31 079
Wijziging van de Wet op de architectentitel (uitvoering van de richtlijn nr. 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 7 september 2005 betreffende erkenning van beroepskwalificaties (PbEU L 255) voor architecten, stedenbouwkundigen, tuin- en landschapsarchitecten en interieurarchitecten alsmede enige andere wijzigingen)

nr. 7
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 24 oktober 2007

1. Algemeen

Met genoegen heb ik kennisgenomen van het verslag betreffende het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op de architectentitel (uitvoering van de richtlijn nr. 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 7 september 2005 betreffende erkenning van beroepskwalificaties (PbEU L 255) voor architecten, stedenbouwkundigen, tuin- en landschapsarchitecten en interieurarchitecten alsmede enige andere wijzigingen). De leden van de fracties van de CDA, van de PvdA, van de SP en van de VVD hadden kennis genomen of met belangstelling kennis genomen van het voorliggende wetsvoorstel. De leden van de SP-fractie konden zich in grote lijnen vinden in de uitvoering van de richtlijn nr. 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 7 september 2005 betreffende erkenning van beroepskwalificaties (PbEU L 255) (hierna te noemen de richtlijn). De leden van de fracties van de CDA, van de PvdA, van de SP, van de VVD en van de SGP stelden voorts enige vragen over het wetsvoorstel. Graag ga ik hieronder in op de gestelde vragen.

De leden van de CDA-fractie vroegen of er architecten zijn die door de voorliggende wetswijziging hun titel verliezen en zo ja, waarom en welk artikel uit de Europese richtlijn daartoe noopt. Het wetsvoorstel heeft niet de intentie de inschrijving in het architectenregister op enigerlei wijze ongedaan te maken. Er zijn dan ook geen architecten die door het voorliggende wetsvoorstel hun titel automatisch verliezen.

De leden van de SGP-fractie constateerden terecht dat dit wetsvoorstel voortvloeit uit de richtlijn en dat een architect die kan aantonen dat hij door opleiding en ervaring recht heeft op het voeren van een bepaalde titel, die titel ook in andere staten kan voeren met dezelfde rechten als de onderdanen van die staten.

2. Inleiding

De leden van de CDA-fractie concludeerden op grond van het wetsvoorstel dat een architect afkomstig uit een derde land die zich in Nederland wil vestigen, drie jaar ervaring in dat bewuste derde land dient te hebben. Zij vroegen zich af wat dit betekent voor een architect die een erkend diploma heeft, maar die in meerdere landen werkervaring heeft opgebouwd. In concreto vroegen zij of een persoon, die is opgeleid aan de Architectural Association School of Architecture (AA) in Londen en die werkervaring heeft in Zwitserland en New York, daardoor niet in aanmerking komt voor inschrijving in het architectenregister.

Een persoon die in het bezit is van een diploma op het gebied van de architectuur, dat volgens artikel 21 van de richtlijn door de lidstaten moet worden erkend, zoals het door de leden van de CDA-fractie genoemde diploma van de AA, wordt op grond van dat diploma op zijn verzoek ingeschreven in het architectenregister. Het voorgestelde artikel 9, eerste lid, onderdeel i, van de Wet op de architectentitel heeft op die gevallen betrekking. Het is voor de inschrijving op grond van dat diploma niet van belang of de persoon die in het bezit is van dat diploma onderdaan is van een derde land of wordt aangemerkt als een migrerende beroepsbeoefenaar als bedoeld in het voorgestelde artikel 1 van de Wet op de architectentitel. Evenmin wordt in die gevallen overeenkomstig de richtlijn enige beroepservaring in een betrokken staat (een lidstaat of een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of Zwitserland) of in een derde land vereist.

Overeenkomstig artikel 3, derde lid, van de richtlijn wordt in het voorgestelde artikel 9, eerste lid, onderdeel n, van de Wet op de architectentitel de eis van drie jaar beroepservaring gesteld aan een migrerende beroepsbeoefenaar die in het bezit is van een diploma op het gebied van architectuur dat in een derde land is behaald, en dat door een andere betrokken staat is erkend. Die drie jaar beroepservaring moet hij dan overeenkomstig artikel 3, derde lid, van de richtlijn hebben opgedaan in de betrokken staat die die opleiding heeft erkend. Volgens die bepaling kan die andere betrokken staat dat diploma, behaald in een derde land ook pas erkennen, indien hij drie jaar beroepservaring heeft opgedaan in die staat.

