31 035
Goedkeuring van de op 12 juni 2006 te Luxemburg totstandgekomen Stabilisatie- en associatieovereenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Albanië, anderzijds, met Bijlagen en Protocollen; Trb. 2006, 212

nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING

I. ALGEMENE INLEIDING

De EU en de Westelijke Balkan

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend luidt (artikel 25a, vijfde lid jo vierde lid, onder b, van de Wet op de Raad van State).De Kosovo-crisis in 1999 leidde tot de ontwikkeling van een integrale visie over de opbouw en integratie van de Westelijke Balkan alsmede over de toenadering van de regio tot Europa. Het succes van de West-Europese integratie na de Tweede Wereldoorlog, waar nationale belangen hebben plaatsgemaakt voor onderlinge samenwerking, zou daarbij tot inspiratie kunnen strekken.

De concrete vertaling van de gedachte dat de problemen in de Westelijke Balkan niet onafhankelijk van elkaar en van de rest van Europa kunnen worden behandeld, vond zijn weerslag in de conclusies van de Europese Raad van Keulen (juni 1999). Niet alleen werd in Keulen het Stabiliteitspact voor Zuidoost-Europa tot stand gebracht, ook werd het Stabilisatie- en associatieproces gelanceerd. De Europese Raad bevestigde daarmee dat de Europese Unie (EU) bereid is het vooruitzicht op volledige integratie in haar structuren voor de landen van de regio naderbij te brengen.

De Europese Raad van Santa Maria de Feira (juni 2000) heeft het Europese perspectief nader geëxpliciteerd. Deze Raad stelde vast dat in het kader van het Stabilisatie- en associatieproces alle landen in de Westelijke Balkan zijn aangemerkt als «potentiële kandidaten voor EU-lidmaatschap». Dit Europese perspectief zou worden vastgelegd in een zogeheten «evolutieve clausule», die zou worden opgenomen in de preambule van elke Stabilisatie- en associatieovereenkomst (SAO) die met de landen in de regio zou worden gesloten.

De toenadering tot de EU zou geschieden via een nieuw soort verdragen, onder de naam Stabilisatie- en associatieovereenkomsten, waarbij rekening zou worden gehouden met de specifieke situatie in ieder land, met inbegrip van vooruitgang bij intra-regionale samenwerking, en met het vooruitzicht op termijn van lidmaatschap van de Europese Unie.

Tijdens de topontmoeting van Thessaloniki tussen de EU en de landen van de Westelijke Balkan in juni 2003 werd het Europese perspectief van de landen in de Westelijke Balkan bevestigt. De gezamenlijk onderschreven «agenda van Thessaloniki» bevat een aantal maatregelen die aan het uitbreidingsproces zijn ontleend. De agenda omvat maatregelen op het gebied van:

– vrede, stabiliteit en democratie;

– verrijking van het Stabilisatie- en associatieproces (onder meer door Europees partnerschap);

– bestrijding van georganiseerde misdaad en samenwerking op het gebied van Justitie en Binnenlandse Zaken (JBZ);

– bevorderen van economische ontwikkeling;

– verzoening en stimuleren van regionale samenwerking.

In de brief van 6 december 2005 aan de Tweede Kamer (Kamerstukken II 2005–2006, 23 987, nr. 61) als reactie op de Uitbreidingsstrategie 2005 van de Europese Commissie gaf de regering haar visie op verdere uitbreiding van de EU. Kernwoorden daarbij waren consolidatie, conditionaliteit en communicatie.

Tijdens de Europese Raad van december 2006 is de uitbreidingsstrategie in het licht van de ervaringen met de recente uitbreiding van de EU met de Laken-10, alsmede met Roemenie en Bulgarije aangepast. De Nederlandse visie op het uitbreidingsproces zoals verwoord in de brief van 10 april 2006 aan de Tweede Kamer (Kamerstukken II 2005–2006, 29 803, nr. 19) is overgenomen door de Europese Raad van 14/15 december 2006.

Voorop staat dat Nederland zich zal houden aan gemaakte afspraken. Daarbij zal het strikt de hand houden aan de criteria en de kwaliteit van het proces voorop stellen. Elk land zal op zijn eigen merites beoordeeld worden. Nieuwe lidmaatschapsaanvragen voor de EU kunnen pas in behandeling worden genomen wanneer het betrokken land de totstandgekomen Stabilisatie- en associatieovereenkomst goed implementeert. Van groepsgewijze onderhandelingen of ver van te voren vastgestelde toetredingsdata kan geen sprake zijn. In de onderhandelingen over toetreding zullen moeilijke hoofdstukken zoals op het gebied van Justitie en Binnenlandse Zaken in een vroeg stadium aan bod moeten komen.

Stabilisatie- en associatieovereenkomsten

Stabilisatie- en associatieovereenkomsten zijn verdragen met een gemengd karakter. Zij zijn gebaseerd op artikel 310 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (EG-verdrag; zie voor de geconsolideerde tekst Trb. 2003, 150), in samenhang met de eerste zin van artikel 300, tweede lid, eerste alinea en artikel 101, tweede lid, van het op 25 maart 1957 te Rome totstandgekomen Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (zie laatstelijk Trb. 2004, 121).

De materie die door de Stabilisatie- en associatieovereenkomst wordt bestreken, is evenwel breder dan de bevoegdheden van de Gemeenschap (onder meer politieke dialoog en samenwerking op het gebied van Justitie en Binnenlandse Zaken), reden waarom ook de lidstaten partij dienen te worden. Qua inhoud wijken deze verdragen weinig af van de Europa-akkoorden die de EU destijds heeft gesloten met de toenmalige kandidaat-lidstaten die in 2004 respectievelijk 2007 zijn toegetreden tot de EU. De meest relevante verschillen betreffen de passage in de preambule waarin het perspectief op EU-lidmaatschap is vastgelegd, de bepalingen betreffende de verplichting tot intra-regionale samenwerking alsmede de reikwijdte van de intentieverklaring om te streven naar geleidelijke aanpassing van de wetgeving aan die van de Gemeenschap.

De Stabilisatie- en assocatieovereenkomst met Albanië

Op 6 juni 2001 zond de Commissie een verslag aan de Raad waarin werd gesteld dat de start van onderhandelingen met Albanië over een Stabilisatie- en associatieovereenkomst de beste manier is om vaart te blijven zetten achter de politieke en economische hervormingen in dat land. De Raad keurde op 21 oktober 2001 de onderhandelingsrichtsnoeren met betrekking tot de onderhandelingen over een Stabilisatie- en associatieovereenkomst voor de Commissie goed, waarop de onderhandelingen op 31 januari 2003 van start zijn gegaan. De Commissie voerde de onderhandelingen in nauw overleg met het door de Raad ingestelde speciale comité, de raadswerkgroep Westelijke Balkan (Coweb). Na zeven officiële onderhandelingsrondes werd op 18 februari 2006 de SAO geparafeerd. De ondertekening van het verdrag vond plaats op 12 juni 2006.

De Stabilisatie- en associatieovereenkomst met Albanië is de derde Overeenkomst in zijn soort: de eerste werd op 9 april 2001 te Luxemburg ondertekend met de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië (Trb. 2001, 81). De tweede werd op 29 oktober 2001 te Luxemburg ondertekend met Kroatië (Trb. 2002, 23).

De Stabilisatie- en associatieovereenkomst is het eerste alomvattende verdrag die tussen de Europese Gemeenschappen en Albanië tot stand komt. De betrekkingen tussen Albanië en de Europese Gemeenschap worden thans geregeld door:

– de op 11 mei 1992 te Brussel totstandgekomen Overeenkomst inzake handel en commerciële en economische samenwerking (PbEG L 343). Het is de bedoeling dat deze Overeenkomst die op 1 december 1992 in werking is getreden, door de SAO zal worden vervangen;

– de handelsregeling waarin de autonome handelspreferenties zijn vastgelegd die de Gemeenschap aan alle landen in de Westelijke Balkan eenzijdig heeft toegekend bij Verordening (EG) nr. 2007/2000 van de Raad van de Europese Unie van 18 september 2000 (PbEG L 240) tot vaststelling van uitzonderlijke handelsmaatregelen ten behoeve van de landen en gebieden die deelnemen aan of verbonden zijn met het stabilisatie- en associatieproces van de Europese Unie, zoals gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2563/2000 van de Raad van de Europese Unie van 20 november 2000 (PbEG L 295). De gunstige eenzijdige handelsconcessies (zogeheten «asymmetrische handelspreferenties») blijven overigens van toepassing naast de SAO. Daarnaast zullen de bij Verordening toegekende uitzonderlijke handelspreferenties voorrang hebben op de handelspassages uit de SAO;

– het Memorandum van Overeenstemming inzake handelsbevordering en liberalisering dat op 27 juni 2001 in Brussel is ondertekend en waarbij Albanië zich, samen met ander landen in de regio, ertoe heeft verbonden onderhandelingen te voeren over een netwerk van bilaterale vrijhandelsoverenkomsten;

– de op 14 april 2005 te Luxemburg totstandgekomen Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Republiek Albanië inzake de overname van personen die zonder vergunning op het grondgebied verblijven (PbEG L 124);

– een raadgevende werkgroep EU-Albanië, die dient als forum voor bilaterale technische besprekingen zolang er geen ander officieel orgaan bestaat.

Door de totstandbrenging van verdragsrechtelijke betrekkingen met Albanië in de vorm van een Stabilisatie- en associatieovereenkomst wordt voorzien in brede samenwerking en wordt de integratie van Albanië in de Europese structuren versneld. Het verdrag omvat met name de volgende componenten:

– totstandbrenging van een geformaliseerd kader voor een politieke dialoog met Albanië op bilateraal en regionaal niveau;

– intensievere regionale samenwerking;

– stimulering van de economische en handelsbetrekkingen met het vooruitzicht op totstandkoming van een vrijhandelsgebied voor goederen en diensten na een overgangsperiode van tien jaar na de inwerkingtreding van de Overeenkomst;

– regeling van het verkeer van werknemers, vrijheid van vestiging, verlening van diensten, lopende betalingen en kapitaalverkeer;

– verbintenis van Albanië om zijn wetgeving af te stemmen op die van de EG, met name voor belangrijke onderdelen van de interne markt;

– bepalingen inzake samenwerking met Albanië op een groot aantal gebieden waaronder justitie, vrijheid en veiligheid;

– totstandbrenging van een specifiek institutioneel kader in de vorm van instelling van een Stabilisatie- en associatieraad die op de tenuitvoerlegging van de Overeenkomst toeziet. Deze raad wordt bij de vervulling van zijn taken bijgestaan door een Stabilisatie- en associatiecomité (zie artikel 120). Verder wordt op parlementair niveau een Parlementair Stabilisatie- en associatiecomité ingesteld.

II. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Preambule

De preambule bevat, zoals gebruikelijk bij gemengde verdragen van de Gemeenschap met derde landen, een opsomming van intenties en grondslagen die tezamen de context vormen van het verdrag. Partijen benadrukken de gezamenlijke wens om hun banden te versterken en duurzame betrekkingen te ontwikkelen. Daarnaast wordt gewezen op de bijdrage die deze Overeenkomst levert aan de politieke, economische en institutionele stabilisatie van het land en de regio. Specifiek wordt gewezen op het Stabiliteitspact voor Zuidoost-Europa, het Handvest van de Verenigde Naties, de Slotakte van Helsinki, rechten en verplichtingen voortvloeiend uit de WTO (Wereldhandelsorganisatie), samenwerking op het gebied van georganiseerde misdaad en het tegengaan van terrorisme. De afspraken die zijn gemaakt tijdens de top in Zagreb en de top van Thessaloniki, alsmede het reeds genoemde Memorandum van Overeenstemming inzake handelsbevordering en liberalisering van 2001 worden in herinnering geroepen. De Europese Gemeenschap onderstreept haar bereidheid Albanië te ondersteunen bij de landshervormingen.

In de vierde considerans wordt expliciet verwezen naar het belang van eerbiediging van de rechtsstaat en de mensenrechten, met inbegrip van de rechten van personen die tot nationale minderheden behoren. Ook wordt er specifiek gewezen op handhaving van democratische beginselen, op basis van een meerpartijen stelsel met vrije en eerlijk verkiezingen.

De Overeenkomst bevat in de laatste considerans, de zogeheten «evolutieve clausule», het perspectief op toetreding tot de EU. Albanië wordt aangemerkt als een «potentiële kandidaat voor het EU-lidmaatschap» op basis van het op 7 februari 1992 te Maastricht totstandgekomen Verdrag betreffende de Europese Unie (hierna: het «EU-Verdrag»; zie voor de geconsolideerde tekst Trb. 2003, 151). Deze status van «potentieel EU-lid» wordt afhankelijk gesteld van de succesvolle tenuitvoerlegging van de Overeenkomst (in het bijzonder de bepalingen over de noodzaak tot intra-regionale samenwerking met de overige landen in de Westelijke Balkan). Ook dient Albanië te voldoen aan de door de Europese Raad in juni 1993 gedefinieerde criteria (de zogeheten Kopenhagen-criteria).

De EU-lidstaten zijn overeengekomen dat de «evolutieve clausules» voor alle daarvoor in aanmerking komende landen in de regio gelijkluidend zullen zijn en dat de bewoording niet onderhandelbaar is met de partnerlanden afzonderlijk. De kleermaker kent slechts een enkele snit voor wat betreft de formulering van de «evolutieve clausule»: de EU differentieert niet in het Europese perspectief dat aan de landen van de regio wordt geboden. Op de technische onderwerpen worden de Stabilisatie- en associatieovereenkomsten evenwel op maat gesneden (overgangstermijnen, uitzonderingen).

Artikel 1

In artikel 1 wordt de associatie ingesteld en de doelstelling daarvan ruim omschreven. De Stabilisatie- en associatieovereenkomst heeft zes hoofddoelstellingen:

– ondersteuning van de Albanese inspanningen om de democratie en de rechtsstaat te versterken;

– bijdragen aan de politieke, economische en institutionele stabiliteit in Albanië alsmede de stabilisatie van de regio;

– tot stand brengen van een passend kader voor de politieke dialoog met het oog op de ontwikkeling van nauwe politieke betrekkingen tussen de partijen;

– steun aan de inspanningen van Albanië voor de ontwikkeling van de economische en internationale samenwerking, ook door de aanpassing van de wetgeving aan die van de Gemeenschap;

– de inspanningen van Albanië te ondersteunen om de overgang naar een markteconomie te voltooien, harmonieuze economische betrekkingen te bevorderen en geleidelijk een vrijhandelszone in te stellen tussen de Gemeenschap en Albanië;

– bevorderen van regionale samenwerking op alle gebieden die onder deze Overeenkomst vallen.

Titel I – Grondbeginselen (artikelen 2 tot en met 7)

Artikelen 2 en 3

Zoals inmiddels gebruikelijk is bij voorgaande gemengde verdragen met derde landen, worden ook in het onderhavige verdrag de eerbiediging van de mensenrechten en de beginselen van internationaal recht en de rechtsstaat, als essentiële onderdelen aangemerkt. In samenhang met artikel 126, tweede lid, van de Overeenkomst kunnen «passende» maatregelen worden genomen bij schending van de desbetreffende bepalingen.

Voorts wordt in artikel 3 melding gemaakt van de specifieke voorwaarden die de Europese Unie heeft gesteld aan de landen van de Westelijke Balkan in het kader van de regionale benadering (vastgesteld op de Algemene Raad van april 1997). Dit zijn onder meer voorwaarden op het gebied van democratie, rechtsstaat, respect en bescherming van minderheden, alsmede hervorming van de economie tot een markteconomie.

Artikel 4

In artikel 4 verbindt Albanië zich ertoe intensieve samenwerking en betrekkingen van goed nabuurschap met de overige landen in de regio aan te gaan. In titel III van de Overeenkomst (Regionale samenwerking) wordt deze hoeksteen van de Overeenkomst verder uitgewerkt.

Artikel 5

Anders dan in eerdere Stabilisatie- en associatieovereenkomsten, afgesloten met andere landen uit de Westelijke Balkan, is hier een apart artikel over de bestrijding van terrorisme opgenomen (zie verder de toelichting bij artikel 84).

Artikel 6

In artikel 6 wordt aangegeven dat de associatie met een overgangsperiode van maximaal 10 jaar in twee fasen wordt ingevoerd. Deze splitsing is bedoeld om de Overeenkomst tussentijds grondig te kunnen toetsen. In de loop van het vijfde jaar zal de geboekte vooruitgang worden beoordeeld. Daarbij zal besloten worden of die vooruitgang voldoende is om over te gaan naar de tweede fase op weg naar de volledige associatie.

Artikel 7

In artikel 7 wordt gesteld dat de Overeenkomst volledig verenigbaar dient te zijn met de relevante bepalingen van de Wereldhandelsorganisatie, in het bijzonder artikel XXIV van de op 15 april 1994 te Marrakesh totstandgekomen Algemene Overeenkomst inzake Tarieven en Handel (ook wel bekend als «GATT 1994»; Trb. 1994, 235) en artikel V (bepalingen inzake regionale vrijhandelszones) van de Algemene Overeenkomst inzake de handel in diensten (Trb. 1994, 235, blz. 304 e.v.; «General Agreement on Trade and Services», hieronder aangeduid als «GATS»).

Titel II – Politieke dialoog (artikelen 8 tot en met 11)

De artikelen 8 tot en met 11 voorzien in een geïnstitutionaliseerde politieke dialoog tussen de partijen. Deze bepalingen vloeien voort uit de wens om Albanië op alle terreinen, inclusief het Gemeenschappelijk Buitenlands- en Veiligheidsbeleid, zoveel mogelijk de gelegenheid te geven aansluiting te vinden bij de Europese Unie en haar lidstaten.

Artikel 8, derde lid, voorziet in een specifieke verwijzing naar non-proliferatie van massavernietigingswapens en daarmee samenhangende overbrengingsmiddelen als essentieel onderwerp voor de agenda van de politieke dialoog. In dit verband is relevant dat Albanië in het bezit is van chemische wapens. Het land is partij bij het op 3 september 1992 te Genève totstandgekomen Verdrag tot verbod van de ontwikkeling, de produktie, de aanleg van voorraden en het gebruik van chemische wapens en inzake de vernietiging van deze wapens (Trb. 1993, 162). Uit hoofde daarvan is Albanië dan ook verplicht tot vernietiging van zijn voorraad aan chemische wapens.

Voor de politieke dialoog worden alle mogelijkheden benut, inclusief de reguliere diplomatieke kanalen. Op parlementair niveau vindt het dialoog plaats in het kader van het bij artikel 122 ingestelde Parlementair Stabilisatie- en associatiecomité.

Titel III – Regionale samenwerking (artikel 12 tot en met 15)

De bepalingen inzake regionale samenwerking vormen een der hoekstenen van de Stabilisatie- en associatieovereenkomst. Daadwerkelijke integratie in de Euro-Atlantische structuren kan pas plaats vinden indien de landen uit de Westelijke Balkan ook overgaan tot intensieve intra-regionale samenwerking. Dit beginsel is ook opgenomen in de «evolutieve clausule». De Europese Unie en Albanië geven zich rekenschap van het gegeven dat onderlinge afhankelijkheid en verstrengeling van politieke en sociaaleconomische belangen van de landen in de Westelijke Balkan onderling, de kans op conflicten in de regio reduceert.

Artikelen 12, 13 en 14

Artikel 12 bevat voor Albanië de verplichting om de regionale samenwerking actief te steunen. Daarnaast dient het land de bestaande overeenkomsten met partners in de regio in overeenstemming brengen met de beginselen die worden genoemd in het Memorandum van Overeenstemming inzake handelsbevordering en liberalisatie dat op 27 juni 2001 in Brussel is ondertekend.

Artikel 13 bepaalt verder dat er bilaterale overeenkomsten inzake regionale samenwerking worden gesloten met de landen die reeds in het kader van de EU een SAO hebben afgesloten (in casu Macedonië en Kroatië). Deze verdragen kennen als hoofdelementen:

– een politieke dialoog;

– totstandbrenging van een vrijhandelszone;

– wederzijdse concessies op het gebied van verkeer van personen, werknemers, kapitaal, vestiging en dienstverlening;

– samenwerking op andere terreinen zoals justitie en binnenlandse zaken.

Ingevolge artikel 14 zal Albanië streven naar een regionale samenwerking met andere landen die deel uit maken van het Stabilisatie- en associatieproces.

Artikel 15

Albanië kan op basis van artikel 15 met elke kandidaat-lidstaat van de EU de samenwerking versterken. Met betrekking tot Turkije is Albanië verplicht zo snel mogelijk onderhandelingen te openen om te komen tot een vrijhandelszone.

Titel IV – Vrij verkeer van goederen (artikelen 16 tot en met 45)

Artikel 16

De Gemeenschap en Albanië streven naar volledige vrijhandel binnen een periode van zes jaar. Deze termijn valt samen met het begrip redelijke termijn zoals vermeld in artikel XXIV(5) van de Algemene Overeenkomst betreffende Tarieven en Handel (GATT 1994). Verder wordt aangesloten bij het (per 1 december 2000 middels verordening (EG) 2563/2000 van de Raad gewijzigde) geldende autonome regime als vastgesteld bij verordening 2007/2000 (PbEG L 240 d.d. 23 september 2000), de zogeheten «asymmetrische handelspreferenties». Hierbij is rekening gehouden met de disciplines die voortvloeien uit de op 15 april 1994 te Marrakesh tot stand gekomen Overeenkomst tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie (WTO; Trb. 1994, 235).

Hoofdstuk I: Industrieproducten (artikelen 17 tot en met 23)

Deze bepalingen zijn van toepassing op alle industrieproducten van oorsprong uit de Europese Gemeenschap en uit Albanië. Met uitzondering van ijzer- en staalproducten, waarvoor een afzonderlijke regeling geldt (zie Protocol 1), is de invoer in de Gemeenschap vrij van rechten. De handel in producten die onder het regiem van het Euratom-verdrag vallen, wordt gereguleerd door de bepalingen van dit verdrag.

De douanerechten die gelden bij invoer in Albanië van producten afkomstig uit de Gemeenschap en genoemd in bijlage I bij de Overeenkomst, worden geleidelijk binnen een periode van vijf jaar na inwerkingtreding van de Overeenkomst afgeschaft.

De douanerechten op invoer van overige producten worden bij de inwerkingtreding van de Overeenkomst afgeschaft. Eventueel bestaande kwantitatieve beperkingen, of heffingen van gelijke strekking als douanerechten, worden eveneens direct bij inwerktreding van de Overeenkomst afgeschaft.

De Gemeenschap en Albanië verplichten tevens eventuele kwantitatieve beperkingen, douanerechten en overige heffingen van gelijke strekking op exporten direct bij inwerktreding van de Overeenkomst af te schaffen.

Hoofdstuk II: Landbouw en visserij (artikelen 24 tot en met 31)

De regelgeving betreft producten van origine uit de Gemeenschap en Albanië en heeft betrekking op alle producten van hoofdstukken 1 tot en met 24 van de Gecombineerde Nomenclatuur. Bij inwerkingtreding van de Overeenkomst schaffen zowel Albanië als de Gemeenschap alle kwantitatieve beperkingen bij invoer van landbouw- en visserijproducten uit de Gemeenschap respectievelijk Albanië af.

De Gemeenschap schaft dan de douanerechten af op de invoer uit Albanië van alle landbouwproducten, behalve voor levende runderen, vlees van runderen, suiker, insulinestroop en wijn. Voor suiker en insulinestroop zal een tariefcontingent van 1000 ton gelden. De regeling voor wijn en gedestilleerde dranken wordt uitgewerkt in Protocol 3. Voor wat betreft groenten en fruit, waarvoor het gemeenschappelijk douanetarief bestaat uit een «ad valorem»-recht en een specifiek recht, wordt alleen het «ad valorem»-recht afgeschaft.

Van zijn kant zal Albanië, bij inwerkingtreding van de Overeenkomst, de douanerechten afschaffen op landbouwproducten vermeld in bijlage IIa. Vanaf de inwerkingtreding van de Overeenkomst gaat Albanië over tot geleidelijke afschaffing van de douanerechten die van toepassing zijn op de invoer van landbouwproducten vermeld in bijlage IIb. Voor een tweetal landbouwproducten vermeld in bijlage IIc worden de rechten afgeschaft binnen de grenzen van de in die bijlage vastgestelde tariefcontingenten.

De Gemeenschap zal de douanerechten voor vis en visproducten afschaffen. Echter voor forellen, karpers, zeebrasem, zeebaars en verwerkte sardines en ansjovis afkomstig uit Albanië zal een verlaagd recht worden toegepast (bijlage III).

Over verdere concessies met als doel verdergaande liberalisering van het handelsverkeer van landbouw- en visserijproducten zullen de verdragspartners binnen zes jaar verder onderhandelen. Daarbij zal rekening worden gehouden met de dan bestaande handel, de bijzondere gevoeligheden van de agrarische en visserijmarkten, de regels van het Gemeenschappelijk Landbouw Beleid en het Gemeenschappelijk Visserij Beleid, het landbouwbeleid van en de rol van de landbouw in Albanië, het productie- en exportpotentieel, en met de gevolgen van het overleg in de WTO.

Bij marktverstoringen dienen consultaties plaats te vinden. In afwachting daarvan kan de benadeelde partij passende maatregelen treffen.

Hoofdstuk III: Gemeenschappelijke bepalingen (artikelen 32 tot en met 45)

Artikelen 32 tot 38

De algemene bepalingen hebben betrekking op «standstill clausule», het verbod op fiscale discriminatie, vrijwaring en antidumping. Deze bepalingen worden toegepast voor zover niet anders is bepaald in de Protocollen 1, 2 of 3. Deze bepalingen stemmen overeen met hetgeen reeds in andere overeenkomsten met derde landen is vastgelegd.

In artikel 34 is het verbod op fiscale discriminatie vastgelegd. De partijen onthouden zich van directe en indirecte discriminatie via fiscale maatregelen.

In artikel 36 is vastgelegd dat Albanië gedurende de periode van geleidelijke afbouw van douanerechten op goederen zoals bedoeld in artikel 19 bestaande grensregelingen tussen Albanië en één of meer lidstaten, dan wel voortvloeien uit de in titel III gespecificeerde Overeenkomsten die door Albanië zullen worden gesloten ter bevordering van de regionale samenwerking, mag handhaven. Er is in overleg voorzien over handelspolitieke onderwerpen verband houdende met die overeenkomsten en bij toetreding van nieuwe lidstaten tot de Unie.

Artikel 39

Artikel 39 behelst de zogenoemde «tekort clausule». Het voorziet in een regeling indien bijvoorbeeld op de Albanese markt een tekort van levensmiddelen of andere essentiële producten zou ontstaan. Het land mag in een dergelijk geval passende maatregelen, van in beginsel tijdelijk aard, treffen die het onderlinge handelsverkeer zo min mogelijk belemmeren. Alvorens dergelijke maatregelen uit te voeren dient op grond van dit artikel de Stabilisatie- en associatieraad geconsulteerd te worden teneinde tot een voor alle betrokken partijen aanvaardbare oplossing te komen. In urgente situaties mag de betreffende partij onmiddellijk overgaan tot het treffen van dergelijke maatregelen en zal deze de andere partij daar onmiddellijk van in kennis stellen. De maatregelen kunnen slechts van tijdelijke aard zijn en bij uitvoering ervan zal de Stabilisatie- en associatieraad periodiek worden geïnformeerd. Tegelijkertijd zal een tijdpad worden vastgesteld voor uitfasering van deze maatregelen.

Artikel 40

Albanië verplicht zich om binnen een periode van vier jaar staatsmonopolies af te schaffen.

Artikel 41

In Protocol 4 zijn de regels van oorsprong opgenomen die vergelijkbaar zijn met die in de Europa-akkoorden. In het Protocol is vooralsnog slechts in bilaterale cumulatie van oorsprong voorzien. In een Gemeenschappelijke verklaring bij artikel 41 wordt gesteld dat de Gemeenschap bereid is tot onderzoek naar deelname van Albanië aan de diagonale cumulatie van de oorsprongregels zodra Albanië aan de voorwaarden terzake heeft voldaan. Dankzij diagonale cumulatie ontstaat er een grotere economische integratie in de regio en met de landen waarmee een Europa-akkoord bestaat. Hiervoor is het nodig dat met de andere landen in de Westelijke Balkan soortgelijke overeenkomsten worden afgesloten. Albanië verklaart zich daarom bereid zo spoedig mogelijk onderhandelingen over economische en commerciële samenwerking te openen teneinde de vrijhandelsgebieden tot stand te brengen met de overige landen van de Westelijke Balkan alsmede de landen waarmee de Gemeenschap een Europa-akkoord heeft gesloten.

Artikel 42

Zoals gebruikelijk bij dergelijke handelspassages uit Overeenkomsten met derde landen, blijven verbodsbepalingen mogelijk op basis van een beperkt aantal gronden zoals: de bescherming van de openbare orde, de openbare veiligheid, bescherming van de volksgezondheid of bescherming van nationaal erfgoed. Dergelijke verboden mogen geen verkapte beperking van de handel tussen de partijen vormen.

Artikelen 43 en 44

Artikelen 43 en 44 hebben betrekking op het bestrijden van fraude. Administratieve samenwerking is essentieel voor de uitvoering van en controle op de preferentiële behandeling die op grond van deze titel wordt verleend. Wanneer onvoldoende administratieve samenwerking is verleend en/of onregelmatigheden of gevallen van fraude zijn voorgevallen, kan de preferentiële regeling tijdelijk worden opgeschort. Een dergelijk opschorting mag alleen dienen ter bescherming van de financiële belangen van de betrokken partij en kan maximaal zes maanden duren (verlenging is mogelijk). Indien er sprake is van een vergissing van de autoriteiten bij het juiste beheer van de preferentiële regeling kan de Stabilisatie- en associatieraad verzocht worden de genomen maatregelen te onderzoeken teneinde de situatie op te lossen.

Titel V – Verkeer van werknemers, vestiging, verrichten van diensten en betalings- en kapitaalverkeer (artikelen 46 tot en met 69)

Hoofdstuk I: Verkeer van werknemers (artikelen 46 tot en met 48)

Artikel 46

In artikel 46 leggen partijen vast dat zij binnen de in de betrokken staten geldende voorwaarden en modaliteiten, over en weer elkaars legaal op hun grondgebied in het arbeidsproces actieve werknemers gelijk zullen behandelen als de eigen onderdanen met betrekking tot te hanteren arbeidsvoorwaarden, beloning en ontslag. Nederland voldoet aan de in dit artikel geformuleerde eis van non-discriminatie.

Voorts zullen de partijen de bij de werknemers legaal verblijvende echtgenoten en kinderen toegang verlenen tot de arbeidsmarkt gedurende de toegestane duur van tewerkstelling van deze werknemers. Deze toegang geldt niet voor echtgenoten van seizoenswerknemers en werknemers die vallen onder de werking van bilaterale overeenkomsten als bedoeld in artikel 48, tenzij deze overeenkomsten anders bepalen.

Artikel 47

In dit artikel wordt uitgesproken dat, met inachtneming van onder meer de arbeidsmarktsituatie, de bestaande faciliteiten voor toegang tot werk voor onderdanen van Albanië toegekend op grond van eventuele bilaterale overeenkomsten, gehandhaafd en indien mogelijk verbeterd behoren te worden. De overige lidstaten zullen welwillend de mogelijkheid overwegen om dergelijke overeenkomsten te sluiten. Het artikel bepaalt voorts dat de Stabilisatie- en associatieraad zal onderzoeken of andere verbeteringen toegekend kunnen worden, waaronder faciliteiten voor toegang tot beroepsonderwijs.

Artikel 48

Het artikel voorziet in coördinatie van de sociale zekerheidssystemen. Deze bepalingen zijn een pendant van de voor binnen de Gemeenschap migrerende gemeenschapsonderdanen geldende coördinatieregels voor de sociale zekerheidsstelsels. Voorgeschreven wordt dat de Stabilisatie- en associatieraad regels stelt met betrekking tot de export van sociale verzekeringsuitkeringen, althans voor zover deze betrekking hebben op ouderdom, overlijden en invaliditeit ten gevolge van beroepsziekte of arbeidsongeval. Dit laat onverlet dat ook nadat dergelijke regels zijn vastgelegd, op bilateraal niveau afspraken kunnen gelden over de rechtshandhaving van socialezekerheidsuitkeringen. Albanië zal een soortgelijke behandeling toekennen aan werknemers van lidstaten die legaal tewerkgesteld zijn in Albanië.

Hoofdstuk II: Vestiging (artikelen 49 tot en met 59)

Artikel 49

Evenals in voorgaande Overeenkomsten met derde landen, worden in dit artikel enkele begrippen gedefinieerd die verband houden met het uitvoeren van economische activiteiten waaronder begrippen als «vennootschap gevestigd in de Gemeenschap, vennootschap gevestigd in Albanië, dochteronderneming, en vestiging».

Artikel 50

Vastgesteld is het wederzijdse recht op vestiging van bedrijven op elkaars grondgebied. Een belangrijk beginsel hierbij is de plicht tot het verlenen van «gelijke behandeling»: bedrijven uit de lidstaten en uit Albanië dienen bij de vestiging op dezelfde manier te worden behandeld als bedrijven uit het eigen land. Die plicht geldt zowel bij vestiging als voor eenmaal gevestigde bedrijven. Het gaat hierbij niet alleen om een discriminatieverbod op grond van formele voorschriften, maar ook om het resultaat van de feitelijke behandeling. Vijf jaar na de inwerkingtreding van de Overeenkomst zal de Stabilisatieen associatieraad – in het licht van de toestand van de arbeidsmarkt – onderzoeken of de bepalingen moeten worden uitgebreid tot de vestiging van onderdanen van beide partijen, die als zelfstandigen economische activiteiten zouden wensen te ontplooien. Voorts wordt in dit artikel onder meer het recht vastgelegd dat bedrijven uit de Gemeenschap het recht hebben onroerend goed in Albanië te gebruiken, te huren en aan te kopen in verband met de uitoefening van hun economische activiteiten.

Artikel 51

Partijen kunnen specifieke non-discriminatoire maatregelen treffen met betrekking tot vestiging en bedrijfsuitvoering. Ten aanzien van financiële diensten wordt uitdrukkelijk bepaald dat de partijen uit hoofde van monetair of investeringsbeleid, uit overwegingen van bedrijfseconomisch toezicht of met het oog op het vertrouwen in het financieel stelsel, maatregelen kunnen treffen.

Artikel 52

Het eerste lid verwijst naar de op 9 juni 2006 te Luxemburg totstandgekomen Multilaterale Overeenkomst tussen de Republiek Albanië, Bosnië en Herzegovina, de Republiek Bulgarije, de Republiek Kroatië, de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, de Republiek IJsland, de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië, het Koninkrijk Noorwegen, Servië en Montenegro, Roemenië en de Missie van de Verenigde Naties voor interimbestuur in Kosovo (UNMIK) betreffende de totstandbrenging van een Europese Gemeenschappelijke Luchtvaartruimte (Trb. 2006, 196).

Onverminderd dit verdrag, dat nog ter parlementaire goedkeuring moet worden aangeboden, zijn de in het voorgaande artikel neergelegde beginselen inzake vestiging niet van toepassing op het vervoer door de lucht, over binnenwateren en over zee. De Stabilisatie- en associatieraad kan wel aanbevelingen doen de vestigingsvoorwaarden voor deze sectoren te verbeteren.

Artikel 53

Toegestaan is, dat aan buiten-vennootschapsrechtelijke vormen van vestiging van buitenlandse bedrijven om juridisch-technische redenen bijzondere regels wordt opgelegd. Daaruit resulterende beperkingen moeten evenwel strikt verband houden met de verschillen in status ten opzichte van in het vennootschapsrecht geregelde vestigingsnormen.

Artikel 54

Teneinde de uitoefening van de vrije beroepen te kunnen vergemakkelijken, zal de Stabilisatie- en associatieraad onderzoeken welke maatregelen moeten worden getroffen met het oog op de onderlinge erkenning van diploma’s.

Artikel 55

Vennootschappen uit de Gemeenschap of uit Albanië hebben het recht om werknemers met de nationaliteit van de andere partij in dienst te nemen, mits dergelijke werknemers een «sleutelpositie» bekleden. Het tweede lid van dit artikel definieert het begrip «sleutelpositie» (onder meer hoger kader, gespecialiseerde technici).

Nederland voldoet aan deze bepalingen, die overeenkomen met het beleid dat op grond van de Wet Arbeid Vreemdelingen voor deze categorie personen is ingevoerd. Bij de toepassing van paragraaf 21 (versoepelde toelating van concernpersoneel) van de Uitvoeringsregels Wet arbeid vreemdelingen, behorende bij het Delegatie- en uitvoeringsbesluit Wet arbeid vreemdelingen, houdt de Arbeidsvoorzieningsorganisatie rekening met de specifieke bepalingen van de Overeenkomsten die de EU en haar lidstaten hebben gesloten met derde landen.

Het artikel sluit aan bij hetgeen op dit terrein is voorzien inzake de handel in diensten in het kader van de Algemene Overeenkomst inzake de handel in diensten (GATS).

Artikel 56

Onder bijzondere omstandigheden kan Albanië in de eerste zeven jaar na de inwerkingtreding van de Overeenkomst tijdelijk worden ontheven van de bepalingen inzake vestiging van bedrijven uit de Gemeenschap. Dit kan het geval zijn indien een bepaalde sector herstructurering ondergaat of bijzondere problemen kent of als het gaat om een nog niet ontwikkelde sector.

Na het verstrijken van het vijfde jaar na de inwerkingtreding van de Overeenkomst kan Albanië dergelijke maatregelen uitsluitend nemen met toestemming van de Stabilisatie- en associatieraad.

Hoofdstuk III: Het verlenen van diensten (artikelen 57 tot en met 59)

Artikel 57

Partijen verbinden zich er to om de nodige stappen te ondernemen om het verlenen van diensten voor op het grondgebied van een der verdragsluitende partijen gevestigde vennootschappen en onderdanen en het grensoverschrijdende dienstenverkeer tussen de partijen geleidelijk te liberaliseren. Hiertoe zal de Stabilisatie- en associatieraad vijf jaar na inwerkingtreding van de overeenkomst de nodige maatregelen kunnen nemen.

Artikel 58

Partijen verbinden zich geen maatregelen te treffen die de voorwaarden voor het verrichten van diensten door vennootschappen of onderdanen uit een der verdragsluitende partijen restrictiever maken dan de situatie op de dag voorafgaande aan de datum van inwerkintreding van de Overeenkomst.

Artikel 59

Voor het vervoer over land worden regels vastgesteld zoals neergelegd in Protocol 5 bij deze Overeenkomst. Voor het zeevervoer zijn de beginselen van een vrij vervoer neergelegd. Partijen verplichten zich tot de toepassing van het principe van onbeperkte toegang tot de markt en het vervoer op een commerciële basis. Daarnaast is overeengekomen dat internationale en Europese normen op het gebied van veiligheid, beveiliging en milieunormen nagekomen zullen worden.

Hoofdstuk IV: Betalings- en kapitaalverkeer (artikelen 60 tot en met 62)

Artikel 60

De partijen verbinden zich ertoe machtiging te verlenen (in vrije convertibele valuta) tot alle betalingen en overboekingen op de lopende rekening van de betalingsbalans tussen de Gemeenschap en Albanië.

Artikel 61

Vanaf de dag van inwerkingtreding van de Overeenkomst geldt er een vergaande liberalisering van het vrije verkeer van kapitaal tussen de lidstaten van de Gemeenschap en Albanië. Het vrije verkeer van kapitaal wordt mogelijk onder meer op het gebied van directe investeringen in ondernemingen, kredieten die verband houden met commerciële transacties en leningen met een looptijd van meer dan één jaar.

Vanaf de inwerkingtreding van deze Overeenkomst staat Albanië, door volledige en snelle gebruikmaking van zijn bestaande procedures, de verwerving van onroerend goed door onderdanen van de lidstaten van de Europese Unie toe, met uitzondering van de beperkingen die zijn vastgesteld in de Albanese lijst van specifieke verbintenissen in het kader van de GATS. Gedurende de zeven jaar na de inwerkingtreding van deze Overeenkomst past Albanië zijn wetgeving inzake de verwerving van onroerend goed door onderdanen van de lidstaten van de EU geleidelijk aan, zodat deze dezelfde behandeling genieten als Albanese onderdanen. Onder uitzonderlijke omstandigheden, bijvoorbeeld in geval van acute deviezenschaarste, kunnen de partijen beperkende maatregelen instellen inzake het vrij verkeer van kapitaal. Dergelijke maatregelen zullen niet langer dan maximaal één jaar van kracht zijn.

Artikel 62

Partijen verplichten zich om gedurende de drie jaar volgend op de inwerkingtreding van de Overeenkomst maatregelen te treffen die geleidelijke toepassing van de communautaire voorschriften betreffende het vrije verkeer van kapitaal mogelijk maken.

Hoofdstuk V: Algemene bepalingen (artikelen 63 tot en met 69)

Artikelen 63 en 64

De algemene bepalingen zijn van toepassing op het verkeer van werknemers, vestiging en dienstverlening. De nationale wet-en regelgeving van partijen, c.q. lidstaten, op terreinen als bijvoorbeeld het toelatings- en verblijfsbeleid, blijven van toepassing voor zover toepassing ervan geen afbreuk doet aan onder de Overeenkomst ten behoeve van partijen gecreëerde voordelen.

Artikelen 65 en 66

De meestbegunstigingsbepalingen, zoals vastgelegd in Titel V van deze Overeenkomst, zijn niet van toepassing op belastingvoordelen die voortvloeien uit eventuele bilaterale verdragen inzake voorkoming van dubbele belasting dan wel andere fiscale regelingen. Voorts wordt vastgelegd dat geen van de bepalingen in Titel V zal worden uitgelegd als een beletsel voor tenuitvoerlegging van maatregelen ter voorkoming van belastingvlucht of belastingontduiking.

Artikel 67

De partijen vermijden zoveel mogelijk het opleggen van beperkende maatregelen die verband houden met de betalingsbalans. Mochten zich met betrekking tot de betalingsbalans in een of meer lidstaten van de Gemeenschap of Albanië ernstige moeilijkheden voordoen, dan kunnen partijen beperkende maatregelen treffen, met inbegrip van maatregelen tot beperking van de invoer. Deze maatregelen zullen van beperkte duur zijn.

Artikelen 68 en 69

De bepalingen inzake vestiging en dienstverlening zullen worden aangepast, met name in het licht van de eisen die in de Algemene Overeenkomst inzake de handel in diensten (GATS) worden gesteld. Voorts doen de bepalingen geen afbreuk aan de uitvoering door elke partij van alle maatregelen die nodig zijn ter voorkoming van ontduiking van de door haar getroffen maatregelen ten aanzien van toegang van derde landen tot haar markt via de bepalingen van deze Overeenkomst.

Titel VI – Harmonisatie van wetgeving, rechtshandhaving en mededingingsregels (artikelen 70 tot en met 77)

Deze titel voorziet in samenwerking op de terreinen van justitie en binnenlandse zaken. De samenwerking betreft onder andere de uitwisseling van informatie. Voor zover deze samenwerking de uitwisseling van justitiële gegevens met zich meebrengt, zal uiteraard de noodzakelijke bescherming van persoonsgegevens worden gewaarborgd, onder meer volgens de regels van de Raad van Europa zoals vastgesteld in het op 28 januari 1981 te Straatsburg totstandgekomen Verdrag tot bescherming van personen met betrekking tot de geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens (Trb. 1988, 7).

Artikel 70

Onder de intentieverklaring van artikel 70 geeft Albanië aan te streven naar geleidelijke aanpassing van zijn wetgeving aan die van de Gemeenschap. Deze geleidelijke aanpassing zal zich in eerste instantie voornamelijk richten op het acquis betreffende:

– de interne markt, in het bijzonder mededingingswetgeving, overheidsondernemingen intellectueel eigendom, certificering;

– wetgeving inzake consumentenwetgeving en arbeidsomstandigheden.

Artikel 71

Dit artikel geeft in wezen een beknopte weergave van de materiële mededingingsregels zoals die in het EG-verdrag zijn neergelegd, onder meer anti-kartel bepalingen, en regels tegen misbruik door ondernemingen die in een eventuele markt-dominerende positie verkeren. Het artikel verbiedt concurrentieverstorende vormen van staatssteun. Het legt Albanië de verplichting op om te rapporteren over staatssteunverlening. Lid 4 stelt dat Albanië binnen 4 jaar na inwerktreding van de Overeenkomst een onafhankelijke mededingingsautoriteit moet oprichten.

Artikel 72

Drie jaar na inwerkingtreding van de Overeenkomst moet Albanië de beginselen van het EG-verdrag toepassen op overheidsondernemingen en ondernemingen waaraan speciale of exclusieve rechten zijn toegekend. Met name gaat het om regels betreffende de mededinging.

Artikel 73

In dit artikel onderschrijven de partijen het belang dat zij hechten aan een adequate bescherming van intellectuele, industriële en commerciële eigendomsrechten. Albanië zal uiterlijk vier jaar na inwerkingtreding van de Overeenkomst zijn wetgeving op een niveau brengen dat overeenkomt met dat van de Gemeenschap. Albanië verplicht zich binnen genoemde periode toe te treden tot de in bijlage V, punt 1, genoemde verdragen.

Artikel 74

In dit artikel streven partijen naar het openbaar maken van elkaars aanbestedingen van overheidsopdrachten. Vanaf de datum van inwerkingtreding van de Overeenkomst mogen ondernemingen uit Albanië meedingen met aanbestedingsprocedures in de Gemeenschap. Ondernemingen uit de Gemeenschap die niet in Albanië zijn gevestigd krijgen uiterlijk binnen vier jaar na inwerkingtreding van de Overeenkomst toegang tot aanbestedingsprocedures in Albanië.

Artikel 75

In dit artikel verplicht Albanië zich om de nodige maatregelen te nemen teneinde zijn wetgeving in overeenstemming te brengen met de technische standaardisatieregelgeving van de Gemeenschap. Albanië wordt uitgenodigd deel te nemen aan de activiteiten van de daartoe gespecialiseerde Europese organisaties.

Artikelen 76 en 77

Artikel 76 bevat bepalingen over consumentenbescherming. Albanië verbindt zich om de Europese regelgeving over te nemen. Effectieve bescherming van de consument is immers noodzakelijk voor een goed functionerende markteconomie.

Ingevolge artikel 77 zal Albanië de wetgeving over arbeidsomstandigheden en gelijke kansen geleidelijk aanpassen aan die van de Gemeenschap.

Titel VII – Justitie, vrijheid en veiligheid (artikelen 78 tot en met 85)

Artikel 78

De partijen schenken bijzondere aandacht aan institutionele versterking. Dit omvat onder meer de opbouw en consolidatie van de rechtsstaat, onafhankelijkheid en versterking van de rechterlijke macht, het verbeteren van het functioneren van de politie en de bestrijding van corruptie en de georganiseerde misdaad.

Artikel 79

Nieuw voor de Stabilisatie- en associatieovereenkomsten is de opname van een artikel met betrekking tot privacy en de bescherming van persoonsgegevens. Albanië zal zijn wetgeving inzake privacy en de bescherming van persoonsgegevens aanpassen en onafhankelijke toezichthoudende organen oprichten.

Artikel 80

De partijen verbinden zich samen te werken op het gebied van visa, grenscontrole, asiel en migratie. Deze samenwerking richt zich onder meer op nauw overleg, coördinatie en technische of administratieve bijstand.

Met betrekking tot asiel wordt specifiek gesteld dat Albanië zal worden gesteund bij de tenuitvoerlegging van nationale wetgeving opdat deze voldoet aan de normen van het op 28 juli 1951 te Genève tot stand gekomen Verdrag betreffende de status van vluchtelingen (Trb. 1951, 131) en het aanvullende Protocol van New York van 31 januari 1967 (Trb. 1967, 76), zodat gegarandeerd wordt dat niemand wordt teruggestuurd naar het land van vervolging.

Op het gebied van migratie verbinden de partijen zich om onderdanen die legaal op hun grondgebied verblijven een billijke behandeling te geven, en een integratiebeleid te bevorderen dat deze onderdanen rechten en plichten geeft die vergelijkbaar zijn met die van hun staatsburgers.

Artikel 81

Tijdens de Raad voor Justitie en Binnenlandse Zaken in december 1999 is besloten dat in verdragen van de Europese Gemeenschap, met inbegrip van gemengde akkoorden, standaard een terug- en overnameclausule dient te worden opgenomen. De rechtsbasis daarvoor is artikel 63, van het EG-verdrag, punt 3, onder b.

Op basis van artikel 81 verplichten de lidstaten van Europese Gemeenschap en Albanië zich wederzijds tot het terugnemen van eigen onderdanen, alsmede het overnemen van onderdanen van derde landen en staatlozen. In dit verband gaat het om personen die illegaal op het grondgebied van de andere partij verblijven.

De specifieke procedures zijn uitgewerkt in de op 14 april 2005 te Luxemburg totstandgekomen Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Republiek Albanië inzake de overname van personen die zonder vergunning op het grondgebied verblijven. Ter uitvoering van die Overeenkomst is op 9 juni 2005 is te ’s-Gravenhage een Uitvoeringsprotocol tussen de Benelux-Staten en Albanië tot stand gebracht (zie Trb. 2005, 242).

De Stabilisatie- en associatieraad zal nader onderzoeken welke andere gezamenlijke inspanningen kunnen worden gedaan voor de bestrijding en preventie van illegale immigratie en mensenhandel.

Artikel 82

De partijen werken samen om het witwassen van geld te bestrijden. Zij voorkomen dat hun financiële stelsels worden misbruikt voor het witwassen van opbrengsten van criminele activiteiten in het algemeen, en drugsmisdrijven in het bijzonder.

De samenwerking omvat administratieve en technische bijstand met het oog op tenuitvoerlegging van normen ter voorkoming van witwassen van geld en de financiering van terrorisme.

Artikel 83

Partijen werken samen om een evenwichtige en geïntegreerde benadering van de drugsproblematiek te bevorderen. Dergelijk beleid is er onder meer op gericht om de levering en de handel alsmede de vraag naar drugs terug te dringen. Uitvoering van dit beleid zal worden gebaseerd op de uitgangspunten van de EU drugs strategie.

Artikel 84

Nieuw voor de Stabilisatie- en associatieovereenkomst is de opname van een artikel met betrekking tot bestrijding van terrorisme. Partijen komen overeen samen te werken ter voorkoming en bestrijding van terroristische daden en financiering daarvan, met name wat betreft grensoverschrijdende activiteiten. Dit gebeurt mede door tenuitvoerlegging van de VN-Veiligheidsresolutie 1373 (2001) en het uitwisselen van informatie, kennis en ervaringen.

Artikel 85

De partijen zullen gezamenlijk optreden tegen de georganiseerde criminaliteit en illegale activiteiten, waaronder mensenhandel, handel in verdovende middelen, smokkel en wapenhandel. Regionale samenwerking en naleving van internationaal erkende normen zullen worden bevorderd.

Titel VIII – Samenwerkingsbeleid (artikelen 86 tot en met 111)

Artikel 86

In dit algemene artikel is de doelstelling van de samenwerking omschreven: het bijdragen aan duurzame economische en sociale ontwikkeling van Albanië. Op alle terreinen van deze samenwerking zullen partijen zorg dragen voor volledige integratie van milieu-aspecten. Voorts zal op alle samenwerkingsterreinen rekening worden gehouden met de eisen van een harmonieuze sociale ontwikkeling. Expliciet wordt gesteld dat het samenwerkingsbeleid in een regionaal samenwerkingskader moet worden geïntegreerd. Bijzondere aandacht zal worden geschonken aan maatregelen die de samenwerking tussen Albanië en zijn buurlanden zullen bevorderen. Aldus wordt een bijdrage geleverd aan de regionale integratie en stabiliteit.

Artikel 87

Op verzoek van Albanië kan bijstand verleend worden bij de totstandbrenging van een functionerende markteconomie en geleidelijke aanpassing van het Albanese beleid aan het beleid in het kader van de Economische en Monetaire Unie. Samenwerking is tevens gericht op de versterking van de rechtsstaat op zakelijk gebied.

Artikel 88

Statistische samenwerking is in eerste instantie gericht op de prioritaire gebieden die verband houden met het acquis van de Gemeenschap. Het doel van de samenwerking is het nationale statistische systeem in staat te stellen beter aan de behoeften van de overheid en particuliere sector te voldoen. Met een efficiënt en duurzaam statistisch stelsel kan het overgangs- en hervormingsproces in Albanië beter worden gepland en gevolgd.

Artikelen 89 en 90

De samenwerking inzake het bank- en verzekeringswezen en andere financiële diensten is gericht op het tot stand brengen van een passend kader voor de verdere ontwikkeling van Albanië op dit gebied. Samenwerking op het gebied van audit en financiële controle richt zich op de ontwikkeling van efficiënte systemen voor interne controle van overheidsfinanciën en externe boekhoudkundige controle.

Artikel 91

Samenwerking op het gebied van stimulering en bescherming van investeringen richt zich op het creëren van een gunstig klimaat voor binnenlandse en buitenlandse investeringen die van essentieel belang zijn voor Albanië.

Artikel 92

Modernisering, herstructurering en de versterking van de particuliere sector alsmede de bescherming van het milieu zijn doelstellingen van industriële samenwerking tussen de partijen.

Artikel 93

De ontwikkeling van een sterke particuliere MKB-sector (Midden- en Kleinbedrijf) is het voornaamste doel van deze samenwerking. Bij de ontwikkeling zal nadrukkelijk worden gekeken naar die gebieden waar het groeipotentieel en de samenwerking tussen het MKB in de EG en Albanië kan worden vergroot.

Artikel 94

Samenwerking op het gebied van toerisme is met name gericht op intensivering van informatie stromen en overdracht van knowhow.

Artikelen 95 en 96

Samenwerking op het gebied van landbouw en de agro-industriële sector is gericht op herstructurering en modernisering van de sector en de geleidelijke aanpassing aan het communautair acquis. De partijen zullen zoeken naar gebieden van wederzijds belang waar samenwerking op het gebied van visserij voor elk van hen voordeel zal opleveren.

Artikel 97

Samenwerking op het gebied van douane is gericht op het waarborgen van de naleving van de op handelsgebied in te voeren bepalingen en het douanesysteem van Albanië aan te passen aan dat van de Gemeenschap. In Protocol 6 zijn de regels inzake wederzijdse administratieve bijstand tussen de partijen op het gebied van douane vastgelegd.

Artikel 98

Samenwerking op belastinggebied omvat hervorming van het belastingstelsel en herstructurering van de belastingdienst van Albanië. Het belang van transparantie, consultatie en uitwisseling van informatie ter voorkoming van belastingontduiking wordt erkend.

Artikel 99

Samenwerking op sociaal gebied richt zich mede op hervorming van het Albanese werkgelegenheidsbeleid, de sociale zekerheid en wetgeving inzake arbeidsvoorwaarden.

Artikel 100

Samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding richt zich op verbetering van het beroeps- en algemeen onderwijs, alsmede van het jongeren beleid. Specifiek wordt verwezen naar de Verklaring van Bologna van de EU ministers van onderwijs op 19 juni 1999. Ook zal gestreefd worden naar gelijke toegang tot alle onderwijsniveaus zonder onderscheid naar sekse, religie, huidskleur of etnische oorsprong.

Artikel 101

Samenwerking op cultureel gebied beoogt ondermeer het wederzijds begrip voor personen, gemeenschappen en volkeren te doen toenemen.

Artikel 102

De partijen werken samen aan de bevordering van de audiovisuele industrie in Europa en stimuleren coproducties voor film en televisie. Samenwerking kan ook plaatsvinden in de vorm van opleiding van journalisten en technische bijstand voor publieke en particulier media. Albanië zal zijn beleid inzake regulering van grensoverschrijdende televisie afstemmen op dat van de EG.

Artikelen 103 tot en met 105

Samenwerking op het gebied van de informatiemaatschappij heeft mede als doel Albanië voor te bereiden op het digitale tijdperk, investeringen aan te trekken en te zorgen voor interoperabiliteit van diensten en netwerken. Samenwerking op het gebied van netwerken en diensten voor elektronische communicatie heeft als uiteindelijke doel dat Albanië één jaar na inwerkingtreding van deze Overeenkomst het communautair acquis overneemt.

Artikel 106

Samenwerking op het gebied van vervoer is mede gericht op herstructurering en modernisering en verbetering van vrij verkeer en ontwikkeling van trans-Europese netwerken.

Artikel 107

Samenwerking op het gebied van energie is mede gebaseerd op het regionale Verdrag tot oprichting van de energiegemeenschap. Dit verdrag tussen de EU en de landen van de Westelijke Balkan heeft de creatie van een stabiele geïntegreerde markt voor elektriciteit tot doel. Daarnaast is de samenwerking gericht op geleidelijke integratie van Albanië in de Europese energiemarkten.

Artikel 108

Partijen zullen samenwerking op het gebied van de bestrijding van de achteruitgang van het milieu versterken en ecologische duurzaamheid bevorderen.

Artikel 109

Samenwerking op het gebied van onderzoek en technologische ontwikkeling heeft als uitgangspunt wederzijds voordeel. Samenwerking komt tot stand volgens specifieke regelingen waarover partijen een akkoord moeten sluiten.

Artikel 110

Partijen zetten zich in voor de vermindering van regionale verschillen door regionale en plaatselijke ontwikkelingssamenwerking. Daarbij wordt speciaal aandacht geschonken aan grensoverschrijdende samenwerking.

Artikel 111

Samenwerking op het gebied van openbaar bestuur is met name gericht op opbouw van de rechtsstaat en het goed functioneren van staatsinstellingen. De samenwerking is voornamelijk gericht op institutionele opbouw en heeft betrekking op zowel centrale als lokale overheden.

Titel IX – Financiële samenwerking (artikelen 112 tot en met 115)

Albanië komt in aanmerking voor financiële steun van de Gemeenschap in de vorm van, onder meer, subsidies en leningen, waaronder leningen van de Europese Investeringsbank.

Financiële bijstand wordt geleverd in het kader van de daarvoor in het leven geroepen verordeningen. Het leeuwendeel van de communautaire schenkingen aan Albanië zal worden gegeven in het kader van de Verordening (EG) nr. 1085/2006 van de Raad van de Europese Unie van 17 juli 2006 (PbEG L 210) tot invoering van een instrument voor pretoetredingssteun (IPA). In het algemeen draagt de bijstand bij aan institutionele versterking bij het tot stand brengen van economische, democratische en administratieve hervormingen in Albanië.

Op verzoek van Albanië kan de Gemeenschap in geval van bijzondere nood met betrekking tot de externe financieringspositie en bij wijze van uitzondering, in overleg met de Internationale Financiële Instellingen, macro-financiële bijstand geven. Met het oog op optimale benutting van de beschikbare middelen zien de partijen toe op optimale coördinatie van de steun van de Gemeenschap met de (bilaterale) assistentie van de lidstaten alsmede de inspanningen van de Internationale Financiële Instellingen.

Titel X – Institutionele, algemene en slotbepalingen (artikelen 116 tot en met 137)

Artikelen 116 tot en met 122

De opzet van de overlegstructuur van de Overeenkomst (artikelen 116 tot en met 122) volgt het klassieke model van de traditionele associatieakkoorden tussen de Gemeenschap en derde landen. Er wordt voorzien in een Stabilisatie- en associatieraad op politiek niveau die tenminste één keer per jaar bijeenkomt. Aan de Stabilisatie- en associatieraad wordt de algemene supervisie toegekend met betrekking tot de toepassing en uitlegging van de Overeenkomst. Er worden in beginsel geen beperkingen opgelegd aan de agenda van de Associatieraad voor wat onderwerpen betreft.

De Stabilisatie- en associatieraad wordt bijgestaan door een Stabilisatie- en associatiecomité, dat op hoog ambtelijk niveau bijeenkomt. Dit comité bereidt de zittingen van de Stabilisatie en Associatieraad voor. Deze Raad kan voor gespecialiseerde onderwerpen sub-comité’s in het leven roepen. Er wordt ook voorzien in parlementaire samenwerking. Leden van het Albanese Parlement en het Europees Parlement kunnen elkaar in het kader van het Parlementair Stabilisatie en Associatiecomité ontmoeten en van gedachten wisselen.

Artikelen 123 tot en met 125

De artikelen 123 tot en met 125 behelzen algemeen gebruikelijke bepalingen: onder meer de non-discriminatoire rechtstoegang van natuurlijke en rechtspersonen alsmede de algemene exceptie op grond van veiligheidsbelangen.

Artikel 126

Dit artikel stelt dat indien één van de partijen van mening is dat de andere partij een verplichting niet nakomt die uit de Overeenkomst voortvloeit, zij passende maatregelen kan treffen. Behalve in speciaal dringende gevallen, verstrekt zij alsdan eerst de Stabilisatie en Associatieraad alle terzake doende informatie.

Artikel 127 tot en met 137

Deze inmiddels gebruikelijke artikelen in samenwerkingsovereenkomsten tussen de Gemeenschap en derde landen, hebben betrekking op procedures inzake de naleving van de Overeenkomst, de looptijd, de territoriale toepassing en de inwerkingtreding.

Artikel 136 voorziet in een voorlopige toepassing van het handelsgedeelte van de Stabilisatie- en associatieovereenkomst (voor de EU op grond van artikel 133 van het EG-verdrag). Deze voorlopige toepassing is gebaseerd op de Interim-Overeenkomst betreffende de handel en aanverwante zaken tussen de Europese Gemeenschap, enerzijds, en de Republiek Albanië, anderzijds (zie PbEG L 239) die eveneens op 12 juni 2006 tot stand is gebracht.

III. PROTOCOLLEN

a. Protocol 1 (IJzer- en staalproducten)

Voor ijzer- en staalproducten van oorsprong uit Albanië zullen de invoerheffingen en kwantitatieve beperkingen met ingang van de inwerkingtreding van de Overeenkomst worden geschrapt. Albanië schaft tegelijkertijd kwantitatieve beperkingen voor producten van oorsprong uit de Gemeenschap af en breekt zijn invoertarieven gedurende een periode van vijf jaar af. Om de ontwikkelingen in de ijzer- en staalsector te kunnen volgen wordt voor een beperkt aantal producten een systeem van dubbele controle geïntroduceerd. De Overeenkomst voorziet ook in technische ondersteuning bij een eventuele herstructurering van de ijzer- en staalindustrie en het voorkomen van ongeoorloofde concurrentie- en steunpraktijken.

b. Protocol 2 betreffende de handel in verwerkte landbouwproducten tussen Albanië en de Gemeenschap

Bijlage I van dit protocol geeft een overzicht van de producten die rechtenvrij en zonder contingent vanuit Albanië in de Gemeenschap kunnen worden ingevoerd. Een kortere lijst van producten (bijlage II) kan uit de Gemeenschap in Albanië worden ingevoerd tegen nultarief dan wel tegen een verlaagd meestbegunstigderecht. De lijsten kunnen door de Stabilisatieen associatieraad worden uitgebreid, de douanerechten gewijzigd en eventuele tariefcontingenten verhoogd of afgeschaft.

Ook kan de genoemde Raad de in de bijlagen I en II vastgestelde rechten vervangen door een systeem dat is gebaseerd op de marktprijzen van de landbouwproducten die als grondstof dienen voor de verwerkte landbouwproducten. Als de rechten op die basisproducten worden verlaagd, het «landbouwelement» van de douanerechten op verwerkte landbouwproducten, heeft dat zijn relatieve uitwerking op het douanerecht van het betrokken verwerkte landbouwproduct.

c. Protocol 3 betreffende wederzijdse preferentiële handelsconcessies voor bepaalde wijnen, de wederzijdse erkenning, bescherming en controle van benamingen van wijnen, gedestilleerde drank en gearomatiseerde wijnen

Dit Protocol regelt handelspreferentie met betrekking tot wijnen en gedestilleerde dranken. Het betreft in essentie een lijst van namen, productiemethoden en handelsmerken die de lidstaten willen beschermen. Een consultatie mechanisme en een werkgroep worden in het leven geroepen om het protocol uit te voeren.

d. Protocol 4 betreffende de definitie van het begrip «producten van oorsprong» en administratieve samenwerking

In Protocol 4 zijn de regels van oorsprong opgenomen die vergelijkbaar zijn met die in de Europa-akkoorden. In het Protocol is nog slechts in bilaterale cumulatie van oorsprong voorzien. Nederland acht het wenselijk dat er een grotere integratie in de regio en met de landen waarmee een Europa-akkoord bestaat, tot stand komt. In de Gemeenschappelijke verklaring betreffende artikel 41 verbindt de Gemeenschap zich in elk geval een systeem van diagonale cumulatie tot stand te brengen zodra de politieke en economische omstandigheden dit toelaten.

e. Protocol 5 inzake vervoer over land

Het doel van dit Protocol is de samenwerking tussen partijen inzake het vervoer over land, in het bijzonder het transitoverkeer, te bevorderen en in dat verband toe te zien op gecoördineerde ontwikkeling van het vervoer door en via de grondgebieden van de partijen. Het protocol bevat standaard bepalingen op het gebied van planning, financiële aspecten, rol van spoorwegen, toegang tot markt en non-discriminatie bepalingen, belasting/tol en andere heffingen, afmetingen en gewichten en sociale aspecten.

f. Protocol 6 inzake wederzijdse administratieve bijstand in douanezaken

Partijen verbinden zich om op het gebied van douane intensief met elkaar samen te werken. Deze samenwerking richt zich onder meer op het uitwisselen van informatie, notificatie, verificatie van documenten. Partijen zullen informatie die voortkomt uit de douane-samenwerking als vertrouwelijk behandelen.

In artikel 9 worden een aantal gronden aangegeven waarop assistentie in douanezaken kan worden geweigerd; dit zijn onder meer de openbare veiligheid, lopende strafrechtelijke onderzoeken of in gevallen waarin sprake is van industrieel vertrouwelijke gegevens.

IV. KONINKRIJKSPOSITIE

Evenals de eerdere samenwerkingsverdragen van de EU met derde landen zal het onderhavige verdrag voor wat het Koninkrijk der Nederlanden betreft, alleen voor Nederland gelden.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

M. J. M. Verhagen

Naar boven