31 061 V
Wijziging van de begrotingsstaten van het Ministerie van Buitenlandse Zaken (V) voor het jaar 2007 (wijziging samenhangende met de Voorjaarsnota)

nr. 3
VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 27 juni 2007

De vaste commissie voor Buitenlandse Zaken1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden.

Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

De voorzitter van de commissie,

Ormel

De adjunct-griffier van de commissie,

Van Toor

1

Kunt u uitleggen hoe de verlaging van de bijdrage aan het Europees Ontwikkelingsfonds (EIF) als gevolg van een bijstelling op basis van nieuwe ramingen (p. 2) spoort met de op pagina 3 gemaakte opmerking dat vrijgekomen middelen deels worden ingezet ten behoeve van de hogere toerekening van de EU-begroting aan het budget voor ontwikkelingssamenwerking? Als de bijdrage aan het EOF wordt verlaagd, terwijl het EU budget voor OS wordt verhoogd, waar wordt dit geld dan aan gespendeerd?

Er is geen relatie tussen de bijdrage aan het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF) en de toerekening van de EU-begroting aan het budget voor ontwikkelingssamenwerking. Het EOF is een intergouvernementeel fonds dat voor 100% ODA is en los staat van de EU-begroting. Voorafgaand aan ieder jaar geeft de Commissie een inschatting welk deel van het EOF zij verwacht uit te kunnen keren. Als blijkt dat de Commissie minder EOF-middelen kan inzetten dan verwacht, wordt de raming bijgesteld. De consequentie hiervan is dat de Commissie op een later tijdstip een hogere bijdrage van de lidstaten zal vragen. De totale uitgaven aan het EOF blijven dus gelijk als men kijkt naar de looptijd van het EOF. Aangezien het EOF los staat van de EU-begroting heeft bovenstaande praktijk geen effect op de EU-begroting.

De EU-toerekening is het Nederlandse aandeel in hoofdstuk 4 van de begroting van de Europese Commissie, «De Europese Unie als mondiale partner». Uit dit hoofdstuk worden diverse programma’s van de EU voor internationale samenwerking gefinancierd, waaronder het Instrument voor Ontwikkelingssamenwerking en Humanitaire hulp.

2

Met welk bedrag worden de ramingen van de EKI-toerekening in 2007 verlaagd?

De ramingen van de EKI-toerekening voor 2007 zijn met EUR 189 mln. verlaagd.

3

Waarom worden de voor 2008 geplande betalingen aan de International Development Association (IDA) en het African Fund for Development gedeeltelijk naar 2007 en 2009 geschoven?

De omvang van de jaarlijkse betalingen aan instellingen als deInternational Development Association en het African Fund for Development wordt mede bepaald in het licht van de meerjarige beschikbaarheid van middelen. Vanwege de omvang van de budgetbelasting over 2008, zoals toegelicht in de eerste suppletoire wet, is besloten tot een ander betalingsritme.

4

Kunt u een toelichting geven op de extra uitgaven die worden gedaan voor de nieuwbouw van het NAVO-hoofdkantoor? Wat houdt «conform de meest recente opgave van de NAVO» in? Wat is de achtergrond hiervan, wie heeft hiertoe besloten en hoe is dat gebeurd? Welk percentage betaalt Nederland hieraan en komt dit percentage overeen met de bijdrage van de overige lidstaten?

De extra uitgaven worden veroorzaakt door een uitbreiding van het programma van eisen – extra voorzieningen op het gebied van ICT en veiligheid, meer conferentieruimte met het oog op toekomstige uitbreidingen van de NAVO – en gestegen bouwprijzen.

De Plaatsvervangend Permanent Vertegenwoordigers van alle lidstaten beoordelen de noodzaak van programmatische wijzigingen, houden toezicht op de voortgang van het project, wijzen budgetten toe, controleren de uitgaven en rapporteren aan de Raad. De jaarlijkse bijstelling van de bouwprijzen gebeurt door toepassing van de bouwkostenindex.

