31 064
Oprichting stichting voor Nederland als centrum voor financiële dienstverlening

B
nr. 2
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Vastgesteld 3 juli 2007

Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op 3 juli 2007.

Het oordeel dat de voorgenomen rechtshandeling een voorafgaande machtiging bij de wet behoeft kan door een van beide Kamers worden uitgesproken uiterlijk op 15 september 2007.

Bij de termijn is rekening gehouden met de recesperiode van de Tweede Kamer.

Binnen de vaste commissie voor Financiën1 hebben enkele fracties de behoefte om over de brief van de minister van Financiën d.d. 29 juni 2004 inzake de oprichting van een stichting voor Nederland als centrum voor financiële dienstverlening (Kamerstuk 31 064, nr. 1), enkele vragen en opmerkingen voor te leggen.

De vragen en opmerkingen zijn op 14 juni 2007 aan de minister voorgelegd. Bij brief van 2 juli 2007 zijn ze door de minister van Financiën beantwoord.

De voorzitter van de commissie,

Blok

De griffier van de commissie,

Berck

I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van het CDA

De leden van de CDA-fractie steunen het streven om Amsterdam te promoten als financieel centrum, zelfs als daar een stichting voor wordt opgericht, maar vragen zich wel af in hoeverre de overheid daarbij betrokken moeten worden als blijkt uit onderstaande vragen.

1. Welke partijen uit de financiële wereld hebben gevraagd om overheidsdeelname in de stichting?

2. Welke partijen participeren in de nieuwe stichting?

3. Hoe is de verdeling van zeggenschap en verantwoordelijkheden geregeld in deze stichting over de verschillende deelnemende partijen?

4. Wat gaat deze stichting concreet doen?

5. Welke rol hebben de in deze stichting participerende ministeries daarbij?

6. Zijn er conceptstatuten van deze stichting? Zo ja, waarom zijn die niet meegestuurd als bijlage bij de brief van de minister en kan de Kamer deze alsnog krijgen?

7. Wordt de stichting ook opgericht indien het Rijk niet als medeoprichter optreedt?

8. Waarom wordt in de brief met het voornemen tot oprichting van deze nieuwe stichting niet gerefereerd aan het Kader voor stichtingen dat de minister van Financiën rijksbreed heeft voorgeschreven?

9. Is het voornemen tot oprichting van de stichting Nederland als centrum voor financiële dienstverlening getoetst aan het in december 2006 aan de Tweede Kamer gezonden Stichtingenkader? Zo ja, waarom worden de resultaten van deze toetsing niet vermeld in de brief en kan de minister alsnog aangeven wat de antwoorden zijn op de specifieke toetsingscriteria die in het Stichtingenkader worden genoemd (de vier afwegingen in het stichtingenkader enerzijds en de vier uitgangspunten anderzijds)? Zo nee, waarom is het toetsingskader niet van toepassing verklaard voor deze nieuwe stichting?

10. Kan de minister beargumenteren waarom deze nieuwe stichting voldoet aan de twee kernpunten van het Stichtingenkader, namelijk het aanwezig zijn van een publieke taak en het afwezig zijn van publiekrechtelijke alternatieven om deze taak uit te voeren?

11. Is het voorliggende voorstel tot oprichting van een stichting voor advies voorgelegd aan de Toetsingscommissie Verzelfstandigingen, conform de procedure zoals voorgeschreven in het Stichtingenkader?

12. Heeft de Toetsingscommissie advies uitgebracht over de oprichting van deze stichting?

13. Zo ja, kan de Tweede Kamer dit advies met een reactie van de minister daarop ontvangen?

14. Heeft de Algemene Rekenkamer inmiddels spoedadvies uitgebracht over de oprichting van deze stichting?

15. Zo ja, kan de Tweede Kamer dit advies met een reactie van de minister daarop ontvangen?

16. Zo nee, wanneer wordt dit advies verwacht?

17. Waarom is niet tijdig en vooraf advies gevraagd aan de Rekenkamer?

18. Waarom kan met het oprichten van deze stichting niet gewacht worden tot na de zomer?

19. Waarom heeft de minister dit voornemen niet eerder aan de Algemene Rekenkamer voorgelegd en voorgehangen bij de beide Kamer der Staten-Generaal als er haast bij is?

20. Heeft de minister de oprichters van deze stichting, die 15 juni als uiterste oprichtingsdatum hebben vastgesteld, ook gewezen op de wettelijke bepalingen die door hem opgestelde Comptabiliteitswet op dit punt voorschrijven?

21. Wat gebeurt er als de Eerste en/of Tweede Kamer niet voor 15 juni een besluit hebben genomen?

22. Wat is de exacte rol en betrokkenheid van de ministeries van Financiën, Economische Zaken, Justitie en SZW bij deze stichting?

23. Is het belang en de betrokkenheid van al deze ministereis even groot?

24. Zijn zij ook vertegenwoordigd in het bestuur van de stichting?

25. Is al bekend wie er in het bestuur van deze stichting zitting zullen nemen?

26. Kan de minister garanderen dat ook na oprichting van deze stichting er geen enkele financiële relatie zal zijn of ontstaan tussen het Rijk en deze stichting?

27. Kan het Rijk, als medeoprichter toch verantwoordelijk of aansprakelijk zijn voor het (financieel) beleid van de stichting?

28. Op welke wijze wordt het toezicht op en de verantwoording over de uitvoering van de publieke taken van de op te richten stichting vorm gegeven?

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de PvdA

De leden van de fractie van de PvdA hebben met belangstelling kennis genomen van de brief van de minister van Financiën, waarin hij de Kamer informeert over zijn voornemen medeoprichter te zijn van een stichting. Deze stichting heeft als doel Nederland als financieel centrum op de kaart te zetten, dan wel te houden. De leden van de PvdA-fractie ondersteunen deze doelstelling van harte. Desondanks rest er een aantal vragen:

1. Kan de minister een overzicht geven van alle partijen die mede-oprichter zijn van de stichting?

2. Is het kabinet alleen vanwege het signaal dat ermee afgegeven wordt medeoprichter van de stichting, of zijn er verstrekkender gevolgen? Zo ja, welke? Zo nee, wat is dan de meerwaarde van de participatie van het kabinet?

3. Hoe verhoudt mede-oprichten van deze stichting zich tot het Kader voor stichtingen, waarin het kabinet heeft aangegeven de beleidslijn te volgen in principe niet betrokken te zijn bij het oprichten en besturen van stichtingen?

4. Welke concrete activiteiten gaat de stichting ontplooien? Is de minister van plan om daar zelf direct bij betrokken te zijn?

5. De minister maakt vergelijkingen met vergelijkbare initiatieven in het buitenland, zoals City of Londen en Finanzplatz Deutschland. Welke formele naam zal de stichting krijgen, en welke naam zal naar buiten toe gebruikt worden?

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de SP

De leden van de fractie van de SP hebben dezelfde vragen als die van de leden van de CDA-fractie. Kortheidshalve wordt hier naar die vragen verwezen. Daarnaast willen de leden van de SP-fractie weten in hoeverre het risico bestaat dat er een belangenverstrengeling kan ontstaan tussen de belangen van de overheid en die van de branche voor financiële dienstverlening?

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de VVD

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het voornemen tot oprichting van een stichting die beoogt de positie van Nederland als centrum voor financiële dienstverlening te bevorderen. De aan het woord zijnde leden hechten er zeer veel belang aan dat temidden van de discussie over het aantrekken van bedrijven naar Nederlandse bodem de financiële sector bijzondere aandacht krijgt.

De snel globaliserende wereldeconomie, waar beleggen en investeren over de grens heen een steeds prominentere plaats inneemt, noopt daartoe. Desalniettemin hebben de leden van de fractie van de VVD een aantal kritische vragen die de in hun ogen summiere toelichting bij de oprichting van de stichting niet beantwoordt en die zij derhalve aan de minister willen voorleggen.

De leden van de VVD-fractie missen in de brief van de minister een concreet geformuleerde opdracht waar de stichting vanaf haar oprichting mee zal moeten werken. Behalve de in algemene bewoordingen geformuleerde doelstelling dat Nederland als financieel centrum op de kaart moet worden gezet, is daar immers niets over te lezen. Wat voor kracht zal de stichting moeten ontwikkelen, naar welk doel zal zij streven, en welke middelen heeft zij daartoe beschikbaar? Op wie zijn de activiteiten van de stichting gericht en wat is van die activiteiten te verwachten gezien de ervaringen van het initiatief Amsterdam Financieel Centrum van de jaren ’90?

