Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 19 mei 2020
Tijdens het Vragenuur in de Tweede Kamer van 14 januari jl. heeft de Minister van
Financiën, in reactie op vragen van het lid Leijten, aangekondigd dat hij een second
opinion zal vragen aan een onafhankelijke gezaghebbende buitenstaander over de verplichting
om aangifte te doen van ambtsmisdrijven op grond van artikel 162 van het Wetboek van
Strafvordering (Sv) (Handelingen II 2019/20, nr. 40, item 4). Op 20 maart jl. is aan uw Kamer gemeld dat de heer mr. H.J.Th. Biemond de second
opinion zal uitvoeren en is zijn opdracht met uw Kamer gedeeld. De heer Biemond heeft
zijn advies vandaag uitgebracht. Hierbij sturen wij uw Kamer het memorandum met zijn
advies1. Tevens sturen wij uw Kamer hierbij de antwoorden op de vragen van de vaste commissie
Financiën van 14 april 2020 over de second opinion (Kamerstuk 31 066, nr. 615) (Kamerstuk 31 066, nr. 654).
De heer Biemond hanteert het criterium van een «redelijk vermoeden van een bepaald
misdrijf» om te bepalen of er sprake is van een aangifteplicht. Voor zijn advies heeft
hij CAF-documenten beoordeeld die in 2019 aan de Kamer zijn verstrekt of in datzelfde
jaar op grond van de Wet Openbaarheid van Bestuur openbaar zijn geworden. Het advies heeft betrekking op de werkzaamheden
van de Belastingdienst waaronder Toeslagen, meer in het bijzonder het MT Fraude, het
Combiteam Aanpak Facilitators (CAF) en de Directie Toeslagen, in de periode 2013–2017.
Op grond van de door hem beoordeelde documenten en bovengenoemd criterium, is zijn
advies dat op de bewindspersonen van het Ministerie van Financiën de plicht rust om
aangifte te doen van knevelarij (artikel 366 Wetboek van Strafrecht). Knevelarij is
het vorderen of ontvangen van een betaling, terwijl de ambtenaar weet dat die betaling
niet verschuldigd is.
De heer Biemond heeft zijn advies niet beperkt tot ambtsmisdrijven. Hij heeft ook
beoordeeld of sprake is van een redelijk vermoeden van andere mogelijk relevante misdrijven.
Hij concludeert dat op de bewindspersonen van het ministerie tevens een plicht rust
om aangifte te doen van beroepsmatige discriminatie (artikel 137g Wetboek van Strafrecht).
Beroepsmatige discriminatie is het opzettelijk discrimineren van personen wegens hun
ras, waarbij de dader handelt in de uitoefening van zijn beroep, ambt of bedrijf.
Ten slotte benadrukt de heer Biemond dat deze conclusies niet kunnen en mogen worden
gelezen als een vaststelling dat deze (ambts)misdrijven ook daadwerkelijk zijn gepleegd.
Wij vinden het belangrijk om dat ook hier te benadrukken. De vaststelling of strafbare
feiten zijn gepleegd, is voorbehouden aan de rechter, na een strafrechtelijk onderzoek
en een eventuele vervolgbeslissing een daaropvolgende strafrechtelijke vervolging
door het Openbaar Ministerie.
Wij zijn de heer Biemond erkentelijk voor zijn advies. Naar aanleiding van het advies
is door het Ministerie van Financiën aangifte gedaan bij het Openbaar Ministerie.
Deze treft u bijgaand2. De aangifte richt zich niet tegen specifieke personen. Zoals de heer Biemond ook
in zijn advies benadrukt, is zijn advies niet geschikt voor de beantwoording van de
vraag of specifieke personen zich schuldig hebben gemaakt aan strafbare feiten. Daarmee
biedt het advies op zichzelf geen grond voor personele consequenties. Het is nu aan
het Openbaar Ministerie om de aangifte te onderzoeken.
Wij realiseren ons terdege dat dit een grote impact heeft op zowel de betrokken ouders
als op alle medewerkers van de Belastingdienst en Toeslagen. In gesprekken met ouders,
zowel individueel als in bredere sessies, zal besproken worden wat de aangifte voor
hen betekent. Ook met de medewerkers van de Belastingdienst en van Toeslagen zal hier
uitgebreid aandacht aan worden besteed. In het belang van het onderzoek, van medewerkers
en van de organisatie, worden waar nodig passende maatregelen genomen.
De Staatssecretaris van Financiën,
J.A. Vijlbrief
De Staatssecretaris van Financiën,
A.C. van Huffelen