31 087
Wijziging van enige wetten teneinde het verhaal van kosten van re-integratiemaatregelen te vergemakkelijken

nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING

Algemeen

De verantwoordelijkheid voor de inkomensbescherming van de zieke werknemer is het laatste decennium ingrijpend gewijzigd. Tot 1 januari 1994 had de zieke werknemer ingevolge de Ziektewet (ZW) aanspraak op een uitkering van 70% van het dagloon gedurende 52 weken. Vanaf die datum is de rol van de ZW langzaam maar zeker beperkt. Aanvankelijk diende de werkgever gedurende de eerste zes (of twee) weken van het ziekteverzuim 70% van het loon door te betalen. Daarna is deze verantwoordelijkheid van de werkgever in twee stappen verder uitgebreid. Per 1 maart 1996 werd zijn loondoorbetalingsplicht verlengd naar 52 weken, en vervolgens per 1 januari 2004 naar 104 weken. Deze laatste wijziging hield verband met en liep vooruit op de inwerkingtreding van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) op 29 december 2005.

De werkgever is bij ziekte niet alleen verantwoordelijk voor de inkomensbescherming, maar ook voor de re-integratie van een zieke werknemer. Daartoe zijn in artikel 658a van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (BW) aan de werkgever allerlei verplichtingen opgelegd. Voor de overheidswerkgever zijn overeenkomstige verplichtingen neergelegd in onder meer artikel 76e van de ZW en in rechtspositieregelingen. Kern van deze verplichtingen is dat de (overheids)werkgever al het redelijkerwijs mogelijke dient te doen om de kans op werkhervatting te vergroten. Na de periode van loondoorbetaling rusten – in overeenstemming met de doelstelling van de Wet WIA – dezelfde verplichtingen op het Uitvoeringsinstituut werknemers-verzekeringen (UWV) of op de (overheids)werkgever als eigenrisicodrager.

Van de (overheids)werkgever en het UWV worden derhalve de nodige inspanningen gevraagd om de zieke werknemer weer zoveel als mogelijk aan het werk te helpen. Daaraan zijn uiteraard kosten verbonden. In beginsel kan de werkgever de kosten van deze maatregelen gedurende de eerste twee jaar ingevolge artikel 6:107 van het BW, en daarna als eigenrisicodrager ingevolge artikel 99 van de Wet WIA, verhalen op een aansprakelijke derde. De overheidswerkgever kan deze kosten verhalen op grond van de Verhaalswet ongevallen ambtenaren (VOA). Ook het UWV kan in beginsel deze kosten ingevolge artikel 99 van de Wet WIA verhalen. In de praktijk is echter onduidelijkheid gerezen over de vraag volgens welke maatstaf beoordeeld moet worden of en tot welk bedrag deze kosten op een aansprakelijke derde verhaald kunnen worden. Dit vindt zijn oorzaak in het zogenaamde civiel plafond. Zowel in artikel 6:107 van het BW en artikel 3 VOA als in artikel 99 van de Wet WIA is immers tot uitdrukking gebracht dat verhaal van deze kosten alleen mogelijk is indien de werknemer, zo hij deze kosten zelf zou hebben gemaakt, deze ook had kunnen verhalen. Er bestaat onzekerheid over de vraag onder welke voorwaarden de (overheids)werkgever respectievelijk het UWV op grond van deze bepaling hun re-integratiekosten kunnen verhalen. Verzekeraars van aansprakelijke derden leggen deze bepaling zo uit dat de (overheids-) werkgever of het UWV aannemelijk moet maken dat, als de (overheids-) werkgever dan wel het UWV de re-integratiemaatregelen niet had genomen, de werknemer ze dan zelf zou hebben genomen. Deze uitleg betekent dat de (overheids)werkgever en het UWV hun re-integratiekosten alleen kunnen verhalen indien aannemelijk is dat de werknemer – zonder de inspanningen van de (overheids)werkgever of het UWV – feitelijk ook zelf deze re-integratie-maatregelen zou hebben genomen. Dit is niet eenvoudig, want de (overheids)werkgever of het UWV moet dan aannemelijk maken hoe de werknemer zou hebben gehandeld in een fictieve situatie. Met dit wetsvoorstel wordt duidelijk gemaakt dat de (overheids)werkgever en het UWV dit niet meer behoeven aan te tonen. Op grond van dit wetsvoorstel kunnen de (overheids)werkgevers en het UWV de redelijke kosten van alle door hun op grond van de wet, of een cao ter invulling van die wettelijke verplichting, genomen re-integratiemaatregelen verhalen op de aansprakelijke derde.

