleden jaar heeft consultatie plaatsgevonden over de wijziging van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven. Er zijn veel waardevolle reacties ontvangen op deze voorgenomen wijziging. Er wordt nu gewerkt aan een wetsvoorstel. Gelet op de andere taken die er liggen bij de directie Wetgeving zal dit wetsvoorstel niet binnen een paar weken of nog dit voorjaar gereed zijn, maar dat zal wel in de loop van dit jaar gebeuren. Na advisering van de Raad van State verwachten wij dat dan in te kunnen dienen.

Mevrouw Joldersma (CDA): Neemt u dan ook de punten mee waar wij over hebben gesproken?

Minister Hirsch Ballin: Ja, dat zal gebeuren.

De heer Pechtold vroeg naar het evaluatieonderzoek van het spreekrecht. Dat onderzoek wordt zomer 2010 afgerond. De resultaten daarvan zal ik aan de Kamer doen toekomen.

De heer De Roon heeft gevraagd conservatoir beslag mogelijk te maken ten behoeve van het slachtoffer en het uit te breiden naar lichtere misdrijven. Ik heb al toegezegd dat ik op deze kwestie zal terugkomen in het kader van het wetsvoorstel tot uitbreiding van de voordeelsontneming, waarvan de consultatie inmiddels is gestart. Het is de bedoeling om het wetsvoorstel, na behandeling in de ministerraad, dit voorjaar voor advies naar de Raad van State te sturen.

De heren Teeven en Heerts hebben gevraagd naar de positie van Slachtofferhulp Nederland op de politiebureaus. Ongeveer 75% van de lokale bureaus van Slachtofferhulp Nederland is ondergebracht op de politiebureaus. Er zijn goede ervaringen met deze locatie op de politiebureaus. Men kan daar snel terecht, maar nog belangrijker is de doorverwijzing door de politie. Een andere logische locatie is het slachtofferloket waar wordt samengewerkt door politie, OM en Slachtofferhulp Nederland. Ik vind in ieder geval de doorverwijzing belangrijk, het feitelijk binnen bereik brengen van de hulpverlening door Slachtofferhulp Nederland, ongeacht waar dit zit, op het politiebureau of een paar deuren verder bij het parket. Dat is een punt van aandacht. Wij hebben vernomen dat er een probleem is met de formulieren die de politie gebruikt. Men moet er via het invullen van een code of een kruisje achter komen of slachtofferhulp moet worden aangeboden. Dat lijkt niet altijd feilloos te gaan. Ik zal daar met het bevoegd gezag over spreken.

De heer Heerts (PvdA): Maar zo ingewikkeld is het toch niet om op die politiebureaus aan de agenten die de aangiftes opnemen duidelijk te maken dat op dat moment moet worden aangegeven dat er slachtofferhulp kan worden verleend. Is het een attitudeverhaal of is het een procedureel verhaal?

Minister Hirsch Ballin: Dat ligt dicht bij elkaar. Ik zal daar, gelet ook op de aandacht die het hier krijgt, met het bevoegd gezag, het Openbaar Ministerie, over spreken. Uiteraard moet dit punt ook in de beheerslijn worden onderkend. Daarom is er vanuit mijn ministerie contact opgenomen met de portefeuillehouder in de Raad van Hoofdcommissarissen. Wij hebben er ook op aangedrongen, snel een oplossing te bewerkstelligen. Zoals u weet, is de politie in Nederland georganiseerd in 25 regionale politiekorpsen. Dat heeft voor- en nadelen. Langs die lijn moet dat dus indalen in elk van de regionale politiekorpsen die daarmee aan de slag moeten. Wij hebben de vraag die de heer Heerts heeft gesteld, ook gesteld. Zodra wij het antwoord op die vraag hebben, zullen wij uiteraard vragen om passende maatregelen. Als daarvoor systeemaanpassingen nodig zijn, bijvoorbeeld op het gebied van de formulieren of de manier waarop wordt gewerkt, zullen wij daar ook op aandringen en eventueel om tijdelijke oplossingen vragen.

De heer Heerts (PvdA): Ik wil dan wel graag dat de Kamer wordt geïnformeerd als dat tot problemen leidt. Nu is er elke keer bureaucratisch gedoe in die keten. Ik begrijp dat wel, want er zijn 25 regio’s. Maar het OM heeft u gelukkig wel rechtstreeks onder uw gezag. Volgens mij moet het daarom in de komende maanden toch kunnen worden geregeld. Ik hoor toch iets te vaak dat wordt gesproken over formulieren, kruisjes en rondjes. Dat bevalt mij niet.

Minister Hirsch Ballin: Ik begrijp dat punt. Wij hebben dat in nette bewoordingen onder de aandacht gebracht van de portefeuillehouder in de Raad van Hoofdcommissarissen. Hij heeft dat ook serieus opgepikt.

Mevrouw Joldersma (CDA): Het is altijd erg moeilijk om iets te veranderen in die informatiesystemen. Men doet er namelijk altijd erg lang over om iets aan te passen. Volgens mij is een simpele oplossing – misschien kunt u die aandragen – om net als vroeger al die informatie, ongeacht of dat kruisje nu wel of niet in dat informatiesysteem is aangebracht, door te sturen naar Slachtofferhulp. Dan kunnen zij de keuze maken wie zij moeten benaderen.

Minister Hirsch Ballin: U hebt helemaal gelijk: systeemaanpassingen zijn moeilijk en vergen tijd, zeker bij deze opzet. Collega Ter Horst en ik hebben een brief aan de Kamer geschreven over de toekomst van het politiebestel. Daarin staat dat het de bedoeling is om de besluitvorming over dit soort zaken in een centrale beheersorganisatie onder te brengen. Dat kan echter niet van de ene op de andere dag worden gerealiseerd. Wij zien ook uit naar de bespreking van die brief en daarna van het wetsvoorstel dat daarop zal volgen. Daar wachten wij echter niet op. Wij wachten ook niet op de systeemaanpassingen in 25-voud. Wij zoeken eerst naar tijdelijke oplossingen.