De leden van de CDA-fractie vroegen voorts welke eisen in het voorliggende wetsvoorstel strenger zijn dan volgens de richtlijn noodzakelijk en waarom die eisen zijn gesteld.

In het wetsvoorstel worden ten opzichte van de richtlijn geen strengere eisen gesteld aan de inschrijving in het architectenregister of aan de tijdelijke en incidentele dienstverlening op het gebied van architectuur, stedenbouw, tuin- en landschapsarchitectuur en interieurarchitectuur. In paragraaf 4 van deze nota naar aanleiding van het verslag wordt aandacht geschonken aan de vragen van de leden van de fracties van de CDA, de PvdA, de SP, de VVD en de SGP omtrent de invulling in het wetsvoorstel van de eis in de richtlijn op het gebied van de bij- en nascholing. Het antwoord op de vraag van de leden van de VVD-fractie of bij de implementatie van de richtlijn «nationale koppen» op de richtlijn zijn gezet, luidt dan ook neen.

De leden van de PvdA-fractie betreurden dat het zo lang heeft geduurd voordat het wetsvoorstel, ter implementatie van een Europese richtlijn, naar de Kamer is gezonden. De leden van die fractie vroegen of implementatie nog mogelijk is binnen de gestelde termijn van twee jaar na aanname in het Europees Parlement in september 2005. Voorts vroegen zij een toelichting waarom de indiening van het wetsvoorstel zo lang op zich heeft laten wachten en hoe zich dit verhoudt tot de nog te regelen praktische zaken. Tenslotte vroegen de leden van die fractie of er reeds helderheid bestaat over wie verantwoordelijk wordt voor het scholingsaanbod in de bij- en nascholing.

De richtlijn moet geïmplementeerd zijn voor 20 oktober 2007. Gelet op de stand van het wetgevingsproces is implementatie van de richtlijn in de Wet op de architectentitel voor 20 oktober 2007 tot mijn spijt niet mogelijk. De indiening van een wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op de architectentitel ter implementatie van de richtlijn heeft om verschillende redenen te lang op zich laten wachten. Een belangrijke reden was een te optimistische inschatting dat implementatie voor de fatale termijn haalbaar zou zijn bij een wetsvoorstel tot algehele herziening van de Wet op de architectentitel. De val van het vorige kabinet en het voortijdig aftreden van minister Dekker hebben ertoe geleid dat eind oktober 2006, toen reeds interdepartementaal overleg werd gevoerd over het wetsvoorstel tot algehele herziening van de Wet op de architectentitel, door minister Winsemius terecht is besloten tot een splitsing van het wetsvoorstel, in een wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op de architectentitel ter implementatie van de richtlijn en een wetsvoorstel dat er toe strekt om de Wet op de architectentitel uit te bouwen tot een krachtiger kwaliteitsinstrument. Een en ander betekende technisch een geheel nieuw wetsvoorstel ten opzichte van het wetsvoorstel dat in het interdepartementaal overleg was gebracht. De SBA wordt toegerust om de praktische zaken, waaronder de bij- en nascholingsregeling voor architecten en de implementatie daarvan, voor te bereiden en te regelen. Voor de invulling van de bij- en nascholingsverplichting kan gebruik worden gemaakt van de bij- en nascholingsregeling die de BNA voor haar leden reeds kent. De markt is verantwoordelijk voor het scholingsaanbod.

De leden van de SP-fractie vroegen naar de stand van zaken van het wetsvoorstel tot algehele herziening van de Wet op de architectentitel en op welke wijze daarin wordt bepaald of een bij- en nascholingsregeling voor stedenbouwkundigen, tuin- en landschapsarchitecten en interieurarchitecten noodzakelijk of wenselijk is.

Er wordt gestreefd om het wetsvoorstel tot algehele herziening, dat overigens eveneens de vorm zal hebben van een wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op de architectentitel, nog dit jaar te agenderen voor de ministerraad. Indien er geen onvoorziene omstandigheden zijn, valt de indiening van dat wetsvoorstel bij de Tweede Kamer te verwachten in het voorjaar van 2008. De planning is evenwel uiterst krap. In dat tweede wetsvoorstel wordt de wenselijkheid uitgesproken en toegelicht van een bij- en nascholingsregeling voor stedenbouwkundigen, tuin- en landschapsarchitecten en interieurarchitecten.

De leden van de VVD-fractie vroegen of in het architectenregister ingeschreven architecten in aanmerking komen voor het gecertificeerd uitvoeren van de Bouwbesluittoets, en of er reden is om een onderscheid te maken tussen ingeschreven Nederlandse architecten en ingeschreven architecten die afkomstig zijn uit een andere betrokken staat of derde land.