De leden van de fractie van de VVD willen ervoor hoeden dat de stichting te stroperig wordt door een te omvangrijke en inefficiënte organisatiestructuur. Hoe wordt voorkomen dat er in plaats van een flexibel opererende denktank een log overlegorgaan ontstaat dat met moeite tot beslissingen en daden komt? Wat is de reden dat tot de rechtsvorm van een stichting is gekozen en waarom wordt in de brief van de minister niet gerefereerd aan toetsing aan het voorgeschreven Stichtingenkader? Kan de minister garanderen dat er nu en in de toekomst geen enkele financiële relatie tussen het Rijk en de stichting zal zijn? Kan het Rijk als medeoprichter toch verantwoordelijk of aansprakelijk zijn voor het (financieel) beleid van de stichting? Is het voorstel tot oprichting van de stichting voor advies voorgelegd aan de Toetsingscommissie Verzelfstandigingen, zoals voorgeschreven in het Stichtenkader en zo ja, wat is de reactie van deze Toetsingscommissie?

De leden van de VVD-fractie vragen welke partijen zitting zullen nemen in het bestuur van de stichting, welke specifieke personen bij die functies horen en op welke wijze zij zich tot elkaar zullen verhouden binnen de organisatiestructuur van deze stichting. Hoe participeert bovendien de overheid in deze organisatie? Welke partijen hebben gevraagd om overheidsdeelname in de stichting? Welke maatregelen dient de sector zelf te nemen en welke zijn juist de taak van de overheid? Zal met de oprichting van de stichting worden gelet op het voorkomen van doublures binnen ambtelijk Nederland? Te denken valt aan het binnen de Generale Thesaurie geplaatste Agentschap, dat thans reeds functioneert als oog een oor van de minister van Financien in de financiële markten.

De minister stelt dat de ministeries van Financiën, Justitie, Economische Zaken en Sociale Zaken en Werkgelegenheid willen samenwerken om de randvoorwaarden te optimaliseren voor Nederland als centrum voor financiële dienstverlening. De leden van de VVD-fractie vragen daarom welke ideeën er bij de minister op dit punt leven. Wat is de exacte rol en betrokkenheid van deze ministeries bij de stichting? Zijn de ideeën over het optimaliseren van deze randvoorwaarden afgestemd met alle partijen in de markt, zoals de NVB, het Verbond van Verzekeraars en Euronext?

De leden van de VVD-fractie vinden de toelichting over de praktische invulling die de stichting aan het bereiken van haar doelstelling wil geven ruimschoots onvoldoende. Zij vragen daarom welke middelen de stichting tot haar beschikking heeft, hoe groot de beleidsondersteuning is die de stichting tot haar beschikking krijgt en hoe zij de benodigde financiële middelen zal vergaren. Wat wordt door de stichting onder «financieel centrum» verstaan? Welke onderdelen van de financiële sector worden in het nastreven van genoemd doel wel en niet betrokken? Welke sectoronderdelen zullen met name de nadruk krijgen? Hoeveel tijd heeft de stichting zichzelf gesteld om volledig operationeel te worden? Op welke wijze zal toezicht worden gehouden op deze stichting en verantwoording worden afgelegd over uitvoering van haar taken?

De minister stelt dat de financiële instellingen de kansen moeten benutten die door de gecreëerde randvoorwaarden voor hen zullen ontstaan. Een kritische succesfactor van het in de brief genoemde Ierse initiatief is de zeer nauwe afstemming tussen overheid en betrokken sectoren over beleidsinitiatieven. De leden van de fractie van de VVD vragen daarom of de minister de Ierse «formule» in dit opzicht navolgenswaardig acht. Welke vorm van overleg wil de minister voeren met de betrokken sectoren om tot de juiste maatregelen te komen?

Uit de media valt op te maken dat De Nederlandsche Bank momenteel het beheer van zijn pensioenvermogen wil uitbesteden. Om zijn geloofwaardigheid als deelnemer binnen de stichting te behouden, zou het daarbij voorkeur hebben voor een Nederlandse partij. De leden van de VVD-fractie vinden het belangrijk dat een deelnemer aan de stichting een zekere consistentie betracht, maar menen dat de stichting geen club moet zijn die nationalisme boven efficiëntie laat gelden. Zij vragen daarom of dit een kwestie van positieve discriminatie is, waarbij als alle kandidaten even goede papieren laten zien een Nederlandse partner de voorkeur krijgt, of dat een Nederlandse partij het ook zou kunnen winnen als haar bod inferieur is. Hoe zal de stichting voorkomen dat het bevoordelen van Nederlandse bedrijven als protectionistisch signaal en dus averechts werkt voor buitenlandse bedrijven die naar Nederlandse bodem willen komen? Zullen alle aan de stichting deelnemende partijen de strategie van DNB aanhouden?

Als het de overheid ernst is met haar streven dient zij ook goede randvoorwaarden te scheppen. Die zouden naar de mening van de leden van de VVD-fractie onder meer moeten gaan over het creëren van een level playing field ten opzichte van andere EU-landen, het wegnemen van belemmeringen voor Europese financiële dienstverlening, principle based toezicht, veel scherper oog voor de impact van nieuwe regels, en intensivering van de aanpak van administratieve lasten. Deelt de minister de opvatting dat zowel het aantrekken van nieuwe bedrijven als het behouden van bestaande hoofdkantoren primair een kwestie is van randvoorwaarden en pas secundair een kwestie van promotie?

Zoals de minister stelt, bestaan naar hun doelstelling vergelijkbare initiatieven al in onder andere Frankrijk (Europlace Paris), het Verenigd Koninkrijk (City of Londen), Duitsland (Finanzplatz Deutschland) en dus ook Ierland (IFSC). De leden van de VVD-fractie vragen welke maatregelen in het kader van deze initiatieven genomen zijn om het vestigingsklimaat voor financiële instellingen aantrekkelijker te maken. Welke van deze maatregelen acht de minister ook relevant voor de Nederlandse situatie?

De NVB heeft recentelijk een verkennende analyse laten maken over dit onderwerp door professor Jan van de Poel uit Maastricht, getiteld Hoogwaardig en duurzaam: verkenning van het toekomstperspectief van de financiële sector in Nederland. De leden van de VVD-fractie vragen de minister deze analyse punt voor punt van reactie te voorzien.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de PVV

1. Welke marktpartij heeft het initiatief genomen tot oprichting van deze stichting?

2. Welke partijen zijn (mede-)oprichter van deze stichting?

3. Is hier sprake van mede oprichten of van mede doen oprichten?

4. Is hier sprake van een publieke taak?

5. Welke partijen resp. personen nemen plaats in het bestuur en in de raad van toezicht?

6. Hoe en door welke partijen wordt de stichting gefinancierd?

7. Is er sprake van oprichtingskosten en/of een eenmalige subsidie ?

8. Zijn er nog andere financiële verplichtingen voor het Rijk?

9. Is de oprichting getoetst aan het kader voor Stichtingen? Zo ja , kunt u de Kamer een uitwerking hiervan doen toekomen?

10. Welke beleids- en operationele doelstellingen heeft deze stichting?

11. Hoe kunnen deze doelstellingen worden gemeten?

12. Welke instrumenten heeft de stichting om zijn doelstellingen te bereiken?

13. Hoe zijn de vergelijkbare initiatieven in andere landen georganiseerd?

14. Wie zijn de belanghebbenden/stakeholders?

15. Hoe is het toezicht op de beleidsuitvoering georganiseerd?

16. Wanneer kan de Kamer het advies van de Algemene Rekenkamer verwachten?

17. Bestaat er een ministeriele verantwoordelijkheid voor het functioneren van de stichting en/of het behalen van de doelstellingen?

18. Kan de minister aannemelijk maken dat het (mede)oprichten van deze stichting noodzakelijk is voor het bereiken van de gewenste beleidsdoelen?

19. Indien er sprake is van een subsidierelatie, kunt dan worden aangegeven welke doelen gerealiseerd moeten worden en onder welke voorwaarden de subsidie wordt verstrekt?

II. Antwoord van de minister van Financiën

Hierbij bied ik u een reactie aan op de vragen die naar aanleiding van de brief van de minister van Financiën, d.d. 29 juni 2007 inzake de oprichting van een stichting, zijn gerezen bij de leden van de vaste commissie voor Financiën.

Bij de beantwoording is zoveel mogelijk de volgorde van het verslag aangehouden. Daarbij zijn de vragen die door de leden van de verschillende fracties zijn gesteld zoveel mogelijk per onderwerp samengevoegd.

1. Inleiding

Het heeft ons verheugd dat de leden van de fracties van het CDA, de PvdA en de VVD de algemene ambitie onderstrepen om te kiezen voor Nederland als een centrum voor hoogwaardige financiële dienstverlening.