De opvang en ondersteuning van slachtoffers vinden plaats vanuit alle locaties waar slachtofferhulp is gevestigd. Begeleiding bij juridische vragen en ondersteuning bij het strafproces vinden primair plaats vanuit de vernieuwde slachtofferloketten, waarin het OM ook participeert. Een voordeel is dan dat het OM daarbij betrokken is.

De heer Pechtold (D66): Ik heb erop gewezen dat er dan een dubbeling optreedt van loketten en dat ook dat weer regionaal is geregeld. Hoe kijkt de minister daartegen aan?

Minister Hirsch Ballin: Slachtofferhulp Nederland vervult daarin in elk geval, hoe de opzet van die loketten ook is, een actieve rol door de mensen te benaderen, ook wanneer dat ten dienste is van de actie van het Openbaar Ministerie. Vanuit het vernieuwde loket of het loket bij de politiebureaus benadert Slachtofferhulp Nederland dus slachtoffers voor beantwoording van de juridische vragen en ondersteuning bij het strafproces.

De heer Pechtold (D66): Mag ik zeggen dat ik het antwoord niet snap? Ik heb gezegd dat wij straks met twee loketten te maken kunnen hebben. Wij krijgen het vernieuwde loket, maar wij hebben ook het slachtofferloket. Dat betekent dat men op twee plekken terecht kan. Dat lijkt mij verwarrend. Het ene is regionaal. Dat heb ik uit de brief gehaald.

Minister Hirsch Ballin: In het vernieuwde loket participeert Slachtofferhulp Nederland. In beide gevallen geldt dus wat ik zojuist zei.

De heer Pechtold (D66): Maar hoe wordt dan voorkomen dat je je bij het ene loket meldt en dat het andere loket niet weet dat je je gemeld hebt? Is dat een op een? Is het niet een extra loket dat weer extra bureaucratie met zich meebrengt, waardoor wij dadelijk tussen de loketten in vallen?

Minister Hirsch Ballin: In de overgangssituatie heb je beide typen loketten. Het is echter de bedoeling dat een slachtoffer maar bij één loket terecht komt.

De heer Pechtold (D66): De achtervang is zo geregeld dat men dat als één organisatie oppakt?

Minister Hirsch Ballin: In ieder geval is Slachtofferhulp Nederland bij allebei betrokken. Slachtofferhulp Nederland neemt het voor zijn rekening en zal dus, ongeacht het adres waar de hulpvraag binnenkomt deze taak vervullen.

De heer Pechtold (D66): Dat het antwoord op de vraag of de achtervang zo geregeld is, niet eenduidig «ja» is, doet mij toch vragen of de minister daar nog eens naar zou willen kijken en ons het resultaat daarvan schriftelijk wil doen toekomen. Ik wil echt voorkomen dat wij met een extra loket gaan werken waarvoor de afstemming niet eenduidig geregeld is.

Minister Hirsch Ballin: Het is geen extra loket. Het is het verbinden van de verschillende bij de slachtofferhulp betrokken instanties in één loket nieuwe stijl. Even afgezien van de mogelijkheid dat er in de overgang een gewenning plaatsvindt, is het een sluitend systeem. Het antwoord op de vorige vraag van de heer Pechtold is dan ook «ja».

Mevrouw Joldersma (CDA): Ik had het zo begrepen dat het arrondissementaal slachtofferloket vooral te maken heeft met alles wat met de strafzaak sec heeft te maken. Daarnaast is er dan slachtofferhulp op lokaal niveau die helpt met de emotionele en andere praktische ondersteuning. De taken zijn volgens mij dus wel een beetje verschillend. Alles wat echt met de strafzaak als zodanig te maken heeft, valt onder dat arrondissementale loket.

Minister Hirsch Ballin: Zeker. Dat is ook het punt waar de vraag mee begon, namelijk de juridische hulpverlening ten behoeve van het strafproces.

De heer Teeven heeft gevraagd naar de pilots vernieuwd slachtofferloket. De pilots in Utrecht, Maastricht en Breda zijn al gestart. Belangrijke eerste stappen zijn de aanstelling van een coördinator en de inrichting van de loketten zelf. In Utrecht is dat al geregeld en wordt er daadwerkelijk met het nieuwe loket gewerkt.

De heer Teeven vroeg ook naar de mediation en of wij daar niet te optimistisch over zijn. Op dit moment vindt middeling alleen plaats op verzoek van of met instemming van het slachtoffer. Het biedt slachtoffers de mogelijkheid om vragen die bij hen nog leven en die alleen de dader kan beantwoorden, te stellen. Wij starten dit jaar een onderzoek naar slachtoffer/dadergesprekken. Dat onderzoek zal medio 2010 gereed zijn. Ik zal de Kamer daar nader over berichten. Ik kan mij de voorzichtigheid van de heer Teeven voorstellen. Er zijn natuurlijk allerlei omstandigheden denkbaar waarin wij zonder meer voelen dat het niet gaat werken. Maar er zijn gelukkig ook situaties waarin het goed uitpakt. Vandaar dat, indien de slachtoffers dat wensen of er op zijn minst mee instemmen, dat soort gesprekken worden opgezet. Ik zal de Kamer berichten over de bevindingen.

Dan is er het probleem van het herhaald slachtofferschap. De heren De Wit en Teeven hebben daarnaar gevraagd. Dat doet zich met name voor bij bepaalde typen delicten, zoals huiselijk geweld. Daar is dat herhaald slachtofferschap een zeer ernstig probleem. Wij proberen als wij daar kennis van hebben, een herhaling van het slachtofferschap tegen te gaan. Dat betreft het hele beleid van het tegengaan van huiselijk geweld, inclusief de zojuist gecreëerde bevoegdheid tot het uit huis plaatsen van de dader. Deze vormen van herhaald slachtofferschap krijgen in ieder geval uitdrukkelijk de aandacht in het beleid. Er zijn natuurlijk ook andere situaties van herhaald slachtofferschap, bijvoorbeeld als het gaat om winkellocaties, maar daar is het gewone preventiebeleid op van toepassing. Voor zover het gaat om hulpverlening voor daders en de bijzondere problemen die zij hebben, is het huiselijk geweld zeker een belangrijk punt.

De heren De Roon en Pechtold hebben gevraagd of eenvoudiger formulieren deel uit kunnen maken van een verbetering van de schaderegeling. Er komt een eenvoudiger schadeformulier, dat het huidige voegingsformulier, het schadeonderbouwingsformulier en het aanvraagformulier voor een uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven vervangt. Het Openbaar Ministerie en de rechterlijke macht ontwikkelen richtlijnen en oriëntatiepunten om schade gemakkelijker te kunnen waarderen in euro’s. Ook zal het Openbaar Ministerie niet meer in de schade bemiddelen. Het OM gaat de schade vaststellen en de dader opleggen dit bedrag te betalen. Het vereenvoudigd schadeformulier wordt nu getest in de vernieuwde slachtofferloketten. Bij de evaluatie zal worden bekeken hoe dit formulier wordt ervaren en of wijziging noodzakelijk is. Daarnaast kunnen slachtoffers kosteloos bij slachtofferhulp een beroep doen op ondersteuning bij het invullen van het formulier.

De heer Pechtold (D66): Gebeurt die test volgens de formule die op het ministerie van BZK in het project Begrijpelijke Formulieren is opgesteld? Een motie van mijn hand en van mevrouw Van der Burg had tot doel dat in ieder geval 95% van de burgers de formulieren van de overheid snapt. Betekent het ook dat het formulier digitaal beschikbaar is? Tot nu toe zijn het papieren versies. Kan men zo’n schadeformulier via het internet invullen?

Minister Hirsch Ballin: Het formulier is digitaal beschikbaar. Of het ook past in de toezegging die de minister van BZK heeft gedaan over ... Hoe was het ook al weer?

De heer Pechtold (D66): Het project Begrijpelijke Formulieren.

Minister Hirsch Ballin: Ik heb tot nu toe van mijn collega geen klachten gekregen over de onbegrijpelijkheid van deze vernieuwde formulieren. Daar werken wij trouwens ook spontaan al aan. Ik denk dat dat een aanwijzing is dat het goed past in het project Begrijpelijke Formulieren.

De heer Pechtold (D66): Maar wacht u op uw collega of bent u bereid uw formulier aan haar ter beoordeling voor te leggen?

Minister Hirsch Ballin: Wij letten al heel goed op de begrijpelijkheid. Wij gaat het echter ook nog aan deze extra begrijpelijkheidstest onderwerpen. Ik neem aan dat het aanmelden van ons formulier voor die begrijpelijkheidstest ook digitaal kan?

De heer Pechtold (D66): Als u de laagbouw doorloopt, kunt u binnendoor bij uw collega komen, zoals u weet.

Minister Hirsch Ballin: Ik zal het formulier graag onder mijn arm meenemen. Wij lopen ook regelmatig bij elkaar naar binnen, maar ik neem aan dat de test ook digitaal kan. Daar is vast een formulier voor! De heer Teeven heeft gevraagd wanneer de uitbreiding van het maatwerk voor zeer ernstige delicten start. Slachtofferhulp Nederland is op dit moment bezig met een casemanagement voor nabestaanden. Dat wordt landelijk ingevoerd. Rond de zomer zal een start worden gemaakt met casemanagement voor slachtoffers van ernstige delicten in de pilotregio’s van het vernieuwde slachtofferloket.

De heer De Wit heeft gevraagd naar het recht van nabestaanden op rechtsbijstand als het feit in het buitenland is gepleegd. Er is enkele jaren geleden in de EU een kaderbesluit aangenomen dat ertoe strekt dat de burgers in de EU zich ook tot het Schadefonds Geweldsmisdrijven kunnen wenden in het land waar het delict is gepleegd en waar een schadefonds bestaat. Daarvoor is een algemeen formulier. Rechtsbijstand is daarvoor niet nodig.

De heer Teeven meent dat slachtoffers nauwelijks informatie krijgen over de invrijheidsstelling van daders die veroordeelt zijn tot gevangenisstraf. Het verbeteren van informatieverstrekking over invrijheidsstelling van daders die veroordeeld zijn tot gevangenisstraf, is stil komen te liggen in afwachting van de invoering van het wetsvoorstel, waar wij eerder over hebben gesproken. Dat wijkt op delen af van wat nu in protocollen voor de informatieverstrekking is opgenomen, de werkprocessen. De systemen worden aangepast in de voorbereiding van de inwerkingtreding van het wetsvoorstel.

De heer Teeven (VVD): Wij hebben er al heel lang in deze Kamer over gesproken dat burgemeesters en plaatselijke politiechefs moeten weten wat er aan de hand is. Gebeurt dat nu wel of niet?

Minister Hirsch Ballin: Daar is inderdaad al regelmatig over gesproken. Ik zal daar straks uitgebreider op ingaan, maar ik wil eerst iets zeggen over de terugkeer van de dader en de vraag van mevrouw Joldersma. Daarna zal ik ingaan op het algemene punt waar de heer Teeven zeer terecht aan herinnert, maar dat niet aan de aandacht is ontsnapt.