Vooropgesteld zij dat het voorliggende wetsvoorstel uitsluitend betrekking heeft op de implementatie van de richtlijn. Het voornemen om te komen tot invoering van een wettelijke certificatieregeling voor de Bouwbesluittoets strekt ertoe om private organisaties de mogelijkheid te geven om deze toets uit te voeren. Tot dusver is dat uitsluitend een taak van de gemeente. De private organisaties die die toets mogen uitvoeren, dienen uiteraard wel te voldoen aan de kwaliteitseisen van een hierop toegesneden certificaat. De inschrijving in het architectenregister leidt er niet toe dat de ingeschreven architect automatisch gekwalificeerd is voor de Bouwbesluittoets. Ingeschreven architecten worden evenmin bij voorbaat uitgesloten. Een in het architectenregister ingeschreven architect zal evenwel moeten aantonen dat hij voldoet aan de kwaliteitseisen die worden gesteld aan het verkrijgen van het certificaat. Hij heeft wat dat betreft geen uitzonderingspositie of voorkeurspositie ten opzichte van een willekeurig andere private partij. Het ontbreken van een uitzonderingspositie voor in het architectenregister ingeschreven architecten brengt mee dat er geen afwijkende regeling behoeft te worden getroffen voor in het architectenregister ingeschreven architecten die afkomstig zijn uit een andere betrokken staat of uit een derde land. Indien zij in aanmerking wensen te komen om als gecertificeerde partij een Bouwbesluittoets te kunnen verrichten gelden voor hen dezelfde kwaliteitseisen die aan elke private partij worden gesteld.

De leden van de VVD-fractie vroegen of de overheveling van de beslissingsbevoegdheid met betrekking tot de erkenning van diploma’s, certificaten of andere titels op het gebied van architectuur, stedenbouw, tuin- en landschapsarchitectuur en interieurarchitectuur van de ministers van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap gevolgen heeft voor het aantal fte’s bij de SBA en leidt tot afname van het aantal fte’s bij de betrokken ministeries.

Door die overheveling kan efficiënter en doelmatiger worden gewerkt. Het eigenlijke werk werd nu ook al gedaan door de SBA, maar dan bij wijze van advies aan de ministers. Dat advies werd bekostigd door de minister aan wie advies werd uitgebracht. Het aantal fte’s bij de SBA neemt door die overheveling niet toe. Daar staat tegenover dat de zeer beperkte werkzaamheden die nu op dit vlak nog gebeuren door de ministeries niet meer op die ministeries behoeven te worden verricht. Dit heeft tot gevolg een verwaarloosbare afname van het aantal fte’s bij de betrokken ministeries.

De leden van de VVD-fractie vroegen of meer in het algemeen een toelichting kan worden gegeven op de grondslag en activiteiten van de SBA, en op eventuele wijzigingen hierin die de regering voorziet in de komende tien jaar.

De uitvoering van de Wet op de architectentitel is belegd bij het (privaatrechtelijk) zelfstandig bestuursorgaan SBA op grond van het participatiemotief. De SBA voert nu reeds de volgende wettelijke taken uit:

– het beheren van het architectenregister (het verrichten van inschrijvingen, de advisering aan de ministers van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over erkennning van diploma’s, behaald in de betrokken staten of in derde landen, en het doorhalen van inschrijvingen) oftewel: de registerfunctie;

– het verstrekken van informatie over bepaalde gegevens van een ingeschrevene aan een ieder die daarom vraagt en het verstrekken van informatie over regelgeving;

– het organiseren van het jaarlijkse examen voor personen die niet het vereiste diploma hebben om te worden ingeschreven in het architectenregister, maar ten minste zeven jaren werkzaam zijn geweest op het gebied van architectuur, stedenbouw, tuin- en landschapsarchitectuur of interieurarchitectuur;

– handhaving van de titelbescherming.

Het onderhavige wetsvoorstel breidt de taken van de SBA uit door:

– de advisering over de erkenning van diploma’s, certificaten of andere titels op het gebied van architectuur, stedenbouw, tuin- en landschapsarchitectuur en interieurarchitectuur aan de betrokken ministers in het kader van de stroomlijning van procedures om te zetten in een beslissing omtrent erkenning van die opleidingstitels;

– de aanwijzing van de SBA als bevoegde autoriteit in de zin van artikel 56 van de richtlijn, waardoor enkele taken die volgens de richtlijn belegd moeten worden bij een bevoegde autoriteit worden opgedragen aan de SBA (het voorgestelde artikel 3, derde lid, onderdelen a en b, en vijfde lid; het ligt in de rede die taken te beleggen bij de SBA uit hoofde van de registerfunctie;

– de vaststelling van een regeling voor bij- en nascholing voor in het architectenregister ingeschreven architecten en de uitvoering daarvan. Gelet op het participatiemotief en de registerfunctie ligt het in de rede ook die activiteiten op te dragen aan de SBA.