Daarnaast wordt ook duidelijkheid gecreëerd over een ander in de praktijk gerezen twistpunt. Nogal eens is de vraag gerezen of een aansprakelijke derde überhaupt verplicht is om de kosten te vergoeden van de door een (overheids)werkgever of het UWV verplichtgenomen re-integratiemaatregelen. Omdat zij tot het nemen van deze maatregelen wettelijk verplicht zijn, zijn de daarmee gemoeide kosten – zo is de redenering – geen kosten die de werknemer zou hebben gemaakt. Een werkgever of het UWV kan deze kosten dan ook niet verhalen, aldus de redenering, omdat een werknemer ter zake geen schade zou hebben geleden. De Hoge Raad heeft echter meerdere malen uitgemaakt dat het feit dat een derde verplicht is om bepaalde maatregelen te nemen niet afdoet aan de verplichting van de aansprakelijke partij om de kosten daarvan te vergoeden. Het is volgens de Hoge Raad immers primair de aansprakelijke die verplicht is de voor deze maatregelen nodige middelen te verstrekken. Zie HR 23 april 1976, NJ 1976, 451, HR 23 december 1994, NJ 1996, 349 en HR 28 mei 1999, NJ 1999, 564. Het is ook onwenselijk dat een aansprakelijke derde van zijn verplichtingen wordt ontheven door de enkele omstandigheid dat ook een ander, die de schade niet heeft veroorzaakt, verplicht is om maatregelen te nemen. Desalniettemin wordt in de lagere rechtspraak nog wel eens anders geoordeeld. Daarbij doet het niet ter zake of de re-integratieverplichting van de werkgever op de wet berust dan wel op een bepaling in de (collectieve) arbeidsovereenkomst. Ook in het laatste geval kan de werkgever de re-integratiekosten verhalen op de aansprakelijke derde. Re-integratiebepalingen in een (collectieve) arbeidsovereenkomst zijn immers te beschouwen als een nadere invulling en uitwerking van de in artikel 7:658a BW neergelegde re-integratieverplichtingen voor de werkgever. Evenmin doet het ter zake of de re-integratie-inspanningen tot het beoogde resultaat, te weten werkhervatting, hebben geleid. De re-integratieverplichting voor de werkgever is een inspanningsverplichting en geen resultaatsverplichting.

De onzekerheid die over het voorgaande in de praktijk leeft, is weinig gelukkig. Het kan nog jaren duren voordat hierover in de jurisprudentie (in hoogste instantie) duidelijkheid ontstaat. Gezien deze onzekerheid is het wenselijk dat de wet duidelijkheid verschaft, in die zin dat de redelijke kosten van door een (overheids)werkgever of het UWV genomen re-integratiemaatregelen in alle gevallen kunnen worden verhaald op een aansprakelijke derde. Dit is te rechtvaardigen omdat re-integratie tot doel heeft de werknemer zo snel mogelijk weer aan het werk te helpen waardoor zijn inkomensschade wordt beperkt. Dit is ook in het belang van de aansprakelijke derde, die zodoende minder inkomensschade behoeft te vergoeden. De mogelijkheid van verhaal van deze kosten heeft ook het voordeel dat werkgevers – wetende dat zij deze kosten kunnen verhalen– eerder bereid zijn om zich voor de re-integratie van hun werknemers in te zetten.