2. Algemeen

Project vestigingsklimaat voor financiële instellingen

Na een periode van modernisering van de wet- en regelgeving is het ministerie van Financiën ongeveer een jaar geleden een project gestart om het vestigings- en investeringsklimaat te onderzoeken en waar mogelijk te verbeteren. Daarbij werkt het ministerie inmiddels samen met tal van partijen en de ministeries van Justitie, Economische Zaken en Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Overheidshandelen is voor de financiële sector van groot belang. Financiële producten en financiële instellingen zijn hooggereguleerd en sterk afhankelijk van stabiele, moderne en continue onderhouden wet- en regelgeving. De kwaliteit van het toezicht door de publieke toezichthouders is van gelijk gewicht. Daarmee weegt het handelen en de houding van de overheid zwaar.

De initiatieven van de financiële sector

Door de internationalisering en beweeglijkheid van activiteiten en bedrijven op de financiële markten verandert veel, steeds sneller. Het blijkt daarbij dat bepaalde centra voor financiële dienstverlening succesvoller zijn dan anderen. Dit heeft vanzelfsprekend te maken met meerdere factoren. Rode draad is wel dat die landen of steden waar belanghebbenden (voor zover dat passend is) samenwerken of afstemmen, succesvoller blijken te zijn in het behouden en verder ontwikkelen van een hoogwaardige financiële dienstverlenende sector.

Binnen de sector ligt de nadruk van oudsher minder op samenwerking en coördinatie van inspanningen om de financiële sector in Nederland verder te ontwikkelen. Het voorliggende initiatief wil daar verandering in brengen. Ook bij partijen in de financiële sector staat het verbeteren van het vestigings- en investeringsklimaat inmiddels steeds hoger op de agenda. Het laatste jaar is een proces op gang gekomen waaruit het besef is geboren dat een hoogwaardige, concurrerende financiële sector andere instrumenten, werkwijzen en oplossingen vraagt. Dit gevoel wordt gedeeld door de financiële sector en daarmee verbonden partijen en organisaties. Een breed samengestelde groep van personen en organisaties heeft de handschoen opgepakt.

De mede-oprichting van de stichting Holland Financial Centre als signaal

Het onderhavige bij de Staten-Generaal voorgehangen besluit betreft het afgeven van een signaal. Het signaal afkomstig van regering en politiek dat steun zal worden gegeven aan de inspanningen van de financiële sector om Nederland verder te ontwikkelen als een centrum voor financiële dienstverlening. Uit de door de verschillende fracties gestelde vragen over de mede-oprichting van de stichting (waarvan de naam inmiddels bekend is: Holland Financial Centre) blijkt een grote betrokkenheid van de Tweede Kamer. Om optimaal aan de brede informatiebehoefte tegemoet te komen, zal de minister van Financiën een afzonderlijke brief aan de Tweede Kamer zenden. In die brief komen die onderwerpen aan de orde die nadrukkelijker onderdeel zijn van het overheidsbeleid om het vestigingsplaatsklimaat verder te verbeteren. In deze nota zal op die onderdelen die het beleid betreffen van het kabinet of breder de overheid, worden verwezen naar de genoemde brief.

3. Het initiatief Stichting Holland Financial Centre

Zoals hierboven aangegeven heeft een brede groep organisaties besloten de krachten te bundelen. Leidraad is daarbij het verder ontwikkelen van het internationaal concurrerend vermogen van de Nederlandse financiële sector. Het ontwikkelen van hoogwaardige, innovatieve en internationaal georiënteerde dienstverlenende activiteiten past naadloos in het beleid van het kabinet. Het kabinet is dan ook verheugd over het initiatief.

Vanwege de samenloop van belangen en doelstellingen, heeft het kabinet besloten het initiatief te steunen. Het signaal dat uitgaat van de mede-oprichting weegt zwaar bij de besluitvorming van de markt. Een signaal dat ook in het buitenland zal worden opgevangen en zal worden herkend.

Deze nota is geschreven in het perspectief dat het een initiatief van de markt betreft; de overheid betrokken is en toch ook het eigendom en de verantwoordelijkheid voor het initiatief nadrukkelijk bij de markt wil laten. Een al te sterke vereenzelviging tussen het overheidsbeleid en de activiteiten van de stichting is niet wenselijk.

4. Vergelijkbare initiatieven in andere landen

Zoals hierboven is aangegeven is de leidende gedachte van de initiatiefnemers en van het kabinet dat een bundeling van krachten meer oplevert dan de bestaande som van individuele of deelsectorbelangen. Primair staat het behoud en de uitbouw van het Nederlandse investerings- en vestigingsklimaat centraal. Dit is niet nieuw en kenmerkt de bekende en succesvolle regionale clusters van financiële dienstverlening (op zowel het niveau van landen als op het niveau van steden). Soms worden daarvoor oude gevestigde structuren (City of London, New York) gebruikt of speciaal daartoe opgezette nieuwere structuren (het Ierse International Financial Services Centre). In een enkel geval is in directe zin een sterk regisserende hand van de overheid zichtbaar. Een voorbeeld daarvan is Dubai waarin de overheid nadrukkelijk heeft gekozen voor het ontwikkelen van Dubai als draaischijf in zakelijke en financiële dienstverlening. In algemene zin hecht het kabinet er aan om te onderstrepen dat de Stichting Holland Financial Centre een initiatief van diverse partijen uit de financiële sector is. De doelstelling van dit initiatief is daarbij gericht op het bouwen en behouden van een sterke internationaal concurrerende financiële sector.

5. Stichting Holland Financial Centre: oprichters, organisatie en werkzaamheden

De leden van de fracties van het CDA, de VVD en de SP vroegen welke partijen uit de financiële wereld hebben gevraagd om overheidsdeelname in de stichting. De leden van de PVV vroegen welke marktpartijen het initiatief hebben genomen tot het oprichten van de stichting.

De initiatiefnemers vallen nagenoeg samen met de leden van het algemeen bestuur. Het is deze groep die heeft aangegeven en (her-)bevestigd dat commitment van de overheid essentieel is voor het welslagen van het initiatief. Hieronder zijn de achterliggende partijen opgesomd.

Tevens vroegen de fracties van het CDA, SP, PvdA, VVD en PVV welke partijen participeren of mede-oprichter zijn in de nieuwe stichting. De leden van de fractie van de PVV vroegen of sprake is van mede-oprichten of mede-doen-oprichten. Ook vroegen zij naar de raad van toezicht. De leden van de VVD-fractie vroegen op welke wijze de verschillende organen zich tot elkaar zullen verhouden binnen de organisatiestructuur van deze stichting. Ook vroegen deze leden naar de wijze waarop de overheid participeert in de organisatie.

De volgende organisaties zijn mede-oprichter en een aan deze organisaties verbonden persoon neemt zitting in het algemeen en tevens het dagelijks bestuur:

• AFM

• De Brauw Blackstone Westbroek

• Robeco

• NYSE Euronext

• ING

• Aegon

• Kasbank N.V.

De volgende organisaties zijn mede-oprichter en een aan deze organisaties verbonden persoon is lid van het algemeen bestuur:

• De Nederlandsche Bank

• ABN AMRO N.V.

• Rabobank Nederland

• Fortis Bank (Nederland)

• Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds

• KPMG

• Monitoring Commissie

De statuten voorzien in de mogelijkheid van benoeming van zogenoemde bestuursraden. Bestuursraden kunnen de vergaderingen van het algemeen en dagelijks bestuur bijwonen. Zij nemen niet deel in de formele besluitvorming en vertegenwoordigen niet de stichting. Door de figuur van de bestuursraden kunnen bijvoorbeeld ook ambtenaren zonder in een eventueel loyaliteitsconflict te geraken als linking-pin fungeren tussen overheid en HFC. Bij oprichting is voorzien in het opnemen van een bestuursraad die tevens werkzaam is voor het:

• Ministerie van Financiën

De volgende organisaties zijn mede-oprichter:

• Gemeente Amsterdam

• Loyens & Loeff

• Deloitte

• IMC

• Eureko

• PGGM

• Mn Services

• Allen & Overy

• Delta Lloyd

• SNS Reaal

• Stibbe

• PriceWaterhouseCoopers

• Ernst & Young

• Nauta Dutilh

• Cordares Holding N.V.

• Van der Moolen

• Optiver

De lijst van mede-oprichters was ten tijde van het schrijven van deze nota mogelijk nog niet compleet.

In de nu gevolgde voorhangprocedure is het besluit aan u voorgelegd om ook personen die zijn verbonden aan de hierna volgende ministeries als mede-oprichter te laten meetekenen:

• Ministerie van Economische Zaken

• Ministerie van Justitie

• Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

• Ministerie van Financiën

De oprichters hebben gekozen voor de formule waarin van de genoemde organisaties een natuurlijke persoon op persoonlijke titel oprichter zal zijn. In de meeste gevallen is dat de voorzitter van de raad van bestuur. De oprichting vanwege de ministeries zal plaatsvinden door ambtenaren; eveneens op persoonlijke titel. Door het stichtingenkader is bepaald dat daarmee sprake is van mede-doen-oprichten.

