31 040
Wijziging van de Wet op het notarisambt in verband met het laten vervallen van het nationaliteitsvereiste voor benoeming tot notaris

nr. 4
ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT1

Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State d.d. 5 april 2007 en het nader rapport d.d. 8 mei 2007, aangeboden aan de Koningin door de minister van Justitie. Het advies van de Raad van State is cursief afgedrukt.

Bij Kabinetsmissive van 15 maart 2007, no. 07.000873, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Justitie, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet houdende wijziging van de Wet op het notarisambt in verband met het laten vervallen van het nationaliteitsvereiste voor benoeming tot notaris, met memorie van toelichting.

In artikel 6, eerste lid, van de Wet op het Notarisambt (Wn) is thans voorgeschreven dat enkel hij die de Nederlandse nationaliteit bezit, benoembaar is tot notaris. Het wetsvoorstel strekt tot het doen vervallen van dit nationaliteitsvereiste. Bij de evaluatie van de Wn in 2006 heeft de Commissie Evaluatie Wet op het Notarisambt (Commissie-Hammerstein) aanbevolen hiertoe over te gaan, omdat zij het voldoende acht dat de notaris op de hoogte is van de Nederlandse wetgeving. De regering heeft ervoor gekozen het laten vervallen van het nationaliteitsvereiste met voorrang te behandelen om zo een verdragsinbreukprocedure voor het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (HvJEG) te voorkomen. Andere wetswijzigingen naar aanleiding van de evaluatie door de Commissie-Hammerstein zullen op een later moment worden voorgesteld2.

De Raad van State maakt opmerkingen over het in het voorstel opgenomen taalvereiste. Hij is van oordeel dat in verband daarmee aanpassing van het voorstel wenselijk is.

Zoals blijkt uit de mededeling van de Directeur van Uw Kabinet van 15 maart 2007, nr. 07.000873, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd op 5 april 2007, no. W03.07.062/II, bied ik U hierbij aan.

1. Taalvereiste

Het wetsvoorstel laat op beleidsmatige gronden het nationaliteitsvereiste voor benoeming tot notaris vervallen. De regering volgt hiermee de aanbeveling van de Commissie-Hammerstein. Zij wil daarmee tevens het juridische dispuut met de Europese Commissie over de vraag of artikel 45 van het EG-Verdrag het stellen van de nationaliteitseis voor notarissen al dan niet rechtvaardigt, beëindigen. In navolging van de Commissie-Hammerstein meent ook de regering dat een persoon die niet over de Nederlandse nationaliteit beschikt, als notaris openbaar gezag kan uitoefenen, mits deze «op de hoogte is van en voldoet aan de Nederlandse wet- en regelgeving». Waarborgen daarvoor biedt het huidige artikel 6, tweede lid, aanhef en onder b, Wn.1

Het wetsvoorstel gaat ervan uit dat met die waarborgen niet kan worden volstaan en voorziet daarom in een wijziging van artikel 8, derde lid, Wn, waardoor als additioneel vereiste voor benoeming geldt dat een notaris de Nederlandse taal voldoende beheerst (artikel I, onder C, tweede lid, van het wetsvoorstel).

In de toelichting wordt over het taalvereiste geschreven:

«Een belangrijk element van de uitoefening van het notarisambt is de zogenaamde «Belehrungspflicht». De notaris dient zijn cliënten zorgvuldig voor te lichten. Hierbij is het van belang dat de notaris de taal beheerst die zijn cliënten spreken en schrijven. Deze taal zal doorgaans het Nederlands zijn. De vaardigheid in de Nederlandse taal is van bijzonder belang daar de notaris in het kader van de ambtsuitoefening op de hoogte dient te zijn van de Nederlandse wet- en regelgeving en hij in principe ook de stukken in het Nederlands opstelt. Ook zal de notaris in staat dienen te zijn de in het Nederlands gestelde stukken van de kandidaat-notaris te controleren»2.

De Raad onderschrijft het vorenstaande in het bredere kader van de werkzaamheden van de notaris en van degenen die onder zijn verantwoordelijkheid functioneren. Het stellen van het taalvereiste staat naar het oordeel van de Raad echter los van het niet langer stellen van het nationaliteitsvereiste, hetwelk immers niet noodzakelijkerwijs (adequate) beheersing van de Nederlandse taal impliceert.

De Raad wijst erop dat een wettelijk taalvereiste voor de toegang tot een beroep ook in overeenstemming dient te zijn met de EG-regels van het vrije verkeer. Dat is, zoals valt af te leiden uit jurisprudentie van het HvJEG, het geval wanneer het taalvereiste gerechtvaardigd is vanuit een dwingend vereiste van algemeen belang (bijvoorbeeld de betrouwbaarheid in communicatie), en noodzakelijk en evenredig is voor de goede uitoefening van het desbetreffende beroep3.

In de toelichting bij het wetsvoorstel wordt slechts summier ingegaan op de evenredigheid van het taalvereiste met het oog op slechts een deel van de uitoefening van het notarisambt. Tevens wordt aangegeven dat het vereiste van het doorlopen van een stage als kandidaat-notaris van ten minste zes jaar bij één of meer notariskantoren in Nederland doorgaans afdoende zal zijn om de beheersing van de Nederlandse taal op een zodanig niveau te brengen dat de notaris in staat is de cliënten goed voor te lichten en om de stukken in het Nederlands op te stellen.

De Raad voegt daaraan toe dat de evenredigheid van het taalvereiste dient te worden bezien in het licht van alle werkzaamheden die een notaris verricht en dat het vereiste niet los kan worden gezien van alle in artikel 6, tweede lid, aanhef en onder b, Wn genoemde vereisten. De Raad adviseert de toelichting aan te vullen met een passage over de met het oog op de werkzaamheden van de notaris benodigde actieve en passieve beheersing van de Nederlandse taal. Tevens adviseert hij in het voorgestelde wetsartikel het vereiste van beheersing van de Nederlandse taal te beperken door het toe te spitsen op de eisen die aan een goede uitoefening van het notarisambt in Nederland moeten worden gesteld, daaronder begrepen de op elke notaris rustende verplichtingen jegens eenieder die in Nederland van zijn notariële diensten gebruik wil of moet maken en jegens degenen die onder zijn verantwoordelijkheid werkzaam zijn.

De Raad adviseert voorts in de toelichting te vermelden aan de hand van welke criteria het niveau van beheersing van de Nederlandse taal van verzoeker beoordeeld zal worden4.

1. Taalvereiste

Overeenkomstig het advies van de Raad heb ik aan de memorie van toelichting een passage toegevoegd waarin wordt ingegaan op de actieve en passieve kennis van de Nederlandse taal die met het oog op een goede uitoefening van het notarisambt noodzakelijk is. Ook is in het voorgestelde artikel 8, derde lid, het vereiste van beheersing van de Nederlandse taal toegespitst op de goede uitoefening van het notarisambt. Onder de goede uitoefening van het notarisambt acht ik begrepen alle diensten en verrichtingen die een notaris als zodanig verricht jegens een ieder die van zijn notariële diensten gebruik maakt.

In lijn met het advies van de Raad heb ik in de memorie van toelichting verduidelijkt op welke wijze de beoordeling van het niveau van taalbeheersing van een verzoeker plaatsvindt. De Minister van Justitie beoordeelt dit niveau bij de behandeling van het verzoek tot benoeming tot notaris. Bij de beoordeling is het criterium of het niveau van taalbeheersing van verzoeker een goede uitoefening van het notarisambt mogelijk maakt. Bij deze beoordeling maakt de Minister van Justitie vanzelfsprekend gebruik van informatie die de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie en de kamers van toezicht in het arrondissement of de arrondissementen waar de verzoeker als kandidaat-notaris werkzaam is geweest, verstrekken. Indien hiertoe aanleiding bestaat, kunnen over de wijze van beoordeling beleidsregels gesteld worden.

2. Voor redactionele kanttekeningen verwijst de Raad naar de bij het advies behorende bijlage.

Redactionele kanttekeningen

De redactionele kanttekeningen zijn, met uitzondering van de tweede redactionele kanttekening, overgenomen.

De kanttekening die de Raad plaatst om in artikel I, onderdeel C, het woord «uitsluitend» te laten vervallen heb ik niet overgenomen. Via het woord «uitsluitend» worden de mogelijkheden om een verzoek tot benoeming tot notaris te weigeren beperkt tot de gronden genoemd in de artikelen 6 en 9 van de Wet op het notarisambt. In het wetsvoorstel wordt in artikel 8, derde lid, het beheersen van de Nederlandse taal als extra grond geïntroduceerd op grond waarvan een verzoek om benoeming geweigerd kan worden. Indien het woord «uitsluitend» niet vervalt, kan discussie ontstaan of deze extra grond wel tot afwijzing van een verzoek kan leiden. Teneinde deze discussie niet te laten onstaan heb ik deze redactionele kanttekening van de Raad niet overgenomen.

De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.

De Vice-President van de Raad van State,

H. D. Tjeenk Willink

Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.

De minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

Bijlage bij het advies van de Raad van State betreffende no. W03.07.0062/II met redactionele kanttekeningen die de Raad in overweging geeft.

– In artikel I, onder A, de zinsnede «In artikel 1, onderdeel b,» vervangen door: In artikel 1, eerste lid, onderdeel b.

– In artikel I, onder C, het eerste subonderdeel laten vervallen, omdat artikel 8, derde lid, van de Wet op het Notarisambt (Wn) de minister geen ruimte laat om een verzoek om benoeming tot notaris te weigeren op andere gronden dan genoemd in de artikelen 6, 8, derde lid, of 9, Wn.

– In de vierde alinea van de memorie van toelichting het woord «Belehrungspflicht» vervangen door een aanduiding met eenzelfde strekking in de Nederlandse taal (zie ook aanwijzing 57 van de Aanwijzingen voor de regelgeving).


XNoot
1

De oorspronkelijke tekst van het voorstel van wet en van de memorie van toelichting zoals voorgelegd aan de Raad van State is ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

XNoot
2

Zie hiervoor de brief van de Minister van Justitie van 7 februari 2006 naar aanleiding van het rapport van de Commissie-Hammerstein, Kamerstukken II 2005/06, 23 706, nr. 64.

XNoot
1

Deze waarborgen zijn:

– een getuigschrift van het afgelegde examen van de beroepsopleiding van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie;

– het doorlopen van een stage als kandidaat-notaris van ten minste zes jaar bij één of meer notariskantoren in Nederland;

– het verplicht werkzaam zijn bij een notariskantoor in het Koninkrijk gedurende een periode van twee jaar binnen het tijdsbestek van drie jaar voorafgaande aan het verzoek om benoeming tot notaris;

– het overleggen van een verklaring omtrent het gedrag;

– het overleggen van een verklaring van geen bezwaar van de kamers van toezicht;

– het in bezit zijn van een goedgekeurd ondernemingsplan of een arbeidsovereenkomst (notaris in dienstbetrekking).

XNoot
2

Zie de vierde alinea van de memorie van toelichting.

XNoot
3

Zie zaak 379/87, Groener, Jur. 1989, bladzijde 3967; zaak C-424/97, Haim II, Jur. 1999, bladzijde I-1513; zaak C-281/98, Angonese, Jur. 2000, bladzijde I-4139.

XNoot
4

Uit artikel 8, eerste en tweede lid, zou kunnen worden afgeleid dat de Minister van Justitie oordeelt over het niveau van taalbeheersing, dit met inachtneming van de gegevens die de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie en de kamers van toezicht in het arrondissement of de arrondissementen waar de verzoeker als kandidaat-notaris werkzaam is of werkzaam is geweest, hem verstrekken.

Naar boven