31 067
Regeling tot wijziging van het overgangsrecht inzake toelating, het op de markt brengen en het gebruik van gewasbeschermingmiddelen en biociden (Aanpassing overgangsrecht Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden)

nr. 5
VERSLAG

Vastgesteld 20 juni 2007

De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, brengt als volgt verslag uit van haar bevindingen. Onder het voorbehoud dat de regering de gestelde vragen afdoende beantwoorden, acht de commissie de schriftelijke behandeling van dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.

Inleiding

De leden van de PvdA-fractie hebben met interesse kennis genomen van het wetsvoorstel. Deze leden onderschrijven de urgentie van het op korte termijn repareren van de Wet gewasbescherming en biociden opdat aan de conclusies van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) recht wordt gedaan.

De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het wetsvoorstel.

Aanleiding

De leden van de PvdA-fractie zijn verontrust over de conclusie dat de uitspraken over de artikelen 16aa en 25d van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962 (Bmw) potentieel leiden tot het niet meer mogen gebruiken van meer dan de helft van het aantal in Nederland toegelaten gewasbeschermingsmiddelen en biociden (850 op een totaal van 1482 in 2006). Dit temeer omdat de uitspraken niet alleen betrekking hebben op landbouwkundige middelen, maar ook vele vormen van bedrijvigheid en dienstverlening raken. De leden zijn benieuwd naar de veranderde inzichten die ertoe leiden dat de aan de Kamer gemelde geruststelling in antwoord op vragen van de leden Mastwijk en Jacobi (Aanhangsel Handelingen, 2007–2008, nr. 1603 resp. nr. 1751), dat alle middelen gebruikt zouden kunnen blijven worden, wordt ingetrokken. Hoe verklaart u de relatie tussen de ontkenning in beide beantwoordingen dat de middelen illegaal zouden zijn met de in de memorie van toelichting (MvT) genoemde potentieel dat dit wel het geval zou zijn?

Inmiddels is duidelijk dat door derden om handhaving wordt gevraagd. In antwoorden op vragen van het lid Jacobi sluit u uit dat dit de lijst van 2006 zou betreffen. De leden van de PvdA-fractie willen graag weten welke effecten het zou kunnen hebben als van de lijst van 2007 alsnog stoffen worden verboden? Om hoeveel stoffen zou dit gaan?

Hoewel de milieubelasting door gewasbeschermingsmiddelen sterk is gedaald door een verbod op de meest belastende stoffen en door emissiebeperkende maatregelen, leiden rechtelijke uitspraken er toe dat het gebruik van 850 van de 1482 gewasbeschermingsmiddelen wordt verboden. Dit heeft grote gevolgen voor veel sectoren. De leden van de SP-fractie zien hierin een enorme uitdaging voor de komende 12 jaar. Nederland ligt benedenstrooms van 4 grote rivieren. Het uitlogen van de gewasbeschermingsmiddelen en biociden is een grote bron van vervuiling van al dat water. Ingrijpen is dus nodig. De leden van de SP-fractie begrijpen dat de Nederlandse regering zich zorgen maakt om haar concurrentiepositie, maar een periode van 12 jaar om over te schakelen op andere, meer duurzame middelen is wat deze leden betreft lang genoeg. Gaat de overgangstermijn van 12 jaar gelden voor alle verboden middelen of worden middelen waar een goed alternatief is al eerder uitgefaseerd?

Het overgangsrecht en de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden

De leden van de PvdA-fractie zijn van mening dat, zeker gezien de aanleiding van dit wetsvoorstel, de wijziging van het overgangsrecht inzake toelating, het op de markt brengen en het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en biociden zeker moet leiden tot een wet die voldoet aan de Gewasbeschermingsmiddelenrichtlijn en Biocidenrichtlijn.

De leden van de PvdA-fractie zijn dan ook verontrust over de conclusie van de Raad van State dat niet zonder meer zeker is dat het voorgestelde artikel 129, tweede en vierde lid, voldoet aan artikel 8, tweede lid, van de Gewasbeschermingsmiddelenrichtlijn (91/414/EEG) en artikel 16, eerste lid, van de Biocidenrichtlijn (98/8/EEG). Genoemde bepalingen roepen de fictie in het leven dat bij de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden op grond van de artikelen 16aa en 25d van de Bmw, naar behoren rekening is gehouden met de effecten van deze middelen op de gezondheid van mens en dier, alsmede het milieu, op basis van een dossier dat de nodige informatie bevat om de effecten daadwerkelijk te kunnen beoordelen. De Raad van State is er niet van overtuigd dat dit in overeenstemming is met de uit artikel 10, tweede alinea, van het EG-Verdrag in samenhang met artikel 249, derde alinea, van het EG-Verdrag en met de richtlijnen voortvloeiende verplichting voor de lidstaten om zich te onthouden van maatregelen die de verwezenlijking van het door de richtlijnen voorgeschreven resultaat ernstig in gevaar brengen. Een fictie stelt niet zeker dat bedoelde beoordeling daadwerkelijk heeft plaatsgevonden.