De vraag van mevrouw Joldersma was of er bij het verlof van een terbeschikkinggestelde met het belang van slachtoffers en nabestaanden rekening wordt gehouden. Alle forensisch psychiatrische centra moeten in de verlofaanvraag rekening houden met het belang van het slachtoffer of de nabestaanden. Indien de kans op een confrontatie met een slachtoffer aanwezig is, stellen zij zelf de voorwaarden aan de uitvoering van een verlof. Dat kan een straatverbod zijn. De mogelijkheid die mevrouw Joldersma heeft bepleit, bestaat dus. Het Adviescollege Verloftoetsing Tbs toetst vervolgens of er in de verlofaanvraag voldoende rekening is gehouden met slachtoffer en nabestaanden. Het college kan daarbij de voorwaarde stellen dat een bepaalde stad of een bepaald gebied door terbeschikkinggestelde niet wordt bezocht. In de werkwijze die collega Albayrak en ik hebben gevraagd toe te passen, past het om met dit punt rekening te houden. Nu is daarmee niet vanzelf verzekerd – ik neem aan dat dat de strekking is van de vraag van mevrouw Joldersma – dat het ook uniform gebeurt in het hele land. De mogelijkheid is er en het wordt ook aan de klinieken gevraagd om op slachtoffers en nabestaanden te letten. Dat kan dan een vertaling krijgt in een straatverbod. Ik zal er samen met collega Albayrak bij de klinieken op aandringen dat er ook een uniform beleid wordt gevoerd, zodat van de mogelijkheden die er zijn, gebruik wordt gemaakt. Dat stelt het Adviescollege Verloftoetsing Tbs vervolgens ook in staat om op basis van een uniform beleid te doen wat mevrouw Joldersma heeft gevraagd.

Mevrouw Joldersma (CDA): Ik ben blij met uw toezegging dat u daarop wilt letten. Ik merk daar in de praktijk namelijk helemaal niets van. Slachtoffers en familieleden merken daar ook niets van. Als het al beleid is, dan vindt het nog niet plaats of nog niet systematisch. Zij hebben namelijk steeds het gevoel dat als zij aan de deur kloppen, de deur dicht blijft en dat alleen de belangen van de daders in de gaten worden gehouden.

Minister Hirsch Ballin: U moet wel bedenken dat u vermoedelijk wel informatie krijgt over de gevallen waarin het niet gebeurt, maar niet over de gevallen waarin het wel gebeurt. Als er een klacht is, komt die naar voren, maar als het goed loopt, merkt men wellicht niet eens dat er een verlof is toegekend, omdat de betrokkene niet in de straat of in de buurt komt. Er is geen reden om ervan uit te gaan dat deze mogelijkheid helemaal niet wordt benut. Ik zie aanleiding, vandaar ook mij toezegging van zo-even, om er samen met mijn collega op aan te dringen dat daar een uniforme toepassing aan wordt gegeven.

Bij een onbegeleid verlof maakt een kliniek afspraken met de dader over waar hij heen gaat en met welk doel. Dat behoort dan ook tot de condities waaronder, als het stadium van onbegeleid verlof is aangebroken, hetzelfde belang wordt verdisconteerd. Als de familie van de dader in de buurt van het slachtoffer of de nabestaanden woont, vindt er alleen begeleid verlof plaats. Dat is een wat complexere situatie. Het kan voorkomen dat een terbeschikkinggestelde op verlof moet naar precies de buurt waar zowel familie als slachtoffer zich bevinden. Dat moet dan tot de conclusie leiden dat alleen begeleid verlof wordt toegestaan. Dat zijn de lijnen van het beleid. Zoals gezegd, zullen wij aandringen op een uniforme toepassing daarvan. De specifieke casus zal uiteraard ook tegen deze maatlat worden gelegd.

Dan het punt van de informatieverstrekking over invrijheidsstelling van daders. Het algemene punt dat de heer Teeven in herinnering roept is nu zover gevorderd dat wij tot afspraken zullen komen met de VNG, met de gemeenten over systematische informatieverstrekking. Die kan betrekking hebben op informatieverstrekking bij einde detentie en bij andere vormen van justitiële vrijheidsbeneming ten behoeve van de integratie van de betrokkene in de samenleving. Dat is dus het traject van zorg, voorzorg, nazorg, waarover ik op 29 augustus verleden jaar samen met staatssecretaris Albayrak heb geschreven. Dat vergt informatievoorziening naar de gemeenten. Daarnaast is er de zwaardere graad van informatievoorziening naar de gemeenten nodig als het gaat om risico’s van ontmoeting of spanningen in de samenleving. Dat blijft uiteraard beperkt tot bepaalde categorieën delicten waarvoor veroordeling heeft plaatsgevonden. Dan moet dus ook een hogere drempel worden genomen op het punt van de gegevens die kunnen worden verstrekt. Dat zal ook onderdeel vormen van het systeem. Dat wordt nu uitgewerkt door het Openbaar Ministerie en de Dienst Justitiële Inrichtingen. Wij verwachten dat het medio dit jaar zodanig gereed is, dat ik u daar de precieze beschrijving van kan doen toekomen.

De heer Teeven (VVD): Ik dank de minister voor zijn toezegging dat dat in de loop van het jaar gereed zal zijn. Is de minister met mij van mening dat juist als de overheid een gat laat vallen op het terrein van dit soort voorzieningen, je mensen ook een kans geeft om te improviseren met websites, zoals wij deze week hebben gezien?

Minister Hirsch Ballin: Ik denk dat de heer Teeven heel goed begrijpt als ik hem zeg dat dit soort verbanden niet mogen worden gelegd. Dat zou onmiddellijk over te planten zijn naar eigenrichting en dergelijke en dat is iets dat wij niet willen. Wij willen dit in een goede systematiek onderbrengen. Daar mag geen twijfel over bestaan. U kent mijn gemotiveerdheid op dat punt. Ik weet dat het een onderwerp is dat al vele jaren in discussie is en dat nog niet tot conclusies heeft geleid. Collega Albayrak en ik hebben op dat punt in het overleg met alle betrokkenen in de Justitieorganisatie in brede zin, daarover onze lijnen uitgezet en die worden nu uitgevoerd.

