31 079
Wijziging van de Wet op de architectentitel (uitvoering van de richtlijn nr. 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 7 september 2005 betreffende erkenning van beroepskwalificaties (PbEU L 255) voor architecten, stedenbouwkundigen, tuin- en landschapsarchitecten en interieurarchitecten alsmede enige andere wijzigingen)

nr. 6
VERSLAG

Vastgesteld op 19 september 2007

De vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer verslag uit te brengen van haar bevindingen. Het verslag behandelt alleen die onderdelen waarover door de genoemde fracties inbreng is geleverd.

Onder het voorbehoud dat de regering de gestelde vragen tijdig en afdoende zal hebben beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.

Inhoudsopgave

1. Algemeen

2. Inleiding

3. Erkenning opleidingstitels

4. Bij- en nascholing

5. Dienstverrichting op het gebied van architectuur, stedenbouw, tuin- en landschapsarchitectuur en interieurarchitectuur

6. Bedrijfseffecten

7. Artikelen

1. Algemeen

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij vragen of er architecten zijn die door de voorliggende wetswijziging hun titel zullen verliezen? Zo ja, waarom en welk artikel uit de Europese richtlijn maakt dit noodzakelijk?

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het wetsvoorstel.

Ook de leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van de het wetsvoorstel Wijziging van de Wet op de architectentitel, het advies van de Raad van State en het nader rapport. Zij kunnen zich in grote lijnen vinden in de uitvoering van de richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie.

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel.

De leden van de SGP-fractie constateren dat dit wetsvoorstel voortvloeit uit de EU-richtlijn nr. 2005/36/EG betreffende de erkenning van beroepskwalificaties over grenzen heen. Wanneer een architect zijn kwaliteiten kan aantonen door opleiding en ervaring, en hier daarom een titel aan gekoppeld wordt, moet het mogelijk worden dat hij deze titel ook in andere staten kan dragen met dezelfde rechten als de onderdanen van deze staat.

2. Inleiding

De leden van de CDA-fractie constateren dat volgens de huidige wet de Stichting Bureau Architectenregister (SBA) de waarde van de opleiding nagaat. Volgens het wetsvoorstel moet een architect in een derde land die zich in Nederland wil vestigen, drie jaar ervaring in dat bewuste derde land hebben. Wat betekent dit voor architecten die een erkend diploma hebben maar die in meerdere landen hun werkervaring hebben opgebouwd? Betekent dit bijvoorbeeld dat iemand opgeleid is aan de Architectural Association School of Architecture (AA) in Londen en die werkervaring heeft in Zwitserland en New York niet in aanmerking komt voor inschrijving in het Nederlandse architectenregister? Zo ja, hoe kan een dergelijke architect zich toch inschrijven in het register?

Voorts vragen deze leden welke eisen in het voorliggende wetsvoorstel strenger zijn dan volgens de EU-richtlijn noodzakelijk zijn? Waarom zijn deze eisen gesteld? In het verlengde hiervan vragen de leden van de VVD-fractie of de regering kan aangeven of bij de implementatie van de richtlijn nationale «koppen» op de richtlijn zijn gezet en zo ja, welke? Kan de regering in dat geval ook toelichten waarom dit is gebeurd?

De leden van de PvdA-fractie zijn voorstander van een grote arbeidsmobiliteit in de EU en zijn van mening dat de richtlijn hieraan een bijdrage levert. Zij ondersteunen de vereenvoudiging van het wettelijk kader rond erkende beroepskwalificaties vanuit de huidige vijftien richtlijnen naar één richtlijn. Wel betreuren deze leden het dat het zo lang heeft geduurd voordat dit wetsvoorstel, ter implementatie van een Europese richtlijn uit 2005, naar de Kamer is gezonden. De leden vragen of implementatie nog mogelijk is binnen de gestelde tijd van twee jaar na aanname in het Europees Parlement in september 2005. Kan de regering toelichten waarom dit zo lang heeft geduurd? Hoe verhoudt zich dit zich dit tot de nog te regelen praktische zaken? Is er reeds helderheid over wie verantwoordelijk wordt voor het scholingsaanbod?

De leden van de SP-fractie lezen in de memorie van toelichting dat het wetsvoorstel tot algehele herziening aandacht zal schenken aan een bij- en nascholingsregeling voor stedenbouwkundigen, tuin- en landschapsarchitecten en interieurarchitecten. Deze leden vragen de regering naar de stand van zaken inzake het wetsvoorstel tot algehele herziening. Voorst vragen deze leden of de regering aan kan geven hoe bepaald wordt of een bij- en nascholingsregeling noodzakelijk of wenselijk wordt geacht.

De leden van de VVD-fractie merken op dat de minister van VROM eerder heeft aangegeven dat er voorbereidingen worden getroffen voor de invoering van een wettelijke certificatieregeling voor de Bouwbesluittoets. Kan de regering nader toelichten of ook architecten in aanmerking komen voor het gecertificeerd uitvoeren van zo’n toets? Zo ja, hoe verhoudt zich dan de erkenning van de beroepskwalificatie «architect» voor architecten uit een lidstaat van de EU (anders dan Nederland), dan wel uit een staat die deel uitmaakt van de Europese Economische Ruimte (EER) dan wel uit Zwitserland, tot de mogelijkheden in Nederland voor bouwplantoetsing door private partijen, waaronder architecten? Dienen voor architecten uit andere EU-lidstaten, de EER en Zwitserland die in aanmerking willen komen voor certificering voor het toetsen van bouwplannen, dezelfde certificeringscriteria te gelden? Of worden hiervoor naar verwacht aanvullende eisen gesteld?

Voorts constateren deze leden dat de regering aangeeft dat de beslissingsbevoegdheid van erkenning van diploma’s, certificaten of andere titels op het gebied van architectuur, stedenbouw, tuin- en landschapsarchitectuur of interieurarchitectuur wordt overgeheveld van de ministers van VROM, LNV en OC&W naar de Stichting Bureau Architectenregister (SBA). Heeft deze overheveling gevolgen voor het aantal fte’s bij de SBA? Zo ja, is hierdoor sprake van een afname van het aantal fte’s bij de betrokken ministeries?

De leden van de VVD-fractie vragen of meer in het algemeen een toelichting kan worden gegeven op de grondslag en activiteiten van het SBA, evenals op eventuele wijzigingen hierin die de regering voorziet in de komende tien jaar?

3. Erkenning opleidingstitels

De leden van de CDA-fractie vragen of voor inschrijving van architecten met een opleiding in Nederland slechts de erkenning van de opleiding geldt, of is daar ook een werkervaring nodig van drie jaar voordat ingeschreven kan worden? Indien werkervaring noodzakelijk is, wat zijn de eisen die aan de werkervaring gesteld mogen worden en hoe wordt voorkomen dat deze architecten in opleiding slechts gebruikt worden als goedkope arbeidskrachten? Indien geen werkervaring nodig is, wat zijn dan de gronden voor onderscheid tussen een Nederlands en een buitenlands diploma?

De leden van de SGP-fractie zijn van mening dat het kwalificatieniveau gekoppeld aan een titel wel gewaarborgd moet blijven. De eisen die aan het toekennen van een titel verbonden zijn, moeten over de verschillende betrokken staten gelijk getrokken worden naar een hoog niveau. De leden vragen hoe de genoemde waarborg gehandhaafd kan blijven bij de implementatie van artikel 49 van de richtlijn. In de toelichting staat dat de in de richtlijn genoemde opleidingstitels door de betrokken staten automatisch dienen te worden erkend, ook al voldoen ze niet aan de in artikel 46 bedoelde minimumeisen.

4. Bij- en nascholing

De leden van de CDA-fractie vragen op basis van welk voorschrift en artikel in de EU-richtlijn bij- en nascholing voor architecten nodig is? Waarom geldt deze eis wel voor architecten en niet voor stedenbouwkundigen, tuinen landschapsarchitecten en interieurarchitecten?

De leden van de PvdA-fractie delen de mening van de regering dat een bijen nascholingsregeling niet functioneert indien er geen breed draagvlak is bij het beroepsveld. Een lage organisatiegraad bemoeilijkt wat deze leden betreft het creëren van draagvlak. De leden verzoeken de regering uitleg omtrent de wijze waarop dit gaat geschieden. Zo rept de Memorie van Toelichting over de lage organisatiegraad onder architecten, alsmede over de Stichting Bureau Architectenregistratie (SBA) als bindend element voor alle architecten. Acht de regering dit bindend element krachtig genoeg? Wat is de rol van de Bond van Nederlandse Architecten (BNA) in dezen? In hoeverre betrekt de regering de lessen die uit de organisatie van de BIG-registratie opgedaan zijn hierbij? Hoe zou de regering deze lessen benoemen?

De leden van de SP-fractie hechten aan een breed draagvlak bij het beroepsveld. Gezien de door de regering genoemde lage organisatiegraad onder architecten vragen zij of de SBA inzake de invulling van een bij- en nascholingsregeling ook verplicht wordt andere organisaties en instellingen uit de architectuursector te horen dan alleen de BNA. De leden denken daarbij bijvoorbeeld aan het College van Rijksadviseurs, het Nederlands Architectuurinstituut en het Berlage Instituut.

