31 074
Bescherming van natuurgebieden

nr. 4
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 7 september 2007

De commissie voor de Rijksuitgaven1, de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit2, alsmede de vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer3 hebben een aantal vragen aan de regering voorgelegd over het rapport «Bescherming van natuurgebieden» (31 074, nrs. 1–2).

De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft deze vragen beantwoord bij brief van 7 september 2007. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie voor de Rijksuitgaven,

Aptroot

De voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Schreijer-Pierik

De voorzitter van de vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Koopmans

De griffier van de commissie voor de Rijksuitgaven,

Groen

1

Is het juist dat het rapport van de Algemene Rekenkamer de werking van de Natuurbeschermingswet 1998 bespreekt op de pagina’s 8, 13, 16, 17 en 39 van het rapport? Zo ja, waarop baseert de regering haar conclusie dat er in mindere mate is gekeken naar de bescherming van de Natura 2000-gebieden via de Natuurbeschermingswet 1998 en datover de uitvoering van deze wet de Algemene Rekenkamer geen aanbevelingen doet?

Het onderzoek van de Algemene Rekenkamer richt zich op de planologische bescherming van natuurgebieden via het ruimtelijk ordeningsbeleid en -instrumentarium, zoals in paragraaf 1.1 van het rapport ook wordt gesteld. Daarbij schenkt de Algemene Rekenkamer onder meer aandacht aan de werking van de Natuurbeschermingswet 1998. De aanbevelingen in paragraaf 1.5 van het rapport zijn echter niet specifiek te herleiden tot specifieke wetten. De aanbevelingen richten zich op de uitvoering van het natuurbeschermingsbeleid in het algemeen. In de kabinetsreactie is wel uitgebreid ingegaan op de door u aangehaalde opmerkingen die de Algemene Rekenkamer maakt over de Natuurbeschermingswet 1998.

2

Welke nuancerende opmerkingen met betrekking tot de representativiteit en actualiteit zijn door de regering geplaatst bij de selectie van de tien casussen?

In het ambtelijk wederhoor met de Algemene Rekenkamer is er vanuit de ministeries van LNV en VROM onder meer op gewezen dat provincies de laatste jaren aanvullende maatregelen hebben genomen om de doorwerking van het natuurbeschermingsbeleid te verbeteren. De onderzochte casus hadden zich deels vóór die periode afgespeeld.

Daarnaast is door LNV en VROM opgemerkt dat het moeilijk is om algemeen geldende conclusies te trekken op grond van een beperkt aantal, niet aselect gekozen casus, al zijn deze diepgaand onderzocht.

Vergelijkbare opmerkingen zijn gemaakt in de brief van de minister van VROM aan de Tweede Kamer van 20 juni 2006 bij de aanbieding van het VROM-inspectierapport over de toepassing van het compensatiebeginsel bij ingrepen in de Ecologische Hoofdstructuur (Kamerstukken 2005–2006, 29 435, nr. 170).

3

Waarop baseert de regering dat veel van de aanbevelingen ondersteuning van bestaand beleid zijn? Om welke aanbevelingen gaat het dan specifiek?

In de periode waarin het Algemene Rekenkamerrapport is opgesteld is door Rijk en provincies tegelijkertijd gewerkt aan de Spelregels EHS. Met deze Spelregels, die uw Kamer in juni zijn aangeboden (Kamerstuk 2006–2007, 30 825, nr. 6), wordt dus al tegemoetgekomen aan een aantal aanbevelingen uit het rapport van de Algemene Rekenkamer. In de Spelregels EHS hebben Rijk en provincies bijvoorbeeld afspraken gemaakt over toezicht op, en registratie van de uitvoering van compensatie. Ook zijn inhoudelijke eisen aan compensatie toegevoegd aan de bestaande compensatieprocedure en is de mogelijkheid van overname van de uitvoering van compensatie door het bevoegd gezag als nieuw element opgenomen.

Daarnaast heb ik bij het aanbieden van de Spelregels EHS aangegeven de aanbeveling van de Algemene Rekenkamer ter harte te nemen om decentrale uitvoerders van het rijksbeleid te ondersteunen bij de uitvoering van het natuurbeschermingsbeleid.

