31 055
Toezicht op mededinging door de NMA

nr. 3
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 24 juli 2007

De commissie voor de Rijksuitgaven1 en voor Economische Zaken2 heeft een aantal vragen aan de Algemene Rekenkamer voorgelegd over het rapport «Toezicht op de mededinging door de NMa» (Kamerstuk 31 055, nrs.1–2).

De Algemene Rekenkamer heeft deze vragen beantwoord bij brief van 23 juli 2007. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie voor de Rijksuitgaven,

Aptroot

De voorzitter van de commissie voor Economische Zaken,

Kraneveldt-van de Veen

Adjunct-griffier van de commissie voor de Rijksuitgaven,

Noordsij

1

Kan de Algemene Rekenkamer aangegeven in hoeverre klachten en meldingen bij de NMa serieus worden gewogen? Komt het voor dat serieuze zaken door capaciteitsgebrek opzij worden gelegd omdat er geen tijd is om het te onderzoeken? Zo ja, hoe vaak komt dat voor?

Van het begin af aan heeft de NMa meer klachten binnen gekregen dan zij in behandeling kan nemen. De NMa bekijkt van geval tot geval of de onderzoeksinspanningen opwegen tegen het te verwachten resultaat. De NMa hanteert hiervoor de volgende criteria: economisch belang, consumentenbelang, de ernst van de overtreding, en de doelmatigheid en doeltreffendheid van het optreden van de NMa. Het economisch belang hangt samen met de omvang van de betreffende markt en de impact van de overtreding. Bij het consumentenbelang wordt afgewogen of het optreden van de NMa kan leiden tot bijvoorbeeld lagere prijzen, tot betere kwaliteit of verruiming van de keuzemogelijkheden voor de eindgebruiker. Deze criteria zijn openbaar gemaakt in de brochure Klachten, tips en signalen bij de NMa. Verder onderwerpt de NMa klachten sinds 2002 binnen twee weken na ontvangst aan een eerste beoordeling. Een klacht wordt afgewezen als er na de eerste beoordeling een sterk vermoeden is dat de klacht ongegrond is, of als de klacht geen betrekking heeft op de Mededingingswet.1 Tegen deze afwijzing bestaat de mogelijkheid van bezwaar en beroep. De Algemene Rekenkamer heeft geen aanwijzingen dat klachten over serieuze zaken door capaciteitsgebrek opzij worden gelegd. Het aantal ingediende klachten daalt overigens: van 199 in 2004 tot 108 in 2006.

2

Wat zijn de gevolgen van het in 50% van de zaken overschrijden van de maximale doorlooptijd van 365 dagen? Neemt daardoor de kans op effectieve aanpak van kartel- en misbruikzaken af? Heeft de lange doorlooptijd, naar het oordeel van de Algemene Rekenkamer, negatieve gevolgen voor bedrijven die soms onnodig lang «in het verdachtenbankje zitten» met als gevolg reputatieschade en daardoor onder andere omzetverlies?

De relatie tussen doorlooptijd en effectiviteit van onderzoek is niet eenduidig. Een langere doorlooptijd van onderzoek heeft aan de ene kant tot gevolg dat een eventuele maatregel later wordt geëffectueerd. Het kan bovendien betekenen dat capaciteit niet of pas later in een ander onderzoek kan worden ingezet. Een langere doorlooptijd kan daarentegen ook voortkomen uit de noodzaak een besluit beter te onderbouwen. Het gaat ons bij onze aanbeveling vooral om een betere beheersing van doorlooptijden, waarbij het stellen van haalbare normen en het goed verdelen van capaciteit kunnen bijdragen aan het maken van afwegingen die de efficiëntie en de effectiviteit bevorderen. (Zie ook de aanbeveling op pagina 15 van het rapport: risico op «tunnelvisie» en onderzoek zonder perspectief dat te lang voortgezet wordt). Een langere doorlooptijd kan overigens verschillende oorzaken hebben. Zo komt het voor dat de behandeling van een zaak, mede op verzoek van partijen, bijvoorbeeld wordt aangehouden in afwachting van een uitspraak in een vergelijkbare zaak (zie ook reactie van de NMa, voetnoot 12, pagina 22 van het rapport). De NMa maakt bij lopende onderzoeken naar overtredingen van de Mededingingswet niet openbaar welke bedrijven daarbij betrokken zijn, zolang de bedrijven daar zelf geen ruchtbaarheid aan geven. Zo blijft de reputatieschade van bedrijven beperkt.

3

Is het inmiddels geregeld dat het integriteitsbeleid en de gedragscode voor de medewerkers van de NMa ook geldt voor de leden van de Raad van Bestuur? Neemt de NMa de aanbeveling over om een eigen risicoanalyse op te stellen in verband met NMa-specifieke aspecten?

Wij hebben van het ministerie van EZ vernomen dat zij bij de beantwoording van de vragen 16 en 29 aan de minister zullen ingaan op de kwestie of het integriteitsbeleid en de gedragscode ook (gaan) gelden voor de Raad van Bestuur van de NMa. Die neemt de aanbeveling over om ’zo nodig en mogelijk’ een eigen risicoanalyse op te stellen in verband met NMa-specifieke aspecten (zie ook reactie van de NMa op pagina 22 van het rapport).

4

Dient, naar het oordeel van de Algemene Rekenkamer, een evaluatie van het beleid betreffende toetsing van fusies en van de effecten van besluiten over fusies niet regelmatig te geschieden, zeker in deze tijd waarin schaalvergroting aan de orde van de dag is?

Het beleid over toetsing van fusies is vastgelegd in de Mededingingswet en in Europese richtsnoeren en – voor het aspect remedies – in de Richtsnoeren Remedies. Het beleid krijgt verdere invulling in de vorm van besluiten van de NMa en in de jurisprudentie van beroepszaken. We vinden het inderdaad van belang dat het beleid en de individuele besluiten regelmatig worden geëvalueerd. Dit gebeurt deels al in de vorm van de periodieke evaluatie van de Mededingingswet, de interne evaluaties van besluiten door de NMa, de toets in genoemde bezwaar- en beroepsprocedures en een (jaarlijkse) effectmeting van de NMa. Dat laatste zou wat ons betreft af en toe kunnen worden uitgebreid tot empirisch onderzoek naar de maatschappelijke effecten van (verkeerde) besluiten (zie ook pagina 62 van ons rapport).

5

Volgens het rapport van de Algemene Rekenkamer dient de minister zich over zijn toezicht op de NMa jaarlijks te verantwoorden, bijvoorbeeld in de brief bij het jaarverslag van de NMa. Kan nader worden aangegeven welke aspecten van het functioneren van de NMa tenminste beoordeeld zouden moeten worden?

Naast de aspecten financieel en materieel beheer en de bedrijfsvoering van de NMa, waarvoor in het interne departementaal toezicht al veel aandacht is, bevelen we in ons rapport aan dat de minister jaarlijks aandacht besteedt aan een aantal specifieke aspecten van het mededingingstoezicht, namelijk: functioneren van checks-and-balances (bezwaar en beroep), integriteit, functiescheiding, kwaliteitsborging, strategie, risico- en marktanalyse, kwaliteit van genomen besluiten, en inzicht in effecten. De keuze voor deze aspecten is niet gemaakt op basis van geconstateerde tekortkomingen, maar op basis van het belang ervan voor de taakuitoefening van de NMa. We hebben daarbij niet een minimumpositie aangegeven, maar gesuggereerd dat de minister jaarlijks een beredeneerde keuze uit deze aspecten zou moeten maken. Deze onderwerpen hoeven ook niet jaarlijks terug te komen in het toezicht. De minister zou zich over de keuze van deze aspecten en de resultaten van haar toezicht hierop wel jaarlijks moeten verantwoorden.

De minister heeft in haar reactie op het rapport toegezegd jaarlijks één van de bovengenoemde aspecten systematisch in kaart te brengen. Ons lijkt de keuze om dit bij voorbaat te beperken tot één aspect per jaar arbitrair. Wij bevelen dat ook aan om de mogelijkheid van meer aspecten per jaar, afhankelijk van een risico-inschatting, niet uit te sluiten.


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), Crone (PvdA), ondervoorzitter, Vendrik (GL), Kant (SP), Blok (VVD), ten Hoopen (CDA), Weekers (VVD), van Haersma Buma (CDA), De Nerée tot Babberich (CDA), Aptroot (VVD), voorzitter, Dezentjé Hamming (VVD), Omtzigt (CDA), Koşer Kaya (D66), Irrgang (SP), Van der Veen (PvdA), Kalma (PvdA), Van Gerven (SP), Blanksma-van den Heuvel (CDA), Cramer (CU), J. Kortenhorst (CDA), Van Dijck (PVV), Gesthuizen (SP), Ouwehand (PvdD), Heijnen (PvdA) en Tang (PvdA).

Plv. leden: van der Staaij (SGP), Depla (PvdA), van Gent (GL), Roemer (SP), Van der Burg (VVD), Jonker (CDA), Snijder-Hazelhoff (VVD), De Vries (CDA), Van Hijum (CDA), Van Beek (VVD), Boekestijn (VVD), De Pater-van der Meer (CDA), Van der Ham (D66), Gerkens (SP), Vermeij (PvdA), Kuiken (PvdA), Van Gijlswijk (SP), Vacature (CDA), Anker (CU), Mastwijk (CDA), De Roon (PVV), Luijben (SP), Thieme (PvdD), Heerts (PvdA) en Besselink (PvdA).

XNoot
2

Samenstelling:

Leden: van der Vlies (SGP), Crone (PvdA), Schreijer-Pierik (CDA), Vendrik (GL), Ten Hoopen (CDA), R. Kortenhorst (CDA), Hessels (CDA), ondervoorzitter, Van der Ham (D66), Van Velzen (SP), Aptroot (VVD), Smeets (PvdA), Dezentjé Hamming (VVD), Kraneveldt-van der Veen (PvdA), voorzitter, Irrgang (SP), Jansen (SP), Biskop (CDA), Ortega-Martijn (CU), Blanksma-van den Heuvel (CDA), Van der Burg (VVD), Graus (PVV), Zijlstra (VVD), Besselink (PvdA), Gesthuizen (SP), Ouwehand (PvdD) en Vos (PvdA).

Plv. leden: van der Staaij (SGP), Kalma (PvdA), Van Dijk (CDA), Duyvendak (GL), Van Vroonhoven-Kok (CDA), J. Kortenhorst (CDA), De Rouwe (CDA), Koşer Kaya (D66), Ulenbelt (SP), Blok (VVD), Samsom (PvdA), Weekers (VVD), Van Dam (PvdA), Karabulut (SP), Luijben (SP), De Nerée tot Babberich (CDA), Cramer (CU), Atsma (CDA), Schippers (VVD), Madlener (PVV), Neppérus (VVD), Blom (PvdA), Gerkens (SP), Thieme (PvdD) en Heerts (PvdA).

XNoot
1

Jaarverslag NMa en DTe 2002, p. 33.

Naar boven