Het uitgangspunt dient derhalve te zijn dat de redelijke kosten van re-integratiemaatregelen die een (overheids)werkgever en het UWV verplicht zijn te nemen, verhaald kunnen worden op een aansprakelijke derde. Dit kan de vraag oproepen of dit niet een te zware last op de aansprakelijke derde legt, omdat deze naar huidige recht niet verplicht is om iedere schadebeperkende maatregel te vergoeden. Dit is hij alleen indien het een maatregel is die, in de zin van artikel 6:96 lid 2, onder a, van het BW, redelijk is. Omdat het evenwel in het aansprakelijkheidsrecht de dader is geweest die door zijn onrechtmatig handelen de benadeelde in deze positie heeft gebracht, kan hij niet spoedig betogen dat een maatregel niet redelijk is. Hij is dan ook spoedig tot vergoeding van de kosten van schadebeperkende maatregelen verplicht, zodat de verplichting om de redelijke kosten van iedere verplicht te nemen re-integratiemaatregel te vergoeden, niet of nauwelijks tot een verzwaring van zijn aansprakelijkheidslast leidt.

Gevolgen voor de administratieve lasten

Het wetsvoorstel expliciteert dat (overheids)werkgevers en het UWV hun re-integratiekosten kunnen verhalen op een aansprakelijke derde. Daarover bestaat tot nu toe onduidelijkheid. Dit leidt tot een tweetal tegengestelde effecten. Enerzijds kan sprake zijn van een toename van het aantal regresvorderingen omdat zaken die vanwege onduidelijkheid momenteel niet gevoerd werden nu wel gevoerd zullen worden (dit betreft als het ware fouten van de eerste soort). Anderzijds mag echter worden aangenomen dat (aansprakelijkheidsverzekeraars van) aansprakelijke derden het minder snel op een procedure zullen laten aankomen (fouten van de tweede soort). Naar verwachting heffen beide effecten elkaar ongeveer op.

Van administratieve lasten voor werkgevers en burgers is volgens de geldende definities overigens alleen sprake bij lasten die voortvloeien uit een verplichting die wordt opgelegd door de overheid. Het onderhavige wetsvoorstel legt geen extra verplichtingen op en neemt ook geen bestaande verplichtingen weg. Meer algemeen is omtrent regres overigens niets gedefinieerd in de standaard kostenmodellen die voor de berekeningen van administratieve lasten in gebruik zijn. De gevolgen voor de administratieve lasten van dit wetsvoorstel zijn dan ook nihil.

Ontvangen commentaren

Het UWV, de Inspectie Werk en Inkomen (IWI), het Adviescollege toetsing administratieve lasten (Actal), het Verbond van Verzekeraars en de Stichting van de Arbeid (STAR) zijn in de gelegenheid gesteld om advies uit te brengen op een concept van dit wetsvoorstel. Op de door deze organisaties uitgebrachte adviezen wordt hierna kort ingegaan.

Het UWV stemt van harte in met de voorgestelde wijziging van het regresrecht. Voorts merkt het UWV op dat het voorstel goed uitvoerbaar is en dat de invoeringsdatum, te weten één dag na publicatie in het Staatsblad, goed haalbaar is voor het UWV. Daarnaast constateert het UWV dat de eenmalige uitvoeringskosten (kosten voor het aanpassen van de verschillende systemen, processen en handboeken) marginaal zijn en dat er geen structurele uitvoeringskosten aan het voorstel zijn verbonden omdat de werkzaamheden nu al worden verricht. Tot slot spreekt het UWV de verwachting uit dat het voorstel de kans op succes bij regres zal vergroten.

De IWI heeft een viertal opmerkingen geplaatst bij het conceptwetsvoorstel die overwegend van technische aard zijn. Alle opmerkingen hebben tot een lichte aanpassing van de (artikelsgewijze toelichting van de) wettekst geleid.

