31 061
Voorjaarsnota 2007

nr. 11
BRIEF VAN HET LID DE NERÉE TOT BABBERICH

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

’s-Gravenhage, 3 juli 2007

Hierbij bied ik u aan een proeve van wetgeving betreffende het invoeren van een apart belastingtarief van 10% voor inkomsten uit loondienst tot € 10 000 voor 65-plussers, die een verlicht arbeidsrechtelijk regime zijn overeengekomen met hun werkgever.

Het stuk is vormgegeven als wijziging op de tekst van het wetsvoorstel Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2007), zoals aan de Eerste Kamer gezonden (kamerstukken I 2006/07, 30 804, A). Het Belastingplan 2007 is op 14 december 2006 tot wet verheven en gepubliceerd in Staatsblad 2006, nr. 682.

De tekst van deze proeve is gebaseerd op de tekst van de wetgeving zoals die gold op 25 oktober 2006.

De Nerée tot Babberich

PROEVE VAN WETGEVING

Voorstel tot wijziging van het Belastingplan 2007, Staatsblad 2006, 682

I

Artikel I wordt als volgt gewijzigd:

A. Voor onderdeel A worden drie onderdelen ingevoegd, luidende:

aA. In artikel 2.3 wordt na onderdeel a, onder verlettering van de onderdelen b en c tot onderdelen c en d, een onderdeel ingevoegd, luidende:

b. belastbare plusloon;.

bA. In artikel 2.4 wordt na het eerste lid, onder vernummering van het tweede en derde lid tot derde en vierde lid, een lid ingevoegd, luidende:

2. Het belastbare plusloon wordt bepaald:

a. voor binnenlandse belastingplichtigen: volgens de regels van hoofdstuk 3A;

b. voor buitenlandse belastingplichtigen: volgens de regels van afdeling 7.2A.

cA. In artikel 2.7, eerste lid, wordt na onderdeel a, onder verlettering van de onderdelen b en c tot onderdelen c en d, een onderdeel ingevoegd, luidende:

b. het belastbare plusloon;.

B. Na onderdeel A wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

Aa. Na artikel 2.10 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 2.10a. Tarief belastbaar plusloon

De belasting op het belastbare plusloon (hoofdstuk 3A respectievelijk afdeling 7.2A) bedraagt 10%.

C. Na onderdeel B wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

Ba. Artikel 2.14 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid komt te luiden:

2. Voor zover vermogensbestanddelen plusloon, al dan niet vrijgesteld, of inkomen, al dan niet vrijgesteld, uit werk en woning of uit aanmerkelijk belang genereren, worden zij niet in aanmerking genomen voor de bepaling van het belastbare inkomen uit sparen en beleggen.

2. Aan het derde lid wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel d door een puntkomma, na onderdeel d een onderdeel toegevoegd, luidende:

e. voordelen die niet als belastbaar loon worden aangemerkt, wel in aanmerking genomen als belastbaar plusloon, voor zover wordt voldaan aan de in hoofdstuk 3A opgenomen voorwaarden.

D. Na onderdeel D wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

D0a. Aan artikel 3.80 wordt na «de werknemersaftrek (paragraaf 3.3.2)» toegevoegd: en met het plusloon (hoofdstuk 3A).

E. Na onderdeel Ea wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

Eb. Na hoofdstuk 3 wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:

HOOFDSTUK 3A

Heffingsgrondslag bij plusloon

Artikel 3a.1. Belastbaar plusloon

Het belastbare plusloon is het gezamenlijke bedrag aan plusloon.

Artikel 3a.2. Plusloon

1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder plusloon: plusloon overeenkomstig de wettelijke bepalingen van de loonbelasting, voor zover dit niet meer bedraagt dan € 10 000.

2. Tot het plusloon behoren niet voordelen als bedoeld in artikel 3.84.

Artikel 3a.3. Tijdstip genieten

Artikel 3 146, eerste en tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.

F. Na onderdeel J wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

Ja. In artikel 7.1 wordt na onderdeel a, onder verlettering van de onderdelen b en c tot onderdelen c en d, een onderdeel ingevoegd, luidende:

b. belastbare plusloon in Nederland;.