4 en 7

Hoe moet begrepen worden dat enerzijds gesteld wordt dat er over de begrenzing van de Natura 2000-gebieden geen onduidelijkheid zou bestaan terwijl anderzijds gemeld wordt dat nog niet alle gebieden zijn aangewezen? Zijn er bij de ingebrachte zienswijzen over de nu aangewezen gebieden geen vragen gesteld over de begrenzingen? En als gebieden nu nog niet zijn aangewezen is er dan per definitie nog geen duidelijkheid over die grenzen?

Dat de Natura 2000-gebieden nog niet zijn aangewezen is niet het gevolg van onduidelijkheid over de begrenzingen van die gebieden. De gebieden zijn nog niet aangewezen omdat de aanwijzingsprocedure die doorlopen moet worden om tot een zorgvuldig besluit te komen, met de nodige reactietermijnen en verwerkingstijden, nog lopende is.

In de ingebrachte zienswijzen worden ook vragen gesteld over de begrenzingen. In voorkomende gevallen zal als gevolg hiervan nog een grenscorrectie plaats kunnen vinden. Inmiddels bevinden zich 118 Natura 2000-gebieden in de formele aanwijzingsprocedure. Van een gebied (Abtskolk-De Putten) is de procedure al eerder gestart. De overige 43 Natura 2000-gebieden zijn nog niet in procedure omdat eind 2006 besloten is te beginnen met de formele aanwijzing van de gebieden waarvoor de voorbereidingen waren afgerond. Voor de laatste 43 gebieden zijn deze voorbereidingen inmiddels ook voor een groot deel afgerond.

5

Op welke wijze vinden handhaving en toezicht plaats in de uitwerking van het rijksbeleid met betrekking tot natuurbescherming? Kan de regering een overzicht geven van het aantal handhavingsacties en geconstateerde overtredingen in natuurbeleid in het jaar 2006 en wat de gevolgen daarvan waren?

Bescherming van natuurgebieden verloopt via verschillende sporen. Enerzijds via het ruimtelijk ordeningsbeleid en anderzijds via het toezicht op en de handhaving van de naleving van de Natuurbeschermingswet 1998.

Ruimtelijk ordeningsbeleid

Gemeenten voeren het ruimtelijk beleid uit en zijn primair verantwoordelijk voor de doorwerking van het rijksbeleid. Het toetsen van bestemmingsplannen is een taak van provincies. Zij hebben onder de huidige Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) goedkeuringsbevoegdheid ten aanzien van bestemmingsplannen. Daarbij hebben provincies ook de taak te toetsen of het bestemmingsplan conform het rijksbeleid is.

Het Rijk oefent preventief toezicht uit bij de totstandkoming van ruimtelijke plannen (plantoetsing). Preventief toezicht betekent dat er vooraf op wordt toegezien dat rijksbeleid en rijksregelgeving doorwerken in beleid, regelgeving en projecten van provincies en gemeenten. Het preventief toezicht wordt selectief uitgevoerd volgens het document «Naar een selectiever preventief toezicht op ruimtelijke plannen» dat op 22 december 2005 door het kabinet is vastgesteld. In de selectieve lijst van toetsonderwerpen zijn de EHS, de Natura 2000-gebieden en de Natuurbeschermingswetgebieden opgenomen. Dit betekent in de praktijk dat het Rijk bij een bestemmingsplanprocedure in een vooroverleg aan de gemeente adviseert over al dan niet correcte doorwerking van het rijksbeleid (ex. artikel 10 van het Besluit op de ruimtelijke ordening). Indien ondanks het vooroverleg een bestemmingsplan toch strijdig blijft met het rijksbeleid kan het Rijk overgaan tot het inzetten bestuursrechtelijke instrumenten (zienswijze, bedenkingen en beroep).

Naast preventief toezicht kunnen er themaonderzoeken uitgevoerd worden. In 2005 heeft de VROM-Inspectie het onderzoek «De uitvoering van het compensatiebeginsel, bij ruimtelijke ingrepen in de Ecologische Hoofdstructuur» uitgevoerd. Inmiddels is begonnen met de implementatie van dit onderzoek in de praktijk en vindt er in samenwerking met het IPO een verbreding van het onderzoek plaats.

Het Rijk (in casu de VROM-Inspectie) heeft in kader van de WRO zelf geen handhavingsmiddelen om op te treden bij geconstateerde overtredingen. Het Rijk kan uitsluitend aan gemeenten vragen handhavend op te treden. Er is bij het Rijk geen overzicht van handhavingsacties.