De leden van de SP-fractie stellen voorts vast dat in artikel 27a, lid 2a er een maximum van veertig uren gesteld wordt voor bij- en nascholing. De leden van de SP fractie zijn van mening dat het maximum aantal uren voor scholing niet bij wet geregeld dient te worden maar moet worden overgelaten aan de beroepsbeoefenaars. Graag horen de leden van de SP fractie waarom dit maximum in de wet is opgenomen en waarom de tijd die besteed mag worden aan het op peil houden, ontwikkelen en vergroten van kennis en vaardigheden ten aanzien van het vakgebied of beroepsuitoefening gesteld is op veertig uur. Tevens vernemen deze leden graag wat de gevolgen zijn wanneer uit een steekproef blijkt dat een architect meer dan veertig uur per jaar besteed heeft aan bij- en nascholing.

De leden van de SGP-fractie vinden het positief dat bij- en nascholing, in navolging van andere beroepsgroepen, ook bij architecten een wettelijke basis krijgt. Het verplichtende karakter ligt in de eis om een minimaal aantal uren op jaarbasis te besteden aan bij- en nascholing. Hierop zal worden gecontroleerd. Vanuit de beroepsgroep wordt aangegeven dat bij- en nascholing op verschillende manieren ingevuld kan worden. Het deelnemen aan een cursus zegt nog weinig over de toegevoegde waarde voor de architect. Vanuit de beroepsgroep wordt gewezen op het Engelse model. Het Engelse model behelst een verplichting tot het volgen van bij- en nascholing. Dit wordt gecontroleerd wanneer de kwaliteiten van een architect in het kader van een klachtenprocedure aan de orde worden gesteld. Hierbij wordt meegewogen of een architect in voldoende mate de ontwikkelingen op zijn vakgebied heeft bijgehouden. Zou de regering hier een reactie op willen geven?

5. Dienstverrichting op het gebied van architectuur, stedenbouw, tuin- en landschapsarchitectuur en interieurarchitectuur

De leden van de SP-fractie constateren dat bij het tijdelijk en incidenteel verrichten van diensten op het gebied van architectuur, stedenbouw, tuin- en landschapsarchitectuur en interieurarchitectuur aan de dienstverrichter geen afschriften worden gevraagd van de opleidingstitel. De leden vragen waarom dit niet gebeurt? In het verlengde hiervan vragen zij een nadere omschrijving van de begrippen tijdelijk en incidenteel, temeer omdat uit de memorie van toelichting blijkt dat een dienstverrichter na verloop van een jaar zijn tijdelijke en incidentele diensten kan continueren.

6. Bedrijfseffecten

De leden van de CDA-fractie vragen de regering welke meerwaarde wordt bereikt door het registreren van 16 uur bij- en nascholing per jaar? Heeft een architect niet alleen al meer dan 16 uur werk per jaar aan het bijhouden van wijzigingen in de bouwregelgeving? Zijn architecten die lid zijn van de BNA per definitie niet reeds meer dan 16 uur per jaar bezig met bij- en nascholing door de BNA geregelde activiteiten en toezending van literatuur? Is de registratie en de controle van de uren niet slechts overbodige administratie en kan dit niet vervallen? Zo neen, waarom niet?

7. Artikelen

De leden van de CDA-fractie constateren dat de SBA tot kerntaak heeft het registreren van architecten en andere beroepsbeoefenaars op basis van opleiding. Waarom wordt deze taak uitgebreid met het opvragen of verstrekken van gegevens inzake tuchtrechtelijke maatregelen, strafrechtelijke sancties of andere ernstige feiten (art. 3a)? En waarom wordt deze taak ook uitgebreid met het opvragen of verstrekken van gegevens voor het afhandelen van klachten van een afnemer van een dienstverrichter (art. 27 d)?

De voorzitter van de commissie,

Koopmans

De adjunct-griffier van de commissie,

Lemaier


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van Gent (GL), Van der Staaij (SGP), Poppe (SP), Snijder-Hazelhoff (VVD), ondervoorzitter, Depla (PvdA), Van Bochove (CDA), Koopmans (CDA), voorzitter, Spies (CDA), Van der Ham (D66), Van Velzen (SP), Haverkamp (CDA), De Krom (VVD), Samsom (PvdA), Roefs (PvdA), Neppérus (VVD), Van Leeuwen (SP), Jansen (SP), Jacobi (PvdA), Van der Burg (VVD), Van Heugten (CDA), Vermeij (PvdA), Madlener (PVV), Ouwehand (PvdD), Bilder (CDA) en Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU).

Plv. leden: Duyvendak (GL), Van der Vlies (SGP), Polderman (SP), Remkes (VVD), Crone (PvdA), Hessels (CDA), Koppejan (CDA), Ormel (CDA), Koşer Kaya (D66), Leijten (SP), Willemse-van der Ploeg (CDA), Kamp (VVD), Wolfsen (PvdA), Vos (PvdA), Zijlstra (VVD), Langkamp (SP), Gerkens (SP), Waalkens (PvdA), Van Beek (VVD), Schermers (CDA), Besselink (PvdA), Agema (PVV), Thieme (PvdD), Vietsch (CDA) en Ortega-Martijn (CU).

Naar boven