nr. 25
BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 23 april 2008
Bij deze stuur ik u mijn reactie op de twee moties die zijn aangenomen
naar aanleiding van de behandeling van het burgerinitiatief «Stop fout
vlees» op 13 december 2007.
Motie-Van Velzen, 31 060, nr. 13
Verzoekt de regering te onderzoeken op welke wijze regionale, grondgebonden
veehouderij in Nederland gestimuleerd kan worden.
Reactie
Onlangs heb ik u mijn toekomstvisie op de veehouderij toegestuurd. Kern
van die visie is een duurzaamheidsprong binnen 15 jaar. In de visie geef ik
aan dat voer-mestkringlopen binnen die periode nagenoeg gesloten moeten worden
op bedrijfs-, nationaal of noordwest-Europees niveau. Veevoer dat nog van
buiten die regio wordt geïmporteerd zal gegarandeerd duurzaam moeten
worden geproduceerd.
Het betreft hier een complexe langetermijnuitdaging. De veehouderij opereert
op de wereldmarkt. Regionale grondgebondenheid is moeilijk in te passen in
deze vrije markt, maar sluit wel aan bij een brede wens in de samenleving
om te komen tot een streekgebonden landbouw die in open verbinding met de
maatschappij staat. De focus van het beleid ligt daarom op het macroregionale niveau van de noordwest-Europese thuismarkt. Daarbinnen
is evenwel ruimte voor regionale grondgebondenheid.
Op dit moment stimuleer ik de regionale grondgebonden veehouderij als
volgt:
• Allereerst stimuleer ik een vergroting en verbetering van de landbouwkavels
waardoor landbouwbedrijven niet alleen efficiënter, maar ook duurzamer
kunnen produceren.
• Daarnaast stimuleer ik het gebruik van streekproducten. In het
voorjaar van 2008 is de beleidsevaluatie hierover gereed. Deze
zal nadrukkelijk dienen als input voor nog uit te werken stimuleringsactiviteiten
voor de multifunctionele landbouw als geheel, waarvoor ik in december 2007
een Taskforce heb ingesteld.
• Bovendien investeer ik in de kennisontwikkeling van specifieke
aspecten van regionale grondgebonden veehouderij, zoals:
– Het stimuleringsprogramma Agrobiodiversiteit en Duurzaam Bodembeheer
(SPADE). Dit programma is een gezamenlijk initiatief van LTO, NAJK, LNV en
VROM en heeft als doel de kennis op het gebied van duurzaam bodembeheer en
functionele agrobiodiversiteit te bundelen en zodanig aan agrarische ondernemers
aan te bieden dat zij dit als een leidende strategie op het bedrijfsniveau
gaan introduceren.
– Het stimuleren van weidegang door kennisontwikkeling en kennisverspreiding
via het project Koe & wij.
Daarnaast wil ik de volgende activiteiten oppakken om de regionale, grondgebonden
veehouderij extra te stimuleren:
– Binnenkort zal ik de ambitie van het verder sluiten van de voer-mestkringlopen
in brede zin agenderen bij ketenpartijen, waaronder de primaire sector en
veevoerbedrijven. Interessant daarbij is dat een groot deel van het veevoerpakket
bestaat uit restproducten uit de humane voedings- en genotmiddelenindustrie,
naast plantaardige voedergewassen;
– In dat kader zal ik bovendien onderzoek en verkenningen laten
uitvoeren zodat duidelijk wordt waar kansen en belemmeringen liggen;
– In het convenant duurzame veehouderij dat ik met ketenpartijen
en maatschappelijke organisaties wil sluiten, wil ik met betrokken partijen
langetermijnafspraken maken over het formuleren van oplossingsstrategieën.
Overigens zullen oplossingen veelal in internationaal verband gezocht moeten
worden.
Motie-Waalkens c.s., 31 060, nr. 22
Roept de betreffende sectoren op hun verantwoordelijkheden op het terrein
van dierenwelzijn, milieu en het gebruik van duurzame grondstoffen te (blijven)
nemen; spreekt uit zich in te zetten voor het opstellen van adequate dierenwelzijns-
en milieueisen voor de veehouderij, het verbeteren van de sociaal-economische
positie van milieu- en diervriendelijk producerende veehouders en het gebruik
van grondstoffen die geen ecologische of sociale schade veroorzaken; en verwacht
van de regering bij beleidsveranderingen voor de veehouderijsector een duurzaamheidstoets
uit te voeren volgens onder andere de doelstellingen van het burgerinitiatief
en de Kamer hierover te informeren.
Reactie
Mijn reactie blijft beperkt tot het laatste deel van de motie dat is gericht
aan de regering.
Tijdens het Algemeen Overleg over de toekomstvisie op de veehouderij op
28 februari 2008 (Kamerstuk 28 973, nr. 26) heb ik aangegeven
dat deze visie het richtinggevende kader zal zijn voor alle dossiers die de
veehouderij aangaan. Het bij beleidsveranderingen afwegen van de verschillende
aspecten van duurzaamheid zie ik dan ook als mijn taak.
Bovendien heb ik in de Nota Dierenwelzijn aangegeven (Kamerstuk 28 286,
nr. 76) wetenschappers opdracht te zullen geven een afwegingskader voor
dierenwelzijn en andere maatschappelijke waarden te ontwikkelen.
Op basis daarvan kunnen verschillende belangen worden gewogen. Eind 2008 zal
dit kader gereed zijn.
De overheid zal vanaf dat moment zorgen dat in de besluitvorming over
belangrijke thema’s die de veehouderij, en de dierhouderij in bredere
zin aangaan, de effecten op alle waarden (people, planet, profit) worden getoetst
waardoor de afweging transparant wordt.
Via deze aanpak ben ik bereid de afweging tussen de verschillende duurzaamheidaspecten
expliciet zichtbaar te maken bij belangrijke beleidsveranderingen voor de
veehouderij en de Kamer hierover te informeren.
De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
G. Verburg