Nadere gedachtewisseling

Mevrouw Joldersma (CDA): Voorzitter. Ik dank de minister voor zijn beantwoording en toezeggingen. Behalve dat de vinger aan de pols wordt gehouden ten aanzien van affectieschade en dat, als er in de Eerste Kamer niets gebeurt, de Tweede Kamer haar verantwoordelijkheid zal nemen, vraag ik de minister om zich duidelijker uit te spreken over de positie van de nabestaanden. Ik zie zo langzamerhand het verschil tussen nabestaanden en slachtoffer niet zozeer meer. De minister is hier wel indirect op ingegaan, maar misschien kan hij hier nog specifiek op ingaan. Iedereen wil heel graag iets doen voor slachtoffers. Het is soms echter moeilijk om de hiaten te vinden. Ik heb in eerste termijn gesproken over de zogenaamde spiegelbenadering. Als de spiegel naast de dader wordt gelegd, zie je bijvoorbeeld dat in de nazorg langzamerhand veel voor de dader wordt gedaan, bijvoorbeeld in veiligheidshuizen. In Tilburg zit Slachtofferhulp Nederland ook in het veiligheidshuis. Je kunt daar ook een spiegel bij houden. Als de fase van nazorg voor de dader is bereikt, wat betekent dat dan voor slachtoffer? Het belang van het slachtoffer en de nabestaanden dient elke keer naar voren te komen.

Het is mooi dat de minister met zijn collega Albayrak naar de verlofaanvraag tbs wil kijken en dat hij ervoor wil zorgen dat er in ieder geval eenduidig beleid komt. Ik heb er tot nu toe weinig van gemerkt dat er iets gebeurt. Ik zou het plezierig vinden, daarover een terugmelding te krijgen, bijvoorbeeld over de vraag of er verlofbeperkingen worden opgelegd. De minister zegt dat betrokkene onder begeleid verlof best naar familie in de buurt kan gaan. Ik vind dat nogal wat. Je begint altijd met begeleid verlof. Als betrokkene het briefje met «begeleid verlof» uit Arnhem heeft gekregen, staat hij binnenkort, al is dat onder begeleiding, zo maar ergens in de buurt voor de deur. Waarom gaat de familie niet naar een plaats elders? Als de minister daar niet aan wil, kan ik mij voorstellen dat de informatieverstrekking in ieder geval zo ver gaat dat bekend wordt dat bezoek op een bepaalde dag zal plaatsvinden. De familie van het slachtoffer weet dan dat het gaat gebeuren en kan er dan voor kiezen om op die dag niet thuis te zijn, omdat men de dader in geen geval wil tegenkomen. Als zij nu bericht krijgen uit Arnhem, wordt men daar niet rustiger van, maar juist onrustiger, vanwege de gedachte dat men de dader elke dag kan tegenkomen. Dan beginnen weer al die slapeloze nachten en komt de gedachte op: dan moeten wij maar verhuizen, want de dader kan er zomaar staan.

De heer De Wit (SP): Voorzitter. Ik heb dezelfde vraag over het smartengeld en de kwestie van de nabestaanden als mevrouw Joldersma.

De minister is niet ingegaan op de door mij aan de orde gestelde kwestie van de voorschotregeling en mensen die vermogensschade lijden. De minister wil dat tot nu toe uitsluiten van de voorschotregeling. Ik heb gevraagd waarom slachtoffers van bijvoorbeeld fraude geen aanspraak kunnen maken op de voorschotregeling. Graag een reactie op deze vraag.

Wat de kwestie van de rechtsbijstand in het buitenland betreft: ik heb gevraagd of men in Nederland aanspraak kan maken op rechtsbijstand wanneer de dader in het buitenland zit en ook daar de daad is gepleegd en waarbij de nabestaanden in Nederland wonen. De minister verwijst naar zoiets als een schadefonds in het buitenland. Voor mij is het de vraag of dat overal bestaat, maar ook dan kan het nodig zijn om een advocaat in de arm te nemen om een aantal dingen te kunnen realiseren. De vraag is of voor de nabestaanden dan ook gefinancierde rechtsbijstand geldt.

De heer De Roon (PVV): Voorzitter. Ik dank de minister voor de beantwoording van de vragen. Ik vind het jammer dat hij niet in wil gaan op mijn uitnodiging om zich uit te laten over mijn suggestie om conservatoire beslaglegging ten behoeve van slachtoffers mogelijk te maken. De minister heeft althans verwezen naar het wetsvoorstel Verruiming mogelijkheden voordeelsontneming, waarmee hij over enige tijd naar buiten komt. Ik heb het vermoeden, maar misschien schat ik dit verkeerd in, dat wij daar dan na de zomervakantie kennis van kunnen nemen. Ik vind dat jammer. Het deed mij ook even denken aan wat wij vorige week in het debat met de minister-president over het onderzoek naar de besluitvorming over de steunverlening aan de inval in Irak meemaakten, namelijk dat allerlei Kamervragen even in de koelkast werden geparkeerd. Daar lijkt het nu ook een beetje op. Ik wil daarmee overigens niet suggereren dat de minister van Justitie daarvoor dezelfde motieven heeft als de minister-president had. Misschien kunnen wij elkaar vinden op het volgende voorstel. Als de minister het wetsvoorstel dat hij binnenkort in consultatie brengt ook aan de Kamer wil toesturen, dan kan de Kamer in ieder geval kennisnemen van de richting waarin zijn ideeën gaan over het door mij aangesneden punt.

Ik hecht er belang aan om nog op het volgende te wijzen. De slachtoffers van delicten moeten vaak heel lang wachten tot zij hun geld krijgen, als zij dat al krijgen. Het duurt vaak een jaar of langer voordat zij een rechtstitel hebben op basis waarvan zij beslag kunnen laten leggen. Vervolgens moeten zij nog op zoek naar een verhaalsobject. Mijn eerste voorstel houdt in dat verhaalsobjecten al aan het begin van het onderzoek in beslag worden genomen. Dat heb je dan gewoon al in handen. Mijn tweede voorstel is dat de vroegtijdige conservatoire beslaglegging, zoals door mij bepleit, ook als een soort drukmiddel kan fungeren. Als de politie een inbreker van huis ophaalt en als zijn auto dan gelijk in beslag wordt genomen ten behoeve van verhaal voor het slachtoffer, heb je een drukmiddel dat hij snel gaat betalen, want zijn auto wil hij meestal weer snel terug hebben, als dat enigszins mogelijk is.