Na oprichting kent de stichting verder blijkens de statuten de drie al genoemde organen: een algemeen en een dagelijks bestuur en een raad van aangeslotenen.

Het dagelijks bestuur zal worden benoemd uit het algemeen bestuur.

De statuten voorzien niet in een raad van toezicht.

Wie tot de raad van aangesloten zal worden toegelaten is – zo blijkt uit de statuten – voorbehouden aan het algemeen bestuur. De raad van aangeslotenen zal worden samengesteld na de oprichting van de stichting.

De leden van de fracties van CDA en SP vroegen hoe de verdeling van zeggenschap en verantwoordelijkheden in deze stichting is geregeld en is verdeeld over de verschillende deelnemende partijen. De leden van de VVD-fractie vroegen op welke wijze zij zich tot elkaar zullen verhouden binnen de organisatiestructuur van deze stichting.

De beoogde samenstelling van het algemeen en dagelijks bestuur alsmede hun onderlinge verhouding blijkt uit de conceptstatuten die als bijlage1 bij deze brief zijn gevoegd.

De verdeling van de zeggenschap en de verantwoordelijkheden van de stichting zijn te typeren als gangbaar. Het algemeen bestuur bestaat uit natuurlijke personen die werken bij of verbonden zijn aan bedrijven uit de financiële sector, dienstverleners en toezichthouders. Het algemeen bestuur is belast met het besturen van de stichting. Het dagelijks bestuur wordt uit en door het algemeen bestuur benoemd. Het dagelijks bestuur is belast met alle werkzaamheden die verband houden met de dagelijkse gang van zaken en met al hetgeen door het algemeen bestuur is gedelegeerd.

Als linking-pin naar de overheid zal ook een bestuursraad worden benoemd. Deze bestuursraad kan worden ingevuld door bijvoorbeeld personen die tevens ambtenaar zijn van de genoemde ministeries, die via deze raad een toehoorderfunctie hebben. Ook hebben zij recht op inzage in alle stukken (zoals agenda, notulen en andere documenten), zodat zij te allen tijde volledig op de hoogte (kunnen) zijn van de ontwikkelingen binnen de stichting. De vormgeving van deze functie is in lijn met het kader voor stichtingen.

In de Raad van Aangeslotenen zijn organisaties vertegenwoordigd die niet in het Algemeen Bestuur vertegenwoordigd zijn en wel een belang hebben en vanuit dat belang een bijdrage willen leveren. Blijkens de statuten maakt het algemeen bestuur een reglement waarin de verhouding tussen het algemeen bestuur en de raad van aangeslotenen wordt geregeld.

De leden van de fractie van de SP en het CDA vroegen welke rol de in deze stichting participerende ministeries hebben bij de activiteiten van de stichting. De leden van de fractie van de VVD vroegen welke maatregelen de sector zelf dient te nemen en welke juist de taak zijn van de overheid.

Het is goed om allereerst te benadrukken dat de stichting uiteindelijk slechts het juridisch vehikel vormt voor het initiatief. Een initiatief dat is ontstaan aan de kant van de markt. Het is ook wenselijk dat het initiatief herkenbaar blijft toebehoren aan de markt. De overheid en de participerende ministeries kennen en behouden hun eigen verantwoordelijkheden en positie ten opzichte van de stichting en de daarin deelnemende bedrijven en organisaties. De stichting is dus geen zelfstandig bestuursorgaan of bedoeld als een permanente vorm van publiek-private samenwerking. Er vindt ook geen versmelting plaats van ministeriële en andere verantwoordelijkheden.

Dat gezegd hebbende, staat zoals hierboven aangegeven buiten kijf dat de belangen van de overheid en de stichting wel voor een gedeelte samenlopen. Juist ook omdat de stichting geen individueel of een ander deelbelang dient. De bedoeling is de rol van de overheid niet te beperken tot de ministeries. Om die reden is onder meer ook de gemeente Amsterdam gevraagd mede op te richten.

De meer autonome rol van de overheid en de ministeries hangt onder meer samen met de sterke regulering van de financiële markten en de sterk juridische aard van de vormgeving van de meeste financiële producten. Essentieel voor een concurrerend vestigingsklimaat is de regelgeving en het (publieke) toezicht. In vrijwel alle onderzoeken komt dit als de belangrijkste vestigingsplaatsfactor naar voren. Regels en toezicht behoren tot het primaat van de overheid. Zonder andere doelstellingen van regelgeving en toezicht uit het oog te verliezen, kan veel worden gewonnen met een goede afstemmingsrelatie tussen de markt en de overheid. Bovendien geldt dat de overheid het tot haar taak rekent ook andere meer algemene vestigingsplaatsfactoren te bevorderen.

Met de mede-oprichting van de stichting beoogt de overheid geen typische marktactiviteiten naar zich toe te halen. De overheid kan randvoorwaarden creëren en kan niet in de schoenen van de ondernemers gaan staan. De stichting kan aan de zijde van de markt bepaalde activiteiten bundelen. De ondernemer zal uiteindelijk marktkansen moeten signaleren en daar met goede producten op moeten inspelen. De overheid noch de stichting kunnen die rol overnemen.

Vanzelfsprekend behoort het tot de taak van de overheid om goede randvoorwaarden te creëren voor een optimaal investeringsklimaat voor de financiële sector. Daarbij zullen altijd afwegingen moeten worden gemaakt tussen het functioneren van de financiële markten, de belangen van de consument op die markten en het tot stand brengen en in stand houden van een concurrerend vestigings- en investeringsklimaat. Dit is het wettelijk verankerd richtsnoer voor het handelen van de overheid. Dat kan en moet te allen tijde zuiver kunnen verlopen. De organisatie daarvan vindt plaats langs publiekrechtelijke weg. De stichting of de mede-oprichting is niet het gebruikte middel om publieke taken uit te voeren. De regels komen tot stand langs gebruikelijk weg. Het toezicht is in handen van de publieke toezichthouders. De minister van Financiën blijft op reguliere wijze overleg voeren met de sector. Daarin wordt dan weer wel mede de opvatting van de stichting betrokken.

De leden van de fracties van de SP en het CDA vroegen naar de conceptstatuten van deze stichting.

De conceptstatuten zijn inmiddels beschikbaar en zijn als bijlage bij deze nota gevoegd.

De leden van de fracties van de SP en het CDA vroegen of de stichting ook wordt opgericht indien het Rijk niet als medeoprichter optreedt. De leden van de fractie van de PvdA vroegen of het kabinet alleen vanwege het signaal dat ermee wordt afgegeven als mede-oprichter van de stichting optreedt of dat er verstrekkender gevolgen zijn. Ook vroegen zij naar de meerwaarde van de participatie van het kabinet.

Ten tijde van de beslissing van de initiatiefnemers hebben zij voor welslagen van het initiatief vastgesteld dat betrokkenheid van de overheid essentieel is. Anders gezegd; de initiatiefnemers achtten het in eerste aanleg weinig zinvol om door te gaan als de overheid niet zou laten zien dat zij het initiatief steunt.

Vervolgens is bezien in welke vorm van de zijde van de overheid en de politiek een signaal kan worden afgegeven. Gekozen is voor de variant om een steun in de rug van het initiatief te geven in de vorm van het mede-oprichten van de stichting. Het kenmerkt goed de aard van de relatie en geeft een krachtig signaal. Tegelijkertijd ontstaan geen directe en structurele (samenwerkings-)verbanden. Het laten zien van deze vorm van betrokkenheid van de overheid is ook wenselijk richting het buitenland. Een betrokkenheid van de overheid die ook goed wordt herkend. Vergelijkbaar met het nu voorliggende model van de mede-oprichting zijn bijvoorbeeld het Franse Europlace Paris en de Ierse International Financial Services Center. In zijn vormgeving anders en veelal ook directer betrokken is de overheid bij de City of London en New York.

In het kabinet leeft sterk het besef dat het op de kaart zetten en houden van belangrijke clusters van activiteiten in Nederland een gezamenlijke en gecoördineerde inspanning vergt. De trends van de afgelopen jaren zijn onder meer zichtbaar in de verdergaande internationalisering, de daadwerkelijke eenwording in Europa, toename van grensoverschrijdende activiteiten, de opkomst van nieuwe welvarende en hoogontwikkelde economieën In het bijzonder voor de financiële dienstverlening geldt dat activiteitenbijvoorbeeld door de introductie van Europese paspoorten – in toenemende mate – «footloose» worden. Met een pennenstreek worden miljardenoperaties verplaatst. Als relatief kleine economie met een van oudsher zeer open karakter is een nieuwe aanpak en een nieuwe manier van werken nodig. Dit besef leeft ook sterk in de financiële sector; een sector die ook wel vertrouwd is met een sterk internationale en snel veranderende omgeving. Het kabinet is er van overtuigd dat een signaal van de kant van de overheid en de politiek niet alleen wenselijk maar ook nodig is.

