31 062
Wijziging van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren in verband met de formalisering van een onderdeel van de Arbeidsvoorwaardenovereenkomst Rechterlijke Macht 1/1/2005–31/7/2007

nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend luidt/uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat (artikel 25a, vierde lid, onderdeel b, van de Wet op de Raad van State).Op 31 augustus 2006 is in het Sectoroverleg Rechterlijke Macht tussen de minister van Justitie en de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak (NVvR) de Arbeidsvoorwaardenovereenkomst Rechterlijke Macht 1/1/2005–31/7/2007 (Arbeidsvoorwaardenovereenkomst) gesloten. De Arbeidsvoorwaardenovereenkomst is als bijlage aan deze memorie van toelichting gehecht.1 Voor het merendeel van de onderdelen van de Arbeidsvoorwaardenovereenkomst die formalisering behoeven, geldt dat dit kan plaatsvinden bij algemene maatregel van bestuur. Gelet op het karakter van de overeengekomen afspraken kan aan de formalisering hiervan bij algemene maatregel van bestuur zo nodig terugwerkende kracht worden verleend. Het enige onderdeel van de Arbeidsvoorwaardenovereenkomst waarvan de formalisering bij wet dient te geschieden betreft onderdeel 4b (inhouding op bezoldiging in geval van ouderschapsverlof). Inwerkingtreding van de in verband hiermee benodigde aanpassing van artikel 37, eerste lid, van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren (Wrra) was aanvankelijk voorzien voor 1 januari 2007. Omdat deze wetswijziging echter niet per 1 januari 2007 gerealiseerd kon worden, is tussen de minister en de NVvR in oktober 2006 afgesproken dat inwerkingtreding hiervan eerst met ingang van 1 januari 2008 zal geschieden. Vanwege het belastende karakter van deze aanpassing kan hieraan geen terugwerkende kracht worden verleend.

Voor rechterlijke ambtenaren (in opleiding) geldt tot nu toe dat zij over de uren dat zij ouderschapsverlof genieten 75% van hun bezoldiging doorbetaald krijgen. Tot 1 januari 2006 ontving de werkgever een fiscale tegemoetkoming voor het doorbetalen van (een deel van) de bezoldiging tijdens ouderschapsverlof, maar daaraan is in het kader van de op laatstvermelde datum in werking getreden wetgeving over de levensloopregeling een einde gekomen. Daarnaast is komen te gelden dat aan de (rechterlijk) ambtenaar, die ouderschapsverlof opneemt en deelneemt aan de levensloopregeling, per 1 januari 2006 op zijn aanvraag een fiscale heffingskorting (ouderschapsverlofkorting) wordt toegekend, die in mindering wordt gebracht op de door hem te betalen inkomstenbelasting. Om de meerkosten voor de werkgever te beperken is in de Arbeidsvoorwaardenovereenkomst afgesproken dat zal worden geregeld dat op de bezoldiging van de rechterlijk ambtenaar over de uren dat ouderschapsverlof wordt verleend een extra inhouding wordt gepleegd ter grootte van de maximaal te ontvangen ouderschapsverlofkorting. Deze extra inhouding vindt plaats ongeacht of de rechterlijk ambtenaar gebruik maakt van zijn recht op ouderschapsverlofkorting (artikel 37, eerste lid, eerste volzin). Voor de rechterlijk ambtenaar is het mogelijk om het inkomen over de uren van zijn ouderschapsverlof alsnog tot 75% van zijn bezoldiging aangevuld te krijgen. Om daarvoor te zorgen zal hij eerst een ouderschapsverlofkorting over die uren toegekend moeten krijgen, hetwelk betekent dat hij in het jaar waarin het ouderschapsverlof is genoten een voorziening in het kader van de levensloopregeling moet hebben opgebouwd en tevens over dat jaar een volledig ingevulde aangifte inkomstenbelasting door hem moet zijn ingediend. Blijkt na afloop van datzelfde jaar op grond van de definitieve aanslag dat de toegekende ouderschapsverlofkorting minder groot is dan de maximale ouderschapsverlofkorting, dan heeft de rechterlijk ambtenaar aanspraak op een bedrag ter grootte van het verschil tussen de extra inhouding en de toegekende ouderschapsverlofkorting (artikel 37, eerste lid, tweede volzin). De aanvraag hiervoor moet binnen zes maanden na toekenning van de ouderschapsverlofkorting worden gedaan (artikel 37, eerste lid, derde volzin). Met de thans voorgestelde aanpassing van artikel 37, eerste lid, wordt ook aangesloten bij de (inmiddels al aangepaste) regeling met betrekking tot ouderschapsverlof voor burgerlijke rijksambtenaren.

Het saldo van de financiële gevolgen van enerzijds het vervallen van bovenbedoelde fiscale tegemoetkoming voor de werkgever en anderzijds de extra inhouding voor de rechterlijk ambtenaar in geval van ouderschapsverlof wordt betrokken bij de binnen de sector Rechterlijke Macht voor arbeidsvoorwaardenontwikkeling beschikbare staande middelen.

Uit dit wetsvoorstel vloeien geen administratieve lasten voor de burger of het bedrijfsleven voort. Het wetsvoorstel brengt alleen een wijziging aan in de regeling van de rechtspositie van rechterlijke ambtenaren en rechterlijke ambtenaren in opleiding.

Over de inhoud van dit wetsvoorstel is de in artikel 51 van de Wrra bedoelde overeenstemming met de Sectorcommissie rechterlijke macht bereikt.

De minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven