nr. 11
GEWIJZIGD AMENDEMENT VAN DE LEDEN KRANEVELDT-VAN DER VEEN EN BISKOP TER VERVANGING VAN DAT GEDRUKT ONDER NR. 9
Ontvangen 13 februari 2008
De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
I
In artikel I, onderdeel A, wordt in artikel 2.2.5, tweede lid, de zinsnede «de
artikelen 8a, eerste en tweede lid, 28b, zesde lid tot en met achtste lid,
met uitzondering van het zesde lid, onder f, 28c, met uitzondering van het
eerste lid, onder b, en het derde lid,» vervangen door: de artikelen
28b, zesde tot en met achtste lid, met uitzondering van het zesde lid, onder
f, 28c, met uitzondering van het eerste lid, onder b, het derde lid en het
negende lid,.
II
In artikel I, onderdeel A, komt artikel 2.2.7 als volgt te luiden:
Artikel 2.2.7. Besteding leerlinggebonden budget
Het bevoegd gezag wendt het leerlinggebonden budget aantoonbaar aan ten
behoeve van extra ondersteuning en begeleiding van de deelnemer voor wie het
budget is toegekend.
III
In artikel I, onderdeel B, vervalt in artikel 2.5.5a, tweede lid, onderdeel
o, «en het registratienummer van de school bedoeld in artikel 8 van
de Wet op de expertisecentra die de leerling begeleidt».
Toelichting
Een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen gedeelte van het leerlinggebonden
budget moet worden besteed bij een school voor (v)so als bedoeld in artikel
8 van de WEC (de gedwongen winkelnering). De indieners zijn van mening dat
gedwongen winkelnering niet past in het mbo. Instellingen die middelbaar beroepsonderwijs
verzorgen, zijn grote en professionele organisaties, die in staat mogen worden
geacht om binnen de instelling een goed zorgaanbod te realiseren. Zij kunnen
heel goed zelf bepalen op welke wijze begeleiding en ondersteuning aan deelnemers
kan worden gegeven.
De indieners beseffen dat met het afschaffen van de gedwongen winkelnering
in het mbo de systematiek van de WEC op het punt van samenwerking met de REC’s
en scholen voor (v)so, die geldt in het Primair en Voortgezet Onderwijs, wordt
losgelaten. De indieners vinden dat vanwege het specifieke karakter van het
mbo afschaffing gerechtvaardigd is. Bovendien is gebleken dat er ten behoeve
van leerlingen op het mbo ook andere instellingen dan de REC’s expertise
hebben ontwikkeld en beschikbaar hebben voor het mbo, onder andere de zogenaamde
REA-instituten. Naar de mening van de indieners dienen er geen belemmeringen
voor mbo-instellingen te zijn om op grond van een eigen, vrijwillige keuze
samen te werken met de REC’s, de (v)so-scholen, REA-instituten dan wel
andere aanbieders, of zelf een adequaat aanbod aan extra ondersteuning en
begeleiding te verzorgen.
Kraneveldt-van der Veen
Biskop