Actal memoreert dat het voorstel geen effect heeft op de administratieve lasten voor het bedrijfsleven en voor de burgers. Actal heeft, gegeven zijn selectiecriteria, het voorstel niet geselecteerd voor een toets op de gevolgen voor de administratieve lasten.

Het Verbond van Verzekeraars kan zich geheel vinden in het wetsvoorstel. Wel heeft het Verbond gevraagd om een nadere toelichting op het begrip «redelijke kosten» en om een nadere uiteenzetting gevraagd over de soorten re-integratiekosten die kunnen worden verhaald. Beide verzoeken hebben geleid tot een aanpassing van de artikelsgewijze toelichting op artikel I.

De STAR heeft slechts een tweetal opmerkingen van technische aard gemaakt. Beide opmerkingen hebben tot een lichte aanpassing van de (artikelsgewijze toelichting van de) wettekst geleid.

Artikelsgewijs

Artikel I

1. In het voorgestelde nieuwe derde lid van artikel 6:107a van het BW is tot uitdrukking gebracht dat de werkgever de door hem gemaakte redelijke kosten ter nakoming van zijn in artikel 7:658a van het BW bedoelde verplichtingen, kan verhalen op een aansprakelijke derde. Dit ziet niet alleen op de kosten van re-integratiemaatregelen, maar ook op de kosten die de werkgever maakt om ingevolge artikel 7:658a lid 3 van het BW een plan van aanpak op te stellen en te evalueren. Voorts ziet het ook op de kosten van re-integratiemaatregelen die een werkgever op basis van een bepaling in de (collectieve) arbeidsovereenkomst neemt. Dergelijke bepalingen vormen immers een nadere invulling of uitwerking van de wettelijke verplichting. Met de woorden «redelijke kosten» wordt tot uitdrukking gebracht dat de hoogte van de met de maatregelen gemoeide kosten redelijk moeten zijn geweest. Het begrip is bekend uit artikel 6:96 lid 2 BW en zal ook langs deze lijn nader kunnen worden ingevuld. Anders dan in artikel 6:96 lid 2, onder a, van het BW wordt hiermee overigens niet tot uitdrukking gebracht dat de werkgever alleen de kosten kan verhalen van maatregelen die redelijkerwijs verantwoord waren. Het uitgangspunt is immers dat een werkgever de redelijke kosten kan verhalen van alle maatregelen die hij heeft genomen ter uitvoering van de verplichting in artikel 7:658 a BW om de werknemer te re-integreren. De redelijkheidstoets ziet dus niet op het nemen van de maatregelen (daarvoor is artikel 7:658 het aanknopingspunt), maar uitsluitend op de hoogte van de met de maatregel gemoeide kosten. De beoordeling daarvan wordt overgelaten aan de feitenrechter; in de rechtspraak ziet men wel dat wordt aangeknoopt bij in de branche gebruikelijke tarieven.

2. Met de verplicht te nemen maatregelen kunnen onder meer de volgende kosten gemoeid zijn. Ten eerste de kosten die verbonden zijn aan de administratieve activiteiten die de werkgever verricht of laat verrichten in verband met de re-integratie van de werknemer. Zo dient de werkgever bij dreigend langdurig ziekteverzuim aantekening te houden van het verloop van de ziekte en de re-integratie van de werknemer (zie bijvoorbeeld artikel 25, eerste lid, Wet WIA). Elke stap in het re-integratieproces dient te worden vastgelegd. Op deze manier worden alle gegevens documenten en correspondentie gedocumenteerd die betrekking hebben op het verloop van het ziekteverzuim en de ondernomen re-integratieactiviteiten. Voorts dient de werkgever in overeenstemming met zijn werknemer een plan van aanpak op te stellen, als er nog mogelijkheden zijn om de terugkeer naar arbeid van de werknemer te bevorderen. In dit plan van aanpak wordt het perspectief op lange termijn geschetst (zoals de terugkeer naar eigen of aangepast werk) en de weg (de tussenstappen in de vorm van re-integratieactiviteiten) waarlangs men verwacht dit te bereiken. Verder dient de werkgever, eveneens in overleg met de werknemer, een re-integratieverslag op te stellen, waarin verslag wordt gedaan van de re-integratieactiviteiten die de werkgever, de werknemer en eventuele derden (waaronder de arbodienst en een re-integratiebedrijf) hebben ondernomen. Dit verslag dient de werknemer bij de aanvraag van een WIA-uitkering aan het UWV te overleggen.

Ten tweede de kosten van de activiteiten die de werknemer onderneemt met het oog op terugkeer naar arbeid mits deze activiteiten door de werkgever zijn betaald. Dit geschiedt meestal in de vorm van een re-integratietraject en daarbij kan een re-integratiebedrijf worden ingeschakeld. Welke activiteiten in een individueel geval worden ondernomen, is sterk afhankelijk van de concrete omstandigheden. Het kan gaan om activiteiten gericht op de eigen of andere arbeid bij de werkgever. Dit kan een korte cursus zijn waarin enkele vaardigheden worden geleerd, maar ook een opleiding betreffen vanwege noodzakelijke om-, her- of bijscholing. Daarnaast kunnen hieronder ook activiteiten gericht op bemiddeling naar een andere werkgever vallen, zoals het volgen van een sollicitatietraining.

Een derde kostenpost wordt gevormd door de kosten die de werkgever maakt om (de bereikbaarheid van) de werkplek of het werk zelf aan te passen aan de beperkingen of handicap van de werknemer, alsmede de omstandigheden waaronder en de hulpmiddelen waarmee de arbeid wordt verricht. Men denke aan vervoersvoorzieningen om de werkplek te kunnen bereiken (bijvoorbeeld omdat de betrokkene op een rolstoeltaxi is aangewezen) of de aanschaf van een braillecomputer, maar ook persoonlijke hulp op de werkplek zoals een doventolk of een voorleeshulp.

3. Indien overigens een werkgever in verband met de ziekte van zijn werknemer maatregelen neemt of kosten maakt waartoe hij ingevolge artikel 658a van het BW of de (collectieve) arbeidsovereenkomst niet verplicht is, is niet uitgesloten dat de aansprakelijke toch tot vergoeding daarvan verplicht is. Ingevolge artikel 6:107 van het BW is hij ook dan tot vergoeding daarvan verplicht indien de werknemer, zo hij deze kosten had gemaakt, deze van de aansprakelijke had kunnen vorderen. Te denken valt aan door de werkgever ten behoeve van een zieke werknemer gemaakte medische kosten.

4. De tweede zin van het voorgestelde derde lid bevat een gelijke bepaling als de artikelen 6:107 lid 2 en 108 lid 3 van het BW. Het brengt tot uitdrukking dat de aansprakelijke die door een werkgever tot vergoeding wordt aangesproken dezelfde verweren kan voeren die hij jegens de werknemer kan voeren. Te denken valt aan eigen schuld van de werknemer, aan door de werknemer overeengekomen exoneraties of aan verjaring. Hieronder valt overigens niet het verweer dat de aansprakelijke niet tot vergoeding verplicht is omdat hij deze maatregelen ook niet zou behoeven te vergoeden indien zij door de werknemer waren getroffen. De eerste zin van het derde lid verplicht immers tot vergoeding van alle maatregelen waarmee de werkgever uitvoering geeft aan zijn verplichting in artikel 7:658a BW om de werknemer te re-integreren.

5. Verder zij opgemerkt dat er voor is gekozen om het derde lid op te nemen in artikel 6:107a van het BW omdat zodoende de verhaalsrechten van de werkgever in verband met ziekte van zijn werknemer in één bepaling zijn opgenomen. Daarnaast is daarvoor gekozen om het verhaal van kosten van re-integratiemaatregelen op een aansprakelijke collega-werknemer aan dezelfde beperking te onderwerpen als het verhaal van doorbetaald loon (het zgn. «collega-verweer»). Zie het bepaalde in het vernummerde derde lid.