Natuurbeschermingswet 1998

Voor de handhaving van de Natuurbeschermingswet 1998 kan zowel de bestuursrechtelijke als de strafrechtelijke weg worden bewandeld.

Bij bestuursrechtelijke handhaving kan worden gedacht aan het intrekken van een vergunning en het toepassen van bestuursdwang. Daarnaast kan het bevoegd gezag passende maatregelen nemen. Daarnaast is strafrechtelijk optreden op grond van de Wet economische delicten mogelijk.

De bevoegdheid tot vergunningverlening, het toezicht op de naleving en de handhaving van deze vergunningen is voor Natura 2000-gebieden op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 voor het overgrote deel van de activiteiten bij de provincies belegd. In de gevallen waar de minister van LNV bevoegd is vergunning te verlenen vindt toezicht en handhaving door ambtenaren van het ministerie van LNV plaats.

Ten aanzien van het interbestuurlijk toezicht is een wetsvoorstel bij de Tweede Kamer (TK 2006–2007, 31 038, nrs. 1–3) aanhangig, waarin wordt voorgesteld om de preventieve plantoets te laten vervallen. Dit draagt bij aan een versnelling van de planprocedures en aan een integrale besluitvorming. Op dit moment is het nog zo dat een provinciaal plan dat de instandhoudingsdoelstelling van een Natura 2000-gebied kan aantasten, door de minister van LNV moet worden goedgekeurd. Wanneer in plannen van andere ministers sprake kan zijn van een aantasting van de instandhoudingsdoelstelling, dan moeten deze plannen in overeenstemming met de minister van LNV worden vastgesteld. Vaststelling van plannen van gemeenten en waterschappen die de instandhoudingsdoelstellingen kunnen aantasten moeten door de provincie worden goedgekeurd.

Bij de opsporing van strafbaar gestelde feiten op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 hebben ook de politie, het Openbaar Ministerie, en buitengewone opsporingsambtenaren (BOA’s) van mijn ministerie – anders dan bezoldigd ambtenaren bij de AID – van Staatsbosbeheer en van andere terreinbeheerders taken. De AID heeft nu geen actieve rol in de handhaving, maar treedt met name op als kenniscentrum voor medehandhavers van de groene wetgeving en heeft daarnaast in 2006 gewerkt aan ontheffingen voor grote projecten. Momenteel wordt in het kader van programmatisch handhaven natuurwetgeving bezien welke rol de AID hiernaast kan spelen.

In 2006 heeft het Openbaar Ministerie 61 verdachten geregistreerd in verband met overtredingen van de Natuurbeschermingswet 1998. Vier verdachten zijn geregistreerd in verband met overtreding van artikel 16 (het zonder vergunning (doen) verrichten of gedogen van verboden handelingen in een beschermd natuurmonument), 56 verdachten zijn geregistreerd in verband met overtreding van artikel 19d (het verrichten van niet toegestane handelingen in een Natura 2000-gebied) en 1 verdachte is geregistreerd in verband met overtreding van artikel 20 (het zich wederrechtelijk bevinden in een Natura 2000-gebied).

Hierbij dient te worden opgemerkt dat slechts de processen-verbaal zijn geregistreerd die door de politie bij het OM zijn ingezonden.

6

Welke provincies hebben de begrenzing van de EHS (nog) niet in orde en in bestemmingsplannen verwerkt?

Alle provincies hebben de EHS doorvertaald naar hun eigen ruimtelijke plannen, maar niet op dezelfde wijze. Individueel hebben de provincies de begrenzing van de EHS op orde, maar tussen de provincies zijn er bijvoorbeeld verschillen in de mate van detail van de begrenzing en de criteria waarop de begrenzing heeft plaatsgevonden. Ik streef ernaar om in de loop van 2007 afspraken te maken met de provincies om te komen tot een eenduidige en onderling vergelijkbare begrenzing van de EHS. De verwerking van de EHS in bestemmingsplannen is geen taak van de provincies, maar van gemeenten.

8

De compensatie dient zo snel mogelijk te worden gerealiseerd. Wat is de definitie van «zo snel mogelijk»? Betreft het hier de planologische mogelijkheden of de financiële situatie van de initiatiefnemer? Wat betekent het dat dit «zo snel mogelijk» een vuistregel is? Zijn er ook uitzonderingen mogelijk? Hoe controleert of bewaakt het Rijk haar rijksdoelen voor natuurbescherming met zulke begrippen als «vuistregel» en «zo snel mogelijk»?

Volgens de Spelregels EHS (Kamerstuk 2006–2007, 30 825, nr. 6) moet de planologische vastlegging van een compensatieplan gelijktijdig plaatsvinden met de planologische vastlegging van de ingreep in de EHS die de compensatie noodzakelijk maakt. In een juridisch bindende overeenkomst tussen initiatiefnemer en bevoegd gezag worden afspraken vastgelegd over de uitvoering van het compensatieplan. Bij «eenvoudige projecten» moet compensatie gerealiseerd zijn binnen twee jaar na ondertekening van de privaatrechtelijke overeenkomst. Bij complexere projecten geldt een termijn van vijf jaar met maximale uitloop tot tien jaar. Van de termijnen van twee en vijf jaar kan in de compensatieovereenkomst gemotiveerd worden afgeweken. Het bevoegd gezag draagt zorg voor het toezicht op de uitvoering conform de afspraken.

In de Spelregels EHS is afgesproken dat gemeentes waarin compensatieplannen aan de orde zijn jaarlijks over de voortgang rapporteren aan de provincie, als verantwoordelijke voor de uitvoering van het EHS-beleid. De provincie controleert en verzamelt de rapportages. Deze worden aangevuld met informatie over de compensatieprojecten waarvoor de provincie bevoegd gezag is. De rapportage kan worden gevoegd bij de reguliere provinciale verslaglegging aan het Rijk.

9

Op welke wijze denkt de regering de steeds terugkerende gang naar de rechter (vanwege de ruimte voor maatwerk) te voorkomen?

In het natuurbeleid zijn flexibiliteit en ruimte voor maatwerk altijd belangrijke elementen in de uitvoeringspraktijk van decentrale overheden geweest. Het hanteren van «open normen» zoals de Algemene Rekenkamer dat noemt, is een bewuste keuze geweest omdat het moeilijk is om deze begrippen op landelijk niveau gedetailleerd in te vullen of te kwantificeren.

Of een ingreep of activiteit «significante effecten» heeft of een «aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden» met zich meebrengt, is sterk afhankelijk van de situatie ter plaatse. Of een ingreep nadelig is voor de beschermde waarde in het natuurgebied, hangt af van de kwetsbaarheid van die beschermde waarde en de aard van de ingreep.

Voor de EHS zijn algemene noties opgenomen in een checklist in de Spelregels EHS (de bijlage «uitwerking natuurkwaliteit»). Het is belangrijk dat deze worden toegepast in concrete situaties.

In Natura 2000-gebieden moet een passende beoordeling ten grondslag liggen aan een te verlenen vergunning voor projecten die significante gevolgen kunnen hebben. Ik constateer dat de kwaliteit van deze passende beoordelingen jaarlijks vooruitgaat. Ik geloof dat deze kwaliteitsverbetering ook gevolgen zal hebben voor de behandeling van eventuele bezwaaren beroepsprocedures.

Vanzelfsprekend neemt het bevoegd gezag voor de vergunningverlening de ervaringen uit eerdere beroepsprocedures mee bij de beslissing op volgende vergunningaanvragen. Het ligt in de rede dat in de toekomst het aantal beroepsprocedures hierdoor zal afnemen.

10

Welke instrumenten voor handhaving hebben gemeenten tot hun beschikking om compensatie af te dwingen? Welke handhavingsinstrumenten zouden nog nodig zijn?

Uit het onderzoek van de VROM-Inspectie «De uitvoering van het compensatiebeginsel, bij ruimtelijke ingrepen in de Ecologische Hoofdstructuur» is naar voren gekomen dat er geen publiekrechtelijke mogelijkheden zijn om achteraf een compensatie af te dwingen. Het feit dat een compensatiemaatregel concreet is aangegeven in het bestemmingsplan dat tevens de ingreep toestaat, biedt geen basis voor afdwingen van compensatie. In de eerdergenoemde Spelregels EHS, die mede naar aanleiding van het onderzoek van de VROM-Inspectie zijn opgesteld, is daarom bij compensatie een privaatrechtelijke overeenkomst met bankgarantie voorgeschreven.