Zoals reeds in brieven aan de Tweede Kamer (Kamerstukken II 2003–2004, 27 450, nr. 15 en Kamerstukken II 2006–2007, 27 450, nr. 17) is aangekondigd, is een herziening van de Wet op de architectentitel in voorbereiding. Met die herziening wordt beoogd van de Wet op de architectentitel een krachtiger kwaliteitsinstrument te maken voor de vier disciplines die in die wet worden geregeld, waarmee de publieke belangen nog beter worden geborgd. Het voornemen bestaat om in dat tweede wetsvoorstel regels te stellen op het gebied van beroepservaring, de bij- en nascholingsregeling voor architecten uit te breiden tot de drie andere disciplines, gedragsregels op te nemen en een klachtenrecht omtrent het niet handelen conform die gedragsregels.

Participatie van de beroepsgroepen speelt een nog sterkere rol bij het slagen van de genoemde kwaliteitsversterkende maatregelen. Vanuit een dereguleringsgedachte ben ik voornemens meer verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de Wet op de architectentitel neer te leggen bij deze beroepsgroepen en de taken van de SBA na een overgangstermijn te beleggen bij een openbaar lichaam voor beroep of bedrijf. Om op korte termijn de vakbekwame beroepsuitoefening door in het architectenregister ingeschrevenen en de consumentenbescherming te versterken zullen de nieuwe taken op het gebied van het stellen van eisen aan de inrichting van beroepservaring, bij- en nascholing en gedragscode en klachtenrecht gedurende een overgangsperiode aan de SBA worden opgedragen. Voor deze overgangsperiode zal de SBA onder de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen worden gebracht.

3. Erkenning opleidingstitels

De leden van de CDA-fractie vroegen of voor inschrijving in het architectenregister van architecten met een opleiding in Nederland slechts de erkenning van de opleiding geldt of dat tevens een vereiste geldt van een werkervaring van drie jaar.

Architecten met een opleiding op het gebied van architectuur in Nederland kunnen zich op grond van de opleidingstitel laten inschrijven in het architectenregister. Daarbovenop geldt geen vereiste van een werkervaring van drie jaar. Het voorliggende wetsvoorstel brengt daar geen verandering in.

Voorts vroegen de leden van de CDA-fractie wat de gronden zijn voor onderscheid tussen een Nederlands en een buitenlands diploma bij ontstentenis van het vereiste van een werkervaring van drie jaar in de Nederlandse situatie.

Aanleiding tot die vraag van de leden van de CDA-fractie is kennelijk de drie jaar beroepservaring die is vereist in de gevallen, bedoeld in het voorgestelde artikel 9, eerste lid, onderdeel n. Dat zijn zeer specifieke gevallen. Er is hier namelijk sprake van een diploma op het gebied van architectuur dat is behaald in een derde land. Indien een onderdaan uit een andere lidstaat met een dergelijk diploma zich in Nederland wil vestigen en zich in het architectenregister wenst in te schrijven dan zal de SBA die persoon moeten inschrijven indien dat diploma reeds is erkend door die andere lidstaat en hij drie jaar beroepservaring heeft opgedaan in die lidstaat. De SBA mag in dat geval niet langer beoordelen of het diploma dat die persoon in een derde land heeft behaald van gelijk niveau is als een Nederlands diploma, dat is vereist om zich te kunnen inschrijven in het architectenregister. Zoals al in paragraaf 2 van deze nota naar aanleiding van het verslag is opgemerkt, zijn dit voorschriften die rechtstreeks voortvloeien uit de richtlijn. De grondslag van die bepaling is gelegen in het feit dat in de ene lidstaat niet het werk nog eens wordt overgedaan door een andere lidstaat met eventueel een andere uitkomst. Het uitgangspunt van de richtlijn is hierbij dat de bevoegde autoriteiten nauw samenwerken en elkaar wederzijds bijstand verlenen bij de toepassing van deze richtlijn.