G. Na onderdeel L wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

La. Na afdeling 7.2 wordt een afdeling ingevoegd, luidende:

Afdeling 7.2A Belastbaar plusloon in Nederland

Artikel 7.4a. Belastbaar plusloon in Nederland

1. Het belastbare plusloon in Nederland is het belastbare plusloon ter zake van het in Nederland verrichten van arbeid.

2. Artikel 7.2, zevende lid, is van overeenkomstige toepassing.

H. Aan onderdeel P wordt na het vierde lid een lid toegevoegd, luidende

5. Na het derde lid wordt een lid toegevoegd, luidende:

4. In afwijking in zoverre van artikel 3.81 wordt voor de toepassing van dit artikel niet als loon beschouwd plusloon als bedoeld in artikel 3a.2.

I. Na onderdeel P worden drie onderdelen ingevoegd, luidende:

Pa. Aan artikel 8.14 wordt na het derde lid een lid toegevoegd, luidende:

4. In afwijking in zoverre van artikel 3.81 wordt voor de toepassing van dit artikel niet als loon beschouwd plusloon als bedoeld in artikel 3a.2.

Pb. Aan artikel 8.14a wordt na het vierde een lid toegevoegd, luidende:

5. In afwijking in zoverre van artikel 3.81 wordt voor de toepassing van dit artikel niet als loon beschouwd plusloon als bedoeld in artikel 3a.2.

Pc. Aan artikel 8.14b wordt na het derde lid een lid toegevoegd, luidende:

4. In afwijking in zoverre van artikel 3.81 wordt voor de toepassing van dit artikel niet als loon beschouwd plusloon als bedoeld in artikel 3a.2.

II

Artikel IV wordt als volgt gewijzigd:

A. Na onderdeel Ca wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

Cb. Artikel 9 komt te luiden:

1. De belasting wordt geheven over het belastbare loon en over het plusloon. 2. Belastbaar loon is het loon verminderd met de zeedagenaftrek en met het plusloon.

3. Plusloon is het loon uit tegenwoordige arbeid, tot een maximum van € 10 000 per kalenderjaar, uit hoofde van een dienstbetrekking als bedoeld in afdeling 12 van titel 7.10 van het Burgerlijk Wetboek, een ambtelijke aanstelling als bedoeld in artikel 127 van de Ambtenarenwet of een in artikel 134 van de Ambtenarenwet bedoelde arbeidsovereenkomst, waarin de toepassing van artikel 692 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek is vastgelegd.

4. In afwijking in zoverre van het derde lid behoort niet tot het plusloon:

a. het loon dat de werknemer geniet van een lichaam waarin hij een aanmerkelijk belang heeft in de zin van de Wet inkomstenbelasting 2001;

b. het loon dat de werknemer in de hoedanigheid van bestuurder geniet van lichamen die bij regeling van Onze Minister zijn aangewezen.

B. Na onderdeel H wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

Ha. Na artikel 20a wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 20b

In afwijking van de artikelen 20 en 20a bedraagt de belasting op het plusloon 10%.

C. Aan onderdeel J wordt na het vierde lid een lid toegevoegd, luidende:

5. Aan artikel 22a wordt na het vijfde lid een lid toegevoegd, luidende:

6. In afwijking in zoverre van artikel 10 wordt voor de toepassing van dit artikel niet als loon beschouwd plusloon als bedoeld in artikel 9.

D. Na onderdeel J wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

Ja. Aan artikel 22b wordt na het tweede lid een lid toegevoegd, luidende:

3. Voor de toepassing van dit artikel wordt niet onder tijdvakloon begrepen plusloon als bedoeld in artikel 9.

III

Na artikel XIXa worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel XIXb

Na afdeling 11 van titel 7.10 van het Burgerlijk Wetboek wordt een afdeling ingevoegd, luidende:

Afdeling 12. Bijzondere bepalingen voor werknemers van 65 jaren en ouder.

Artikel 692:

De werknemer van 65 jaren en ouder die een arbeidsovereenkomst aangaat als bedoeld in artikel 9, derde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 kan met de werkgever schriftelijk overeenkomen dat de arbeidsovereenkomst te allen tijde met onmiddellijke ingang zonder inachtneming van de voor opzegging geldende bepalingen kan worden beëindigd en dat geen recht op betaling van loon tijdens ziekte, bedoeld in artikel 629, bestaat.