De vraag of het initiatief zou stranden als de overheid zich nu zou terugtrekken is lastig te beantwoorden. Als het zou gaan om een vorm van algehele absentie, betekent het waarschijnlijk de doodsteek voor het initiatief.

6. Stichtingenkader

De leden van de fracties van het CDA en de SP vroegen naar het Kader voor stichtingen; met name ook nu er in de eerder aan de Tweede Kamer verzonden brief niet aan wordt gerefereerd. In het licht daarvan vroegen zij alsmede de leden van de fractie van de PVV, of het voornemen tot oprichting van de stichting Nederland als centrum voor financiële dienstverlening is getoetst aan het in december 2006 aan de Tweede Kamer gezonden Stichtingenkader? Ook vroegen deze leden of de minister kan aangeven wat de antwoorden zijn op de specifieke toetsingscriteria die in het Stichtingenkader worden genoemd? In dat verband vroegen de bedoelde leden en de leden van de fractie van de PVV of beargumenteerd kan worden aangegeven waarom deze nieuwe stichting voldoet aan de twee kernpunten van het Stichtingenkader, namelijk het aanwezig zijn van een publieke taak en het afwezig zijn van publiekrechtelijke alternatieven om deze taak uit te voeren? De leden van de fractie van de PvdA vroegen naar de verhouding tussen de voorgestelde mede-oprichting en het stichtingenkader waarin het kabinet heeft aangegeven de beleidslijn te volgen in principe niet betrokken te zijn bij het oprichten en besturen van stichtingen.

Het Kader voor stichtingen is inderdaad gevolgd bij de vormgeving van de betrokkenheid van de ministeries bij de oprichting van de stichting. Ook is het voornemen tot mede-oprichting over te gaan voorgelegd aan de Toetsingscommissie verzelfstandigingen.

Het Kader voor stichtingen bevat specifieke toetsingscriteria. Achtereenvolgens zijn dit de volgende vragen:

* Is er sprake van een publieke taak?

Nee, de stichting oefent geen publieke taak uit ofschoon hun werkzaamheden wel van publiek belang zijn. Er is sprake van een publiek belang omdat, zoals hierboven aangegeven, het hebben en houden van een innovatieve, gezonde, concurrerende financiële sector van algemeen belang is.

* Zijn er publiekrechtelijke alternatieven?

Een publiekrechtelijke alternatief zou, gezien de gewenste betrokkenheid van tal van private partijen uit de financiële sector, niet van de grond zijn gekomen.

* In beginsel alleen subsidierelatie met stichtingen.

Hier maak ik een uitzondering. Er is geen subsidierelatie met deze stichting, wel een oprichtingsrelatie. De redenen hiervoor zijn: de sterke symbolische werking, ook naar het buitenland. Hierboven is dat uitvoeriger beschreven.

Het stichtingenkader bevat de volgende uitgangspunten:

* Karakter van handelingen.

Er worden geen publiekrechtelijke rechtshandelingen verricht in de stichting. Er is wel sprake van een publiek belang, zoals hierboven aangegeven.

* Ministeriële bevoegdheden.

De activiteiten van de stichting voltrekken zich in het private domein. Er is geen ministeriële verantwoordelijkheid voor het functioneren van de stichting.

* Samenwerking. In het bestuur van de stichting werken partners uit de financiële wereld samen.

De overheid wordt niet vertegenwoordigd in het bestuur. Wel heeft de overheid eenin de vorm van de elders beschreven bestuursraadtoehoorderrecht.

* Financiën.

Er zijn geen financiële verplichtingen voor het rijk voortvloeiend uit de mede oprichting van deze stichting.

* Doelmatigheid.

Met de oprichting van deze stichting wordt op zeer efficiënte en slimme manier de kracht, het belang en de betrokkenheid van de financiële wereld gebundeld. De kosten voor het rijk zijn nihil, terwijl de mogelijke baten (innovatieve, gezonde en concurrerende financiële sector) van algemeen belang voor Nederland zijn.

De leden van de fractie van de VVD vroegen naar de reden dat tot de rechtsvorm van een stichting is gekozen.

De initiatiefnemers en de door hen betrokken adviseurs hebben kennelijk een rechtsvormkeuze gemaakt waaruit de stichting als meest geschikt naar voren is gekomen. Het past minder binnen het bestek van deze nota naar aanleiding van het verslag op deze plaats die afweging van de initiatiefnemers uitgebreid toe te lichten. Relevant voor de afwegingen die zijn gemaakt door het kabinet is het Kader voor stichtingen waaraan de leden van de VVD-fractie evenals de leden van de andere fracties refereren.

De leden van de fracties van de VVD en de PVV stelden enkele vragen over de financiering van de stichting.

Op deze plaats kan nogmaals worden onderstreept dat met het mede-oprichten een signaal wordt afgegeven. De mede-oprichtingsrelatie leidt niet tot materiële gevolgen voor de overheidsfinanciën of enige andere financiële stroom tussen de overheid en de stichting. Het ontstaan van enige financiële band of verhouding tussen de overheid en zich daarbuiten bevindende partijen, is tenslotte het voornaamste aanknopingspunt voor de Comptabiliteitswet en het daarop gebaseerde Kader voor stichtingen.

De leden van de fracties van de VVD en de PVV vroegen of de minister kan garanderen dat er nu en in de toekomst geen enkele financiële relatie tussen het Rijk en de stichting zal zijn?

Het ligt niet in het vermogen van de minister van Financiën om voor de toekomst sluitende garanties af te geven. Met de voorgestelde mede-oprichting ontstaan geen financiële banden, financiële verplichtingen of andere relaties en zijn dergelijke banden, verplichtingen of relaties nu niet voorzien.

De leden van de fracties van de VVD vroegen of het Rijk als medeoprichter toch verantwoordelijk of aansprakelijk kunnen zijn voor het (financieel) beleid van de stichting.

Het bestuur van de stichting is verantwoordelijk voor de gang van zaken binnen de stichting en het gevoerde beleid. Met de oprichtingshandeling is de directe betrokkenheid van de overheid bij de stichting voltooid.

De leden van de fracties van de VVD vroegen of met de oprichting van de stichting zal worden gelet op het voorkomen van doublures binnen ambtelijk Nederland. Zij dachten daarbij aan het binnen de Generale Thesaurie geplaatste Agentschap, dat thans reeds functioneert als oog en oor van de minister van Financiën in de financiële markten.

Ja. Bestaande onderdelen van het ministerie van Financiën behouden hun vertrouwde rol en functie en zullen door en binnen de overheid worden benut.

De leden van de fractie van de PVV vroegen hoe en door welke partijen de stichting wordt gefinancierd? Ook vroegen zij of er sprake is van oprichtingskosten en/of een eenmalige subsidie en of er nog andere financiële verplichtingen zijn voor het Rijk?

De stichting wordt initieel gefinancierd door een bijdrage van de oprichters, met uitzondering van de betrokken ministeries. Ook worden er geen subsidies verstrekt noch is er sprake van door het Rijk betaalde oprichtingskosten.

De leden van de fractie van de PVV vroegen naar het eventuele bestaan van een subsidierelatie en of alsdan zou kunnen worden aangegeven welke doelen gerealiseerd moeten worden en onder welke voorwaarden de subsidie wordt verstrekt.

Er bestaat geen subsidierelatie.

De leden van de fractie van de VVD vroegen of de Toetsingscommissie advies heeft uitgebracht over de oprichting van deze stichting? Zo ja – zo vroegen zij – kan de Tweede Kamer dit advies met een reactie van de minister daarop ontvangen.

Ja. Het voorliggende voorstel tot oprichting van een stichting is voor advies voorgelegd aan de toetsingscommissie verzelfstandigingen. De toetsingscommissie verzelfstandigingen is een ambtelijke toetsingscommissie bestaande uit de DG Rijksbegroting van Financiën en de DG Management Openbare Sector van het ministerie van Binnenlandse Zaken. Zij brengen een intern advies uit over een voorgenomen verzelfstandiging of oprichtingsrelatie met een stichting.

De werkwijze van de toetsingscommissie is dat zij meeleest enschrijft in de formele aanbieding van het verzelfstandigingof oprichtingsvoorstel van de betreffende vakminister aan de Ministerraad en de Staten-Generaal. Op deze manier wordt gewaarborgd dat het voorstel in lijn is met de geldende kaders (zoals in dit geval het Kader voor stichtingen).

Er wordt geen afzonderlijk advies opgesteld.