Dit geldt temeer nu de van rechtswege toegelaten gewasbeschermingsmiddelen en biociden worden geacht te zijn toegelaten tot de datum van inwerkingtreding van een besluit tot vaststelling van een lijst als bedoeld in artikel 122, eerste lid, van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden. Het wetsvoorstel en de toelichting geven niet aan op welk moment een dergelijke lijst tot stand moet zijn gekomen. Zolang deze lijsten er niet zijn, blijft er dan ook onzekerheid bestaan omtrent de vraag of bij de toelating van genoemde middelen tot de markt naar behoren rekening is gehouden met de effecten van die middelen op de gezondheid van mens en dier, alsmede het milieu.

De leden van de PvdA-fractie zijn van mening dat een dergelijke onzekerheid zeer onwenselijk is en vragen de regering meer waarborgen in het wetsvoorstel op te nemen opdat voldaan wordt aan de vereisten van de richtlijn.

De leden van de PvdA-fractie zijn van mening dat artikel I zodanig geformuleerd dient te worden dat duidelijk is dat gevolg wordt gegeven aan de eis van de richtlijnen dat op zo kort mogelijke termijn individuele beoordeling van de betrokken gewasbeschermingsmiddelen en biociden plaatsvindt. Deze leden vragen zich af of een «quick scan» voldoet aan de toetsing zoals bedoeld in de richtlijn en niet elk middel een degelijke toetsing zou moeten ondergaan.

De leden van de SP-fractie willen graag weten wat de relatie is van het wetsvoorstel tot de Richtlijn prioritaire stoffen en de Kaderrichtlijn water?

Uitspraken van het CBb

De leden van de PvdA-fractie interpreteren de uitspraak van het CBb als volgt: de gewasbeschermingsmiddelen en biociden moeten «naar behoren» worden getoetst. Deze leden zijn van mening dat dit betekent dat de daarvoor nodige toetsingscriteria en eisen voor de inhoud van een dossier in kenbare wettelijke regels zijn opgenomen. Het verwijzen naar niet meer bestaande of kenbare regelgeving (de voorschriften die op 19 augustus 1991 voor gewasbeschermingsmiddelen en op 15 mei 1998 voor biociden golden) voor de inhoud van de dossiereisen volstaat hierbij niet. Deze leden zijn van mening dat de regelgeving eenduidig en goed kenbaar moet zijn en dat de toepassing daarvan in concrete toelatingsbesluiten moet plaatsvinden, waarin gemotiveerd wordt aangegeven hoe de criteria zijn toegepast.

De leden van de PvdA-fractie merken op dat de toetsingscriteria worden vastgelegd in een AMvB. Het is deze leden niet duidelijk waarom deze niet in de wet worden opgenomen. Gezien het essentiële karakter van de toetsing voor het al dan niet voldoen aan de richtlijn verzoeken de leden danwel deze ook in de wet op te nemen, danwel de AMvB van een voorhangprocedure te voorzien.

Wat bedoelt de regering onder onderdeel N? Wie hebben de bezwaarschriften op basis van het volgens het CBb onvolledige beoordelingskader van de Bmw ingediend? Waar gaan deze bezwaren over? Is het juridisch mogelijk deze bezwaren zo lang aan te houden tot er nieuwe wetgeving is? De leden van de SP-fractie vinden dat niet wenselijk.

Tenslotte willen de leden van de SP-fractie graag weten wat de relatie is tot EG-verordening registratie, evaluatie en autorisatie van chemische stoffen (REACH)? Gaat het College voor de toelating van bestrijdingsmiddelen samenwerken met het REACH-agentschap in Finland?

De voorzitter van de commissie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Schreijer-Pierik

De griffier van de commissie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Van Leiden


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: van der Vlies (SGP), ondervoorzitter, Schreijer-Pierik (CDA), voorzitter, Atsma (CDA), van Gent (GL), Poppe (SP), Waalkens (PvdA), Snijder-Hazelhoff (VVD), Jager (CDA), Ormel (CDA), Koopmans (CDA), van der Ham (D66), van Velzen (SP), De Krom (VVD), Samsom (PvdA), Van Dijken (PvdA), Neppérus (VVD), Jansen (SP), Jacobi (PvdA), Cramer (CU), Koppejan (CDA), Graus (PVV), Vermeij (PvdA), Zijlstra (VVD), Thieme (PvdD) en Polderman (SP).

Plv. leden: van der Staaij (SGP), Mastwijk (CDA), ten Hoopen (CDA), Duyvendak (GL), Luijben (SP), Tang (PvdA), Boekestijn (VVD), Bilder (CDA), Biskop (CDA), Vacature (CDA), Ko°er Kaya (D66), Van Leeuwen (SP), Dezentjé Hamming (VVD), Eijsink (PvdA), Depla (PvdA), van Baalen (VVD), Kant (SP), Blom (PvdA), Ortega-Martijn (CU), Van Heugten (CDA), Brinkman (PVV), Kuiken (PvdA), Ten Broeke (VVD), Ouwehand (PvdD) en Lempens (SP).

Naar boven