De leden van de SGP-fractie waren van mening dat het kwalificatieniveau gekoppeld aan een titel gewaarborgd moet blijven. De eisen die aan het toekennen van een titel verbonden zijn, moeten over de verschillende betrokken staten gelijk getrokken worden naar een hoog niveau. De leden vroegen hoe die waarborg gehandhaafd kan blijven bij de implementatie van artikel 49 van de richtlijn. De in dat artikel genoemde opleidingstitels dienen immers door de betrokken staten automatisch te worden erkend, ook al voldoen ze niet aan de in artikel 46 van de richtlijn bedoelde minimumeisen.

Artikel 49 van de richtlijn is vrijwel één op één overgenomen uit richtlijn 85/384/EEG (hierna de Architectenrichtlijn). Artikel 49 is daarmee sinds 1985 feitelijk in werking. De intentie van dit artikel en ook de reden om dit artikel wederom in de richtlijn op te nemen is om door middel van overgangsrecht verworven rechten in bepaalde lidstaten te doen respecteren door andere lidstaten. Het hoger leggen van de lat in wettelijke regelingen brengt altijd mee dat er zich een vraagstuk aandient van hoe om te gaan met verworven rechten. De oplossing van dit vraagstuk is nationaal, die door de richtlijn in kaart is gebracht om discussies met andere lidstaten te vermijden en zo recht te doen aan een zo laag mogelijke drempel voor grensoverschrijdende activiteiten.

4. Bij- en nascholing

De leden van de CDA-fractie vroegen op basis van welk artikel in de EU-richtlijn bij- en nascholing voor architecten nodig is. Voorts vroegen de leden van die fractie waarom deze eis wel geldt voor architecten en niet voor stedenbouwkundigen, tuin- en landschapsarchitecten en interieurarchitecten.

Een bij- en nascholingsregeling voor architecten is noodzakelijk op grond van artikel 22, onderdeel b, van de richtlijn. Dit volgt uit de verwijzing in de aanhef van dat artikel 22 naar artikel 46 van de richtlijn, welk artikel uitsluitend betrekking heeft op opleidingen op het gebied van architectuur en niet op opleidingen op het gebied van stedenbouw, tuin- en landschapsarchitectuur en interieurarchitectuur. De lidstaten hebben op grond van dat artikel de verplichting om de bij- en nascholing voor architecten te waarborgen.

De leden van de PvdA-fractie haakten in op de opvatting in hoofdstuk 3 van de memorie van toelichting dat een bij- en nascholingsregeling niet functioneert indien er geen breed draagvlak is bij het beroepsveld. Een lage organisatiegraad onder architecten bemoeilijkt volgens de leden van die fractie het creëren van draagvlak. De leden van de PvdA-fractie vroegen uitleg omtrent de wijze waarop dit gaat geschieden. Voorts vroegen zij of het bindend element van de SBA krachtig genoeg is en vroegen zij naar de rol van de BNA in deze.

Het creëren van een draagvlak ligt in het aanspreken van de eigen verantwoordelijkheid van architecten om op het vakgebied bij te blijven en in te spelen op nieuwe ontwikkelingen. Een breed draagvlak wordt bevorderd door een open aanbod van bij- en nascholing, waarbij ook aandacht zal zijn voor de mogelijkheid om activiteiten van diverse aard als bij- en nascholing op te voeren. De SBA houdt de geregistreerden op dit moment op de hoogte van de laatste ontwikkelingen omtrent bij- en nascholing en zal in de toekomst het draagvlak, met name bij de in het architectenregister ingeschreven architecten die geen lid zijn van de BNA versterken, door met name een aantal ongeorganiseerden te betrekken bij de voorbereiding en implementatie. De rol van de BNA is in deze het delen van de expertise met de SBA, het uitwisselen van de opgedane ervaringen met de eigen regeling en het openstellen van bepaalde bij- en nascholingsactiviteiten voor niet-leden.

Tenslotte vroegen de leden van de PvdA-fractie in hoeverre de regering de lessen betrekt die uit de organisatie van de BIG-registratie opgedaan zijn en hoe de regering deze lessen zou benoemen. Een «wijze» les die bij de opstelling van het wetsvoorstel ter harte is genomen, is die uit de discussie tussen regering en de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport van de Eerste Kamer over het voorgestelde verlies door (basis)artsen van hun wettelijk erkende en beschermde beroepstitel in het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (periodieke registratie) (Kamerstukken I 2006–2007, 30 463, letters E tot en met J), indien zij niet voldoen aan de herregistratie-eisen en niet vallen onder de regeling «gelijkgestelde werkzaamheden». Een situatie, die zich bijvoorbeeld voor zou kunnen doen bij gepensioneerde artsen. Die discussie heeft geresulteerd in de toezegging van de regering een voordracht te doen voor een algemene maatregel van bestuur gebaseerd op artikel 94 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg, die bepaalt dat personen van wie de registratie in het BIG-register is doorgehaald vanwege het niet voldoen aan de eisen van periodieke registratie, hun gewezen titel onder toevoeging van «niet praktiserend» mogen blijven gebruiken.

In het voorliggende wetsvoorstel is met die «wijze» les van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport van de Eerste Kamer rekening gehouden door in het voorgestelde artikel 27a van de Wet op de architectentitel een niet praktiserende architect de mogelijkheid te bieden om een melding te doen dat hij niet langer beroepsmatig actief is. De ingeschreven architect die die melding doet, is niet gehouden tot bij- en nascholingsactiviteiten, blijft ingeschreven in het architectenregister en blijft recht hebben op de titel architect. Wel wordt een ingeschreven architect, die heeft gemeld dat hij niet langer beroepsmatig actief is in het register onderscheiden van de praktiserende architecten. Op die wijze heeft degene die gebruik maakt van de diensten van een architect, indien nodig, een laagdrempelige mogelijkheid om zich te vergewissen of de architect in kwestie beroepsmatig actief is.

De leden van de SP-fractie merkten op te hechten aan een breed draagvlak bij het beroepsveld. Gelet op de door de regering genoemde lage organisatiegraad onder architecten vroegen zij of de SBA inzake de invulling van een bij- en nascholingsregeling ook verplicht wordt andere organisaties en instellingen uit de architectuursector te horen. De leden van die fractie dachten daarbij aan het College van Rijksadviseurs, het Nederlandse Architectuurinstituut en het Berlage Instituut.

Ik deel de opvatting van de leden van de SP-fractie dat een breed draagvlak voor de bij- en nascholingsregeling essentieel is. De werkwijze van de SBA is erop gericht om dat brede draagvlak te creëren indien haar gevraagd wordt het voortouw te nemen bij de voorbereiding van een regeling. De SBA heeft bewezen dat zij dat kan in het kader van het opstellen van een concept, dat geresulteerd heeft in een door de ministers van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap vastgestelde Nadere regeling inrichting opleidingen architect, stedenbouwkundige, tuin- en landschapsarchitect en interieurarchitect van 14 april 2006. Er is om die reden dan ook geen noodzaak om de verplichting tot het horen van de BNA uit te breiden tot andere organisaties en instellingen uit de architectuursector. De BNA is genoemd omdat dit de beroepsorganisatie is van de architecten en de enige organisatie is uit de architectuursector, die ervaring heeft opgedaan met een bij- en nascholingsregeling, in casu de bij- en nascholingsregeling voor eigen leden.

Wat betreft de door de leden van de SP-fractie genoemde organisaties en instellingen uit de architectuursector ligt het voor de hand dat de SBA het Nederlandse Architectuurinstituut en het Berlage Instituut benadert voor het scholingsaanbod. De voorbereiding van het voorliggende wetsvoorstel en de uitvoering daarvan is binnen het ministerie van VROM belegd bij de rijksbouwmeester. Gelet op het feit dat de door de SBA op te stellen regeling onderworpen is aan de goedkeuring van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer is voor de rijksbouwmeester een rol weggelegd bij de toetsing van de opgestelde regeling. Gelet op het feit dat de specifieke deskundigheid van de andere leden van het college van rijksadviseurs ligt op de terreinen van landschap, infrastructuur en cultureel erfgoed is het niet opportuun het college als zodanig te betrekken bij de opstelling van de bij- en nascholingsregeling voor architecten.

De leden van de SP-fractie waren van mening dat het maximum aantal uren voor bij- en nascholing niet bij wet geregeld dient te worden maar moet worden overgelaten aan de beroepsbeoefenaars. Zij vroegen waarom dat maximum in de wet wordt opgenomen en waarom de tijd die besteed mag worden aan het op peil houden, ontwikkelen en vergroten van kennis en vaardigheden ten aanzien van het vakgebied is gesteld op veertig uur. Tenslotte vroegen de leden van die fractie naar de gevolgen indien uit een steekproef blijkt dat een architect meer dan veertig uur per jaar heeft besteed aan bij- en nascholing.