Het expliciet in het bestemmingsplan opnemen van de compensatiemaatregel blijft nodig om het genomen besluit in overeenstemming te laten zijn met het rijksbeleid voor de EHS. Tevens is het opnemen van de compensatiemaatregel in het bestemmingsplan een onderhandelingsbasis voor de gemeente om (indien er geen privaatrechtelijke overeenkomst zou zijn) de initiatiefnemer te wijzen op de compensatieplicht.

11

Wat is de mening van de regering over het door de Algemene Rekenkamer voorgestelde centrale registratiesysteem?

Zoals uit het antwoord op vraag 8 blijkt, is de regering een voorstander van registratie van ingrepen in de EHS en de uitvoering van compensatieplannen. Omdat de provincie verantwoordelijk is voor de uitvoering van het EHS-beleid, is zij ook de aangewezen instantie om die registratie bij te houden.

In het kader van de Spelregels EHS is hierover afgesproken dat provincies de voortgang met betrekking tot compensatie en de toepassing van herbegrenzing en saldobenadering registreren en daarover in hun reguliere verslaglegging rapporteren. Een centrale registratie is daarmee niet nodig.

12

Wat is de feitelijke onderbouwing van de regering van het afwijzen van de conclusie van de Algemene Rekenkamer dat er te weinig richting wordt gegeven voor het uitvoeren van rijksbeleid op het gebied van natuurbescherming? Waarop wordt dan de stelling gebaseerd dat een beter richting geven vanuit het Rijk niet gewenst is?

In de kabinetsreactie op het rapport van de Algemene Rekenkamer over de Ecologische Hoofdstructuur (2006) is erkend dat de afspraken over begrenzing en bescherming van de EHS en de verantwoordelijkheidsverdeling hierbij in de praktijk tot onduidelijkheid leiden. Daarom is het initiatief genomen om samen met de andere betrokken partijen de «spelregels» voor ruimtelijke bescherming van de EHS te verduidelijken. Met de Spelregels EHS wordt helder richting gegeven aan de bescherming van de EHS en de omgang met ingrepen in de EHS. Rijk en provincies zullen in 2009 de resultaten van de Spelregels evalueren. Gezien de eensgezindheid tussen Rijk, provincies, VNG en maatschappelijke organisaties over de inhoud van het beleidskader verwacht ik veel van de werking van de Spelregels. Daarom acht ik het thans niet nodig om op dit punt verder richting te geven.

Zoals in de kabinetsreactie op het rapport van de Algemene Rekenkamer is aangegeven, zullen Rijk en provincies wél de afweging maken of het inzetten van instrumenten uit de nieuwe Wet ruimtelijke ordening de toepassing van de spelregels kan bevorderen. Ook neem ik de aanbeveling van de Algemene Rekenkamer ter harte om de decentrale uitvoerders van het rijksbeleid meer te ondersteunen, bijvoorbeeld met het Steunpunt Natura 2000 en ondersteuning bij de toepassing en interpretatie van begrippen uit het natuurbeschermingsbeleid.

13

Wat bedoelt de regering met «de juiste balans vinden tussen richting geven en ruimte geven»?

Met de balans tussen richting geven en ruimte geven wordt het volgende bedoeld.

Het natuur(beschermings)beleid is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van Rijk, provincies en gemeenten. Het Rijk stelt de kaders van het natuurbeleid vast en de uitvoering vindt plaats door provincies (Natura 2000) of door provincies en gemeenten (EHS). Hiermee wordt richting gegeven volgens het uitgangspunt van decentralisering van het ruimtelijk beleid («centraal wat moet, decentraal wat kan»). In het natuurbeleid geeft LNV bijvoorbeeld met de instandhoudingsdoelstellingen voor Natura 2000-gebieden richting aan de vergunningverlening en het opstellen van de beheersplannen.

Anderzijds moet bij de nadere uitwerking en de uitvoering van het beleid recht gedaan kunnen worden aan de situatie ter plaatse en de specifieke kenmerken van een gebied. Daarom bieden de kaders die het Rijk stelt voldoende ruimte om de uitvoering van het beleid toe te snijden op de situatie in de betreffende provincie of gemeente.

