nr. 51
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 8 april 2009
Naar aanleiding van Kamervragen gesteld op 6 april door Kamerleden
van D66, VVD en GroenLinks over de gevolgen van de crisismaatregelen voor
de onderwijssectoren, stuur ik u deze brief.
U vraagt om een onderbouwing van de argumenten uit mijn brief en verwijst
daarbij naar de aanvullende informatie die u van de HBO Raad (brief 09.BrfN.200.dir
d.d. 6-4-2009) heeft ontvangen. Ik zal mijn standpunten waar mogelijk toelichten,
maar u zult begrijpen dat ik niet op alle punten uitsluitsel kan geven zolang
de besluitvorming niet is afgerond.
arbeidsvoorwaardenruimte en pensioenlasten
Zoals ik in mijn brief van 1 april (Kamerstuk 29 273, nr. 76)
heb aangegeven is ten aanzien van de bijdrage van het kabinet in de arbeidskostenontwikkeling
van de overheids- en onderwijswerkgevers op dit moment duidelijk dat de reguliere
referentiesystematiek wordt gehanteerd. Dit betekent dat de loonraming in
de marktsector wordt gevolgd. Die raming (uit het CEP van het CPB) bedraagt
voor 2009 inderdaad 3%. De opslag die hier nog bovenop komt in verband
met de vergoeding voor werkgeverslasten in de sociale premies én pensioenen
wordt op dit moment nog berekend. De precieze omvang van de kabinetsbijdrage
2009 zal zo spoedig mogelijk na besluitvorming in het kabinet bekend worden
gemaakt aan de werkgevers.
Over de omvang van de kabinetsbijdrage 2010 geldt eveneens dat de referentiesystematiek
gevolgd zal worden. Hierover wil ik volledige helderheid geven. Hoe die voor
2010 precies zal uitpakken kan ik op dit moment niet zeggen. In dat opzicht
is het nu presenteren van een financieel knelpunt een gissing, een «slag
in de lucht». Er is namelijk nog geen beeld hoe de afspraken uit het
sociaal akkoord zullen uitpakken op de ontwikkeling van de lonen en werkgeverslasten
in de marktsector. De onderwijswerkgevers gaan uit van de CEP-raming voor
de lonen en veronderstellen een stijging van 0,5% bij de
werkgeverslasten, maar andere uitkomsten zijn even goed denkbaar. Pas in het
voorjaar van 2010 wordt de kabinetsbijdrage voor dat jaar definitief vastgesteld.
Als gevolg van de onduidelijkheid over de ontwikkelingen in 2010 is het
op dit moment ook lastig een inschatting te maken over de gevolgen van de
premiestijging voor de pensioenen van onderwijswerkgevers. Of er een tekort
ontstaat in de financiering is in belangrijke mate afhankelijk van de premiestijging
van pensioenen in de marktsector. Daarnaast kan een eventuele versobering
van de pensioenregeling de problematiek verkleinen. Dat is echter een zaak
van de sociale partners.
koopkrachtafspraken sociaal akkoord
Zoals aangegeven wordt in 2009 en 2010 het referentiemodel gevolgd. Loonontwikkelingen
in de markt die voortvloeien uit de afspraak in de Stichting van de Arbeid
over koopkrachtbehoud, werken dus door in de vaststelling van de kabinetsbijdrage
voor de sectoren in de collectieve sector zoals het onderwijs.
bezuinigingen op onderwijsbegroting
De door u genoemde bedragen van bezuinigingen die in de vraag genoemd
worden, kan ik niet thuisbrengen. Het enige dat ik hierover kan zeggen is
dat de besluitvorming in het kabinet nog niet is afgerond en u hierover op
de geëigende momenten bij Voorjaarsnota en Miljoenennota wordt geïnformeerd.
MBO-middelen
Voor de stimuleringen ter versterking van het MBO (zij-instromers, werkscholen,
wijkscholen) is in het Aanvullend Beleidsakkoord € 250 mln. beschikbaar
over 2009 en 2010. In het Aanvullend Beleidsakkoord is ook een reeks € 100
mln. in 2009, € 120 mln. in 2010 en € 30 mln. in 2011
beschikbaar voor de bestrijding van jeugdwerkloosheid. De bewindspersonen
van OCW, SZW en J&G werken momenteel aan een samenhangend pakket van maatregelen.
U wordt daarover t.z.t. geïnformeerd.
investeringen internationaal concurrerend
De ministers van OCW en EZ zullen, zoals is vastgelegd in het Aanvullend
Beleidsakkoord, in de begrotingsstukken bij Prinsjesdag de Kamer nader informeren
over een af te spreken lange termijnpad om de ontwikkeling van onderwijs,
innovatie en kennis tenminste op het niveau van het OESO-gemiddelde te brengen.
Ik kan hier niet op vooruit lopen.
De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
R. H. A. Plasterk