Oorspronkelijk zou Nederland 4% dragen van de kosten. Dit percentage wordt onder andere bepaald door de reguliere civiele en militaire bijdrage en het aantal vierkante meters kantooroppervlak dat Nederland nodig heeft. Met de uitbreiding van de NAVO is het percentage teruggebracht naar 3,85 %. Ter vergelijking: België draagt 3,82 % en Canada 5,11 % bij.

5

Kunt u een toelichting geven op het programma met de Vereniging van Nederlandse Gemeentes (VNG) inzake goed bestuur? Wat houdt dit programma in en welke landen vindt dit plaats? In hoeverre is het Ministerie van BZK hierbij betrokken?

Per 1 januari 2007 is het Logo South Programma van start gegaan dat zal lopen van 2007–2010. De doelstelling van het programma is de ontwikkeling van capaciteit van lokaal bestuur als voorwaarde voor armoedereductie. De bijdrage van het ministerie aan dit programma is circa EUR 25 mln. voor vier jaar. VNG International en een aantal Nederlandse gemeenten dragen ook bij aan het budget. Nederlandse gemeenten zetten bovendien deskundigen in op het programma voor capaciteitsontwikkeling. Het programma bestaat uit drie onderdelen. Het eerste onderdeel betreft ondersteuning door VNG International van lokale overheden in een aantal ontwikkelingslanden op het gebied van capaciteitsontwikkeling met betrekking tot management, strategieontwikkeling, dienstverlening aan en participatie van burgers, bevordering van economische ontwikkeling en armoedevermindering. Het tweede onderdeel betreft het verbeteren van capaciteit van associaties van gemeenten met betrekking tot management, dienstverlening aan leden, lobby en van financiële duurzaamheid van associaties. Het derde onderdeel heeft betrekking op het ontwikkelen van beleid en het vergroten van het bewustzijn van de rol van lokaal bestuur bij het bereiken van de MDG’s en in conflictpreventie en vredesopbouw. Het programmaonderdeel voor lokale overheden wordt uitgevoerd in Benin, Egypte, Ghana, Indonesië, Namibië, Nicaragua, Palestijnse Gebieden, Zuid Afrika, Sri Lanka, Soedan, Suriname en Tanzania. Het programmaonderdeel voor associaties van gemeenten wordt uitgevoerd in Kenia, Rwanda, Mali, Burkina Faso, Benin, Indonesië, Nepal, Cambodja, Costa Rica, El Salvador en Nicaragua. Het Ministerie van BZK is niet bij het programma betrokken.

6

De verhoging onder beleidsartikel 2.9 «Grotere veiligheid door strijd tegen milieudegradatie» heeft voor een deel betrekking op een milieuprogramma in de Grote Meren-regio. Kunt u aangeven wat dit milieuprogramma exact inhoudt? En kunt u aangeven welke concrete resultaten van dit programma verwacht worden?

Het regionale milieuprogramma voor de Grote Meren is een programma in opbouw. Het is in 2006 gestart ter uitvoering van het Nederlandse regionale beleid voor de Grote Meren (Notitie Grote Meren, aangeboden op 13 februari 2004 als kamerstuk 29 237 nr. 5). Het bevorderen van duurzaam beheer van natuurlijke hulpbronnen is een van de drie hoofdthema’s (naast vrede en veiligheid en goed bestuur) waarop Nederland inzet voor het vergroten van de stabiliteit in de regio. Het regionale milieuprogramma beoogt bij te dragen aan oplossingen voor grensoverschrijdende milieuproblemen en daarmee aan grensoverschrijdende conflictbeslechting en -preventie. In 2007 uit te voeren activititeiten hebben betrekking op duurzaam beheer van land en water en het versterken van gezamenlijk beheer van grensoverschrijdende natuurparken. Verwacht wordt dat het programma zal resulteren in versterkte regionale samenwerking op het gebied van duurzaam beheer van natuurlijke hulpbronnen en aan een verbeterd inkomen voor boeren werkzaam in bufferzones rond nationale parken en meren. De begrote uitgaven bedragen EUR 4 mln.

