31 031 XVI
Jaarverslag en slotwet ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport 2006

nr. 6
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 11 juni 2007

De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport1 heeft over het rapport van de Algemene Rekenkamer over het jaarverslag 2006 van het de ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (Kamerstuk 30 031 XVI, nr. 2) de navolgende vragen ter beantwoording aan de regering voorgelegd.

De regering heeft deze vragen beantwoord bij brief van 8 juni 2007.

De vragen en antwoorden zijn hieronder afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

Smeets

De griffier van de commissie,

Teunissen

1

Bent u tevreden over het feit dat de Algemene Rekenkamer (ARK) bij de financiële informatie onrechtmatigheden en onzekerheden heeft aangetroffen bij vier van de zeventien artikelen?

Ik heb in de bedrijfsvoeringsparagraaf van het jaarverslag de overschrijding van de artikeltolerantie op artikel 38 (tegemoetkoming zorgkosten) toegelicht. Daarmee voldoe ik aan verslaggevingseisen zoals vermeld in de Rijksbegrotingsvoorschriften. De Algemene Rekenkamer constateert op vier artikelen rechtmatigheidsfouten en/of -onzekerheden die leiden tot een overschrijding van de artikeltolerantie. Dit omdat de Algemene Rekenkamer een andere systematiek hanteert dan in de Rijksbegrotingsvoorschriften is vastgelegd. Deze verschillen in systematiek vind ik ongewenst. Ik heb de Algemene Rekenkamer verzocht om het overleg met het kabinet over het harmoniseren van de systematiek van oordeelsvorming te hervatten.

De bedrijfsvoering van VWS is de afgelopen jaren fors verbeterd. Uiteraard moet de ingezette lijn in 2007 worden vastgehouden. Daar zal ik mij voor inspannen.

2

Hoe gaat u ervoor zorgen dat de prestaties in de begroting 2008 beter worden aangegeven, minder gericht op concrete activiteiten en instrumenten en meer op de effecten?

Allereerst wil ik opmerken dat de Algemene Rekenkamer van mening is dat in 2006 een grote stap voorwaarts gemaakt is, gezien de scores van het Jaarverslag 2006 en de Begroting 2007 ten opzichte van de jaren ervoor. De Rekenkamer heeft, inclusief toepassing van het comply or explain principe, zelfs voor twee van de drie WWW-vragen een maximale score toegekend (100%). Deze verbetering is mede een gevolg van het herzien van de opzet van de begroting 2007. Daarbij zijn de doelstellingen geherformuleerd en zijn ook nieuwe prestatie-indicatoren gedefinieerd. De prestatie-indicatoren zijn daarbij conform de motie Douma (TK, 2004–2005, 29 949, nr. 11) zoveel mogelijk in outcome-termen gedefinieerd.

Het proces van verbetering van begroting en jaarverslag is nog niet afgerond en zal, zoals ik ook al in mijn reactie aan de Algemene Rekenkamer heb vermeld, de komende jaren verder voortgezet worden. In het verbetertraject zal specifiek aandacht worden geschonken aan de aansluiting tussen de prestatie-indicatoren in begroting en jaarverslag en de zorgbalans. Ook zal in de begroting de weergave van de budgetflexibiliteit worden verbeterd. In het verbeterproces zullen we bezien of het mogelijk is om bij prestatie-indicatoren ook tussenstreef- en tussenmeetwaarden op te nemen.

Ten tweede wil ik een opmerking maken over de wijze van scoren/tellen door de Algemene Rekenkamer. In mijn reactie op het rapport heb ik de Algemene Rekenkamer verzocht om inzage te krijgen in haar detailbeoordeling. Inmiddels heeft de Algemene Rekenkamer die ter beschikking gesteld en is er tevens op ambtelijk niveau over gesproken. Naar blijkt heeft de Algemene Rekenkamer:

– De prestatie-indicatoren bij de algemene doelstellingen van de artikelen ten behoeve van de W1-vraag beoordeeld op het outcome-gehalte. Inclusief toepassing van het comply or explain principe heeft de Rekenkamer hiervoor een score van 100% geteld.

– Ten behoeve van de W2-vraag daarentegen heeft de Rekenkamer de prestatie-indicatoren bij alle operationele doelstellingen beoordeeld op het output-gehalte. De herformulering van de prestatie-indicatoren door VWS conform de motie Douma in outcome-termen heeft aldus geleid tot een daling van de score door de Rekenkamer.

Een goed voorbeeld van deze manier van scoren/tellen zijn de prestatie-indicatoren in artikel 47 Oorlogsgetroffenen en herinnering Wereldoorlog II. De prestatie-indicatoren bij de eerste operationele doelstelling zijn in termen van output gedefinieerd en scoren dus «goed» bij de Algemene Rekenkamer, de prestatie-indicatoren bij de tweede doelstelling zijn in termen van outcome gedefinieerd en scoren dus «fout».

De wijze van tellen/scoren door de Algemene Rekenkamer en het verschil met de motie Douma is inmiddels aangekaart bij het ministerie van Financiën. Het lijkt mij gewenst dat in de toekomst door Algemene Rekenkamer en departementen dezelfde systematiek voor het definiëren van prestatie-indicatoren wordt gehanteerd.

3

Wat zijn precies de risico’s die zijn verbonden aan het niet voldoen van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) aan de eisen van het Voorschrift Informatiebeveiliging Rijkdsdienst (VIR), het Voorschrift Informatiebeveiliging Rijksdienst – Bijzondere Informatie (VIR-BI) en de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp)? Welke gevolgen kan dit hebben?

Beveiliging, inclusief informatiebeveiliging, is een continu proces. Bedreigingen en dus risico’s zijn voortdurend aan veranderingen onderhevig. Conform het VIR 1994 heeft VWS heeft in zijn Beleidsdocument informatiebeveiliging en bescherming persoonsgegevens een gemeenschappelijk basisniveau van beveiliging vastgesteld. Het beleidsdocument wordt periodiek beoordeeld en zo nodig aangepast.

Voor afzonderlijke processen die mogelijk een hoger beveiligingsniveau vereisen, worden door het verantwoordelijke management aanvullende analyses uitgevoerd en worden op basis van de uitkomsten aanvullende maatregelen geformuleerd en ingevoerd. Op deze manier worden de risico’s op kritische processen afgedekt.

4

Hoe is het mogelijk dat ondanks inspanningen van het ministerie geen wezenlijke vooruitgang is geboekt ten aanzien van de kwaliteit van het subsidiebeheer en dat de ARK constateert dat geen sprake is van een wezenlijke verbetering?

De laatste jaren is bij VWS hard gewerkt aan het verbeteren van het subsidiebeheer. De uitvoering van het plan van aanpak subsidiebeheer VWS is vrijwel afgerond. Nagenoeg alle activiteiten uit dit plan van aanpak zijn conform planning uitgevoerd. Voorbeelden zijn aanpassing van de regelgeving, de invoering van het Subsidieplein en de oprichting van een intern expertisecentrum subsidies. Ik heb u hierover onlangs een brief gestuurd (FEZ-U-2773816). Samenvattend kan ik stellen dat de afgelopen twee jaar een aantal structurele verbeteringen in het subsidiebeheer zijn doorgevoerd. Ook de Algemene Rekenkamer erkent dat de nodige inspanningen zijn geleverd om het subsidiebeheer op orde te brengen.