6. Aan de nieuwe bepaling komt – ook in procedures die reeds lopen op het moment van inwerkingtreding – onmiddellijke werking toe (artt. 68a en 74 overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek). In het bijzonder zij hier gewezen op artikel 74, tweede lid, van die wet. Daarin wordt de mogelijkheid gegeven aan partijen om hun stellingen en conclusies voor zover nodig aan te passen aan de nieuwe bepaling.

Artikel II

1. Voor dit artikel in de VOA is zoveel mogelijk aangesloten bij de bedoeling van het nieuw in te voeren derde lid van artikel 6:107a van het BW. Er is daarbij wel voor gekozen de systematiek van het BW om te zetten in de terminologie van de VOA. In artikel 3 van de VOA wordt het verhaal op grond van artikel 2 beperkt tot de kosten die de werknemer zelf ook gemaakt zou hebben. Om te voorkomen dat artikel 3 van de VOA ook op de nieuwe bepaling van toepassing zou zijn wordt deze niet toegevoegd aan artikel 2 van de VOA, maar neergelegd in een nieuw artikel 3a. Met dit wetsvoorstel wordt immers juist verduidelijkt dat voor het verhaal van re-integratiekosten niet relevant is of de werknemer deze kosten zelf ook gemaakt zou hebben.

2. Voor de toelichting op deze bepaling wordt voor het overige aangesloten bij die van artikel I. In aanvulling daarop geldt het volgende. Omdat een re-integratieplicht als in artikel 76e van de ZW ook in een groot aantal andere (aanvullende) bepalingen en rechtspositieregelingen staat, bijvoorbeeld in de Ambtenarenwet en het ARAR, is het niet voldoende om in dit artikel alleen artikel 76e van de ZW te noemen. Bovendien worden die rechtspositieregelingen regelmatig gewijzigd waardoor verwijzing in artikel 3a van de VOA naar specifieke bepalingen in die regelingen regelmatig aan aanpassing onderhevig zou zijn. Vandaar dat ervoor gekozen is de toevoeging «naar aard en strekking daarmee overeenkomende bepalingen» op te nemen. In zoverre wijkt de systematiek in het ambtenarenrecht af van die van het BW, waaruit vergoeding van de schade direct voortvloeit, en (collectieve) arbeidsovereenkomsten een nadere invulling of uitwerking van die regels kunnen geven.

3.  Met het voorgestelde artikel 3b van de VOA wordt geregeld dat partijen de mogelijkheid krijgen om hun stellingen en conclusies voor zover nodig aan te passen aan het voorgestelde artikel 3a van de VOA.

Artikelen III tot en met VII

In de artikelen III tot en met VII, die hierna verder worden toegelicht, worden de op grond van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (Wet SUWI) en de daarop berustende bepalingen (voor het UWV) geldende verplichtingen tot inschakeling in de arbeid genoemd. Deze wet wordt genoemd omdat in artikel 30, eerste lid, onderdeel b, van die Wet SUWI de re-integratietaak voor het UWV is opgenomen. Deze re-integratietaak kan het UWV «invullen» door de inkoop van re-integratietrajecten of afzonderlijke re-integratiediensten op grond van artikel 30, zesde lid, Wet SUWI. Maar die taak kan tevens worden ingevuld door de inzet van re-integratie-instrumenten die in de diverse materiewetten worden genoemd. Als voorbeelden hiervan kunnen worden genoemd de loonsuppletie, bedoeld in artikel 67a van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ), de voorzieningen ter ondersteuning van toeleiding naar de arbeid als zelfstandige van jonggehandicapten, bedoeld in artikel 59b van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (WAJONG), arbeidsplaatsvoorzieningen als bedoeld in artikel 35 van de Wet WIA, subsidie voor werkgevers voor meerkosten van arbeidsplaatsaanpassingen als bedoeld in artikel 36 van de Wet WIA, of de mogelijkheid van proefplaatsing, bedoeld in artikel 65g van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) en artikel 52e van de ZW.

Artikel III

1. Het voorgestelde derde lid van artikel 69 van de WAZ geeft het UWV een regresrecht voor de door hem gemaakte redelijke kosten van re-integratiemaatregelen. Voor de betekenis van het woord «redelijk», wordt verwezen naar de toelichting op artikel I.

2. Wellicht ten overvloede wordt opgemerkt dat sinds de inwerkingtreding van de Wet einde toegang verzekering WAZ er geen nieuwe instroom in de WAZ meer plaatsvindt. Wel kunnen op grond van hoofdstuk 3a van de WAZ aan personen die (nog) een WAZ-uitkering ontvangen, bepaalde re-integratie-instrumenten worden verstrekt.

3. Met het voorgestelde artikel 101c van de WAZ wordt geregeld dat partijen de mogelijkheid krijgen om hun stellingen en conclusies voor zover nodig aan te passen aan het voorgestelde artikel 69, derde lid, van de WAZ. Deze overgangsbepaling komt overeen met artikel 74, tweede lid, van de Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek, dat van toepassing is op de wijziging van het Burgerlijk Wetboek in artikel I.

Artikel IV

1. Het voorgestelde derde lid van artikel 61 van de WAJONG geeft het UWV een regresrecht voor de door hem gemaakte redelijke kosten van re-integratiemaatregelen. Voor de betekenis van het woord «redelijk wordt verwezen naar de toelichting op artikel I.

2. In het voorgestelde derde lid van artikel 61 van de WAJONG is de zinsnede «en de aansprakelijke jegens de ingezetene die de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt» opgenomen, omdat het UWV op grond van artikel 30 van de Wet SUWI ook een re-integratietaak ten opzichte van deze persoon heeft. Ook voor deze persoon kunnen dus kosten zijn gemaakt die moeten worden verhaald. Omdat het eerste lid van artikel 61 deze persoon niet noemt, is het nodig om bedoelde zinsnede op te nemen.

3. Met het voorgestelde artikel 76 van de WAJONG wordt geregeld dat partijen de mogelijkheid krijgen om hun stellingen en conclusies voor zover nodig aan te passen aan het voorgestelde artikel 61, derde lid, van de WAJONG. Deze overgangsbepaling komt overeen met artikel 74, tweede lid, van de Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek, dat van toepassing is op de wijziging van het Burgerlijk Wetboek in artikel I.

Artikel V

1. Het voorgestelde vierde lid van artikel 90 van de WAO geeft de werkgever als eigen risicodrager en het UWV een regresrecht voor de door hen gemaakte redelijke kosten van re-integratiemaatregelen. Voor de betekenis van het woord «redelijk» wordt verwezen naar de toelichting op artikel I. Voorts wordt gewezen op artikel 91 van de WAO dat het verhaal van kosten van re-integratiemaatregelen op een aansprakelijke collega-werknemer van de verzekerde of diens werkgever aan dezelfde beperking onderwerpt als het verhaal van een arbeidsongeschiktheidsuitkering.

2. Met het voorgestelde artikel 91e van de WAO wordt geregeld dat partijen de mogelijkheid krijgen om hun stellingen en conclusies voor zover nodig aan te passen aan het voorgestelde artikel 90, vierde lid, van de WAO. Deze overgangsbepaling komt overeen met artikel 74, tweede lid, van de Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek, dat van toepassing is op de wijziging van het Burgerlijk Wetboek in artikel I.

