Tijdens het algemeen overleg van 4 maart jl. (Kamerstuk 31 066, nr. 622) heeft het lid Omtzigt (CDA) gevraagd of het op dit moment rechtmatig is om ondernemers
te vragen om met eHerkenning in te loggen, nu de Wet digitale overheid (Kamerstuk
34 972) nog niet is aangenomen. Daarnaast heeft de heer Omtzigt gevraagd welk beleidsbesluit
van de Belastingdienst er is genomen. Op de vragen van de heer Omtzigt wordt in deze
brief ingegaan. Op de in het algemeen overleg gedane toezeggingen over eHerkenning
met betrekking tot de kosten van het doen van aangifte, de vergelijking met omringende
landen en welke alternatieve scenario’s er zijn, zal in separate brieven worden ingegaan.
Organisaties dienen voor het doen van de aangiftes loonheffingen en vennootschapsbelasting
via het ondernemersportaal per 1 januari 2020 een inlogmiddel te gebruiken dat ingevolge
Verordening (EU) nr. 910/2014 (de zogeheten eIDAS-verordening) voldoet aan het beveiligingsniveau
«substantieel» en bij de Europese Commissie is genotificeerd. Momenteel is eHerkenning
(niveau 3) het enige inlogmiddel dat hieraan voldoet, waardoor inloggen met eHerkenning
vereist is om aangifte te kunnen doen via het ondernemersportaal. Dit is rechtmatig.
Artikel 3a, tweede lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) geeft de
Minister de bevoegdheid om bij ministeriële regeling te bepalen op welke wijze het
elektronisch berichtenverkeer tussen inhoudingsplichtigen en belastingplichtigen en
de inspecteur of het bestuur van ’s Rijks belastingen plaatsvindt. Dit is uitgewerkt
in de Regeling elektronisch berichtenverkeer Belastingdienst (Regeling EBV). Zoals
ik in beantwoording van Kamervragen heb aangegeven, is terecht gewezen op de Regeling
EBV waarin de vereiste authenticatiemiddelen zijn vermeld.1 Met terugwerkende kracht tot 1 januari 2020 is de Regeling EBV in overeenstemming
gebracht met de gestelde nadere eis over verplicht gebruik van inlogmiddelen die gelet
op de eIDAS-verordening voldoen aan beveiligingsniveau «substantieel» (niveau 3).2 Dit laat onverlet dat de inspecteur op grond van artikel 2:15, eerste lid, van de
Algemene wet bestuursrecht (Awb) de algemene bevoegdheid heeft om nadere eisen te
stellen aan het gebruik van de elektronische weg, bijvoorbeeld ten aanzien van het
digitaal indienen van belastingaangiften. Dit volgt uit artikel 1, derde lid, AWR
en artikel 3a, eerste lid, AWR. Ook is in de memorie van toelichting bij artikel 3a
AWR opgemerkt dat de bepalingen van afdeling 2.3 Awb – waartoe artikel 2:15 Awb behoort
– van toepassing blijven.3
De totstandkoming van de Wet digitale overheid is dus geen noodzakelijke voorwaarde
voor de rechtmatigheid van het gebruik van eHerkenning op het ondernemersportaal van
de Belastingdienst. Dat neemt niet weg dat de uitkomst van de behandeling van het
wetsvoorstel Wet digitale overheid van invloed kan zijn op welke authenticatiemiddelen
de Regeling EBV zal vermelden. De gestelde eis van de Belastingdienst is voorafgegaan
aan de behandeling van het wetsvoorstel Wet digitale overheid aangezien de Belastingdienst
al eerder passende technische beveiligingsmaatregelen moest nemen gelet op artikel
5, eerste lid, letter f, van de Algemene verordening gegevensbescherming. Zoals in
de hiervoor genoemde beantwoording van Kamervragen aangegeven, is van tevoren kenbaar
gemaakt dat niet meer kan worden ingelogd met een gebruikersnaam en wachtwoord op
het nieuwe ondernemersportaal van de Belastingdienst. Dit is kenbaar gemaakt op de
website van de Belastingdienst en er zijn brieven verstuurd aan de gebruikers die
voor het doen van aangifte gebruik maakten van het inmiddels voor de loonheffingen
en vennootschapsbelasting afgesloten oude portaal.