31 090
Wijziging van de Mijnbouwwet in verband met nieuwe regels omtrent deelneming in de opsporing en winning van koolwaterstoffen door een daartoe aangewezen vennootschap en omtrent andere taken en activiteiten van die vennootschap

nr. 6
VERSLAG

Vastgesteld 14 september 2007

De vaste commissie voor Economische Zaken1 belast met het voorbereidend onderzoek van bovengenoemd wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering de vragen en opmerkingen in dit verslag afdoende zal beantwoorden, acht de commissie hiermee de openbare behandeling van het voorstel van wet voldoende voorbereid.

I ALGEMEEN

1. Inleiding

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorstel tot wijziging van de Mijnbouwwet in verband met nieuwe regels omtrent deelneming in de opsporing en winning van koolwaterstoffen.

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het voorliggende wetsvoorstel. Deze leden hebben nog enkele vragen en opmerkingen. Deze leden steunen de doelstelling van dit wetsvoorstel, waarbij wordt voorzien in een wettelijke verankering van Energie Beheer Nederland B.V. (EBN) en de door haar uitgevoerde publieke taken. De bevoegdheden van de minister van Economische Zaken (de minister) worden hierbij wettelijk vastgelegd.

De leden van de SP-fractie hebben eveneens met interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel. Deze leden onderschrijven het nut van het ontvlechten van EBN en Koninklijke DSM NV (DSM). Hiernaast kunnen deze leden zich vinden in de opvatting van de minister dat de activiteiten van EBN behoren tot de publieke taken.

2. Positie en taken van EBN

De leden van de CDA-fractie zijn van oordeel dat in het kader van de noodzakelijke transparantie, de bestuurlijke verantwoordelijkheid van DSM voor EBN kan vervallen. Wél vragen deze leden of de kerntaken van EBN ook in de toekomst dezelfde moeten blijven. Deze vraag komt naar voren vanwege het feit dat door de wetswijziging EBN in de toekomst ook commerciële activiteiten mag verrichten. Deze leden zijn met de Raad van State benieuwd aan welke activiteiten wordt gedacht. Kan de minister nog eens verduidelijken waarom de betrokken vennootschap, die in wezen een houdstermaatschappij is voor aandelenparticipaties die de staat in de olieen gaswinning bezit, zich ook op andere activiteiten dan de in de wet genoemde activiteiten zou moeten richten. Ook zijn deze leden benieuwd hoe marktpartijen over deze uitbreiding van het takenpakket van EBN oordelen. Bovendien vragen deze leden in hoeverre het noodzakelijke is dat de aandelen van EBN volledig in handen blijven van de Staat der Nederlanden.

De leden van de PvdA-fractie zien in EBN een vorm van de door deze leden bepleitte sociale vennootschap, een vennootschap waarbij de aandelen in handen van de overheid zijn en door middel van een combinatie van actief aandeelhouderschap en wetgeving publieke doelstellingen worden bevorderd? Kan het EBN-model ook worden toegepast op andere overheidsdeelnemingen? Kan bijvoorbeeld artikel 97a, waarin bevoegdheden voor EBN in deelnemingen worden geregeld met betrekking tot instemming met investeringen, niet ook model worden voor andere overheidsdeelnemingen? Kan ook met betrekking tot de andere overheidsvennootschappen worden vastgelegd dat de statuten en wijzigingen daarvan moeten worden goedgekeurd door de minister? Kan voor andere overheidsvennootschappen worden vastgelegd dat de minister bindende aanwijzingen kan geven? Is het waar dat het geven van bindende aanwijzingen veel meer voor de hand ligt bij overheidsvennootschappen dan bij private vennootschappen, die zich juridisch kunnen verzetten tegen (de gevolgen van) een aanwijzing? Is het waar dat een aanwijzing een overheidsbesluit is in de zijn van de Algemene Wet Bestuursrecht en daartegen bezwaar en beroep openstaat? Wordt het aandeelhouderschap in EBN uitgeoefend door de minister van Economische Zaken of door de minister van Financiën? Hoe zijn de ervaring met de eigen directie en de eigen raad van commissarissen die EBN sinds 1 januari 2006 heeft? Is het waar dat het EBN-model inmiddels navolging heeft gevonden in een aantal Zuid-Amerikaanse landen, waaronder Bolivia?