De heer Heerts (PvdA): Voorzitter. Ik dank de minister voor zijn beantwoording. Het is wel duidelijk dat de positie van het slachtoffer in het strafproces steeds pregnanter in wetgeving wordt opgenomen; dus niet alleen de dader, het strafbare feit, de veroordeling en de straf, maar vooral ook de positie van het slachtoffer. Dat gaat dus de goede kant op. Dat het de Kamer serieus is, is ook wel uit de laatste begrotingsbehandeling gebleken, want toen hebben wij extra middelen toegevoegd voor het werk van Slachtofferhulp Nederland.

Ik heb nog gevraagd hoe het staat met de OM-richtlijnen en de oriëntatiepunten van de rechterlijke macht.

Ik wens ten slotte alle ambtenaren die met dit werk belast zijn, veel succes met het werk, en dan vooral met de formulieren.

Minister Hirsch Ballin: Voorzitter. Mevrouw Joldersma vroeg naar de slachtoffers en de nabestaanden. In de nieuwe wet krijgen zij dezelfde rechten als slachtoffers in het strafproces. Met de invoering van de vergoeding van affectieschade krijgen nabestaanden ook een recht op immateriële schadevergoeding. Met de voorgenomen wijziging van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven krijgen nabestaanden ook een ruimere aanspraak op schadevergoeding uit het fonds voor immateriële schade.

Mevrouw Joldersma heeft gesproken over de verlofbepalingen en de goede toepassing van de regeling. Zij sprak daarbij over de ongewilde confrontatie met de familie, ondanks de begeleiding. Het ligt eraan of de begeleiding in een dergelijke delicate situatie op een goede manier en professioneel wordt uitgevoerd. Het is de bedoeling dat wordt gelet op dergelijke situaties en op het voorkomen van die confrontatie. Het betreft dus niet slechts een formaliteit in die zin van: er moet begeleiding zijn en verder zien wij wel. Het doel is om te voorkomen dat zo’n confrontatie plaatsvindt. Anders kan de begeleiding bijna net zo goed achterwege worden gelaten. Ik heb in eerste termijn al gezegd dat de kaders er zijn. Als blijkt dat dit landelijk nog niet voldoende werkt, zal dit naar ik hoop beter worden op het moment dat dit landelijk langs de door mij geschetste lijn wordt geïmplementeerd.

Mevrouw Joldersma (CDA): Kunnen wij terugzien hoe dit in de praktijk zal werken? Anders blijven wij dit herhalen. Het slachtoffer en de nabestaanden geloven het namelijk niet. Zij willen een voorziening, omdat zij bang zijn voor een confrontatie.

Minister Hirsch Ballin: Ik zal ervoor zorgen dat de Kamer daarover wordt geïnformeerd op het moment dat het werkt. Of dit het beste kan gebeuren in het kader van het overleg over de terbeschikkingstelling of beter in het overleg over de slachtoffers moeten wij even bekijken, maar het komt allemaal bij de Kamer uit.

De heer De Wit heeft gevraagd naar de voorschotregeling. In eerste instantie zal zij worden toegepast voor gewelds- en zedenzaken. Voor vermogensdelicten wordt een impactanalyse gemaakt van de financiële consequenties. Daarbij gaat het ook over de afbakening van de eigen verantwoordelijkheid van betrokkene. Wij beginnen dus met gewelds- en zedenzaken, de prioriteiten waarover wij indertijd hebben gesproken toen de desbetreffende amendementen aan de orde waren.

De heer De Wit (SP): Komt er een vervolg als de analyse is gemaakt ten aanzien van slachtoffers van vermogensdelicten?

Minister Hirsch Ballin: Ja, daar komt een vervolg op. Op een gegeven moment komt er een conclusie over de inwerkingtreding van onderdelen ervan. Als het een tijd heeft gewerkt op het ene terrein, kunnen wij ook beoordelen of de tijd rijp is voor een ruimere toepassing op andere terreinen.

Voorzitter. Gevraagd is of schadefondsen in het buitenland op hetzelfde niveau liggen. Nee, dat is niet zo. Wij hebben onlangs in ander verband gesproken over de rechtsbijstand in het buitenland. Deze valt niet onder de Nederlandse financiering ervan. Onze schadefondsregeling geldt voor wat er in Nederland speelt. Er is wel de mogelijkheid om gebruik te maken van andere Europese schadefondsen, voor zover die er zijn. Voor de rechtsbijstand geldt hetzelfde. Dat moet naar het recht van de betreffende staat worden gedaan.

De heer Teeven (VVD): Stel er wordt iemand in Italië neergeschoten door een bepaalde verdachte, die onherroepelijk wordt veroordeeld. Dat is een bekende casus, waar ook Kamervragen over zijn gesteld. De rechtsbijstandverzekering van het slachtoffer betaalt niet. In Italië bestaat geen regeling om slachtoffers tegemoet te komen. Waar moet zo iemand dan heen? De Italiaanse verdachte is dus veroordeeld voor het neerschieten van het Nederlandse slachtoffer. Waar moet het slachtoffer dan heen voor het krijgen van bijstand, van steun?

Minister Hirsch Ballin: Er moet dan een civiele procedure worden gestart. Wij kunnen het Nederlandse recht niet in de hele Europese Unie van toepassing verklaren.

De heer Teeven (VVD): Vindt u het dan niet de taak van Nederland om ervoor te zorgen dat een Nederlandse onderdaan die slachtoffer is in een buitenlands proces, waarin de dader is veroordeeld, in staat wordt gesteld om zijn recht te halen?

Minister Hirsch Ballin: De heer Teeven realiseert zich vast dat hij nu een vraag met verstrekkende consequenties stelt. Een Nederlander die in het buitenland slachtoffer wordt, kan ook slachtoffer zijn van fraude en bedrog of welk onrechtmatig handelen dan ook. Als wij alle Nederlanders die in het buitenland te maken krijgen met proceskosten gefinancierde rechtsbijstand moeten geven, dan zouden wij ver heengaan over alles wat tot nu toe in de gefinancierde rechtsbijstand aan de orde is geweest.

De heer Teeven (VVD): Ik vraag dit omdat uw collega, de minister van Buitenlandse Zaken in een ander overleg, toen gesproken werd over de bijstand aan slachtoffers in het buitenland, veel bereidwilliger was dan u nu. Volgens mij zat u er zelfs bij. Uw collega van Buitenlandse Zaken heeft toen gezegd: wij zijn heel wel bereid om Nederlanders die in het buitenland slachtoffer worden van een ernstig delict, om te beginnen met een geweldsof zedendelict, en de eigen rechtsbijstandsverzekering van het slachtoffer niet meer bijspringt, als Nederlandse Staat bij te springen. Ik hoor u nu zeggen: dat doen wij niet. Nu ben ik enigszins in verwarring. Uw collega van Buitenlandse Zaken wilde dat wel.

Minister Hirsch Ballin: Ik weet niet aan welk moment u dat gevoel van grote bereidwilligheid hebt overgehouden, maar voor zover u dat gevoel hebt gekregen, heeft dat betrekking op de opmerking van collega Verhagen over de consulaire bijstand aan Nederlanders in het buitenland. Hij heeft nooit gezegd dat de Nederlandse regeling van de Wet op de rechtsbijstand zou gelden voor procedures die in het buitenland worden gevoerd.

De heer Teeven (VVD): Dat hoort u mij ook niet vragen. Mijn vraag aan u is of het de taak is van de Nederlandse regering, u als minister van Justitie met uw collega van Buitenlandse Zaken, om die paar Nederlanders die in het buitenland slachtoffer worden van een gewelds- of een zedenmisdrijf, waarbij in het buitenland een dader wordt veroordeeld en waarbij de eigen rechtsbijstandsverzekering van het slachtoffer niet meer kan helpen, te helpen als zij slachtoffer zijn geworden? Soms zijn ze zelfs invalide geworden.

Minister Hirsch Ballin: Uw vraag klinkt buitengewoon sympathiek.

De heer Teeven (VVD): Ik heb van de minister van Buitenlandse Zaken een buitengewoon sympathiek antwoord gehad. Van u eigenlijk niet.

Minister Hirsch Ballin: Wees daar dan verder gelukkig mee! De heer Teeven (VVD): Dit is onbevredigend. De minister van Buitenlandse Zaken doet een toezegging en deze minister trekt die weer net zo snel in.

Minister Hirsch Ballin: Ik trek helemaal geen toezegging in die mijn collega heeft gedaan. Mijn collega heeft geen toezeggingen gedaan voor het uitstrekken van de werking van de Wet op de rechtsbijstand tot geschillen in het buitenland. Mijn collega heeft gesproken over de consulaire bijstand, en dat is het.

De heer Teeven (VVD): Consulaire bijstand ziet op iemand die in het buitenland is en gedurende enige tijd bijstand krijgt van de Nederlandse Staat. Consulaire bijstand gaat niet onbeperkt door als het slachtoffer al weer in Nederland is.

Minister Hirsch Ballin: Ik ben bang dat de heer Teeven iets onmogelijks vraagt of dat ik hem niet goed begrijp, of beide. De Nederlandse Wet op de rechtsbijstand geldt voor rechtsgeschillen in Nederland – dat weet iedereen – en niet voor rechtsgeschillen in het buitenland. In zeer bijzondere omstandigheden, bijvoorbeeld als mensen in het buitenland slachtoffer dreigen te worden van de doodstraf, hebben wij iets gedaan op het vlak van hulp. Ik dacht dat de heer Teeven ook bij de overleggen daarover aanwezig was. Daarnaast zijn er de gevallen waarin Nederlanders in het buitenland slachtoffer worden van iets. Dat gaat om meer dan enkele gevallen, zoals de heer Teeven zojuist zei. Dat is veel meer dan enkele gevallen. Er zijn zeer veel Nederlanders in het buitenland die van allerlei vormen van criminaliteit slachtoffer worden. De gebruikelijke reisverzekeringen bevatten clausules op grond waarvan rechtsbijstand kan worden gevraagd en verkregen in het buitenland. Als iemand besluit om op reis te gaan naar het buitenland en heeft geen rechtsbijstandsverzekering heeft die het buitenlandse risico dekt, dan is dat een gebruikelijke clausule in een reisverzekering. Dat is de keuze van een reiziger. Ik heb zojuist met collega Albayrak een VAO bijgewoond over de rechtsbijstand. Wij zouden de Nederlandse wetgeving op het punt van de rechtsbijstand buiten alle proporties oprekken als wij die uitstrekken naar mensen die in het buitenland met rechtsgeschillen te maken krijgen. Dat is tot nu toe door niemand serieus bepleit.

De heer Teeven (VVD): Is de volgende constatering juist? Ik heb het over de situatie waarin een Nederlander in het buitenland slachtoffer wordt van een levens- of een zedendelict. Een buitenlandse verdachte wordt onherroepelijk veroordeeld. De Nederlandse rechtsbijstandsverzekering kan dat, zoals de minister terecht stelt, niet meer dekken. Een dergelijke procedure loopt bijvoorbeeld zeven jaar, dus op een gegeven moment zegt de rechtsbijstandsverzekering of de reisverzekering van het slachtoffer dat niet meer te dekken. De minister zegt dan, zo’n slachtoffer niet te helpen, ondanks het feit dat iemand in een rolstoel zit en slachtoffer is van een geweldsdelict. Wij helpen wel mensen die veroordeeld worden tot de doodstraf, maar dit doen wij niet?