Artikel XIXc

De Ambtenarenwet wordt als volgt gewijzigd:

A

Na artikel 126 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 127

Op verzoek van de ambtenaar die na het bereiken van de vijfenzestigjarige leeftijd wordt aangesteld, kan het bevoegd gezag bepalen dat de aanstelling met onmiddellijke ingang kan worden beëindigd zonder inachtneming van de daarvoor geldende bepalingen en dat geen recht op bezoldiging bestaat, gedurende de tijd dat hij zijn arbeid niet heeft verricht in verband met ongeschiktheid ten gevolge van ziekte.

B

In artikel 134, eerste en tweede lid, wordt «artikel 648» vervangen door: de artikelen 648 en 692.

IV

In artikel XX wordt na het eerste lid, onder vernummering van het tweede lid tot derde lid, een lid ingevoegd, luidende:

2. Aan het eerste lid wordt na onderdeel d, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel d door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

e. de werknemer, bedoeld in artikel 7: 692 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek.

V

Na artikel XX worden vijf artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel XXa

De Wet inkomstenbelasting 2001 wordt met ingang van 1 januari van het derde kalenderjaar dat volgt op het kalenderjaar waarin de artikelen I, onderdelen aA, bA, cA, Aa, Ba, D0a, Eb, Ja, La, P, vijfde lid, Pa, Pb en Pc, IV, onderdelen Cb, Ha, J, vijfde lid, en Ja, XIXb, XIXc, en XX, tweede lid, in werking zijn getreden als volgt gewijzigd:

A. In artikel 2.3 vervalt onderdeel b, onder verlettering van de onderdelen c en d tot onderdelen b en c.

B. Artikel 2.4, tweede lid, vervalt, onder vernummering van het derde en vierde lid tot tweede en derde lid.

C. In artikel 2.7, eerste lid, vervalt onderdeel b, onder verlettering van de onderdelen c en d tot onderdelen b en c.

D. Artikel 2.10a vervalt.

E. Artikel 2.14 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid komt te luiden:

Voor zover vermogensbestanddelen inkomen, al dan niet vrijgesteld, uit werk en woning of uit aanmerkelijk belang genereren, worden zij niet in aanmerking genomen voor de bepaling van het belastbare inkomen uit sparen en beleggen.

2. In het derde lid vervalt onderdeel e, onder vervanging van de puntkomma aan het slot van onderdeel d door een punt.

F. In artikel 3.80 vervalt: «en met het plusloon (hoofdstuk 3A)».

G. HOOFDSTUK 3A vervalt.

H. In artikel 7.1 vervalt onderdeel b, onder verlettering van de onderdelen c en d tot onderdelen b en c.

I. Afdeling 7.2A vervalt.

J. Artikel 8.14, vierde lid, vervalt.

K. Artikel 8.14a, vijfde lid, vervalt.

L. Artikel 8.14b, vierde lid, vervalt.

Artikel XXb

De Wet op de loonbelasting 1964 wordt met ingang van 1 januari van het derde kalenderjaar dat volgt op het kalenderjaar waarin dit artikel en de artikelen I, onderdelen aA, bA, cA, Aa, Ba, D0a, Eb, Ja, La, P, vijfde lid, Pa, Pb en Pc, IV, onderdelen Cb, Ha, J, vijfde lid, en Ja, XIXb, XIXc, XX, tweede lid, XXa, XXc, XXd en XXe in werking zijn getreden als volgt gewijzigd:

A. Artikel 9 komt als volgt te luiden:

1. De belasting wordt geheven over het belastbare loon.

2. Belastbaar loon is het loon verminderd met de zeedagenaftrek.

B. Artikel 20b vervalt.

C. Artikel 22a, zesde lid, vervalt.

D. Artikel 22b, derde lid, vervalt.

Artikel XXc

In het Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen 1945 komt artikel 2, eerste lid, onderdeel e, onder vervanging van de puntkomma aan het slot van onderdeel d door een punt, met ingang van 1 januari van het derde kalenderjaar dat volgt op het kalenderjaar waarin dit artikel en de artikelen I, onderdelen aA, bA, cA, Aa, Ba, D0a, Eb, Ja, La, P, vijfde lid, Pa, Pb en Pc, IV, onderdelen Cb, Ha, J, vijfde lid, en Ja, XIXb, XIXc, XX, tweede lid, XXa, XXb, XXd en XXe in werking zijn getreden te vervallen.