Artikel VI

1. Het voorgestelde vierde lid van artikel 99 van de Wet WIA geeft de werkgever als eigenrisicodrager en het UWV een regresrecht voor de door hen gemaakte redelijke kosten van re-integratiemaatregelen. Voor de betekenis van het woord «redelijk» wordt verwezen naar de toelichting op artikel I. Voorts wordt gewezen op artikel 100 van de Wet WIA dat het verhaal van kosten van re-integratiemaatregelen op een aansprakelijke collega-werknemer van de uitkeringsgerechtigde of diens werkgever aan dezelfde beperking onderwerpt als het verhaal van een WIA-uitkering.

2. Naast het treffen van re-integratiemaatregelen kan het UWV ingevolge de artikelen 35 en 36 van de Wet WIA in bepaalde gevallen ook voorzieningen of subsidies verstrekken aan een werknemer of diens werkgever ter bevordering van de re-integratie deze werknemer. Te denken valt aan een subsidie voor aanpassing van een werkplek of ten behoeve van een vervoersvoorziening. Het vierde lid van artikel 99 biedt voor het UWV ook voor de kosten daarvan een regresrecht.

3. Opgemerkt wordt dat in het voorgestelde vierde lid van artikel 99 van de Wet WIA naast «de persoon die recht heeft op een uitkering op grond van deze wet» tevens «de persoon met een naar het oordeel van het UWV structurele functionele beperking» wordt genoemd. Reden hiervoor is dat het UWV op grond van artikel 35 van de Wet WIA ook arbeidsplaatsvoorzieningen kan verstrekken aan personen met een naar het oordeel van het UWV structurele functionele beperking. Deze persoon kan tevens verzekerde in de zin van de Wet WIA zijn, te weten als hij reeds in dienstbetrekking arbeid verricht, maar hoeft dat niet te zijn. Dat laatste is het geval als het UWV hem op grond van artikel 35 een arbeidsplaatsvoorziening verstrekt in het kader van het gaan verrichten van arbeid in dienstbetrekking. Ook voor deze persoon kunnen op grond van de Wet WIA dus kosten voor re-integratiemaatregelen.

4. Ingevolge het voorgestelde artikel 99, vierde lid, kunnen ook kosten die het UWV maakt voor arbeidsplaatsvoorzieningen voor een persoon met structurele functionele beperkingen worden verhaald op een aansprakelijke collega-werknemer van die persoon of diens werkgever. Met de voorgestelde wijziging van artikel 100, eerste lid, wordt bewerkstelligd dat dit verhaal aan dezelfde beperking is onderworpen als het verhaal van een WIA-uitkering.

5. Met het voorgestelde artikel 128 van de Wet WIA wordt geregeld dat partijen de mogelijkheid krijgen om hun stellingen en conclusies voor zover nodig aan te passen aan het voorgestelde artikel 99, vierde lid, van de Wet WIA. Deze overgangsbepaling komt overeen met artikel 74, tweede lid, van de Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek, dat van toepassing is op de wijziging van het Burgerlijk Wetboek in artikel I.

Artikel VII

1. Het voorgestelde derde lid van artikel 52a van de ZW geeft de werkgever als eigenrisicodrager en het UWV een regresrecht voor de door hen gemaakte redelijke kosten van re-integratiemaatregelen. Voor de betekenis van het woord «redelijk wordt verwezen naar de toelichting op artikel I. Voorts wordt gewezen op artikel 52b van de ZW dat het verhaal van kosten van re-integratiemaatregelen op een aansprakelijke collega-werknemer van de verzekerde of diens werkgever aan dezelfde beperking onderwerpt als het verhaal van een arbeidsongeschiktheidsuitkering.

2. Met het voorgestelde artikel 93 van de Ziektewet wordt geregeld dat partijen de mogelijkheid krijgen om hun stellingen en conclusies voor zover nodig aan te passen aan het voorgestelde artikel 52a, derde lid, van de Ziektewet. Deze overgangsbepaling komt overeen met artikel 74, tweede lid, van de Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek, dat van toepassing is op de wijziging van het Burgerlijk Wetboek in artikel I.

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J. P. H. Donner

Naar boven