In het geval van Natura 2000 laat LNV bijvoorbeeld ruimte voor een nadere invulling van de instandhoudingsdoelstellingen in het beheerplan naar omvang, locatie en tijd en met oog voor de specifieke omstandigheden in het gebied.


XNoot
1

Van der Vlies (SGP), Crone (PvdA), ondervoorzitter, Vendrik (GL), Kant (SP), Blok (VVD), Ten Hoopen (CDA), Weekers (VVD), Van Haersma Buma (CDA), De Nerée tot Babberich (CDA), Aptroot (VVD), Voorzitter, Dezentjé Hamming (VVD), Omtzigt (CDA), Koşer Kaya (D66), Irrgang (SP), Van der Veen (PvdA), Kalma (PvdA), Van Gerven (SP), Blanksma-van den Heuvel (CDA), Cramer (CU), J. Kortenhorst (CDA), Van Dijck (PVV), Gesthuizen (SP), Ouwehand (PvdD), Heijnen (PvdA) en Tang (PvdA).

Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Depla (PvdA), Van Gent (GL), Roemer (SP), Van der Burg (VVD), Jonker (CDA), Snijder-Hazelhoff (VVD), De Vries (CDA), Van Hijum (CDA), Van Beek (VVD), Boekestijn (VVD), De Pater-van der Meer (CDA), Van der Ham (D66), Gerkens (SP), Vermeij (PvdA), Kuiken (PvdA), Van Gijlswijk (SP), Vacature (CDA), Anker (CU), Mastwijk (CDA), De Roon (PVV), Luijben (SP), Thieme (PvdD), Heerts (PvdA) en Besselink (PvdA).

XNoot
2

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), ondervoorzitter, Schreijer-Pierik (CDA), voorzitter, Atsma (CDA), Van Gent (GL), Poppe (SP), Waalkens (PvdA), Snijder-Hazelhoff (VVD), Jager (CDA), Ormel (CDA), Koopmans (CDA), Van der Ham (D66), Van Velzen (SP), De Krom (VVD), Samsom (PvdA), Van Dijken (PvdA), Neppérus (VVD), Jansen (SP), Jacobi (PvdA), Cramer (CU), Koppejan (CDA), Graus (PVV), Vermeij (PvdA), Zijlstra (VVD), Thieme (PvdD) en Polderman (SP).

Plv. leden: van derb Staaij (SGP), Mastwijk (CDA), Ten Hoopen (CDA), Duyvendak (GL), Luijben (SP), Tang (PvdA), Boekestijn (VVD), Bilder (CDA), Biskop (CDA), Vacature (CDA), Koşer Kaya (D66), Van Leeuwen (SP), Dezentjé Hamming (VVD), Eijsink (PvdA), Depla (PvdA), Van Baalen (VVD), Kant (SP), Blom (PvdA), Ortega-Martijn (CU), Van Heugten (CDA), Brinkman (PVV), Kuiken (PvdA), Ten Broeke (VVD), Ouwehand (PvdD), Lempens (SP).

XNoot
3

Samenstelling:

Leden: Van Gent (GL), Van der Staaij (SGP), Poppe (SP), Snijder-Hazelhoff (VVD), ondervoorzitter, Depla (PvdA), Van Bochove (CDA), Koopmans (CDA), voorzitter, Spies (CDA), Van der Ham (D66), Van Velzen (SP), Haverkamp (CDA), De Krom (VVD), Samsom (PvdA), Roefs (PvdA), Neppérus (VVD), Van Leeuwen (SP), Jansen (SP), Jacobi (PvdA), Van der Burg (VVD), Van Heugten (CDA), Vermeij (PvdA), Madlener (PVV), Ouwehand (PvdD), Bilder (CDA) en Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU).

Plv. leden: Duyvendak (GL), Van der Vlies (SGP), Polderman (SP), Remkes (VVD), Crone (PvdA), Hessels (CDA), Koppejan (CDA), Ormel (CDA), Koşer Kaya (D66), Leijten (SP), Willemse-van der Ploeg (CDA), Kamp (VVD), Wolfsen (PvdA), Vos (PvdA), Zijlstra (VVD), Langkamp (SP), Gerkens (SP), Waalkens (PvdA), Van Beek (VVD), Schermers (CDA), Besselink (PvdA), Agema (PVV), Thieme (PvdD), Vietsch (CDA) en Ortega-Martijn (CU).

Naar boven