Artikel XXd

Afdeling 12 van titel 10 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek vervalt met ingang van 1 januari van het derde kalenderjaar dat volgt op het kalenderjaar waarin dit artikel en de artikelen I, onderdelen aA, bA, cA, Aa, Ba, D0a, Eb, Ja, La, P, vijfde lid, Pa, Pb en Pc, IV, onderdelen Cb, Ha, J, vijfde lid, en Ja, XIXb, XIXc, XX, tweede lid, XXa, XXb, XXc en XXe in werking zijn getreden.

Artikel XXe

Met ingang van 1 januari van het derde kalenderjaar dat volgt op het kalenderjaar waarin dit artikel en de artikelen I, onderdelen aA, bA, cA, Aa, Ba, D0a, Eb, Ja, La, P, vijfde lid, Pa, Pb en Pc, IV, onderdelen Cb, Ha, J, vijfde lid, en Ja, XIXb, XIXc, XX, tweede lid, XXa, XXb, XXc en XXd in werking zijn getreden wordt de Ambtenarenwet als volgt gewijzigd:

A

Artikel 127 vervalt.

B

In artikel 134, eerste en tweede lid, wordt «de artikelen 648 en 692» vervangen door: artikel 648.

VI

Aan artikel XXVII wordt na het negende lid een lid toegevoegd, luidende:

10. In afwijking van het eerste lid treden de artikelen I, onderdelen aA, bA, cA, Aa, Ba, D0a, Eb, Ja, La, P, vijfde lid, Pa, Pb en Pc, IV, onderdelen Cb, Ha, J, vijfde lid, en Ja, XIXb, XIXc, XX, tweede lid, XXa, XXb, XXc, XXd en XXe in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Toelichting

Tijdens de Algemeen Financiële Beschouwingen naar aanleiding van de miljoenennota 2005 (Kamerstukken II 2004/05, 29 800, nr. 1) is door ondergetekende het idee opgebracht om een apart tarief in te voeren van 10% voor inkomsten uit loondienst tot euro 10 000 voor die 65 plussers die op volstrekt vrijwillige basis na hun pensionering (weer) een halve dag, een dag, 2 dagen of meer willen (blijven) werken. Zij behouden gewoon hun AOW en pensioen. Deze inkomsten tellen niet mee voor de belastingheffing op andere inkomsten. De andere inkomsten worden dus niet tegen een hoger tarief belast omdat de oudere wat bijverdient.

Met deze proeve wordt het idee geïntroduceerd van een «plusloon» voor werkenden van 65 jaar en ouder.

Dit plusloon bestaat uit een – onder bepaalde voorwaarden (afstand doen van ontslagbescherming, doorbetaling bij ziekte en opzegtermijn) geldend – verlaagd belastingtarief van 10% voor de eerste € 10 000 aan inkomsten uit loondienst. Het is bedoeld als stimulans voor die personen die op volstrekt vrijwillige basis (weer) willen (blijven) werken na het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd.

Het plusloon kan beschouwd worden als een op zichzelf staand regime. Deze inkomsten tellen niet mee voor de belastingheffing op andere inkomsten en hebben geen invloed op de hoogte van eventuele toeslagen.

Het is verder een soort vrijheid-blijheid regime. Vrijheid-blijheid geldt zowel voor de pensioengerechtigde als voor de werkgever. Als de pensioengerechtigde ermee wil stoppen, is dat geen probleem. Als de werkgever het met zijn (nieuwe) werkkracht niet (meer) ziet zitten, is dat ook geen probleem. Er is geen sprake van ontslagbescherming, doorbetaling bij ziekte of opzegtermijn.

Het plusloon is nadrukkelijk bedoeld als een aanvulling op de huidige mogelijkheden om na het 65e levensjaar door te werken. De betreffende werknemer heeft de keuze tussen dit nieuwe regime of voortzetting van het bestaande regime. Het plusloon wordt voor een beperkte periode van maximaal 3 jaar ingesteld na de inwerkingtreding van het nieuwe regime. Dit betekent dat het nieuwe regime automatisch vervalt na een periode van maximaal 3 jaar, met dien verstande dat het regime wel te allen tijde moet vervallen aan het begin van een kalenderjaar. Invoering per 1 juli 2008 zou dan bijvoorbeeld betekenen dat het regime vervalt per 1 januari 2011; invoering per 1 januari 2009 zou tot gevolg hebben dat het regime eindigt per 1 januari 2012. Na de vervaldatum kan het regime eventueel uitdrukkelijk bij wet verlengd worden. Dit dwingt tot een automatische evaluatie alvorens een verlenging kan worden verkregen.

Om een zorgvuldige introductie en uitvoering van het nieuwe regime te waarborgen is ervoor gekozen de nieuwe bepalingen in werking te laten treden bij koninklijk besluit maar in ieder geval per 1 januari 2009.

Onderstaand volgt een korte toelichting per artikel.

Artikel I, onderdeel aA (artikel 2.3 van de Wet inkomstenbelasting 2001)

Met de voorgestelde wijziging wordt aan artikel 2.3 een nieuwe categorie belastbaar inkomen toegevoegd, belastbaar plusloon, met een eigen belastingtarief van 10%. Het plusloon valt dus niet onder het begrip belastbaar inkomen uit werk en woning en – door de wijziging van artikel 9 Wet op de loonbelasting 1964 – evenmin onder het belastbare loon. Hierdoor maakt het plusloon ook geen onderdeel uit van het premie-inkomen waarover in de aanslagsfeer premies voor de volksverzekeringen worden geheven (voor 65-plussers overigens uitsluitend van belang voor de premie voor de nabestaandenverzekering en de algemene verzekering bijzondere ziektekosten).

Artikel I, onderdeel bA (artikel 2.4 van de Wet inkomstenbelasting 2001)

De wijziging van artikel 2.4 betreft de toevoeging van verwijzingen naar het ingevoegde nieuwe hoofdstuk 3.A onderscheidenlijk de nieuwe afdeling 7.2A, in welk hoofdstuk en in welke afdeling is aangegeven volgens welke heffingsgrondslagen de belasting over de nieuwe fiscale inkomenscategorie wordt geheven.

Artikel I, onderdeel cA (artikel 2.7 van de Wet inkomstenbelasting 2001)

Met de wijziging van artikel 2.7 wordt geregeld dat voor de over het kalenderjaar verschuldigde inkomstenbelasting ook het belastbare plusloon in aanmerking wordt genomen.

Artikel I, onderdeel B (artikel 2.10a van de Wet inkomstenbelasting 2001)

Met het nieuwe artikel 2.10a wordt het tarief op het belastbare plusloon gesteld op 10%, voorzover dit inkomen per kalenderjaar niet meer bedraagt dan € 10 000. Vanaf de eerste euro die wordt genoten bóven dit maximum van € 10 000 vindt het progressieve tarief toepassing op de voet van de in artikel 2.10 opgenomen tabel, zoals deze (ook) van toepassing is op het belastbare inkomen uit werk en woning.

Artikel I, onderdeel Ba (artikel 2.14 van de Wet inkomstenbelasting 2001)

Artikel 2.14, tweede lid, bepaalt dat inkomsten behorend bij vermogensbestanddelen waarvan gebruik wordt gemaakt bij de verwerving van eerder in de wet genoemde categorieën van inkomen in beginsel niet voor een tweede maal in de heffing worden betrokken in de vorm van het forfaitair vastgestelde inkomen uit sparen en beleggen. Omdat ook ten aanzien van het plusloon moet worden voorkomen dat inkomsten aldus voor een tweede maal in de heffing worden betrokken, wordt aan artikel 2.14, tweede lid, het plusloon toegevoegd. De aanpassing is nodig voor de situatie dat een voor het plusloon kwalificerende werknemer van zijn werkgever aandelenoptierechten (personeelsopties) heeft verkregen.

Het derde lid wordt aangepast teneinde ervoor te zorgen dat in de rangorderegeling, in zoverre in afwijking van het eerste lid, het belastbare plusloon vóórgaat op alle andere categorieën van inkomen. Dit is een uitzondering op het principe van artikel 2.14, eerste lid, dat een voordeel in beginsel op grond van het als eerste opgenomen wetsonderdeel in de heffing wordt betrokken. Zonder deze uitzondering zou heffing over het plusloon helemaal niet mogelijk zijn.

Artikel I, onderdeel Eb (hoofdstuk 3A, Wet inkomstenbelasting 2001)

Met het nieuwe artikel 3a.2, eerste lid, wordt voor het begrip «plusloon» aangesloten bij de bepalingen in de Wet op de loonbelasting 1964.

In het tweede lid wordt geregeld dat eindheffingsbestanddelen als bedoeld in artikel 3.84 niet tot het plusloon behoren.

Met het nieuwe artikel 3a.3 wordt artikel 3 146, eerste en tweede lid, van overeenkomstige toepassing verklaard op het plusloon. De regeling met betrekking tot het tijdstip waarop het loon in fiscale zin wordt genoten (genietingstijdstip), zoals die is opgenomen in de Wet inkomstenbelasting 2001, wordt op deze wijze van overeenkomstige toepassing verklaard.

Artikel I, onderdeel Ja (artikel 7.1 van de Wet inkomstenbelasting 2001)

Met de wijziging van artikel 7.1 wordt geregeld dat ook plusloon in Nederland tot het Nederlandse inkomen van buitenlandse belastingplichtigen behoort.

Artikel I, onderdeel La (artikel 7.4a)

Met het nieuwe artikel 7.4a wordt nader invulling gegeven aan het plusloon dat voor buitenlandse belastingplichtigen tot het Nederlandse inkomen behoort. De bepaling komt wat de strekking betreft overeen met artikel 7.2.

In het tweede lid wordt artikel 7.2, zevende lid, van overeenkomstige toepassing verklaard. In artikel 7.2, zevende lid is voor «regulier» loon de fictie opgenomen dat de gedeeltelijk buiten Nederland vervulde dienstbetrekking voor een inhoudingsplichtige in de zin van de Wet op de loonbelasting 1964 wordt geacht geheel in Nederland te zijn vervuld. Door de verwijzing naar artikel 7.2, zevende lid, is deze fictie ook van toepassing op het plusloon.

Artikel I, onderdeel P, vijfde lid, Pa, Pb en Pc (artikelen 8.11, 8.14, 8.14a en 8.14b)

Met de wijziging van de artikelen 8.11, 8.14, 8.14a en 8.14b wordt geregeld dat het plusloon voor de berekening van de arbeidskorting, de combinatiekorting, de aanvullende combinatiekorting en de ouderschapsverlofkorting buiten beschouwing blijft.

Artikel IV, onderdeel Cb (artikel 9 van de Wet op de loonbelasting 1964)

Artikel 9 geeft de grondslag voor de loonbelasting. In het gewijzigde artikel 9, eerste en tweede lid, wordt het plusloon onder de werkingssfeer van de loonbelasting gebracht door deze als afzonderlijke categorie toe te voegen, náást het belastbare loon. Hierdoor maakt het plusloon dus ook in de inhoudingensfeer geen onderdeel uit van het premie-inkomen voor de volksverzekeringen.

In het derde lid wordt het begrip «plusloon» gedefinieerd. Het gaat hierbij om inkomen dat een belastingplichtige van 65 jaar en ouder geniet uit hoofde van een arbeidsovereenkomst in de zin van de nieuwe afdeling 12 van titel 7.10 van het Burgerlijk Wetboek of het nieuwe onderdeel e van artikel 2 van het Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen 1945, tot een maximum van € 10 000 per kalenderjaar. Dit bedrag geldt per inhoudingsplichtige: een werknemer kan bij meerdere inhoudingsplichtigen tot dit bedrag gebruik maken van het vrijheid, blijheid-regime. Dit leidt echter wel tot een bijbetaling van inkomstenbelasting: voor de inkomstenbelasting geldt het maximum van € 10 000 voor het gezamenlijke bedrag dat de werknemer heeft ontvangen aan plusloon. Als er bijvoorbeeld inéén kalenderjaar drie inhoudingsplichtigen zijn die alle drie€ 10 000 plusloon aan de werknemer uitbetalen en daarbij slechts 10% loonheffing inhouden, dan moet in de inkomstenbelasting worden bijgeheven over € 20 000 tegen een tarief van (afhankelijk van de hoogte van het pensioen en het eventuele andere inkomen) maximaal 52%.

Het vierde lid sluit de toepassing van het 10%-belastingtarief uit voor het loon dat de werknemer geniet uit een dienstbetrekking tot een lichaam, waarin hij een aanmerkelijk belang heeft in de zin van de Wet inkomstenbelasting 2001 (onderdeel a). Bij ministeriële regeling kan ook in andere situaties de toepassing van het regime worden uitgesloten (onderdeel b).

Artikel IV, onderdeel Ha (artikel 20b van de Wet op de loonbelasting 1964)

Met het nieuwe artikel 20b wordt geregeld dat ook het tarief voor de loonbelasting op het belastbare plusloon 10% bedraagt. Dit tarief komt daarmee overeen met het gehanteerde tarief voor de inkomstenbelasting in het nieuwe artikel 2.10a Wet inkomstenbelasting 2001.