Een zichtbare vermindering van het aantal onvolkomenheden in het subsidiebeheer was, gelet op de planning van de maatregelen, nog niet te verwachten in 2006. Toch heeft de Auditdienst vooral in het tweede halfjaar van 2006 minder onvolkomenheden in het subsidiebeheer aangetroffen. Ik verwacht dat deze opgaande lijn in 2007 wordt voortgezet. Daar zal ik mij voor inspannen.

5

Op welke wijze wordt er concreet gezorgd dat er geen sprake zal zijn van het verslappen van de aandacht voor de bedrijfsvoering in het algemeen en het subsidiebeheer in het bijzonder?

De verbetering van de bedrijfsvoering heeft de voortdurende aandacht van mijn departement. Er zijn reeds vele verbeteracties in gang zijn gezet, mede dankzij de aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer. Ook in 2007 heeft de verbetering van de bedrijfsvoering nadrukkelijk de aandacht van mijn departement. De verbeteractiviteiten borduren voort op de in gang gezette acties en de aandacht ligt, in navolging op de aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer, op het zorgvuldiger en strikter naleving van de procedures. In het Audit Committee van VWS zal hierover gerapporteerd worden door middel van de Monitor Bedrijfsvoering en de rapportages van de Auditdienst.

6

Op welke wijze worden alle verbetermaatregelen van de afgelopen jaren structureel in de bedrijfsvoering verankerd, zodat de beoogde effecten in 2007 worden gerealiseerd?

De verbetering van de bedrijfsvoering heeft de voortdurende aandacht van mijn departement. Er zijn reeds vele verbeteracties in gang zijn gezet, mede dankzij de aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer. Ook in 2007 heeft de verbetering van de bedrijfsvoering nadrukkelijk de aandacht van mijn departement. De verbeteractiviteiten borduren voort op de in gang gezette acties en de aandacht ligt, in navolging op de aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer, op het zorgvuldiger en strikter naleving van de procedures. In het Audit Committee van VWS zal hierover gerapporteerd worden door middel van de Monitor Bedrijfsvoering en de rapportages van de Auditdienst.

7

Wat zijn de acties die de minister neemt of heeft genomen om de inkoop en naleving van de Europese aanbestedingsregels op orde te krijgen? Wat doet de minister richting de agentschappen waar dit ook speelt? In hoeverre maakt deze onzorgvuldigheid het ministerie en de betreffende agentschappen kwetsbaar? Heeft het ministerie c.q. hebben de betreffende agentschappen al te maken gehad met de juridische procedures?

In 2005 is naar aanleiding van een besluit van het Audit Committee een pilot gestart voor bundeling van de inkoopexpertise binnen mijn departement met als doel de inkoop en inhuur van externen te verbeteren. In 2006 is deze pilot afgerond en heeft de bundeling van de inkoopexpertise definitief vorm gekregen. Alle inkopen boven € 50 000 dienen door de afdeling Inkoop te worden uitgevoerd. Aandacht is nog nodig voor de interne communicatie rondom de inkoopprocedures en voor de onduidelijkheden die bij organisatieonderdelen van het ministerie bestaan over de eigen bevoegdheden en die van de afdeling Inkoop en over de te volgen procedures en toepassing van VWS-brede (raam)overeenkomsten. Tevens is in 2007 een inkoopbeleidsplan opgesteld, waarin ook aandacht wordt geschonken aan het inkoopbeleid bij agentschappen. Ook zijn verbeteringen doorgevoerd in het dossierbeheer.

De Algemene Rekenkamer schrijft dat het contractbeheer bij de agentschappen CIBG en aCBG matig is. Daarbij baseert de Algemene Rekenkamer zich echter op managementinformatie van VWS uit oktober 2006. Het CIBG en aCBG hebben aan het einde van 2006 de inkoopprocedures aangescherpt. Daarmee zijn voldoende maatregelen getroffen om de onvolkomenheden in het inkoop- en contractbeheer in de toekomst te voorkomen.

Naar aanleiding van een gevolgde Europese aanbesteding is er één juridische procedure geweest, die positief voor het ministerie van VWS heeft uitgepakt. Er zijn geen juridische procedures gevoerd in de gevallen dat VWS (ten onrechte) de Europese aanbestedingsregels niet zou hebben gevolgd.

8

De zorgtoeslag is een inkomensinstrument, kan worden toegelicht of het na 1,5 jaar ervaring nog steeds wenselijk is dat het ministerie van VWS (begrotings- en beleids)verantwoordelijk is, terwijl het ministerie van Financiën uitvoeringsverantwoordelijk is? Zo ja, waarom?

Er is destijds een pragmatische keuze gemaakt: begrotings- en beleidsverantwoordelijk bij VWS, vanwege de relatie tussen zorgtoeslag en uit de ZVW voorvloeiende zorgpremie. In de praktijk zijn er geen aparte problemen gebleken m.b.t. deze taakverdeling.

9

Zijn de geautomatiseerde systemen bij de dienst Toeslagen nu op orde? Zo neen, op welke termijn wel?

De uitvoering van de zorgtoeslag en de andere inkomensafhankelijke toeslagen valt onder de verantwoordelijkheid van het ministerie van Financiën, dienst Toeslagen. Het ministerie van VWS is beleidsmatig en qua begrotingsbeheer verantwoordelijk voor de zorgtoeslag.

Er is mij gevraagd naar mijn reactie op de constatering van de Algemene Rekenkamer van een (ernstige) onvolkomenheid wat betreft de uitvoering van de zorgtoeslag. Bij het ministerie van VWS is geen (ernstige) onvolkomenheid geconstateerd wat betreft de uitvoering van de zorgtoeslag. Ik ga ervan uit dat u doelt op de constatering van de Algemene Rekenkamer bij het ministerie van Financiën ten aanzien van de inkomensafhankelijke toeslagen.

Voor vragen over de uitvoering van de inkomensafhankelijke toeslagen en het geautomatiseerde systeem dat de dienst Toeslagen daarbij gebruikt verwijs ik naar de minister van Financiën.

De toekenning en uitbetaling van de zorgtoeslag is in een aantal gevallen niet goed verlopen. Dit komt door niet goed verwerkbare aanvragen en door storingen in het geautomatiseerde systeem van de dienst Toeslagen. In 2006 zijn de verstrekte voorschotten zorgtoeslag circa € 60 miljoen te hoog geweest. Dit betekent hoger dan het niveau van voorschotten indien er conform aanvragen zou zijn uitbetaald. Het betrof met name aanvragen waarbij de opgegeven toeslagpartner eveneens voorkomt in een andere aanvraag als aanvrager (dubbele toeslagbetrokkenheid) en onjuiste of nog niet verwerkte mutaties. Ook is er bij de zorgtoeslag voor circa € 20 miljoen (1%) aan voorschotten verstrekt, waarvan de aanvraag niet voldeed aan het formele vormvereiste van een handtekening van de aanvrager of de zorgtoeslagpartner. De te hoge verstrekte voorschotten zullen in 2007 zoveel mogelijk bij de definitieve vaststelling van het toeslagrecht 2006 worden gecorrigeerd.

