31 037
Wijziging van de Wet educatie en beroepsonderwijs in verband met invoering van de leerlinggebonden financiering voor deelnemers in het beroepsonderwijs

nr. 11
GEWIJZIGD AMENDEMENT VAN DE LEDEN KRANEVELDT-VAN DER VEEN EN BISKOP TER VERVANGING VAN DAT GEDRUKT ONDER NR. 9

Ontvangen 13 februari 2008

De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

I

In artikel I, onderdeel A, wordt in artikel 2.2.5, tweede lid, de zinsnede «de artikelen 8a, eerste en tweede lid, 28b, zesde lid tot en met achtste lid, met uitzondering van het zesde lid, onder f, 28c, met uitzondering van het eerste lid, onder b, en het derde lid,» vervangen door: de artikelen 28b, zesde tot en met achtste lid, met uitzondering van het zesde lid, onder f, 28c, met uitzondering van het eerste lid, onder b, het derde lid en het negende lid,.

II

In artikel I, onderdeel A, komt artikel 2.2.7 als volgt te luiden:

Artikel 2.2.7. Besteding leerlinggebonden budget

Het bevoegd gezag wendt het leerlinggebonden budget aantoonbaar aan ten behoeve van extra ondersteuning en begeleiding van de deelnemer voor wie het budget is toegekend.

III

In artikel I, onderdeel B, vervalt in artikel 2.5.5a, tweede lid, onderdeel o, «en het registratienummer van de school bedoeld in artikel 8 van de Wet op de expertisecentra die de leerling begeleidt».

Toelichting

Een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen gedeelte van het leerlinggebonden budget moet worden besteed bij een school voor (v)so als bedoeld in artikel 8 van de WEC (de gedwongen winkelnering). De indieners zijn van mening dat gedwongen winkelnering niet past in het mbo. Instellingen die middelbaar beroepsonderwijs verzorgen, zijn grote en professionele organisaties, die in staat mogen worden geacht om binnen de instelling een goed zorgaanbod te realiseren. Zij kunnen heel goed zelf bepalen op welke wijze begeleiding en ondersteuning aan deelnemers kan worden gegeven.

De indieners beseffen dat met het afschaffen van de gedwongen winkelnering in het mbo de systematiek van de WEC op het punt van samenwerking met de REC’s en scholen voor (v)so, die geldt in het Primair en Voortgezet Onderwijs, wordt losgelaten. De indieners vinden dat vanwege het specifieke karakter van het mbo afschaffing gerechtvaardigd is. Bovendien is gebleken dat er ten behoeve van leerlingen op het mbo ook andere instellingen dan de REC’s expertise hebben ontwikkeld en beschikbaar hebben voor het mbo, onder andere de zogenaamde REA-instituten. Naar de mening van de indieners dienen er geen belemmeringen voor mbo-instellingen te zijn om op grond van een eigen, vrijwillige keuze samen te werken met de REC’s, de (v)so-scholen, REA-instituten dan wel andere aanbieders, of zelf een adequaat aanbod aan extra ondersteuning en begeleiding te verzorgen.

Kraneveldt-van der Veen

Biskop

Naar boven