31 070
Beleidsprogramma 2007–2011

nr. 51
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 8 april 2009

Naar aanleiding van Kamervragen gesteld op 6 april door Kamerleden van D66, VVD en GroenLinks over de gevolgen van de crisismaatregelen voor de onderwijssectoren, stuur ik u deze brief.

U vraagt om een onderbouwing van de argumenten uit mijn brief en verwijst daarbij naar de aanvullende informatie die u van de HBO Raad (brief 09.BrfN.200.dir d.d. 6-4-2009) heeft ontvangen. Ik zal mijn standpunten waar mogelijk toelichten, maar u zult begrijpen dat ik niet op alle punten uitsluitsel kan geven zolang de besluitvorming niet is afgerond.

arbeidsvoorwaardenruimte en pensioenlasten

Zoals ik in mijn brief van 1 april (Kamerstuk 29 273, nr. 76) heb aangegeven is ten aanzien van de bijdrage van het kabinet in de arbeidskostenontwikkeling van de overheids- en onderwijswerkgevers op dit moment duidelijk dat de reguliere referentiesystematiek wordt gehanteerd. Dit betekent dat de loonraming in de marktsector wordt gevolgd. Die raming (uit het CEP van het CPB) bedraagt voor 2009 inderdaad 3%. De opslag die hier nog bovenop komt in verband met de vergoeding voor werkgeverslasten in de sociale premies én pensioenen wordt op dit moment nog berekend. De precieze omvang van de kabinetsbijdrage 2009 zal zo spoedig mogelijk na besluitvorming in het kabinet bekend worden gemaakt aan de werkgevers.

Over de omvang van de kabinetsbijdrage 2010 geldt eveneens dat de referentiesystematiek gevolgd zal worden. Hierover wil ik volledige helderheid geven. Hoe die voor 2010 precies zal uitpakken kan ik op dit moment niet zeggen. In dat opzicht is het nu presenteren van een financieel knelpunt een gissing, een «slag in de lucht». Er is namelijk nog geen beeld hoe de afspraken uit het sociaal akkoord zullen uitpakken op de ontwikkeling van de lonen en werkgeverslasten in de marktsector. De onderwijswerkgevers gaan uit van de CEP-raming voor de lonen en veronderstellen een stijging van 0,5% bij de werkgeverslasten, maar andere uitkomsten zijn even goed denkbaar. Pas in het voorjaar van 2010 wordt de kabinetsbijdrage voor dat jaar definitief vastgesteld.

Als gevolg van de onduidelijkheid over de ontwikkelingen in 2010 is het op dit moment ook lastig een inschatting te maken over de gevolgen van de premiestijging voor de pensioenen van onderwijswerkgevers. Of er een tekort ontstaat in de financiering is in belangrijke mate afhankelijk van de premiestijging van pensioenen in de marktsector. Daarnaast kan een eventuele versobering van de pensioenregeling de problematiek verkleinen. Dat is echter een zaak van de sociale partners.

koopkrachtafspraken sociaal akkoord

Zoals aangegeven wordt in 2009 en 2010 het referentiemodel gevolgd. Loonontwikkelingen in de markt die voortvloeien uit de afspraak in de Stichting van de Arbeid over koopkrachtbehoud, werken dus door in de vaststelling van de kabinetsbijdrage voor de sectoren in de collectieve sector zoals het onderwijs.

bezuinigingen op onderwijsbegroting

De door u genoemde bedragen van bezuinigingen die in de vraag genoemd worden, kan ik niet thuisbrengen. Het enige dat ik hierover kan zeggen is dat de besluitvorming in het kabinet nog niet is afgerond en u hierover op de geëigende momenten bij Voorjaarsnota en Miljoenennota wordt geïnformeerd.

MBO-middelen

Voor de stimuleringen ter versterking van het MBO (zij-instromers, werkscholen, wijkscholen) is in het Aanvullend Beleidsakkoord € 250 mln. beschikbaar over 2009 en 2010. In het Aanvullend Beleidsakkoord is ook een reeks € 100 mln. in 2009, € 120 mln. in 2010 en € 30 mln. in 2011 beschikbaar voor de bestrijding van jeugdwerkloosheid. De bewindspersonen van OCW, SZW en J&G werken momenteel aan een samenhangend pakket van maatregelen. U wordt daarover t.z.t. geïnformeerd.

investeringen internationaal concurrerend

De ministers van OCW en EZ zullen, zoals is vastgelegd in het Aanvullend Beleidsakkoord, in de begrotingsstukken bij Prinsjesdag de Kamer nader informeren over een af te spreken lange termijnpad om de ontwikkeling van onderwijs, innovatie en kennis tenminste op het niveau van het OESO-gemiddelde te brengen. Ik kan hier niet op vooruit lopen.

De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

R. H. A. Plasterk

Naar boven