Minister Hirsch Ballin: U moet onderscheid maken met de gevallen waarin de veroordeling door de Nederlandse rechter plaatsvindt. Daarop zijn alle gewone regels van toepassing. Als een Nederlander in het buitenland slachtoffer wordt, dan kan er een veroordeling door de Nederlandse rechter uit voortkomen. Dan geldt dat zonder meer. Als de veroordeling plaatsvindt in een strafproces voor een buitenlandse rechter, dan zorgen wij er in het kader van de Europese Unie voor dat dan de regelingen die ten goede komen aan de eigen inwoners van dat land, ook ten goede komen aan de Europese burger die in zo’n situatie als slachtoffer te maken heeft met een buitenlands strafproces. Dat doen wij eraan. Dat is een enorme verbetering ten opzichte van de oude situatie waarin dat soort regelingen alleen ten goede kwam aan de inwoners van het desbetreffende land.

Ik kom op de vraag van de heer De Roon over het wetsvoorstel. In het wetsvoorstel dat in consultatie is gegaan, zit niet het onderdeel dat de heer De Roon bepleit, maar dat betekent niet dat het er niet in kan komen. Dat was de strekking van mijn reactie van zojuist. Het wetsvoorstel zoals het in consultatie is gegaan, kan men vinden op de website van het ministerie van Justitie. Op de gebruikelijker manier kan men alle wetsvoorstellen inzien die in consultatie zijn. Op het moment dat de reacties zijn ontvangen, zullen wij ook het punt van de heer De Roon in de beschouwingen betrekkingen. Dat leidt dan tot een beoordeling door mij, vervolgens de ministerraad en daarna wordt het ter advisering voorgelegd aan de Raad van State.

De heer Heerts heeft naar de OM-richtlijnen gevraagd. Zij zullen bijgesteld moeten worden naar aanleiding van de recente wijziging in de wetgeving. Ik zal ervoor zorgen dat de Kamer van de herziene versie van de richtlijnen op de hoogte wordt gesteld. Dat geldt ook voor de oriëntatiepunten in de rechtspraak.

De voorzitter: Wij zijn hiermee aan het eind van dit overleg gekomen.

De heer Teeven (VVD): Ik verzoek u om het verslag van het dit algemeen overleg op de plenaire agenda te laten plaatsen.

De voorzitter: Dat zal ik morgen bij de regeling aanvragen.

De heer Heerts (PvdA): Deze afloop bevredigt mij niet helemaal. Volgens mij heeft de minister van Justitie goed geduid waar het over ging, maar misschien kunnen wij toch nog schriftelijk uitleg krijgen over de vraag wat de consulaire bijstand inhoudt die de minister van Buitenlandse Zaken heeft toegezegd in dat soort specifieke gevallen. Het ene is wat anders dan het andere. Ik heb er behoefte aan om dat even scherp te krijgen.

De voorzitter: Het onderscheid tussen consulaire bijstand en rechtsbijstand in het buitenland.

Minister Hirsch Ballin: Ik zal daar ook de toepassing van de Europese regels bij betrekken, waarnaar ik in mijn antwoord verwees. Ik zal dat graag schetsen want ik heb de indruk dat er tussen de heer Teeven en mij meer een misverstand moet zijn dan dat wij echt van mening kunnen verschillen.

De heer Teeven (VVD): Als de minister de brief schrijft, wil hij de beantwoording van de Kamervragen over het neerschieten van een Nederlandse toerist in Rimini, gesteld door collega Van Baalen en ondergetekende, inclusief de antwoorden van de minister van Buitenlandse Zaken, daar dan bij betrekken?

Minister Hirsch Ballin: Dat zal ik doen.

De voorzitter: Prima. Ik concludeer dat wij eerst de brief afwachten voor wij het verslag van dit algemeen overleg op de plenaire agenda laten plaatsen.

De voorzitter van de vaste commissie voor Justitie,

De Pater-van der Meer

De griffier van de vaste commissie voor Justitie,

Nava


XNoot
1

I.v.m. wijziging van het volgnummer. Dit stuk is eerder abusievelijk gepubliceerd als Kamerstuk 31 101, nr. 2 en komt hiermee te vervallen.

XNoot
2

Samenstelling:

Leden: Van de Camp (CDA), De Wit (SP), Van der Staaij (SGP), Arib (PvdA), ondervoorzitter, De Pater-van der Meer (CDA), voorzitter, Çörüz (CDA), Joldersma (CDA), Gerkens (SP), Van Velzen (SP), Van Vroonhoven-Kok (CDA), De Krom (VVD), Azough (GroenLinks), Timmer (PvdA), Griffith (VVD), Teeven (VVD), Verdonk (Verdonk), De Roon (PVV), Pechtold (D66), Heerts (PvdA), Thieme (PvdD), Kuiken (PvdA), Leijten (SP), Bouwmeester (PvdA), Van Toorenburg (CDA), Anker (ChristenUnie) en Hemelaar (GroenLinks).

Plv. leden: Sterk (CDA), Langkamp (SP), Van der Vlies (SGP), Smeets (PvdA), Aasted-Madsen-van Stiphout (CDA), Jager (CDA), Jonker (CDA), Roemer (SP), Jan de Vries (CDA), Weekers (VVD), Halsema (GroenLinks), Dijsselbloem (PvdA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Van Miltenburg (VVD), Zijlstra (VVD), Fritsma (PVV), Koşer Kaya (D66), Gill’ard (PvdA), Ouwehand (PvdD), Spekman (PvdA), Bouchibti (PvdA), Van Haersma Buma (CDA) en Slob (ChristenUnie).

Naar boven