De leden van de VVD en de PVV vroegen of de Algemene Rekenkamer inmiddels advies heeft uitgebracht over de oprichting van deze stichting. Graag zouden zij dit advies ontvangen met een reactie van de minister daarop.

Tot genoegen van het kabinet heeft de Algemene Rekenkamer kans gezien snel advies uit te brengen. Het advies van de Algemene Rekenkamer gedateerd 27 juni 2007 is aan deze brief toegevoegd als bijlage.1

De leden van de fractie van de VVD vroegen waarom niet tijdig en vooraf advies is gevraagd aan de Rekenkamer. Enigszins in het verlengde van de vorige vraag vroegen zij waarom de minister dit voornemen niet eerder aan de Algemene Rekenkamer heeft voorgelegd en heeft voorgehangen bij de beide Kamer der Staten-Generaal als er haast bij is.

Onmiddellijk nadat het voorstel op tafel kwam om een aantal ministeries als mede-oprichter te laten fungeren is overleg gestart met onder meer bovengenoemde toetsingscommissie en de Algemene Rekenkamer. Mede in overleg met het bureau van de Algemene Rekenkamer en vanwege het ontbreken van iedere financiële relatie is besloten vaart te maken.

De Algemene Rekenkamer heeft vervolgens ook snel en voortvarend gehandeld.

De leden van de fractie van de VVD vroegen waarom niet met het oprichten van deze stichting kan worden gewacht tot na de zomer.

De stichting en de oprichtende partijen zijn van mening dat het onwenselijk is en er vanuit het perspectief van de initiatiefnemers, mede ingekleurd door de actualiteit, geen goede gronden zijn te bedenken om een dergelijk initiatief over de zomer heen te tillen. Alhoewel de plannen zijn ontstaan vóór de recente ontwikkelingen met ABN AMRO, heeft de actualiteit wel geleid tot een aanscherping van de gevoelde urgentie. Dat mag niet tot overhaast handelen leiden of de zorgvuldigheid in de weg staan. De keerzijde is dat het eenvoudigweg minder goed valt uit te leggen waarom een dergelijk initiatief enkele maanden wordt opgehouden.

Overigens is het goed om op te merken dat ook voor de stichting en de markt klip en klaar dient te zijn en is dat de wettelijke voorhang uit de Comptabiliteitswet dient te worden gehonoreerd. De snelle behandeling door uw commissie wordt in dat verband dan ook zeer op prijs gesteld. Dat de Tweede Kamer geen ijzer met handen kan breken onderkent ook de markt. Om tegemoet te komen aan de breed in de Tweede Kamer aanwezige behoefte om van gedachten te wisselen over de inzet van kabinet, zal in een afzonderlijke brief worden ingegaan op de inzet van het kabinet.

De leden van de fracties van het CDA en de SP vroegen of de oprichters van de stichting, die 15 juni als oprichtingsdatum hadden vastgesteld, ook werden gewezen op de wettelijke bepalingen die de Comptabiliteitswet op dit punt voorschrijven.

Ja.

Ook vroegen deze leden wat er gebeurt als de Eerste en/of Tweede Kamer niet voor 15 juni een besluit hebben genomen?

De termijn is inmiddels opgeschoven, juist ook met het oog op de wettelijke termijn van de voorhang.

Indien de besluitvorming in de Staten-Generaal om welke reden dan ook niet aansluit bij de voortgang aan de kant van de markt, zullen de ministeries niet als mede-oprichter fungeren.

De leden van de fractie van de VVD stelden de vraag naar de exacte rol en betrokkenheid van de ministeries van Financiën, Economische Zaken, Justitie en SZW bij deze stichting. Ook vroegen zij of het belang en de betrokkenheid van al deze ministeries even groot is en of zij ook zijn vertegenwoordigd in het bestuur van de stichting.

De ministers hebben geen betrokkenheid bij deze stichting. Wel openen de statuten van de stichting de mogelijkheid te voorzien in een toehoorderrol voor zogenoemde bestuursraden. Van die mogelijkheid wordt gebruik gemaakt. Eén persoon zal als bestuursraad worden benoemd. Deze persoon vertegenwoordigt niet de overheid noch de minister of het Ministerie van Financiën. Wel zal deze persoon de feitelijke rol van linking-pin kunnen vervullen. Het is zinvol een dergelijke verbinding te hebben, getuige de benodigde nauwe verwevenheid tussen het overheidshandelen en het initiatief in de markt.

In lijn met het Stichtingenkader komt de bestuursraad geen stemrecht toe. Ook kan de bestuursraad de stichting niet vertegenwoordigen. Daarmee kan deze persoon feitelijk noch in schijn in een loyaliteitsconflict geraken.

De leden van de fracties van het CDA en de SP vroegen of al bekend is wie er in het bestuur van deze stichting zitting zullen nemen.

Ten tijde van beantwoording was dat nagenoeg bekend. De personen die fungeren als mede-oprichter zijn over het algemeen lid of voorzitter van de raad van bestuur van de betrokken ondernemingen.

De leden van de fracties van het CDA en de SP vroegen of de minister kan garanderen dat ook na oprichting van deze stichting er geen enkele financiële relatie zal zijn of ontstaan tussen het Rijk en deze stichting.

Uit of met de oprichting vloeien geen financiële relaties voort. Ook bestaan er geen voornemens een financiële relatie aan te gaan. Voor zover een financiële relatie zal ontstaan of zou kunnen ontstaan, zal het instrument van de subsidie worden gebruikt.

De leden van de fractie van de VVD vroegen of het Rijk, als medeoprichter toch verantwoordelijk of aansprakelijk kan zijn voor het (financieel) beleid van de stichting.

Zie de eerdere antwoorden over dit onderwerp.

De leden van fractie van de VVD en de PVV vroegen naar de wijze waarop het toezicht op en de verantwoording over de uitvoering van de publieke taken van de op te richten stichting wordt vorm gegeven. De leden van de fractie van de PVV vroegen of er een ministeriële verantwoordelijkheid bestaat voor het functioneren van de stichting en het behalen van de doelstellingen.

De stichting zal geen publieke taken uitvoeren. Er zal geen ministeriële verantwoordelijkheid bestaan of ontstaan voor het functioneren van de stichting en het behalen van de doelstellingen van de stichting.

7. Beoogde activiteiten van Stichting Holland Financial Centre

De leden van de fracties van de PvdA het CDA en de SP vroegen wat deze stichting concreet gaat doen en de betrokkenheid daarbij van de minister van Financiën. De leden van de fractie van de PVV vroegen welke beleids- en operationele doelstellingen de stichting heeft. In het verlengde daarvan vragen deze leden hoe de doelstellingen kunnen worden gemeten en welke instrumenten de stichting heeft om zijn doelen te bereiken.

Het belangrijkste doel van de stichting is krachtenbundeling. De concrete activiteiten zullen passen in de doelstelling van de stichting. Verder neemt het kabinet aan dat de activiteiten betrekking zouden kunnen hebben op bijvoorbeeld het gezamenlijk opzetten van een op Nederland als financieel centrum gerichte promotie- en marketingcampagne; het gezamenlijk verrichten van research en het – mede aan de hand daarvan – tijdig signaleren en uitwerken van concrete kansen voor de Nederlandse financiële sector; het gezamenlijk uitwerken en opzetten van onderwijs en scholingsprogramma’s; et cetera. Nogmaals, het zal aan de stichting zijn en de daarin gebundelde inbreng om te bepalen van de meest voor de hand liggende activiteiten zullen zijn. Ook de daarin aan te brengen prioritering behoort de stichting toe. Ook zal de stichting de gezamenlijke belangenbehartiging in Europa en eventueel ook elders in de wereld ter hand nemen.

De bovenstaande opsomming is globaal. Ervaringen in andere landen leren dat een dergelijk gezamenlijk initiatief zich kan vertakken naar allerlei vaak veel specifiekere markten of activiteiten. Een goed voorbeeld vormen de Ieren die er telkens weer in slagen ontwikkelingen in de financiële markten diepgaand te onderzoeken en te analyseren en dat te vertalen naar een actieplan om gezamenlijk bepaalde (nieuwe) niches in die markt te ontwikkelen.

Uiteindelijk behoort de verdere uitwerking van de hierboven geschetste taken vanzelfsprekend tot de verantwoordelijkheid van het bestuur van stichting. Over de meer precieze invulling van de beleids- of operationele doelstellingen valt vanuit het perspectief van de het kabinet niet veel te zeggen.

De statuten van de stichting bepalen dat de stichting haar middelen onder meer verkrijgt uit een bijdrage van de oprichters (uitgezonderd de ministeries) en een jaarlijkse bijdrage van de betrokken organisaties. De stichting kan die instrumenten aanwenden die dienstig zijn in het licht van het doel van de stichting.

De minister maakt vergelijkingen met vergelijkbare initiatieven in het buitenland, zoals City of Londen en Finanzplatz Deutschland. Welke formele naam zal de stichting krijgen, en welke naam zal naar buiten toe gebruikt worden?

De naam die is gekozen en ook is opgenomen in de conceptstatuten is «Holland Financial Centre».

De leden van de VVD-fractie misten in de brief van de minister een concreet geformuleerde opdracht waar de stichting vanaf haar oprichting mee zal moeten werken. Behalve de in algemene bewoordingen geformuleerde doelstelling dat Nederland als financieel centrum op de kaart moet worden gezet, is daar immers niets over te lezen.In dat verband vroegen deze leden wat voor kracht zal de stichting moeten ontwikkelen, naar welk doel zal zij streven, en welke middelen heeft zij daartoe beschikbaar?

Het is goed om in lijn met de hierboven gegeven antwoorden en toelichting, te herhalen dat de minister of het kabinet zich niet in de positie bevinden dat zij opdrachten kunnen geven aan de stichting. Het is aan het bestuur van de stichting in samenspraak met de stakeholders in de raad van aangeslotenen en vanzelfsprekend in interactie met onder meer de overheid op lokaal en centraal niveau, verder uitwerking te geven aan de doelstelling.

De leden van de fractie van de VVD vroegen op wie de activiteiten van de stichting zich richten en wat van die activiteiten is te verwachten gezien de ervaringen van het initiatief Amsterdam Financieel Centrum van de jaren ’90.

De activiteiten van de stichting zullen zich niet behoeven te beperken tot een bepaalde groep personen of een bepaalde soort van activiteiten. Zoals de doelstelling van de stichting dat verwoordt, zal alles wat dienstig is aan het doel van de stichting tot de activiteiten van de stichting kunnen behoren.

Met een koppeling tussen het huidige initiatief en dat van Amsterdam Financieel Centrum, is het kabinet voorzichtig. Natuurlijk is van het initiatief Amsterdam Financieel Centrum veel geleerd, ook door de marktpartijen. Daarbij geldt overigens dat de meningen en de opvattingen over het succes of falen van dat initiatief de meningen verdeeld zijn en over de oorzaken van het (gebrek aan) succes verschillende opvattingen opgeld doen. Ten slotte, het initiatief Amsterdam Financieel Centrum ontstond bijna twintig jaar geleden met als een van de drijfveren de vestiging van de toen nieuwe Europese Centrale Bank in Amsterdam. Zowel deze beperktere doelstelling als de toegenomen dynamiek en veranderingen in de (financiële) markten, maken dat het huidige initiatief niet zonder meer kan worden vergeleken met dat van twintig jaar geleden.

De leden van de fractie van de VVD willen ervoor hoeden dat de stichting te stroperig wordt door een te omvangrijke en inefficiënte organisatiestructuur. In dat verband vroegen zij hoe wordt voorkomen dat er in plaats van een flexibel opererende denktank een log overlegorgaan ontstaat dat met moeite tot beslissingen en daden komt.

Het kabinet onderschrijft de door de leden van de fractie van de VVD geschetste wenselijke ontwikkelingen en kenmerken van de stichting. Wel kan daarbij worden opgemerkt dat de minister van Financiën of andere ministers niet gaan over het functioneren van de stichting, de daarin door de sector uit te zetten koers en de wijze van – al dan niet slagvaardig – organiseren. De door de VVD gesignaleerde noodzaak te komen tot een slagvaardige op daden gerichte organisatie, onderschrijft het kabinet volledig. Het kabinet heeft de stellige indruk gekregen dat het ook geenszins de bedoeling is een stroperig overlegplatform op te richten. De direct betrokken partijen lijken daarvoor ook een waarborg te vormen. Voor het overige behoort het tot de taken, verantwoordelijkheden en uitdagingen van de stichting om een dergelijk functioneren mogelijk te maken.

9. Rol en positie van het algemene overheidsbeleid

De leden van de VVD wezen erop dat in de voorhangbrief is aangegeven dat de ministeries van Financiën, Justitie, Economische Zaken en Sociale Zaken en Werkgelegenheid willen samenwerken om de randvoorwaarden te optimaliseren voor Nederland als centrum voor financiële dienstverlening. De leden van de VVD-fractie vroegen daarom welke ideeën er bij de minister op dit punt leven.

Het onderwerp en de vraag van de leden van de VVD-fractie raken aan het bredere beleid en de inzet van de overheid. Deze nota gaat vooral over een initiatief van de sector zelf. De belangrijke vraag van de leden van de VVD verdient meer aandacht dan in het bestek van deze nota zou passen. Om die reden zal in een afzonderlijke brief de Tweede Kamer worden geïnformeerd over de ideeën die leven bij de minister van Financiën.

De leden van de VVD vroegen naar de exacte rol en betrokkenheid van deze ministeries bij de stichting.

De rol en de betrokkenheid van de alle ministeries is gelijk. Zij zijn mede-oprichter van de stichting. Dit lijdt uitzondering met een – ook in het Stichtingenkader relevant punt – de linking-pin in de persoon van de eerst te benoemen bestuursraad. Die persoon is tevens ambtenaar werkzaam bij het ministerie van Financiën.

Ook vroegen de leden van de VVD of de ideeën over het optimaliseren van deze randvoorwaarden zijn afgestemd met alle partijen in de markt, zoals de NVB, het Verbond van Verzekeraars en Euronext.

In algemene zin is het goed om op te merken dat ook andere belanghebbenden al een plaats hadden en zullen houden in het proces van formuleren van de beleidsvoornemens die zich richten op de randvoorwaarden. De betrokkenheid van de genoemde organisaties bij het beleid van de overheid zal ook aan de orde komen in de hierboven genoemde brief aan de Tweede Kamer over het (randvoorwaardelijke) beleid van de overheid.

De leden van de VVD-fractie vroegen welke middelen de stichting tot haar beschikking heeft, hoe groot de beleidsondersteuning is die de stichting tot haar beschikking krijgt en hoe zij de benodigde financiële middelen zal vergaren.

De toelichting op het punt van de praktische invulling, bemensing en de financiële middelen van de stichting is inderdaad niet uitputtend. Bekend is dat bij de oprichting iedere oprichter – met uitzondering van de in de zin van het Kader voor stichtingen mede-oprichtende ministeries en andere (semi-)overheidsorganisaties – een bijdrage betaalt van € 25 000,00. Daarmee is alleszins aannemelijk dat de stichting voldoende middelen heeft om te starten. De vervolgstappen en verdere ontwikkeling van de stichting behoren exclusief toe aan de verantwoordelijkheden van het bestuur van de stichting. Daarover hebben de mede-oprichtende ministeries geen zeggenschap, bevoegdheden en overigens ook geen zorgen.

De leden van de fractie van de VVD vroegen wat door de stichting onder «financieel centrum» wordt verstaan. In dat verband vroegen zij welke onderdelen van de financiële sector in het nastreven van genoemd doel wel en niet worden betrokken.

Met financieel centrum wordt niet meer en niet minder bedoeld dan een al dan niet samenhangend geheel van financiële diensten en dienstverleners in brede zin die werken vanuit Nederland of anderszins verbonden zijn aan Nederland. Geen enkel onderdeel van de financiële sector – ook in brede zin – is op voorhand uitgesloten.

Ook vroegen de leden van de VVD-fractie welke sectoronderdelen met name de nadruk zullen krijgen en hoeveel tijd de stichting zichzelf heeft gesteld om volledig operationeel te worden.

Deze vragen liggen op het terrein van het stichtingsbestuur en zullen vooral aan bod komen nadat de stichting is opgericht en het bestuur een eerste plan de campagne heeft kunnen maken.

De leden van de VVD vroegen op welke wijze toezicht zal worden gehouden op deze stichting en verantwoording zal worden afgelegd over uitvoering van haar taken.

Hierboven is aangegeven dat de stichting geen publieke taken zal vervullen. Om die reden zal de overheid geen enkele vorm van toezicht of verantwoordelijkheid dragen voor de uitvoering van de (private) taken van de stichting.

10. De algemene (randvoorwaardelijke) rol van de overheid

De leden van de fractie van de VVD refereerden aan de voorhangbrief. Zij wezen op de kritische succesfactor van het in die brief genoemde Ierse initiatief in vorm van de zeer nauwe afstemming tussen overheid en betrokken sectoren over beleidsinitiatieven. De leden van de fractie van de VVD vroegen daarom of de minister de Ierse «formule» in dit opzicht navolgenswaardig acht. Ook vroegen zij welke vorm van overleg de minister wil voeren met de betrokken sectoren om tot de juiste maatregelen te komen.

Van de wijze waarop onder meer Ierland de afstemmingsrelatie tussen financiële sector en overheid vormgeeft, is veel geleerd. Door het kabinet en ook door de financiële sector.