Met betrekking tot de zorgtoeslag is een onzekerheid over de rechtmatigheid geconstateerd van circa € 50,9 miljoen. Dit is het gevolg van het niet volledig uitvoeren van het M&O-beleid (misbruik en oneigenlijk gebruik). Aangezien de tolerantiegrenzen met betrekking tot de onzekerheden niet worden overschreden, heb ik hierover geen mededeling gedaan in de bedrijfsvoeringsparagraaf van het jaarverslag van VWS.

10

Wat is uw reactie op het oordeel «ernstige onvolkomenheid» wat betreft de uitvoering van de zorgtoeslag?

De uitvoering van de zorgtoeslag en de andere inkomensafhankelijke toeslagen valt onder de verantwoordelijkheid van het ministerie van Financiën, dienst Toeslagen. Het ministerie van VWS is beleidsmatig en qua begrotingsbeheer verantwoordelijk voor de zorgtoeslag.

Er is mij gevraagd naar mijn reactie op de constatering van de Algemene Rekenkamer van een (ernstige) onvolkomenheid wat betreft de uitvoering van de zorgtoeslag. Bij het ministerie van VWS is geen (ernstige) onvolkomenheid geconstateerd wat betreft de uitvoering van de zorgtoeslag. Ik ga ervan uit dat u doelt op de constatering van de Algemene Rekenkamer bij het ministerie van Financiën ten aanzien van de inkomensafhankelijke toeslagen.

Voor vragen over de uitvoering van de inkomensafhankelijke toeslagen en het geautomatiseerde systeem dat de dienst Toeslagen daarbij gebruikt verwijs ik naar de minister van Financiën.

De toekenning en uitbetaling van de zorgtoeslag is in een aantal gevallen niet goed verlopen. Dit komt door niet goed verwerkbare aanvragen en door storingen in het geautomatiseerde systeem van de dienst Toeslagen. In 2006 zijn de verstrekte voorschotten zorgtoeslag circa € 60 miljoen te hoog geweest. Dit betekent hoger dan het niveau van voorschotten indien er conform aanvragen zou zijn uitbetaald. Het betrof met name aanvragen waarbij de opgegeven toeslagpartner eveneens voorkomt in een andere aanvraag als aanvrager (dubbele toeslagbetrokkenheid) en onjuiste of nog niet verwerkte mutaties. Ook is er bij de zorgtoeslag voor circa € 20 miljoen (1%) aan voorschotten verstrekt, waarvan de aanvraag niet voldeed aan het formele vormvereiste van een handtekening van de aanvrager of de zorgtoeslagpartner. De te hoge verstrekte voorschotten zullen in 2007 zoveel mogelijk bij de definitieve vaststelling van het toeslagrecht 2006 worden gecorrigeerd.

Met betrekking tot de zorgtoeslag is een onzekerheid over de rechtmatigheid geconstateerd van circa € 50,9 miljoen. Dit is het gevolg van het niet volledig uitvoeren van het M&O-beleid (misbruik en oneigenlijk gebruik). Aangezien de tolerantiegrenzen met betrekking tot de onzekerheden niet worden overschreden, heb ik hierover geen mededeling gedaan in de bedrijfsvoeringsparagraaf van het jaarverslag van VWS.

11

Welke maatregelen zijn genomen bij de baten- en lastendienst en zullen deze de onvolkomenheden in het inkoop- en contractbeheer oplossen?

In 2005 is naar aanleiding van een besluit van het Audit Committee een pilot gestart voor bundeling van de inkoopexpertise binnen mijn departement met als doel de inkoop en inhuur van externen te verbeteren. In 2006 is deze pilot afgerond en heeft de bundeling van de inkoopexpertise definitief vorm gekregen. Alle inkopen boven € 50 000 dienen door de afdeling Inkoop te worden uitgevoerd. Aandacht is nog nodig voor de interne communicatie rondom de inkoopprocedures en voor de onduidelijkheden die bij organisatieonderdelen van het ministerie bestaan over de eigen bevoegdheden en die van de afdeling Inkoop en over de te volgen procedures en toepassing van VWS-brede (raam)overeenkomsten. Tevens is in 2007 een inkoopbeleidsplan opgesteld, waarin ook aandacht wordt geschonken aan het inkoopbeleid bij agentschappen. Ook zijn verbeteringen doorgevoerd in het dossierbeheer.

De Algemene Rekenkamer schrijft dat het contractbeheer bij de agentschappen CIBG en aCBG matig is. Daarbij baseert de Algemene Rekenkamer zich echter op managementinformatie van VWS uit oktober 2006. Het CIBG en aCBG hebben aan het einde van 2006 de inkoopprocedures aangescherpt. Daarmee zijn voldoende maatregelen getroffen om de onvolkomenheden in het inkoop- en contractbeheer in de toekomst te voorkomen.

Naar aanleiding van een gevolgde Europese aanbesteding is er één juridische procedure geweest, die positief voor het ministerie van VWS heeft uitgepakt. Er zijn geen juridische procedures gevoerd in de gevallen dat VWS (ten onrechte) de Europese aanbestedingsregels niet zou hebben gevolgd.

12

Wat zijn de knelpunten die zijn ontstaan bij het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdrage en wat zal de insteek van de minister zijn bij het overleg hierover met het IPO?

De ouderbijdragen voor de jeugdzorg wordt door het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (LBIO) vastgesteld en geïnd. Op basis van de provinciale verantwoordingen en de daarbij behorende accountantsverklaringen is de volledigheid van de ouderbijdrage onzeker. Gebleken is dat provincies en hun accountants onvoldoende aandacht hebben gehad voor de registratie van aan- en afmeldingen bij het LBIO (zie hierover ook mijn brief aan de Tweede Kamer: TK 2006–2007, 29 815, nr. 97). Ik zal samen met het IPO bekijken op welke punten in het proces knelpunten ontstaan en welke gevolgen dit dient te krijgen voor het normenkader en de accountantsverklaring.

13

Kan een reactie worden gegeven op het nawoord van de Algemene Rekenkamer ten aanzien van de vier aandachtspunten van de Rekenkamer, te weten: verschillen in beoordeling, subsidiebeheer, kwaliteit van wet- en regelgeving en bedrijfsvoering?

In het nawoord gaat de Algemene Rekenkamer in op vier onderwerpen uit mijn reactie op het rapport van de Algemene Rekenkamer, namelijk verschillen in beoordeling, subsidiebeheer, kwaliteit wet- en regelgeving en bedrijfsvoering. Hierbij mijn reactie op het nawoord van de Algemene Rekenkamer.

De Algemene Rekenkamer erkent dat zij een andere systematiek hanteert voor het beoordelen van fouten en onzekerheden en hoopt eveneens op een constructief overleg tussen Algemene Rekenkamer en kabinet om voor de jaarafsluiting 2007 tot een eenduidig normenkader te komen.

Naar aanleiding van het rechtmatigheidsonderzoek door de Algemene Rekenkamer over 2004 is door VWS een plan van aanpak voor de verbetering van het subsidiebeheer opgesteld. Op basis van dit plan van aanpak heeft de Algemene Rekenkamer besloten om geen bezwaaronderzoek uit te voeren. De afgelopen twee jaar is vervolgens een aantal structurele verbeteringen in het subsidiebeheer doorgevoerd. Ik verwijs hiervoor naar mijn brief aan uw Kamer. Een zichtbare vermindering van het aantal onvolkomenheden in het subsidiebeheer was, gelet op de planning van de maatregelen, nog niet te verwachten in 2006. Toch heeft de Auditdienst vooral in het laatste kwartaal van 2006 minder onvolkomenheden in het subsidiebeheer aangetroffen. Het heeft mij daarom verbaasd dat de Algemene Rekenkamer niet tot een ander oordeel over het subsidiebeheer is gekomen.

Voor mijn reactie over de kwaliteit van de wet- en regelgeving verwijs ik naar het antwoord op kamervraag 28. Ten aanzien van de oprichting van de stichting Elektronisch Kinddossier verschil ik van mening met de Algemene Rekenkamer over of de voorhangprocedure ex artikel 34 CW 2001 van toepassing had moeten zijn. Zie ook mijn antwoord op kamervraag 14. In het nawoord staat vermeld dat de Algemene Rekenkamer nog met mij hierover in overleg zal treden. Dit overleg heeft nog niet plaatsgehad.

In mijn antwoord op vraag 5 heb ik reeds aangeven hoe ik ervoor zorg dat de aandacht voor bedrijfsvoering binnen mijn departement niet verslapt.

14

Kan de worden ingegaan op de stellingname van de Algemene Rekenkamer dat er oneigenlijk gebruik is gemaakt van de slotwet? Wat is de visie van de minister hierop?

In 2006 heb ik in de slotwet melding gemaakt van de oprichting van de stichting Elektronisch Kinddossier in juli 2006 door de Vereniging ActiZ en de Vereniging GGD Nederland. Doel van deze stichting is het realiseren van een gemeenschappelijk registratiesysteem voor alle JGZ-organisaties.

De Algemene Rekenkamer is van mening dat ik vooraf toestemming had moeten vragen aan de Tweede Kamer ex artikel 34 CW 2001. Dat is echter alleen nodig indien er sprake is van «doen oprichten» van een stichting. VWS is niet betrokken geweest bij de oprichting van deze stichting. Ook heeft VWS anderen er niet toe bewogen de stichting op te richten. Het enkele feit van het aangaan van een subsidierelatie met een stichting kan niet bestempeld worden als het «doen oprichten» van een stichting. De Tweede Kamer is op 21 april 2006 (TK 2005–2006, 29 284, nr. 19) door de staatssecretaris over de stand van zaken met betrekking tot de invoering van het elektronisch kinddossier in de jeugdgezondheidszorg geïnformeerd.

De slotwet is niet oneigenlijk gebruikt om nieuw beleid aan de Kamer voor te leggen. De slotwet wordt bij uitzondering gebruikt om een wettelijke basis te verlenen aan enkele specifieke betalingen. In het specifieke geval van het Fonds voor de Topsporter betrof het de wettelijke basis van een eerste voorschot in 2006 voor de uitbetaling van Stipendia aan topsporters in de eerste maanden van 2007.

15

Waarom heeft de minister niet gereageerd op het punt dat hij oneigenlijk gebruik heeft gemaakt van de slotwet (zie paragraaf 3.1.3 in deel II van het ARK rapport)?

Ik heb dit niet bewust weggelaten in mijn reactie aan de Algemene Rekenkamer. In mijn reactie ben ik, net als vorig jaar, ingegaan op de onvolkomenheden en aandachtspunten uit de Audit Actielijst van het rapport van de Algemene Rekenkamer. Ik heb daarbij onder andere aandacht besteed aan de opmerking van de Algemene Rekenkamer over de stichting Elektronisch Kinddossier.

16

Naar het oordeel van de Algemene Rekenkamer zijn de Europese aanbestedingsregels niet nageleefd in enkele gevallen. Om wat voor gevallen gaat het hier? Wat is de reactie van de minister op dit oordeel en hoe kan dit in 2007 worden voorkomen?

In 2005 is naar aanleiding van een besluit van het Audit Committee een pilot gestart voor bundeling van de inkoopexpertise binnen mijn departement met als doel de inkoop en inhuur van externen te verbeteren. In 2006 is deze pilot afgerond en heeft de bundeling van de inkoopexpertise definitief vorm gekregen. Alle inkopen boven € 50 000 dienen door de afdeling Inkoop te worden uitgevoerd. Aandacht is nog nodig voor de interne communicatie rondom de inkoopprocedures en voor de onduidelijkheden die bij organisatieonderdelen van het ministerie bestaan over de eigen bevoegdheden en die van de afdeling Inkoop en over de te volgen procedures en toepassing van VWS-brede (raam)overeenkomsten. Tevens is in 2007 een inkoopbeleidsplan opgesteld, waarin ook aandacht wordt geschonken aan het inkoopbeleid bij agentschappen. Ook zijn verbeteringen doorgevoerd in het dossierbeheer.

De Algemene Rekenkamer schrijft dat het contractbeheer bij de agentschappen CIBG en aCBG matig is. Daarbij baseert de Algemene Rekenkamer zich echter op managementinformatie van VWS uit oktober 2006. Het CIBG en aCBG hebben aan het einde van 2006 de inkoopprocedures aangescherpt. Daarmee zijn voldoende maatregelen getroffen om de onvolkomenheden in het inkoop- en contractbeheer in de toekomst te voorkomen.

Naar aanleiding van een gevolgde Europese aanbesteding is er één juridische procedure geweest, die positief voor het ministerie van VWS heeft uitgepakt. Er zijn geen juridische procedures gevoerd in de gevallen dat VWS (ten onrechte) de Europese aanbestedingsregels niet zou hebben gevolgd.

17

Kan de minister uitgebreid ingaan op het oordeel van de Algemene Rekenkamer ten aanzien van artikel 21: «preventie en gezondheidsbescherming: een bedrag van € 1,0 miljoen in de verplichtingen dat onrechtmatig is omdat EU-aanbestedingsregels niet zijn nageleefd»? Waar is dat bedrag aan besteed en waarom zijn de aanbestedingsregels niet nageleefd?

Het gaat om een bedrag van € 0,5 miljoen, die veroorzaakt is door het niet naleven van de EU-aanbestedingsregels. Bij twee leveranciers, die begeleidende activiteiten op het gebied van het Elektronisch kinddossier (EKD) hebben uitgevoerd, zijn opdrachten geplaatst. Aanvankelijk bleven deze opdrachten binnen de grenzen van Europese aanbesteding. Daarna is pas gebleken dat er meer werkzaamheden moesten worden verricht. Deze werkzaamheden hielden verband met de aansluitingen van derden op het EKD (verloskunde, entadministraties e.d.).

De resterende onrechtmatigheid (€ 0,5 miljoen) op dit artikel wordt veroorzaakt door het gebruik van een onjuiste wettelijke grondslag. De subsidies zijn toegekend op basis van de regeling VWS-subsidies. Dit was niet correct.

18

Kan de minister uitgebreid ingaan op het oordeel van de Algemene Rekenkamer ten aanzien van artikel 21: «Verder is er een onzekerheid over de rechtmatigheid in de verplichtingen van € 1,3 miljoen in verband met niet-Europees aanbesteden»? Waar gaat dit over? Wat had aanbesteed moeten worden?

De verdeling van de totale inkomensafhankelijke bijdrage over zorgverzekeraars vindt jaarlijks plaats op basis van het risicovereveningssysteem. Dit risicovereveningssysteem is in ontwikkeling en wordt jaarlijks getoetst en herijkt. Onderzoek naar het vereveningssysteem vindt plaats op basis van een onderzoeksprogramma waaronder zeer verschillende onderzoeken vallen. Deze onderzoeken worden conform de bestaande aanbestedingsrichtlijnen aanbesteed en daardoor uitgevoerd door verschillende onderzoeksbureaus. Ik ben daarom van mening dat de aanbestedingen van de onderzoeken rechtmatig zijn. Om eventuele onzekerheid weg te nemen ben ik overigens voornemens om binnenkort delen van het onderzoeksprogramma Europees aan te besteden. Mijn mening dat de verplichting rechtmatig zijn is gebaseerd op het volgende.

De afzonderlijke onderzoeken vallen ruim onder de Europese aanbestedingsgrens. De verschillende onderzoeken in het onderzoeksprogramma zijn inhoudelijk zo verschillend dat hier niet gesproken kan worden van «soortgelijke onderzoeken» waarvan de bedragen bij elkaar opgeteld moeten worden en vervolgens getoetst moeten worden aan de Europese aanbestedingsgrens. In de EEG richtlijn voor het aangaan van dienstverleningscontracten wordt gesproken over het begrip «soortgelijke onderzoeken». Een duidelijke inhoudelijke definitie wat daaronder moet worden verstaan ontbreekt echter in de Richtlijn. Op grond van het ontbreken van deze duidelijke inhoudelijke definitie in de Richtlijn ben ik van mening dat de onderzoeken uit het onderzoeksprogramma voor toepassing van de Europese aanbestedingsregels niet gezamenlijk in aanmerking hoeven te worden genomen.

19

Kan de minister uitgebreid ingaan op het oordeel van de Algemene Rekenkamer ten aanzien van artikel 38: «verstrekking van te hoge voorschotten zorgtoeslag»? Hoe wordt dit hersteld?

De uitvoering van de zorgtoeslag en de andere inkomensafhankelijke toeslagen valt onder de verantwoordelijkheid van het ministerie van Financiën, dienst Toeslagen. Het ministerie van VWS is beleidsmatig en qua begrotingsbeheer verantwoordelijk voor de zorgtoeslag.

Er is mij gevraagd naar mijn reactie op de constatering van de Algemene Rekenkamer van een (ernstige) onvolkomenheid wat betreft de uitvoering van de zorgtoeslag. Bij het ministerie van VWS is geen (ernstige) onvolkomenheid geconstateerd wat betreft de uitvoering van de zorgtoeslag. Ik ga ervan uit dat u doelt op de constatering van de Algemene Rekenkamer bij het ministerie van Financiën ten aanzien van de inkomensafhankelijke toeslagen.

Voor vragen over de uitvoering van de inkomensafhankelijke toeslagen en het geautomatiseerde systeem dat de dienst Toeslagen daarbij gebruikt verwijs ik naar de minister van Financiën.

De toekenning en uitbetaling van de zorgtoeslag is in een aantal gevallen niet goed verlopen. Dit komt door niet goed verwerkbare aanvragen en door storingen in het geautomatiseerde systeem van de dienst Toeslagen. In 2006 zijn de verstrekte voorschotten zorgtoeslag circa € 60 miljoen te hoog geweest. Dit betekent hoger dan het niveau van voorschotten indien er conform aanvragen zou zijn uitbetaald. Het betrof met name aanvragen waarbij de opgegeven toeslagpartner eveneens voorkomt in een andere aanvraag als aanvrager (dubbele toeslagbetrokkenheid) en onjuiste of nog niet verwerkte mutaties. Ook is er bij de zorgtoeslag voor circa € 20 miljoen (1%) aan voorschotten verstrekt, waarvan de aanvraag niet voldeed aan het formele vormvereiste van een handtekening van de aanvrager of de zorgtoeslagpartner. De te hoge verstrekte voorschotten zullen in 2007 zoveel mogelijk bij de definitieve vaststelling van het toeslagrecht 2006 worden gecorrigeerd.

Met betrekking tot de zorgtoeslag is een onzekerheid over de rechtmatigheid geconstateerd van circa € 50,9 miljoen. Dit is het gevolg van het niet volledig uitvoeren van het M&O-beleid (misbruik en oneigenlijk gebruik). Aangezien de tolerantiegrenzen met betrekking tot de onzekerheden niet worden overschreden, heb ik hierover geen mededeling gedaan in de bedrijfsvoeringsparagraaf van het jaarverslag van VWS.

20

Kan de minister uitgebreid ingaan op het oordeel van de Algemene Rekenkamer ten aanzien van artikel 38: «de verplichtingen van € 50,9 miljoen onzekerheid over de rechtmatigheid»? Hoe kan dit gebeuren? Wordt dit alsnog nagegaan?

De uitvoering van de zorgtoeslag en de andere inkomensafhankelijke toeslagen valt onder de verantwoordelijkheid van het ministerie van Financiën, dienst Toeslagen. Het ministerie van VWS is beleidsmatig en qua begrotingsbeheer verantwoordelijk voor de zorgtoeslag.

Er is mij gevraagd naar mijn reactie op de constatering van de Algemene Rekenkamer van een (ernstige) onvolkomenheid wat betreft de uitvoering van de zorgtoeslag. Bij het ministerie van VWS is geen (ernstige) onvolkomenheid geconstateerd wat betreft de uitvoering van de zorgtoeslag. Ik ga ervan uit dat u doelt op de constatering van de Algemene Rekenkamer bij het ministerie van Financiën ten aanzien van de inkomensafhankelijke toeslagen.

Voor vragen over de uitvoering van de inkomensafhankelijke toeslagen en het geautomatiseerde systeem dat de dienst Toeslagen daarbij gebruikt verwijs ik naar de minister van Financiën.

De toekenning en uitbetaling van de zorgtoeslag is in een aantal gevallen niet goed verlopen. Dit komt door niet goed verwerkbare aanvragen en door storingen in het geautomatiseerde systeem van de dienst Toeslagen. In 2006 zijn de verstrekte voorschotten zorgtoeslag circa € 60 miljoen te hoog geweest. Dit betekent hoger dan het niveau van voorschotten indien er conform aanvragen zou zijn uitbetaald. Het betrof met name aanvragen waarbij de opgegeven toeslagpartner eveneens voorkomt in een andere aanvraag als aanvrager (dubbele toeslagbetrokkenheid) en onjuiste of nog niet verwerkte mutaties. Ook is er bij de zorgtoeslag voor circa € 20 miljoen (1%) aan voorschotten verstrekt, waarvan de aanvraag niet voldeed aan het formele vormvereiste van een handtekening van de aanvrager of de zorgtoeslagpartner. De te hoge verstrekte voorschotten zullen in 2007 zoveel mogelijk bij de definitieve vaststelling van het toeslagrecht 2006 worden gecorrigeerd.

Met betrekking tot de zorgtoeslag is een onzekerheid over de rechtmatigheid geconstateerd van circa € 50,9 miljoen. Dit is het gevolg van het niet volledig uitvoeren van het M&O-beleid (misbruik en oneigenlijk gebruik). Aangezien de tolerantiegrenzen met betrekking tot de onzekerheden niet worden overschreden, heb ik hierover geen mededeling gedaan in de bedrijfsvoeringsparagraaf van het jaarverslag van VWS.

21

Kan de minister uitgebreid ingaan op het oordeel van de Algemene Rekenkamer ten aanzien van artikel 21: «het ontbreken van de formele wettelijke grondslag voor betaling aan een zbo»? Komt deze formele wettelijke grondslag er alsnog?

De Rekenkamer doelt op betalingen die in 2006 zijn gedaan aan het Centraal Orgaan voor Kwaliteitsaangelegenheden in de Zuivel (COKZ) voor de uitvoering van een wettelijke taak op grond van de Warenwet. Hiervoor is € 1,3 mln ter beschikking gesteld.

Het COKZ voert controletaken uit op grond van de Hygieneverordeningen (EG) 852/2004 en (EG) 853/2004. De aanwijzing van het COKZ staat in de Warenwetregeling aanwijzing en werkwijze toezichthouders COKZ. Zij geschiedt op basis van artikel 25a van de Warenwet. De Warenwet biedt door middel van dit artikel wel een wettelijke basis voor de taakuitvoering van het COKZ, maar niet voor de financiering daarvan via de begroting van VWS.

Hiervoor zou idealiter de Warenwet gewijzigd moeten worden. De aanwijzing van het COKZ als toezichthouder is echter tijdelijk. Artikel 25 a van de Warenwet vervalt per 1 januari 2011. Met ingang van die datum zullen de activiteiten voor wat betreft het toezicht in de zuivel worden ondergebracht bij de Voedsel en Waren Autoriteit (VWA). Besloten is af te zien van een wijziging van de Warenwet die slechts voor een korte periode van toepassing zou zijn. Voor de periode 2007 tot en met 2010 wordt in plaats hiervan, op grond van een uitzonderingsbepaling in de Algemene Wet Bestuursrecht, de formele wettelijke basis voor de bijdrage aan het COKZ geregeld via de begrotingswet.

Voor 2007 zijn met het COKZ nadere afspraken gemaakt over de uitvoering van de taken die aan het COKZ zijn opgedragen en over de bekostiging. Het gaat hierbij om aspecten als het indienen van een begroting en activiteitenplan, de wijze van verlening en betaling van de bijdrage, het indienen van een activiteitenverslag, een financieel verslag, een accountantsverklaring aan de hand waarvan ook de rechtmatige besteding kan worden vastgesteld en de wijze van definitief vaststellen van de bijdrage.

VWS onderzoekt de mogelijkheid om met ingang van 2008 de financiering van het toezicht in de zuivel te laten lopen via haar jaarlijkse bijdrage aan de VWA. Voor deze bijdrage zijn sinds 14 juni 2004 afspraken vastgelegd in een opdrachtgeversconvenant VWS-VWA. Binnen dit convenant – eventueel aangevuld met een artikel over de opdrachtverlening aan het COKZ– kan de VWA dan tot 1 januari 2011 met het COKZ afspraken maken over het toezicht waarvoor het COKZ bij Warenwet is aangewezen als toezichthouder en over de bekostiging, analoog aan de afspraken voor 2007.

22

Hoe staat de minister tegenover het voorstel van de Algemene Rekenkamer om tussenstreef- en tussenmeetwaarden op te stellen teneinde de verantwoording over de beleidsdoelen inzichtelijker te maken?

Allereerst wil ik opmerken dat de Algemene Rekenkamer van mening is dat in 2006 een grote stap voorwaarts gemaakt is, gezien de scores van het Jaarverslag 2006 en de Begroting 2007 ten opzichte van de jaren ervoor. De Rekenkamer heeft, inclusief toepassing van het comply or explain principe, zelfs voor twee van de drie WWW-vragen een maximale score toegekend (100%). Deze verbetering is mede een gevolg van het herzien van de opzet van de begroting 2007. Daarbij zijn de doelstellingen geherformuleerd en zijn ook nieuwe prestatie-indicatoren gedefinieerd. De prestatie-indicatoren zijn daarbij conform de motie Douma (TK, 2004–2005, 29 949, nr. 11) zoveel mogelijk in outcome-termen gedefinieerd.

Het proces van verbetering van begroting en jaarverslag is nog niet afgerond en zal, zoals ik ook al in mijn reactie aan de Algemene Rekenkamer heb vermeld, de komende jaren verder voortgezet worden. In het verbetertraject zal specifiek aandacht worden geschonken aan de aansluiting tussen de prestatie-indicatoren in begroting en jaarverslag en de zorgbalans. Ook zal in de begroting de weergave van de budgetflexibiliteit worden verbeterd. In het verbeterproces zullen we bezien of het mogelijk is om bij prestatie-indicatoren ook tussenstreef- en tussenmeetwaarden op te nemen.

Ten tweede wil ik een opmerking maken over de wijze van scoren/tellen door de Algemene Rekenkamer. In mijn reactie op het rapport heb ik de Algemene Rekenkamer verzocht om inzage te krijgen in haar detailbeoordeling. Inmiddels heeft de Algemene Rekenkamer die ter beschikking gesteld en is er tevens op ambtelijk niveau over gesproken. Naar blijkt heeft de Algemene Rekenkamer:

– De prestatie-indicatoren bij de algemene doelstellingen van de artikelen ten behoeve van de W1-vraag beoordeeld op het outcome-gehalte. Inclusief toepassing van het comply or explain principe heeft de Rekenkamer hiervoor een score van 100% geteld.

– Ten behoeve van de W2-vraag daarentegen heeft de Rekenkamer de prestatie-indicatoren bij alle operationele doelstellingen beoordeeld op het output-gehalte. De herformulering van de prestatie-indicatoren door VWS conform de motie Douma in outcome-termen heeft aldus geleid tot een daling van de score door de Rekenkamer.

Een goed voorbeeld van deze manier van scoren/tellen zijn de prestatie-indicatoren in artikel 47 Oorlogsgetroffenen en herinnering Wereldoorlog II. De prestatie-indicatoren bij de eerste operationele doelstelling zijn in termen van output gedefinieerd en scoren dus «goed» bij de Algemene Rekenkamer, de prestatie-indicatoren bij de tweede doelstelling zijn in termen van outcome gedefinieerd en scoren dus «fout».

De wijze van tellen/scoren door de Algemene Rekenkamer en het verschil met de motie Douma is inmiddels aangekaart bij het ministerie van Financiën. Het lijkt mij gewenst dat in de toekomst door Algemene Rekenkamer en departementen dezelfde systematiek voor het definiëren van prestatie-indicatoren wordt gehanteerd.

23

Kan de minister een reactie geven op de drie verbeterpunten van de Algemene Rekenkamer, te weten: «de doelstellingen kwalitatief beter te operationaliseren ...... streefwaarden», «de prestaties meer effectgericht te formuleren»en «de VBTB-gedachte nader uit te werken ..... over de inspectie»?

Allereerst wil ik opmerken dat de Algemene Rekenkamer van mening is dat in 2006 een grote stap voorwaarts gemaakt is, gezien de scores van het Jaarverslag 2006 en de Begroting 2007 ten opzichte van de jaren ervoor. De Rekenkamer heeft, inclusief toepassing van het comply or explain principe, zelfs voor twee van de drie WWW-vragen een maximale score toegekend (100%). Deze verbetering is mede een gevolg van het herzien van de opzet van de begroting 2007. Daarbij zijn de doelstellingen geherformuleerd en zijn ook nieuwe prestatie-indicatoren gedefinieerd. De prestatie-indicatoren zijn daarbij conform de motie Douma (TK, 2004–2005, 29 949, nr. 11) zoveel mogelijk in outcome-termen gedefinieerd.

Het proces van verbetering van begroting en jaarverslag is nog niet afgerond en zal, zoals ik ook al in mijn reactie aan de Algemene Rekenkamer heb vermeld, de komende jaren verder voortgezet worden. In het verbetertraject zal specifiek aandacht worden geschonken aan de aansluiting tussen de prestatie-indicatoren in begroting en jaarverslag en de zorgbalans. Ook zal in de begroting de weergave van de budgetflexibiliteit worden verbeterd. In het verbeterproces zullen we bezien of het mogelijk is om bij prestatie-indicatoren ook tussenstreef- en tussenmeetwaarden op te nemen.

Ten tweede wil ik een opmerking maken over de wijze van scoren/tellen door de Algemene Rekenkamer. In mijn reactie op het rapport heb ik de Algemene Rekenkamer verzocht om inzage te krijgen in haar detailbeoordeling. Inmiddels heeft de Algemene Rekenkamer die ter beschikking gesteld en is er tevens op ambtelijk niveau over gesproken. Naar blijkt heeft de Algemene Rekenkamer:

– De prestatie-indicatoren bij de algemene doelstellingen van de artikelen ten behoeve van de W1-vraag beoordeeld op het outcome-gehalte. Inclusief toepassing van het comply or explain principe heeft de Rekenkamer hiervoor een score van 100% geteld.

– Ten behoeve van de W2-vraag daarentegen heeft de Rekenkamer de prestatie-indicatoren bij alle operationele doelstellingen beoordeeld op het output-gehalte. De herformulering van de prestatie-indicatoren door VWS conform de motie Douma in outcome-termen heeft aldus geleid tot een daling van de score door de Rekenkamer.

Een goed voorbeeld van deze manier van scoren/tellen zijn de prestatie-indicatoren in artikel 47 Oorlogsgetroffenen en herinnering Wereldoorlog II. De prestatie-indicatoren bij de eerste operationele doelstelling zijn in termen van output gedefinieerd en scoren dus «goed» bij de Algemene Rekenkamer, de prestatie-indicatoren bij de tweede doelstelling zijn in termen van outcome gedefinieerd en scoren dus «fout».

De wijze van tellen/scoren door de Algemene Rekenkamer en het verschil met de motie Douma is inmiddels aangekaart bij het ministerie van Financiën. Het lijkt mij gewenst dat in de toekomst door Algemene Rekenkamer en departementen dezelfde systematiek voor het definiëren van prestatie-indicatoren wordt gehanteerd.

24

Wanneer is het subsidieplein naar verwachting operationeel?

Per 1 oktober 2006 het digitale informatiesysteem Subsidieplein gestart. Er is begonnen met de subsidieverleningen. De module voor subsidievaststellingen is met ingang van 9 april 2007 operationeel.

25

Is het voorgekomen dat door het opstarten van het subsidieplein reeds projecten bevoorschot zijn waarna de subsidieaanvraag alsnog is afgewezen? Zo ja, hoe vaak?

Nee, dat is niet voorgekomen.

26

Wat zal er in 2007 worden gedaan ter verbetering van het subsidiebeheer?

De laatste jaren is bij VWS hard gewerkt aan het verbeteren van het subsidiebeheer. De uitvoering van het plan van aanpak subsidiebeheer VWS is vrijwel afgerond. Nagenoeg alle activiteiten uit dit plan van aanpak zijn conform planning uitgevoerd. Voorbeelden zijn aanpassing van de regelgeving, de invoering van het Subsidieplein en de oprichting van een intern expertisecentrum subsidies. Ik heb u hierover onlangs een brief gestuurd (FEZ-U-2 773 816). Samenvattend kan ik stellen dat de afgelopen twee jaar een aantal structurele verbeteringen in het subsidiebeheer zijn doorgevoerd. Ook de Algemene Rekenkamer erkent dat de nodige inspanningen zijn geleverd om het subsidiebeheer op orde te brengen.

Een zichtbare vermindering van het aantal onvolkomenheden in het subsidiebeheer was, gelet op de planning van de maatregelen, nog niet te verwachten in 2006. Toch heeft de Auditdienst vooral in het tweede halfjaar van 2006 minder onvolkomenheden in het subsidiebeheer aangetroffen. Ik verwacht dat deze opgaande lijn in 2007 wordt voortgezet. Daar zal ik mij voor inspannen.

27

Het kernministerie heeft nog geen inkoopbeleid voor agentschappen geformuleerd. Gaat het ministerie van VWS dat alsnog doen?

In 2005 is naar aanleiding van een besluit van het Audit Committee een pilot gestart voor bundeling van de inkoopexpertise binnen mijn departement met als doel de inkoop en inhuur van externen te verbeteren. In 2006 is deze pilot afgerond en heeft de bundeling van de inkoopexpertise definitief vorm gekregen. Alle inkopen boven € 50 000 dienen door de afdeling Inkoop te worden uitgevoerd. Aandacht is nog nodig voor de interne communicatie rondom de inkoopprocedures en voor de onduidelijkheden die bij organisatieonderdelen van het ministerie bestaan over de eigen bevoegdheden en die van de afdeling Inkoop en over de te volgen procedures en toepassing van VWS-brede (raam)overeenkomsten. Tevens is in 2007 een inkoopbeleidsplan opgesteld, waarin ook aandacht wordt geschonken aan het inkoopbeleid bij agentschappen. Ook zijn verbeteringen doorgevoerd in het dossierbeheer.

De Algemene Rekenkamer schrijft dat het contractbeheer bij de agentschappen CIBG en aCBG matig is. Daarbij baseert de Algemene Rekenkamer zich echter op managementinformatie van VWS uit oktober 2006. Het CIBG en aCBG hebben aan het einde van 2006 de inkoopprocedures aangescherpt. Daarmee zijn voldoende maatregelen getroffen om de onvolkomenheden in het inkoop- en contractbeheer in de toekomst te voorkomen.

Naar aanleiding van een gevolgde Europese aanbesteding is er één juridische procedure geweest, die positief voor het ministerie van VWS heeft uitgepakt. Er zijn geen juridische procedures gevoerd in de gevallen dat VWS (ten onrechte) de Europese aanbestedingsregels niet zou hebben gevolgd.

28

Het ministerie heeft bij drie specifieke uitkeringen geen verantwoording of accountantsverklaring gevraagd. Waarom is daar niet voor gekozen?

Het ministerie van VWS heeft bij het ontwerp van de BOS-regeling, Steunpunten en AWBZ-bijdragen een bewuste keuze conform het Doreac-gedachtegoed gemaakt. Dit betekent dat het meest passende toezichtsinstrumentarium wordt gekozen uitgaande van een bestuurlijke visie, een daarop gebaseerde adequate bekostigingswijze en gewenste mate van zekerheid. Bij de genoemde drie specifieke uitkeringen is gekozen voor een sturingsarrangement dat enerzijds zo min mogelijk administratieve lasten voor de gemeenten met zich meebrengt, en anderzijds gezien de aard van de geldstroom voldoende waarborgen biedt voor een rechtmatige besteding. Het betreft namelijk stimuleringsregelingen in de vorm van een bijdrage in de kosten, waarbij de gemeenten zelf ook een flink deel in de kosten bijdragen.

Sinds 2006 is VWS bezig om samen met het ministerie van BZK Single information en single audit (Sisa) voor specifieke uitkeringen in te voeren. Sisa heeft ten doel de verantwoordings- en controlelasten voor gemeenten en provincies te verminderen. Dit gebeurt door per specifieke uitkering géén afzonderlijke verantwoordingsinformatie meer te eisen die moet worden voorzien van een afzonderlijke accountantsverklaring, maar aan te sluiten op de informatievoorziening uit de reguliere jaarrekening (inclusief accountantsverklaring) van gemeenten, provincies en gemeenschappelijke regelingen. Door de koppeling aan de jaarrekening(controle) komen de verantwoordingen per specifieke uitkering en de controle van deze verantwoordingen (met bijbehorende controleprotocollen) te vervallen.

29

Kan de minister uitleg geven over de oprichting van de stichting Elektronisch Kinddossier? Door wie is deze stichting opgericht en wat is de betrokkenheid van het ministerie hierbij?

Op 26 juli 2006 is door de Vereniging ActiZ en de Vereniging GGD Nederland de stichting Elektronisch Kinddossier opgericht. Doel van deze stichting is het realiseren van een gemeenschappelijk registratiesysteem voor alle JGZ-organisaties. VWS is geen partij in de oprichting van deze stichting. VWS subsidieert wel deze stichting. De Tweede Kamer is op 21 april 2006 (TK 2005–2006, 29 284, nr. 19) door de staatsecretaris over de stand van zaken met betrekking tot de invoering van het elektronisch kinddossier in de jeugdgezondheidszorg geïnformeerd.

30

Wat is uw mening over de constatering van de ARK dat de kwaliteit van de wet- en regelgeving een aandachtspunt blijft en dat het ministerie te onzorgvuldig is bij het ontwerpen van regelgeving? Wat gaat u concreet doen om dit punt te verbeteren?

De opmerking van de Algemene Rekenkamer over de kwaliteit van de wet- en regelgeving heeft voornamelijk betrekking op de specifieke uitkeringen. Ik verwijs derhalve naar mijn antwoord op vraag 28.

31

Evenals vorig jaar maakt het ministerie op een oneigenlijke wijze gebruik van de slotwet. Via de slotwet wordt namelijk aan de Tweede Kamer gevraagd alsnog budget te geven voor bepaalde activiteiten, aldus de Algemene Rekenkamer. Kan worden toegelicht waarom verborgen in de slotwet nieuw beleid aan de Tweede Kamer wordt voorgeschoteld?

In 2006 heb ik in de slotwet melding gemaakt van de oprichting van de stichting Elektronisch Kinddossier in juli 2006 door de Vereniging ActiZ en de Vereniging GGD Nederland. Doel van deze stichting is het realiseren van een gemeenschappelijk registratiesysteem voor alle JGZ-organisaties.

De Algemene Rekenkamer is van mening dat ik vooraf toestemming had moeten vragen aan de Tweede Kamer ex artikel 34 CW 2001. Dat is echter alleen nodig indien er sprake is van «doen oprichten» van een stichting. VWS is niet betrokken geweest bij de oprichting van deze stichting. Ook heeft VWS anderen er niet toe bewogen de stichting op te richten. Het enkele feit van het aangaan van een subsidierelatie met een stichting kan niet bestempeld worden als het «doen oprichten» van een stichting. De Tweede Kamer is op 21 april 2006 (TK 2005–2006, 29 284, nr. 19) door de staatssecretaris over de stand van zaken met betrekking tot de invoering van het elektronisch kinddossier in de jeugdgezondheidszorg geïnformeerd.

De slotwet is niet oneigenlijk gebruikt om nieuw beleid aan de Kamer voor te leggen. De slotwet wordt bij uitzondering gebruikt om een wettelijke basis te verlenen aan enkele specifieke betalingen. In het specifieke geval van het Fonds voor de Topsporter betrof het de wettelijke basis van een eerste voorschot in 2006 voor de uitbetaling van Stipendia aan topsporters in de eerste maanden van 2007.

32

Welke concrete maatregelen worden genomen om de informatiebeveiliging te verbeteren?

Begin 2007 heeft het Strategisch beveiligingsberaad van VWS ingestemd met een plan van aanpak om het voor VWS vastgestelde gemeenschappelijk basis niveau voor informatiebeveiliging te implementeren. Activiteiten als onderdeel van dit plan zijn onder andere het in kaart brengen en analyseren van (de kwetsbaarheid van) processen, het houden van bewustwordingssessies, het uitvoeren van nulmetingen en het opstellen van een directie specifieke informatiebeveiligingsplannen.

33

Welke potentiële risico’s zijn er voor de uitvoering van de wettelijke taken door de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa)?

Ja, gaat om risico’s voor de uitvoering van de taken. Taken van het vroegere CTZ zijn geïntegreerd in de NZA en maken dus integraal deel uit van de taken van de NZA. Er zijn derhalve geen bijzondere risico’s.

34

Wanneer verschijnt de toezichtsvisie voor de care-sector?

Bij het aanbieden van de toezichtvisie curatieve zorg aan uw Kamer (TK 2005–2006, 29 689, nr. 68) heb ik aangegeven dat ik ook een nieuwe sectorale uitwerking van een toezichtvisie op de AWBZ zal opstellen. Na ommekomst van het SER-advies inzake de toekomst van de AWBZ zal ik de consequenties voor de toezichtstructuur in een toekomstvisie verwerken.


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), Vendrik (GL), Kant (SP), Blok (VVD), Ferrier (CDA), ondervoorzitter, Joldersma (CDA), De Vries (CDA), Smeets (PvdA), voorzitter, Van Miltenburg (VVD), Schippers (VVD), Omtzigt (CDA), Koşer Kaya (D66), Willemse-van der Ploeg (CDA), Van der Veen (PvdA), Schermers (CDA), Van Gerven (SP), Wolbert (PvdA), Heerts (PvdA), Zijlstra (VVD), Van Gijlswijk (SP), Ouwehand (PvdD), Agema (PVV), Leijten (SP), Bouwmeester (PvdA) en Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU).

Plv. leden: van der Staaij (SGP), Azough (GL), Van Velzen (SP), Neppérus (VVD), Vietsch (CDA), Sterk (CDA), Ormel (CDA), Van Dijken (PvdA), Verdonk (VVD), Griffith (VVD), Atsma (CDA), Van der Ham (D66), Çörüz (CDA), Gill’ard (PvdA), Jonker (CDA), Langkamp (SP), Jacobi (PvdA), Arib (PvdA), Kamp (VVD), De Wit (SP), Thieme (PvdD), Bosma (PVV), Luijben (SP), Hamer (PvdA) en Ortega-Martijn (CU).

Naar boven