31 080
Wijziging van hoofdstuk IV van de Werkloosheidswet teneinde enkele vereenvoudigingen te realiseren en een uitkering bij overlijden toe te voegen

nr. 5
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 16 oktober 2007

De regering heeft met belangstelling kennisgenomen van het verslag van de Tweede Kamer inzake bovengenoemd wetsvoorstel. Zij stelt met genoegen vast dat de betrokken fracties instemmen met de doelstelling van het wetsvoorstel, vereenvoudiging en vermindering van administratieve lasten, en met invoering van de mogelijkheid om in het kader van hoofdstuk IV WW een overlijdensuitkering over te nemen. De fracties van de PvdA en de ChristenUnie stellen enkele vragen over het wetsvoorstel.

De vragen van de leden van de fractie van de PvdA hebben betrekking op in Nederland woonachtige werknemers die werken voor buitenlandse werkgevers die hier geen vaste vertegenwoordiging of inrichting hebben. Deze leden vragen of de regering het wenselijk acht dat dergelijke werknemers bij faillissement van de werkgever eerst een buitenlandse insolventie-uitkering en vervolgens een Nederlandse WW-uitkering moeten aanvragen.

Verder vragen de leden van de PvdA-fractie of de regering kan bevestigen dat de uitvoeringsinstanties in Nederland en Duitsland beide van oordeel zijn dat deze werknemers in de andere lidstaat een insolventie-uitkering moeten aanvragen, met als gevolg dat de betrokkenen in Nederland noch Duitsland aanspraak maken op een insolventie-uitkering. Deze leden verzoeken de regering te voorkomen dat de bedoelde werknemers bij een faillissement van hun werkgever tussen wal en schip vallen.

De coördinatie van insolventie-uitkeringen bij grensoverschrijdende aspecten en de coördinatie van werkloosheidsuitkeringen zijn op verschillende plaatsen geregeld.

De coördinatie van insolventie-uitkeringen bij grensoverschrijdende aspecten wordt geregeld in artikel 8 bis van Richtlijn 80/987/EEG, zoals gewijzigd door richtlijn 2002/74/EG, (hierna: de insolventierichtlijn). De coördinatie van werkloosheidsuitkeringen in grensoverschrijdende situaties is geregeld in Verordening (EEG) nr. 1408/71. Hierdoor kan de situatie zich voordoen dat een werknemer bij het faillissement van zijn werkgever een insolventie-uitkering moet aanvragen in het land waar de werkgever een vaste inrichting of vaste vertegenwoordiger heeft, en een WW-uitkering moet aanvragen bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV).

Met betrekking tot de vraag of toepassing van de insolventierichtlijn ertoe leidt dat werknemers bij faillissement van hun werkgever tussen wal en schip kunnen vallen, merk ik het volgende op. De situatie kan zich inderdaad voordoen dat iemand noch uit het ene noch uit het andere land een insolventie-uitkering ontvangt. Dit heeft te maken met het feit dat de lidstaten de richtlijn op verschillende wijze interpreteren. Dit is geen wenselijke situatie.

De met het wetsvoorstel voorgestelde wijzigingen van hoofdstuk IV WW hebben geen betrekking op deze complexe materie. De regering onderzoekt op dit moment mogelijke oplossingen en zal de Kamer hierover vóór 1 januari 2008 schriftelijk informeren.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen waarom voor de hoogte van de uitkering bij werkhervatting wordt aangesloten bij het urencriterium en niet bij de hoogte van het loon. Zij vragen of de regering hun mening deelt dat dit het aanvaarden van werk minder aantrekkelijk kan maken.

Zoals uiteengezet in de memorie van toelichting, levert de huidige regeling van de gevolgen van werkhervatting voor hoofdstuk IV WW administratieve problemen op voor de werkgevers bij wie de werknemer het werk heeft hervat en voor het UWV. Met name de berekening en verrekening van de bij de nieuwe werkgever opgebouwde vakantie- en pensioenaanspraken zijn complex en administratief belastend1. In de voorgestelde regeling zijn deze handelingen overbodig. In plaats daarvan vraagt het UWV bij de werknemer het aantal arbeidsuren uit.

Indien de nieuwe inkomsten vergelijkbaar zijn met het loon dat het UWV overneemt op grond van hoofdstuk IV WW, heeft de urensystematiek voor de werknemer geen andere gevolgen dan een systeem waarin de inkomsten worden verrekend. Dit is veelal de situatie na een doorstart van een failliet bedrijf.

Werk tegen een lager loon dan vóór het faillissement kan voor de werknemer minder aantrekkelijk zijn. Daarbij moet worden bedacht dat de uitkering op grond van hoofdstuk IV WW na de opzegging door de curator nog maximaal 6 weken duurt. Als de werknemer na afloop van die opzegtermijn een beroep moet doen op de WW, valt zijn inkomen terug op 2 maanden 75% en daarna 70% van het oude loon. Met dat perspectief zal een aanbod om het werk te hervatten nagenoeg altijd financieel aantrekkelijk zijn, ook als het aangeboden loon lager ligt dan het loon dat de werknemer bij de failliete werkgever verdiende.

De leden van de ChristenUnie vragen voorts welke situatie ontstaat als de werknemer tijdens een hoofdstuk IV uitkering gedeeltelijk hervat en vervolgens opnieuw volledig werkloos wordt.

In de voorgestelde regeling wordt de uitkering op grond van hoofdstuk IV bij een gedeeltelijke werkhervatting gedeeltelijk beëindigd. Als de werknemer het nieuwe werk tijdens de duur van de uitkering verliest en hij opnieuw volledig werkloos wordt, herleeft het beëindigde recht. De werknemer krijgt in dat geval voor de resterende duur weer een volledige uitkering.

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J. P. H. Donner


XNoot
1

Zie ook de memorie van toelichting op dit wetsvoorstel, Kamerstukken II 2006–07, 31 080, nr. 2, blz. 2 en 3.

Naar boven