De leden van de SP-fractie zijn terecht van mening dat iedere ingeschreven architect in feite bepaalt hoeveel uur hij wenst te besteden aan het op peil houden, ontwikkelen en vergroten van kennis en vaardigheden ten aanzien van het vakgebied. Het feit dat het voorgestelde artikel 27a, tweede lid, bepaalt dat het aantal uren in de bij- en nascholingsregeling niet minder dan zestien en niet meer dan veertig uren per jaar mag zijn laat dit onverlet. Die bepaling geeft de bandbreedte aan van het wettelijk minimum, dat bij de bij- en nascholingsregeling kan worden vastgesteld. Door de bandbreedte wordt de beroepsgroep een houvast gegeven omtrent de minimale inspanning, waartoe de wet verplicht.

In het voorgestelde tweede lid van artikel 27a is de mogelijkheid opgenomen dat er compensatie wordt gegeven aan een architect die in het ene jaar beduidend meer uren aan bij- en nascholingsactiviteiten heeft gespendeerd dan het vastgestelde minimum aantal uren in de bij- en nascholingsregeling. Door die compensatie behoeft hij in het daaropvolgende jaar minder uren aan bij- en nascholing te besteden. Omgekeerd kan een architect uiteraard ook – indien hij tijdig meldt aan de SBA dat hij in het lopende jaar minder uren aan bij- en nascholing kan besteden dan het vastgestelde minimum, onverschillig de oorzaak daarvan – compensatie verkrijgen mits hij in het daaropvolgende jaar dat aantal uren inhaalt.

De leden van de SGP-fractie vroegen aandacht voor het Engelse model, waarbij de verplichting tot het volgen van bij- en nascholing eerst wordt gecontroleerd wanneer de kwaliteiten van een architect in het kader van een klachtenprocedure aan de orde worden gesteld. Bij de beoordeling van de klacht wordt dan meegewogen of een architect in voldoende mate de ontwikkelingen op zijn vakgebied heeft bijgehouden.

Er is niet voor het Engelse model gekozen omdat de handhaving van de bij- en nascholingsregeling in dat geval zou worden gebaseerd op individuele klachten. Dit is een ontoereikend middel om de verplichting tot waarborging van de bij- en nascholing uit de richtlijn vorm te geven.

Daarnaast is ten behoeve van een zo eenvoudig mogelijke implementatie niet gekozen voor het Engelse model. Navolging van het Engelse model had ertoe geleid dat in het wetsvoorstel ook een klachtenprocedure had moeten worden opgenomen en regels wanneer een klacht zou kunnen worden ingediend. Zoals in de memorie van toelichting voorts is opgemerkt is er omwille van het draagvlak in het wetsvoorstel aangesloten bij de bij- en nascholingsregeling van de BNA. De jaarlijkse melding van het aantal uren aan de BNA en het steekproefsgewijs controleren blijken in de praktijk goed te werken. Overigens sluit de in het wetsvoorstel opgenomen bij- en nascholingsregeling aan bij de wijze waarop in andere regelingen uitvoering gegeven is aan bij- en nascholingsregelingen.

5. Dienstverrichting op het gebied van architectuur, stedenbouw, tuin- en landschapsarchitectuur en interieurarchitectuur

De leden van de SP-fractie constateerden dat bij het tijdelijk en incidenteel verrichten van diensten op het gebied van architectuur, stedenbouw, tuin- en landschapsarchitectuur en interieurarchitectuur aan de dienstverrichter geen afschriften worden gevraagd van de opleidingstitel. De leden vroegen waarom dit niet gebeurt. In het verlengde hiervan vroegen zij een nadere omschrijving van de begrippen tijdelijk en incidenteel, temeer omdat uit de memorie van toelichting blijkt dat een dienstverrichter na verloop van een jaar zijn tijdelijke en incidentele diensten kan continueren.

De richtlijn heeft tot doel de grensoverschrijdende toegang tot gereglementeerde beroepen in EU-lidstaten te vergemakkelijken door te waarborgen dat EU-onderdanen die hun beroepskwalificaties in een lidstaat hebben behaald toegang hebben tot hetzelfde gereglementeerde beroep in een andere lidstaat en dat beroep kunnen uitoefenen met dezelfde rechten als de onderdanen van die lidstaat. De Wet op de architectentitel reguleert alleen de titelbescherming. Een persoon die voldoet aan de omschrijving van dienstverrichter kan derhalve zonder enige voorafgaande administratieve handeling diensten verrichten op het gebied van architectuur, stedenbouw, tuin- en landschapsarchitectuur of interieurarchitectuur en heeft hiermee net zoals de Nederlandse architect, stedenbouwer, tuin- en landschapsarchitect of interieurarchitect geen belemmering om deze dienst te verrichten. Immers voor de uitoefening van het verrichten van de diensten van architectuur, stedenbouw, tuin- en landschapsarchitectuur of interieurarchitectuur gelden in Nederland geen belemmeringen.