De leden van de PvdA-fractie vragen voorts waarom deelneming in ondergrondse opslag niet langer wordt aangemerkt als een publieke taak van EBN? Het is toch juist zo dat gasopslag een monopoloïde karakter heeft, wat deelneming door EBN juist wel voor de hand doet liggen? Bovendien kan opslag een grote rol spelen bij het borgen van het publieke belang van de leveringszekerheid?

De leden van de aan het woord zijnde fractie vragen daarnaast waarom de verhouding van de belangen tussen EBN en de mijnbouwmaatschappij (40%–60%) in artikel 88 en artikel 94 van de Mijnbouwwet wordt vastgelegd. Zijn in bepaalde specifieke gevallen geen andere getalsverhoudingen denkbaar? Is het juist dat daarvoor dan eerst de wet zou moeten worden aangepast? Is het niet beter om de deelnemingspercentages in lagere regelgeving vast te leggen of alleen in de toelichting?

De leden van de SP-fractie constateren eveneens dat deelnemen in ondergrondse opslag niet langer wordt aangemerkt als publieke taak van de vennootschap. Naar de mening van deze leden is ondergrondse gasopslag wel degelijk een publieke taak, omdat de ondergrondse gasopslag een wezenlijk onderdeel is van het gasgebouw. Hiernaast is bij gasopslag een sterk controlerend orgaan nodig. Staatstoezicht op de mijnen, het controlerend orgaan in deze, zou in samenwerking met EBN, dat door publieke opslagactiviteiten veel kennis op dit gebied zou kunnen vergaren, haar deskundigheid op dit gebied kunnen vergroten.

De aan het woord zijnde leden onderschrijven het standpunt dat de minister een sterke invloed moet behouden op EBN. Zij constateren dat de minister tevens de directie en de Raad van Commissarissen van EBN benoemd. Kan de minister aangeven op grond van welke criteria zij dit doet?

De leden van de SP-fractie vragen daarnaast hoe de maatschappelijke controle op EBN wordt ingericht. Op welke wijze kan de Kamer de rol van de minister controleren? Wordt de Kamer proactief geïnformeerd over beleidswijzigingen en bestuurswisselingen? Kan de minister aangeven welke koers EBN gaat varen met betrekking tot winstafdrachten aan de Nederlandse Staat? Hoe verhoudt die koers zich tot het publieke, deels monopolistische karakter?

3. Mergelgroeven

Een tweede onderdeel van de wetswijziging, zo memoreren de leden van de CDA-fractie, betreft de bevoegdheid ten aanzien van mergelgroeven. Deze leden begrijpen dat het wenselijk kan zijn dat in bepaalde gevallen vergunningverlening voor activiteiten in mergelgroeven wordt overgeheveld naar bijvoorbeeld de provincie Limburg en/of gemeenten. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan het afgeven van vergunningen voor markten, concerten, rondleidingen en dergelijke. Het Staatstoezicht op de Mijnen richt zich echter niet alleen op de vergunningverlening. Ook heeft het Staatstoezicht op de Mijnen een belangrijke rol met betrekking tot veiligheid en risico’s die verband houden met mijnbouwactiviteiten. Deze leden vragen hoe de voorgenomen decentralisatie zich verhoudt tot het continu monitoren van ontwikkelingen die zich in de ondergrond voordoen en het wijzen op en voorkomen van risico’s. Evenmin is het deze leden duidelijk hoe in de toekomst die verantwoordelijkheidsvraag wordt beantwoord. Is de staat middels de specifieke wettelijke taak van het Staatstoezicht op de Mijnen eerstverantwoordelijk of nemen gemeenten en/of de provincie Limburg een belangrijk deel van die verantwoordelijkheid over? Deze leden zijn wat dat betreft benieuwd of de noodzakelijke specifieke deskundigheid bij de gemeenten en/of de provincie aanwezig is. Ook vragen zij wat het oordeel is van de bestuurders van de betrokken gemeenten en de provincie Limburg.

De aan het woord zijnde leden vragen tenslotte hoe wordt geoordeeld over de bezwaren uit Zuid-Limburg tegen de voorgenomen wettelijke eisen van monitoring en veiligheid bij vormen van extensief gebruik van mergelgroeven.

De leden van de PvdA-fractie vragen waarom het toezicht op activiteiten in de Limburgse mergelgroeven wordt overgedragen aan gedeputeerde staten van Limburg. Is bij de provincie wel voldoende personeelscapaciteit aanwezig om dit toezicht effectief uit te voeren en is wel voldoende expertise aanwezig? Wat is het oordeel van deputeerde en provinciale staten van Limburg over de overheveling van bevoegdheden?

De leden van de SP-fractie kunnen de redenering om het toezicht op activiteiten in de Limburgse mergelgroeven over te dragen aan gedeputeerde staten in Limburg (efficiencyvoordelen) niet geheel volgen. Volgens deze leden houdt het Staatstoezicht op de Mijnen ook toezicht op de voormalige kolenmijnen in de provincie Limburg. Deze liggen ook decentraal en het toezicht hierop wordt, geheel terecht overigens, ook niet naar de Provincie Limburg overgeheveld, zo stellen deze leden.

Verder vragen de aan het woord zijnde leden of de provincie Limburg deskundig genoeg is om de taken op dit gebied van het ministerie van Economische Zaken en het Staatstoezicht op de Mijnen over te nemen? En in hoeverre blijft Staatstoezicht op de Mijnen als deskundig orgaan in deze beschikbaar als aanspreekpunt/sparringpartner voor de provincie Limburg? Op welke wijze wordt de provincie Limburg financieel tegemoet gekomen voor deze overdracht?

Hiernaast opent dit wetsvoorstel de weg om voor bepaalde activiteiten in de mergelgroeves de vergunningsplicht te wijzigen in een meldingsplicht. De leden van de SP-fractie pleiten ervoor de vergunningsplicht te handhaven. Redenen hiervoor zijn de veiligheid in de groeven, evenals gezondheids- en milieuaspecten.

De voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken,

Kraneveldt-van der Veen

De adjunct-griffier van de commissie,

De Veth


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), Crone (PvdA), Schreijer-Pierik (CDA), Vendrik (GL), Ten Hoopen (CDA), Kortenhorst (CDA), Hessels (CDA), ondervoorzitter, Van der Ham (D66), Van Velzen (SP), Aptroot (VVD), Smeets (PvdA), Dezentjé Hamming (VVD), Kraneveldt-van der Veen (PvdA), voorzitter, Irrgang (SP), Jansen (SP), Biskop (CDA), Ortega-Martijn (CU), Blanksma-van den Heuvel (CDA), Van der Burg (VVD), Graus (PVV), Zijlstra (VVD), Besselink (PvdA), Gesthuizen (SP), Ouwehand (PvdD) en Vos (PvdA).

Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Kalma (PvdA), Van Dijk (CDA), Duyvendak (GL), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Kortenhorst (CDA), De Rouwe (CDA), Koşer Kaya (D66), Ulenbelt (SP), Blok (VVD), Samsom (PvdA), Weekers (VVD), Van Dam (PvdA), Karabulut (SP), Luijben (SP), De Nerée tot Babberich (CDA), Cramer (CU), Atsma (CDA), De Krom (VVD), Madlener (PVV), Nicolaï (VVD), Blom (PvdA), Gerkens (SP), Thieme (PvdD) en Heerts (PvdA).

Naar boven