Artikel IV, onderdelen J, vijfde lid en Ja (artikelen 22a en 22b van de Wet op de loonbelasting 1964)

Met de wijziging van de artikelen 22a en 22b wordt geregeld dat het plusloon buiten beschouwing blijft voor de berekening van de arbeidskorting en de ouderenkorting.

Artikel XIXb (afdeling 11 van titel 7.10 van het Burgerlijk Wetboek)

De werknemer van 65 jaar en ouder kan bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst met zijn werkgever overeenkomen dat de arbeidsovereenkomst op elk moment, onmiddellijk, ongeacht de ontslaggrond kan worden beëindigd zonder dat de voor opzegging geldende regels in acht worden genomen. Dit betekent bijvoorbeeld dat de opzegverboden (artikelen 7:670, 7:670a en 7:670b BW) buiten toepassing blijven. Ook hoeft geen opzegtermijn in acht te worden genomen (artikel 7:672 BW). De verplichting tot loondoorbetaling bij ziekte geldt evenmin (artikel 7:629 BW). Ook de hiermee verband houdende re-integratieverplichtingen van werkgever en werknemer (artikelen 7:658a en 7:660a BW) zijn niet van toepassing. De afwijkende afspraak dient betrekking te hebben op al deze onderdelen tezamen.

Artikel XIXc (Ambtenarenwet)

In artikel 127 Ambtenarenwet (Aw) is voor de ambtenaar van 65 jaar en ouder, de ambtelijke pendant van artikel 692 Boek 7 BW neergelegd. Door de plaats van de bepaling in titel III van de Aw, is de regeling van toepassing op alle ambtenaren in de zin van artikel 1 van de Aw met uitzondering van de bijzondere ambtenaren genoemd in artikel 2 lid 1 Aw.

De ontslagbepalingen en loondoorbetaling bij ziekte zijn voor ambtenaren geregeld in de rechtspositieregelingen van de verschillende overheidssectoren. In artikel 127 Aw is bepaald dat deze bepalingen niet van toepassing zijn indien de ambtenaar dit verzoekt en het bijzonder fiscale regime, bedoeld in artikel 2.10 van de Wet inkomstenbelasting 2001 van toepassing is. De ambtenaar kan dus rechtstreeks een beroep doen op artikel 127 Aw.

In artikel 134 Aw is geregeld dat voor personen die na 65 jaar op arbeidsovereenkomst in dienst komen bij rijk, provincies, gemeenten en waterschappen, artikel 692 van Boek 7 BW van overeenkomstige toepassing is.

Artikel XX (artikel 2 Bijzonder Besluit Arbeidsverhoudingen 1945)

De in dit artikel opgenomen wijziging van artikel 2 Bijzonder Besluit Arbeidsverhoudingen 1945 («BBA») wordt aangevuld met een nieuw onderdeel e. Aldus is het BBA niet van toepassing op de werknemer van 65 jaar en ouder die met het oog op het fiscale voordeel als bedoeld in artikel 2.10a van de Wet inkomstenbelasting 2001, met zijn werkgever is overeengekomen, dat de arbeidsovereenkomst te allen tijde, met onmiddellijke ingang, zonder inachtneming van de voor opzegging geldende bepalingen kan worden beëindigd en dat geen recht op betaling van loon tijdens ziekte, als bedoeld in artikel 629, bestaat. Voor deze categorie geldt niet het vereiste van toestemming van het CWI voor ontslag.

Artikelen XXa, XXb, XXc, XXd en XXe

Het inkomstenbelastingtarief van 10% voor plusloon vervalt per 1 januari van het derde kalenderjaar dat volgt op het kalenderjaar waarin het regime van kracht is geworden. De mogelijkheid van afwijkende afspraken vervalt eveneens per die datum. Voor de dan lopende arbeidsovereenkomsten betekent dit dat het gewone regime uit titel 7.10 BW weer gaat gelden.

Wat de overheidssector betreft komt met ingang van die datum eveneens artikel 127 Ambtenarenwet en de overeenkomstige toepassing van artikel 692 Boek 7 BW in artikel 134 Ambtenarenwet te vervallen. Ook voor de overheidssector geldt dan dat voor de lopende aanstellingen en arbeidsovereenkomsten het gewone rechtspositionele regime weer gaat gelden.

Artikel XXVII, tiende lid

Het regime treedt inwerking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

De Nerée tot Babberich

Naar boven