Tijdelijk en incidenteel zijn begrippen die ontleend zijn aan de richtlijn. De richtlijn merkt daar over op dat het tijdelijke en incidentele karakter van de dienstverrichting per geval wordt beoordeeld, met name in het licht van de duur, frequentie, regelmaat en continuïteit van de verrichting. Naar alle waarschijnlijkheid zullen die begrippen door de jurisprudentie nader worden ingevuld. Een waarborg dat de dienstverrichter voldoende gekwalificeerd is, is dat de dienstverrichter in de lidstaat van oorsprong of herkomst rechtmatig moet zijn gevestigd en aldaar voldoet aan alle voorwaarden voor toegang tot en uitoefening van zijn beroep. Daarnaast kan nog worden opgemerkt dat de dienstverrichter tijdens zijn werkzaamheden in Nederland alleen de beroepstitel uit de lidstaat van vestiging mag voeren. Indien hij gebruik wenst te maken van de Nederlandse titel dient hij te worden geregistreerd in het architectenregister. Om die registratie te formaliseren dient de opleidingstitel te worden overgelegd bij het verzoek om te kunnen worden ingeschreven in het register.

6. Bedrijfseffecten

De leden van de CDA-fractie vroegen naar de meerwaarde die wordt bereikt door het registreren van zestien uur bij- en nascholing per jaar. In dit verband vroegen de leden van die fractie of een architect alleen al niet meer dan 16 uur werk per jaar nodig heeft aan het bijhouden van wijzigingen in de bouwregelgeving en of leden van de BNA al niet reeds meer dan 16 uur per jaar bezig zijn met bij- en nascholing van door de BNA geregelde activiteiten.

Tenslotte vroegen de leden van de CDA-fractie of registratie en controle van de uren niet slechts overbodige administratie is en niet beter achterwege kunnen blijven.

De leden van de CDA-fractie constateerden terecht dat in de regel een architect die goed met zijn vak bezig is jaarlijks meer dan zestien uren kwijt is aan bij- en nascholing, gezien de dynamische samenleving, die zich ook uit in een telkens wijzigende regelgeving, zoals het Bouwbesluit 2003. Ook leden van de BNA zijn aanzienlijk meer dan zestien uren kwijt aan bij- en nascholing, al was het maar omdat de BNA het minimum aantal uren aan bij- en nascholingsactiviteiten gesteld heeft op veertig uur per jaar.

Het bovenstaande neemt niet weg dat het in brede kring als een positief signaal wordt gezien voor de gehele beroepsgroep indien het volgen van enigerlei bij- en nascholing niet aan de prudentie van de architect wordt overgelaten. Er is een tendens om meer verantwoordelijkheden aan de burger over te laten, tegelijkertijd is er een roep om kwaliteitsimpulsen, innovatie en creativiteit. Waar de burger meer verantwoordelijkheden krijgt bij een terugtredende overheid, dient ervoor gewaakt te worden dat hij moet kunnen vertrouwen op de kwaliteit van de dienstverlener die hij inschakelt. Een dienstverlener die de titel architect voert wekt terecht de indruk te staan voor kwaliteit, in die zin dient die kwaliteit dan ook geborgd te worden, zodat een burger die een architect inschakelt erop kan vertrouwen dat zijn belangen optimaal worden behartigd.

Het digitale tijdperk beperkt de jaarlijkse opgave van de bij- en nascholingsactiviteiten en de steekproefsgewijze controle tot een minimale inspanning.

7. Artikelen

De leden van de CDA-fractie vroegen waarom de taak van de SBA wordt uitgebreid met het opvragen of verstrekken van gegevens inzake tuchtrechtelijke maatregelen, strafrechtelijke sancties of andere ernstige feiten. Tenslotte vroegen de leden van die fractie waarom de taak van de SBA ook wordt uitgebreid met het opvragen of verstrekken van gegevens voor het afhandelen van klachten van een afnemer van een dienstverrichter op het gebied van architectuur, stedenbouw, tuin- en landschapsarchitectuur en interieurarchitectuur.

In beide gevallen gaat het om het beleggen van verplichtingen die de richtlijn de lidstaten oplegt. Het betreft hier de artikelen 56 en 8, tweede lid, van de richtlijn.

De minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. M. Cramer

Naar boven