7

Wegens meevallende uitgaven op de EU-begroting in 2006 hoeft Nederland in 2007 340 miljoen euro minder aan de EU af te dragen dan aanvankelijk begroot. Deelt u de mening dat de Nederlandse EU bijdrage, ondanks deze meevaller, nog altijd veel te hoog is? Zo neen, waarom niet?

De meevaller is het gevolg van onderuitputting van de EU-begroting 2006. Nederland pleit er ieder jaar voor de uitgaven zo realistisch mogelijk te schatten. Nederland heeft altijd gesteld dat een billijk systeem van bijdragen ervoor zorgt dat de sterkste schouders de zwaarste lasten dragen en dat landen met een vergelijkbare welvaart ongeveer evenveel bijdragen. De ontstane scheefgroei die er in de bijdragen aan Europa in de vorige periode van de financiële perspectieven in relatie tot andere lidstaten was ontstaan, heeft Nederland in december 2005 voor de nieuwe periode kunnen herstellen bij de overeenstemming over de nieuwe meerjarenbegroting (2007–2013).

8

Waarop is de meerjarige bijstelling van de ramingen voor schuldverlichting gebaseerd?

Besluitvorming over schuldkwijtschelding, die meestal in multilateraal verband (Club van Parijs) wordt genomen, vindt doorgaans plaats op basis van een zogenaamde schuldhoudbaarheidsanalyse, en de voortgang in een programmarelatie met het IMF en samenwerking met de Wereldbank en andere samenwerkingspartners. Schuldkwijtschelding vindt tevens vaak plaats in het kader van het Heavily Indebted Poor Countries (HIPC) initiatief, waarbij ook weer specifieke voorwaarden worden gesteld. Doel van al deze voorwaarden is het duurzaam houdbaar maken van de schulden van een bepaald ontwikkelingsland.

De kosten die gemoeid zijn met schuldkwijtschelding worden op basis van ramingen in de OS-begroting opgenomen. Gezien het voorgaande is het echter zeer moeilijk om meerjarig te voorspellen wanneer landen zullen hebben voldaan aan alle voorwaarden die aan schuldverlichting, en in het bijzonder aan HIPC schuldverlichting, worden gesteld. Hierdoor kan het voorkomen dat de ramingen naar beneden (of naar boven) moeten worden bijgesteld. Recent is deze raming daarom bijgesteld.

9

De middelen voor ondernemingsklimaat worden in 2007 iets neerwaarts bijgesteld, maar meerjarig aanzienlijk verhoogd. Valt onder deze meerjarige verhoging ook het ORET-programma of blijft dit programma op het huidige niveau gehandhaafd?

Nee, het ORET programma valt niet onder de meerjarige verhogingen. Over het meerjarig middelenniveau van het ORET programma zal de Kamer via de begroting 2008 nader worden geïnformeerd.

10

Kunt u een toelichting geven op welke middelen ter beschikking worden gesteld voor het versterken van het ondernemingsklimaat in partnerlanden op het gebied van Aid for Trade? Aan wat voor middelen moet gedacht worden? Gebeurt dit op basis van vragen vanuit ontwikkelingslanden of op basis van aanbod uit Nederland? Vindt er een evaluatie plaats of deze middelen zinvol zijn vanuit het oogpunt van armoedebestrijding en werkgelegenheid in ontwikkelingslanden?

Er is in totaal ongeveer EUR 3 mln. beschikbaar gesteld voor nieuwe meerjarige programma’s op het gebied van Aid for Trade in de volgende landen:

– Indonesië: steun aan Ministerie van Handel;

– Ethiopië: Public Private Partnership World Summit Sustainable Development;

– Colombia: Public Private Partnership Koffie;

– Kenia: Ondernemingsklimaat gericht op bloemen.

Nederland vindt vraagsturing door de ontvangende landen van belang. Deze landen dienen zelf met concrete Aid for Trade-voorstellen te komen, waarbij desgewenst ondersteuning in de uitwerking hiervan kan worden geboden. Alle voorstellen dienen in beginsel te passen in nationale armoedebestrijdingsstrategiën van de partnerlanden. Door na te streven dat Aid for Tradeactiviteiten deel uitmaken van de armoedebestrijdingsstrategiën van ontwikkelingslanden wordt zo goed mogelijk gewaarborgd dat Aid for Trade-middelen zinvol zijn vanuit het oogpunt van armoedebestrijding en werkgelegenheid.

Overigens zijn ook andere programma’s die in de partnerlanden worden uitgevoerd volgens de geldende OESO-systematiek te kwalificeren als Aid for Trade. Het gaat om programma’s en activiteiten op het terrein van handelsbeleid en -regels, handelsontwikkeling inclusief opbouw van productieve capaciteit en handelsgerelateerde infrastructuur. Het betreft, naast private sector ontwikkelingsactiviteiten van de posten, programma’s als PSOM, CBI, PUM, ORET, WTO-opleidingen et cetera.

11

Kunt u een aantal voorbeelden noemen van goedgekeurde programma’s onder het Medefinancieringsstelsel (MFS) ten behoeve van het ondernemingsklimaat in ontwikkelingslanden? Op basis waarvan is besloten tot een meerjarige stijging van middelen voor PSOM? Kunt u hierbij aangeven of hier sprake was van vraag vanuit ontwikkelingslanden of aanbod vanuit Nederland? Kunt u ook hierbij enkele concrete projecten/programma’s noemen?

In het kader van het medefinancieringsstelsel zijn verschillende organisaties in aanmerking gekomen voor een subsidie op het gebied van verbetering van het ondernemingsklimaat in ontwikkelingslanden. Het gaat om programma’s uitgevoerd door onder andere Solidaridad, Stichting Woord en Daad, Clean Clothes, Stichting Onderzoek Multinationale Ondernemingen. Deze organisaties werken aan verbetering van productiecondities, arbeidsomstandigheden, informatie- en voorlichtingssystemen en ondernemersschap. Daarnaast is er binnen de programma’s van organisaties als ICCO, HIVOS, Cordaid en OXFAM/Novib veel aandacht voor economische ontwikkeling en ondersteuning van het midden en kleinbedrijf in ontwikkelingslanden.

Tot een stijging voor de middelen voor het Programma Samenwerking Opkomende Markten is besloten naar aanleiding van de resultaten van de evaluatie van dit programma in 2005, waarover de Kamer in augustus 2006 werd geïnformeerd (TK 30 300V nr. 145). Het gaat bij dit programma, zoals in de brief aan de Kamer aangegeven, om vraag vanuit ontwikkelingslanden en aanbod vanuit Nederland. De vraag uit ontwikkelingslanden wordt ondersteund door een pilot matchmaking, waarbij een bedrijf met een concreet investeringsidee, die op zoek is naar een (Nederlandse) investeringspartner door middel van individuele matchmaking wordt ondersteund. Voorts is het programma gedeeltelijk ontbonden, dat wil zeggen dat PSOM projecten ook aangevraagd en uitgevoerd kunnen worden door ondernemingen uit DAC-landen, hetgeen zuid-zuid samenwerking oplevert.

Enkele concrete voorbeelden zijn:

1. Een Keniaans bedrijf, dat via matchmaking van de EVD in contact is gekomen met een Nederlands bedrijf, waarmee een samenwerking is aangegaan om onderdelen voor waterputten in Noordoost Kenia te leveren.

2. Een Tanzaniaans bedrijf dat investeert in een bedrijf in de cashew verwerking sector in Mozambique. Hierbij zorgen 6 000 lokale boeren voor de cashewnoten en wordt cashew geëxporteerd en lokaal verkocht.

3. Een Nederlands bedrijf dat samen met een lokale partner investeert in de teelt, koeling en certificering van ananas in Ghana met als doel export te generen naar Europa. Naar verwachting levert dit werkgelegenheid op voor 85 personen en zullen circa 30 kleine boeren worden gecontracteerd voor de toelevering.

12

Worden de twee nieuwe NBSO’s (Netherlands Business Support Office) in Izmir en Jekatarinaburg betaald vanuit ODA?

Nee, NBSO’s worden niet met ODA-middelen gefinancierd.

13

Op basis van welke criteria heeft u tot de meerjarige bijdrage aan de Global Alliance for Vaccines and Immunisation (GAVI) besloten? Kunt u in dit kader een reactie geven op het onlangs in Trouw gepubliceerde opinieartikel van Donald W. Light met als titel «Laat armen vaccins voor de armen produceren»? Bent u het eens met de conclusies en aanbevelingen van de heer Light? Zo neen, waarom niet? Zo ja, welke consequenties verbindt u hieraan?

Nederland ondersteunt GAVI sinds 2000 en heeft uitstekende ervaringen met deze organisatie. GAVI heeft in veel landen een belangrijke impuls gegeven aan het versterken van vaccinatieprogramma’s en de introductie van nieuwe vaccins waarmee de organisatie een belangrijke bijdrage levert aan MDG4. GAVI richt zich inmiddels niet meer alleen op de versterking van vaccinatieprogramma’s maar beoogt hiermee ook een bijdrage te leveren aan een versterking van de bredere gezondheidssystemen. Besluitvorming over de meerjarige bijdrage aan GAVI vond plaats op basis van de zeer goede ervaringen en het belang van GAVI voor de gezondheidssector in het algemeen en het bereiken van MDG4 meer specifiek.

Het opinieartikel van Donald Light is mij bekend en ik deel zijn conclusies niet. Zijn artikel is ingegeven door de lancering van een Advanced Market Commitment (AMC) voor een vaccin tegen longontsteking (pneumokokkenvaccin). Een AMC beoogt in essentie een markt te creëren voor producten waarvoor een commerciële afzetmarkt ontbreekt – donoren verplichten zich om een product aan te kopen zodra dat ontwikkeld is en voldoet aan vooraf bepaalde specificaties, tegen een vooraf bepaalde prijs en op voorwaarde dat ontwikkelingslanden het product willen aankopen. AMC is daarmee een interessant concept om onderzoek naar gezondheidsproducten voor mensen in ontwikkelingslanden te stimuleren. De betreffende pneumokokkenvaccin AMC, dat zich in de laatste fase van het ontwikkelingsproces bevindt, is een pilot om het concept te testen en wordt ondersteund door Italië, het Verenigd Koninkrijk, Canada, Rusland en Noorwegen. De AMC zal geen extra winsten genereren voor de producenten maar beoogt de extra investeringen te compenseren die nodig zijn om de productiecapaciteit te vergroten (zoals het bouwen van nieuwe faciliteiten) om het vaccin voor ontwikkelingslanden beschikbaar te maken. De berekeningen hiervoor zijn uitgevoerd door onafhankelijke deskundigen op basis van minimale noodzakelijke kosten. De belangrijkste claim van Light is hiermee weerlegd.

De heer Light stelt dat naar zijn inschatting de vaccins voor USD 1,25 geleverd zouden kunnen worden. Hij geeft echter geen enkele onderbouwing voor deze inschatting, waardoor deze beperkte relevantie heeft. Over de prijs voor het pneumokokkenvaccin wordt op dit moment onderhandeld, naar verwachting zal deze rond de USD 5 tot 7 liggen; een reductie van zo’n 90% op de prijs die op dit moment in westerse landen voor een soortgelijk vaccin1 betaald wordt. Overigens verplicht de producent zich om na afloop van de AMC het vaccin aan ontwikkelingslanden te blijven leveren tegen een prijs die nagenoeg op het niveau van de kostprijs ligt. De AMC draagt daarmee ook bij aan verduurzaming van de productie en distributie.

Ik kan mij wel vinden in de aanbeveling van Light om producenten in ontwikkelingslanden te betrekken bij de productie van deze vaccins. In tegenstelling tot geneesmiddelen vormen patentrechten bij vaccins in het algemeen geen belangrijke barrière voor productie in ontwikkelingslanden, wel ontbreekt vaak de zeer complexe technologische expertise. Ik ben dan ook verheugd dat Glaxo Smith Klein zich gecommitteerd heeft om de betreffende technologie over te dragen op producenten in ontwikkelingslanden, zodat deze op termijn een belangrijk deel van de productie op zich kunnen nemen.

14

Betekent de verhoging ten behoeve van de activiteiten ter bevordering van onafhankelijke en pluriforme media in Iran dat dit programma wordt voortgezet en dat het een verhoging van het budget toestaat?

De «verhoging» waar op wordt gedoeld, betreft in feite een verschuiving van middelen binnen het beleidskader «Mediapluriformiteit Iran» naar 2007 omdat er in 2006 sprake was van onderuitputting van de activiteit. Er is dus geen sprake van daadwerkelijke verhoging van het totale budget behorende bij het beleidskader; deze blijft gelijk.

Er is overigens nog geen besluit genomen over het al dan niet voortzetten van het beleidskader na 31 december 2007. Hierover zal de Kamer voor aanvang van het reces op vertrouwelijke wijze worden geïnformeerd.

15

Een van de grootste stijgingen binnen het overzicht van de belangrijkste suppletoire uitgavenmutaties vormt de post «Milieu en water». Deze post kent een stijging van maar liefst 54 miljoen euro. De stijging wordt volgens de begrotingstoelichting met name veroorzaakt door toekenning van middelen voor een energiefonds in Suriname. Kunt u specifieker ingaan op dit fonds? Wat houdt het fonds exact in? Welke concrete resultaten worden van dit fonds verwacht?

Tijdens het reguliere beleidsoverleg Ontwikkelingssamenwerking tussen Nederland en Suriname van november 2006 is afgesproken dat EUR 70 mln. uit de Verdragsmiddelen wordt gereserveerd voor het opzetten van een Energiefonds in Suriname. Nederland heeft toen toegezegd bereid te zijn een eerste tranche van EUR 30 mln. over te maken op basis van een door Suriname in te dienen onderbouwing.

Het opzetten van een Energiefonds past in de context van de gemaakte afspraken tussen Nederland en Suriname waarin de nadruk ligt op overheidshervormingen en de ontwikkeling van de private sector. Het doel van het Energiefonds is onder meer het vergroten van de energiezelfvoorziening van Suriname en het veiligstellen van de elektriciteitsvoorziening aan alle huishoudens (inclusief die in het binnenland). Het Energiefonds voorziet in de behoefte van Suriname om een duurzaam, revolverend fonds te stichten ten behoeve van de verdere ontwikkeling van de energiesector. De energiesector vormt verder een belangrijke randvoorwaarde voor de duurzame ontwikkeling van de particuliere sector en de creatie van permanente werkgelegenheid.

Tijdens het meest recente beleidsoverleg van 12 juni 2007 is overigens een herprioritering binnen de Verdragsmiddelen overeengekomen. Daardoor is er in 2007 EUR 16,5 mln. uit de Verdragsmiddelen beschikbaar voor het Energiefonds, terwijl het aanvullende bedrag van EUR 13,5 mln. uit besparingen op de Surinaamse begroting wordt verkregen. Het onderbouwde voorstel van Surinaamse zijde wordt overigens nog afgewacht.

16

Kunt u een toelichting geven op het Programma Ondersteuning Buitenlands Beleid (POBB)? Welk doel dient dit, waarom is het volgens u zinvol en is hier ODA-geld mee gemoeid?

Het Programma Ondersteuning Buitenlands Beleid (POBB) is een non-ODA beleidsfonds dat zich richt op de financiering van activiteiten ter ondersteuning van het buitenlands beleid. Projecten uit het POBB dienen éénmalig en kortlopend (maximaal 1 jaar) te zijn. Met het POBB is géén ODA-geld gemoeid en POBB-bijdragen mogen het OS-beleid niet doorkruisen.

Hoewel het een relatief bescheiden subsidieprogramma betreft, is het POBB een belangrijk onderdeel van het financiële instrumentarium voor het buitenlands beleid. Met het POBB kunnen relatief kleine en kortlopende projectvoorstellen worden gefinancierd die een bijzondere relevantie voor de realisatie van de doelstellingen van het buitenlands beleid hebben. Op deze manier voorziet het POBB in de behoefte om flexibel in te kunnen spelen op actuele ontwikkelingen, waarin niet kan worden voorzien in de jaarlijkse en/of meerjarige planning van andere subsidiekaders.

17

Wat behelst de mogelijke fiscalisering van een deel van de buitenlandvergoedingen? Waarom wordt hier (mogelijk) toe besloten?

Naar de mening van de Belastingdienst is op basis van de herziene loonbelastingwetgeving betreffende zogenoemde extraterritoriale werknemers mogelijk een aan uitgezonden ambtenaren toekomend deel van de buitenlandvergoedingen, als loon aan te merken, en dient daarover loonheffing te worden afgedragen. De Belastingdienst heeft eind 2006 een naheffingsaanslag loonbelasting/premie volksverzekeringen 2001 opgelegd en aangekondigd nog dit jaar over de jaren 2002 tot en met 2006 een naheffingsaanslag te zullen opleggen over dat deel van de buitenlandvergoedingen dat de in de fiscale wetgeving bepaalde 30%-grens overschrijdt. BZ en de meeste andere vakdepartementen met uitgezonden medewerkers op de Posten hebben bezwaar gemaakt tegen deze naheffingsaanslag. Inmiddels is over de cijfermatige onderbouwing overeenstemming bereikt en volgt op korte termijn de uitspraak op bezwaar.


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van Bommel (SP), Van der Staaij (SGP), Wilders (PVV), Waalkens (PvdA), Van Baalen (VVD), Çörüz (CDA), Ormel (CDA), voorzitter, Ferrier (CDA), Van Velzen (SP), De Nerée tot Babberich (CDA), Blom (PvdA), Eijsink (PvdA), Van Dam (PvdA), Dezentjé Hamming (VVD), Irrgang (SP), Knops (CDA), Boekestijn (VVD), Voordewind (CU), Pechtold (D66), ondervoorzitter, Van Gennip (CDA), Ten Broeke (VVD), Peters (GL), Van Raak (SP), Gill’ard (PvdA) en Thieme (PvdD).

Plv. leden: De Wit (SP), Van der Vlies (SGP), Bosma (PVV), Vermeij (PvdA), Van Miltenburg (VVD), Omtzigt (CDA), Kortenhorst (CDA), Kortenhorst (CDA), Van Dijk (SP), Ten Hoopen (CDA), Besselink (PvdA), Leerdam (PvdA), Arib (PvdA), Neppérus (VVD), Lempens (SP), Schermers (CDA), Griffith (VVD), Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU), Van der Ham (D66), Jonker (CDA), Van Beek (VVD), Halsema (GL), Gesthuizen (SP), Samsom (PvdA) en Ouwehand (PvdD).

XNoot
1

Het bestaande vaccin beschermt tegen zeven specifieke varianten van de bacterie en kost USD 60 per dosis. Het vaccin onder de AMC is complexer en beschermt tegen tien varianten. De prijs van het nieuwe vaccin zal naar verwachting boven de USD 60 liggen in westerse landen.

Naar boven