Op hoofdlijnen heeft het Ministerie de volgende maatregelen genomen of zal die op korte termijn nemen:

• Met de toezichthouders AFM en DNB; de ministeries die mede-oprichter zin van de stichting HFC en de Belastingdienst, is afgesproken dat bij het ministerie van Financiën één aanspreekpunt wordt ingericht voor de financiële sector. Daar kan de financiële sector terecht om vragen te stellen; ideeën te spuien of klachten te deponeren.

• De minister van Financiën heeft de afgelopen jaren op jaarlijkse basis een overleg met de CEO’s uit de sector gevoerd over met name Europese aangelegenheden. Besloten is dit overleg te handhaven en uit te breiden naar andere onderwerpen.

• De betrokken departementen hebben afgesproken dat zij voortaan nadrukkelijker en gezamenlijk de inzet bepalen voor het overleg met de sector.

De leden van de VVD-fractie stelden dat uit de media valt op te maken dat De Nederlandsche Bank momenteel het beheer van zijn pensioenvermogen wil uitbesteden. Om zijn geloofwaardigheid als deelnemer binnen de stichting te behouden, zou het daarbij voorkeur hebben voor een Nederlandse partij. De leden van de VVD-fractie wezen op het belang dat de stichting geen club moet zijn of worden die nationalisme boven efficiëntie laat gelden. Zij vroegen daarom of dit een kwestie van positieve discriminatie is, waarbij als alle kandidaten even goede papieren laten zien een Nederlandse partner de voorkeur krijgt, of dat een Nederlandse partij het ook zou kunnen winnen als haar bod inferieur is. Tevens vroegen zij hoe de stichting zal voorkomen dat het bevoordelen van Nederlandse bedrijven als protectionistisch signaal en dus averechts werkt voor buitenlandse bedrijven die naar Nederlandse bodem willen komen. Ten slotte vroegen zij of alle aan de stichting deelnemende partijen de strategie van DNB aanhouden.

Het pensioenfonds van DNB is een ondernemingspensioenfonds dat volledig op afstand is geplaatst van DNB. De governancestructuur van het pensioenfonds voorziet ondermeer in een onafhankelijke Raad van Toezicht die toezicht houdt op het paritair samengesteld bestuur. Het past binnen de fiduciaire taak van het bestuur en de toezichthouder op dat bestuur om een zo effectief en efficiënt mogelijk beheer te voeren over het aan haar toevertrouwde pensioenvermogen. Daarin lijken niet veel vrijheidsgraden te bestaan voor het onderhavige bestuur om vanuit op zich nobele doelstellingen ten aanzien van de positie van de Nederlandse financiële sector, de deelnemers te benadelen door de keuze voor een inferieur bod. Mocht het zo zijn dat het pensioenfonds zich laat leiden door protectionistische motieven dan valt dat primair binnen de eigen verantwoordelijkheid van het pensioenfonds.

In meer algemene zin geeft de vraag van de leden van de fractie van de VVD wel aanleiding op te merken dat protectionisme niet het oogmerk is van de stichting Holland Financieel Centrum. De Nederlandse economie typeert zich door een relatief kleine thuismarkt met relatief grote en sterk internationaal georiënteerde bedrijven. Protectionistische maatregelen die ten doel hebben om de thuismarkt af te schermen van internationale ontwikkelingen of concurrentie, zouden getuigen van kortzichtigheid en zijn uiteindelijk schadelijk en zinloos. Het kabinetsbeleid en de stichting zullen moeten bouwen op de kwaliteiten van de Nederlandse financiële sector in brede zin en het optimaliseren van de concurrentiebepalende factoren.

De leden van de VVD-fractie stelden dat als het de overheid ernst is met haar streven zij ook goede randvoorwaarden dient te scheppen. Die zouden naar de mening van de leden van de VVD-fractie onder meer moeten gaan over het creëren van een level playing field ten opzichte van andere EU-landen, het wegnemen van belemmeringen voor Europese financiële dienstverlening, principle based toezicht, veel scherper oog voor de impact van nieuwe regels, en intensivering van de aanpak van administratieve lasten. Zij vroegen of de minister de opvatting deelt dat zowel het aantrekken van nieuwe bedrijven als het behouden van bestaande hoofdkantoren primair een kwestie is van randvoorwaarden en pas secundair een kwestie van promotie?

Ja. De kwaliteit van het vestigings- en investeringsklimaat wordt bepaald door een samenstel van factoren en omstandigheden. De regels en het toezicht en daarvan afgeleid de houding van de regelgever en de overheid zijn van doorslaggevend belang. In de afzonderlijk aan de Tweede Kamer over het vestigingsklimaat te verzenden brief. Daarin zal ook aan deze vraag specifieker aandacht worden besteed.

De leden van de VVD-fractie verwezen naar de naar hun doelstelling vergelijkbare initiatieven al in onder andere Frankrijk (Europlace Paris), het Verenigd Koninkrijk (City of Londen), Duitsland (Finanzplatz Deutschland) en dus ook Ierland (IFSC). De leden van de VVD-fractie en de fractie van de PVV, vroegen welke maatregelen in het kader van deze initiatieven genomen zijn om het vestigingsklimaat voor financiële instellingen aantrekkelijker te maken. Ook vroegen zij welke van deze maatregelen de minister ook relevant acht voor de Nederlandse situatie.

Op hoofdlijnen lijkt de les van de genoemde andere voorbeelden dat een zorgvuldige, intensieve en goed gebalanceerde afstemming en waar mogelijk samenwerking –recht doende aan ieders verantwoordelijkheden – essentieel is om succesvol de concurrentie aan te gaan. Tot op heden ontbreekt een vorm van gecoördineerde en waar mogelijk gezamenlijke inspanningen naar het doel om de positie van Nederland als centrum voor hoogwaardige financiële dienstverlening, te versterken en uit te bouwen. Het onderhavige initiatief laat zien dat deze belangrijkste les van andere – succesvolle – centra van hoogwaardige (financiële)dienstverlening in de praktijk worden gebracht. De mate van succes zal sterk afhangen van de uitvoering van de voornemens en dan met name ook de mate van eensgezindheid daarbij binnen de sector, binnen de overheid en ook binnen de politieke besluitvorming. De snelheid en de effectiviteit waarmee in andere landen tot actie wordt overgegaan bij een geconstateerd feilen of een gesignaleerde kans, is vaak verbazingwekkend. Het op deze plaats opsommen van de elders genomen initiatieven zou het bestek van deze nota naar aanleiding van het verslag overstijgen. Voor zover het kabinet meent dat lering kan worden getrokken uit belangrijke lessen uit het buitenland, zal dit nader aan de orde worden gebracht in de brief.

De leden van de VVD-fractie verwezen naar een recente verkennende analyse die de NVB heeft laten maken door professor Jan van de Poel uit Maastricht, getiteld Hoogwaardig en duurzaam: verkenning van het toekomstperspectief van de financiële sector in Nederland. De leden van de VVD-fractie vroegen de minister deze analyse punt voor punt van reactie te voorzien.

Een van de belangrijkste conclusies en ook aanbevelingen van de heer Van de Poel ligt in de lijn van het bovenstaande. Ook in zijn analyse komt het aan op een betere coördinatie, afstemming en samenwerking tussen de verschillende actoren. Naar de mening van het kabinet past het goed om in de eerder genoemde brief in te gaan op de elementen die ook in het rapport naar voren zijn gebracht.


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), Crone (PvdA), Vendrik (GL), Blok (VVD), Voorzitter Ten Hoopen (CDA), Ondervoorzitter Weekers (VVD), Gerkens (SP), Van Haersma Buma (CDA), De Nerée tot Babberich (CDA), Dezentjé Hamming (VVD), Omtzigt (CDA), Koşer Kaya (D66), Irrgang (SP), Luijben (SP), Kalma (PvdA), Blanksma-van den Heuvel (CDA), Cramer (CU), Kortenhorst (CDA), Van der Burg (VVD), Van Dijck (PVV), Heerts (PvdA), Gesthuizen (SP), Ouwehand (PvdD), Tang (PvdA) en Vos (PvdA).

Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Van Dam (PvdA), Halsema (GL), Remkes (VVD), Jonker (CDA), Aptroot (VVD), Van Gerven (SP), De Vries (CDA), Van Hijum (CDA), De Krom (VVD), De Pater-van der Meer (CDA), Pechtold (D66), Kant (SP), Ulenbelt (SP), Van der Veen (PvdA), Vacature (CDA), Anker (CU), Mastwijk (CDA), Schippers (VVD), De Roon (PVV), Smeets (PvdA), Van Gijlswijk (SP), Thieme (PvdD), Heijnen (PvdA) en Spekman (PvdA).

XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven