31 031 XI
Jaarverslag en slotwet ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer 2006

nr. 7
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 8 juni 2007

De vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer1 heeft de volgende vragen over het Jaarverslag Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer 2006 (Kamerstuk 31 031, nr. 1) aan de regering voorgelegd.

De vragen en de daarop door de regering gegeven antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

Koopmans

De griffier van de commissie,

Van der Leeden

1

Is bekend welk percentage apparaatskosten is besteed aan personeelskosten, hoeveel personeel in dienst is en hoeveel fte zij vervullen? Kunt u bij beantwoording aangeven hoeveel vaste en hoeveel tijdelijke en hoeveel ingehuurde krachten via uitzendbureaus en detachering in 2006 bij het ministerie werkten?

Uit de financiële administratie blijkt dat VROM (exclusief de batenlastendiensten) in 2006 € 168,3 mln aan loonkosten ambtelijk personeel heeft uitgegeven. In totaal is conform het Jaarverslag € 387,5 mln. aan apparaatskosten gerealiseerd. Het aandeel van de loonkosten als percentage van de totale apparaatskosten is daarmee 43,4%.

Ultimo december 2006 waren bij VROM (inclusief de batenlastendiensten) 3898 medewerkers in vaste en tijdelijke dienst. Dit zijn 3640 fte. Hiervan zijn 202 medewerkers in tijdelijke dienst (191 fte). Dit houdt in dat 5,2% van de VROM-medewerkers in tijdelijk dienst is.

VROM heeft een bedrag van € 46 mln aan externe inhuur uitgegeven. Hiervan is een bedrag van € 17,8 mln besteed aan uitzendkrachten. In deze cijfers zit niet de inhuur van de batenlastendiensten (Rgd en NEa).

De inhuur van de Rgd en NEa is circa € 8,4 mln, waarvan € 3,4 min aan uitzendkrachten.

Specifieke toedeling van deze bedragen naar (aantal) ingehuurde krachten is voor wat betreft uitzendkrachten en detacheringen niet beschikbaar.

2

Welk bedrag van de totale begroting van het ministerie van VROM in 2006 is besteed aan externe advies- en uitvoeringsorganisaties? Kunt u aangeven welke organisaties het betreft en of de kosten ten laste komen van apparaatskosten dan wel op het conto van de artikelen?

Op basis van de financiële administratie is de realisatie van de uitgaven aan kosten van uitvoeringsorganisaties, onderzoeksuitgaven en uitbesteding van externe communicatie aan organisaties buiten de overheid weergegeven onder het kopje programma (totaal € 39 mln). Enkele van de grootste organisaties betreffen de Stichting Klimaat en Ruimte, Meurs uitvoeringsmanagement en GFK panel services.

Onder het kopje apparaat staat de realisatie op het apparaatbudget met betrekking tot de uitbesteding van voornamelijk ICT-voorzieningen, maar ook bijvoorbeeld voor juridisch advies en beleidsadvies (totaal € 42 mln). De grootste organisatie in deze categorie betreft Getronics Pink Roccade (GPR) als gevolg van de uitbesteding van exploitatie, onderhoud, vervangings- en uitbreidinginvesteringen van de volledige ICT-voorziening aan het betreffende bedrijf. Het aandeel van GPR is ruim 80% van de € 42 mln.

3

Welk bedrag is in 2006 besteed aan de ontwikkeling en beheer van ICT diensten ten bate van uitvoering van het beleid? Kunt u aangeven welke ICT diensten het betreft?

In 2006 is aan de ontwikkeling van de informatievoorziening in de beleidscyclus 13 miljoen euro besteed. Dit betreft projecten zoals bijvoorbeeld basisregistraties Adressen en Gebouwen, digitaal omgevingsloket, digitale uitwisseling ruimtelijke plannen en ontwikkeling van een landelijk systeem van registratie publiekrechtelijke beperkingen.

In 2006 is aan het beheer van ICT voorzieningen 41 miljoen euro besteed. Dit betreft uitgaven aan software, hardware en het beheer van de ICT voorzieningen in de beleidscyclus, in de secundaire processen en werkplekvoorzieningen.

4

De tabel op pagina 21 toont een beperkt aantal prestaties uit 2006 onder beleidsprioriteit 5. Zijn hierbinnen ook stappen gezet zijn om grote internationale milieuproblemen, zoals de productie van soja en palmolie, terug te dringen in het kader van deze beleidsprioriteit en beleidsartikel 10?

Het kabinet geeft hoge prioriteit aan de aanpak van internationale milieuproblemen, zoals biodiversiteitverlies en klimaatverandering. Samen met mijn collega’s van LNV en OS probeer ik de productie van soja en palmolie te verduurzamen. Aangezien de productie van deze gewassen primair plaats vindt in ontwikkelingslanden zoals Brazilië, Argentinië, Maleisië en Indonesië, kan Nederland alleen indirect invloed uitoefenen.

Over de genoemde productketens worden op korte termijn brieven naar de Tweede Kamer verstuurd: soja (kenmerk IZ.2007/971) en biobrandstoffen (concept-versie wordt binnenkort in CDL besproken).

Hieronder volgt een selectie van activiteiten die het kabinet ondernomen heeft of zal gaan nemen:

Op het gebied van soja:

• De dialoog van de Nederlandse regering met relevante stakeholders in de teeltgebieden wordt gecontinueerd, zoals met overheden, NGO’s en het bedrijfsleven.

• Ondersteuning aan de Round Table on Responsible Soy (RTRS).

• Ondersteuning van onderzoek, o.a. uitgevoerd door de WUR en het Braziliaanse instituut EMBRAPA.

• Opbouw van expertise van de sojateelt in Argentinië en ondersteuning aan het Argentijnse landbouwministerie.

• In de bilaterale landbouwsamenwerking met Chinese counterparts zal de sojateelt aan de orde worden gesteld en er wordt getracht de Chinese regering te interesseren voor het RTRS-proces.

• Nederland neemt het initiatief om vanuit de EU in multilaterale organisaties zoals de FAO en in de internationale grondstoffenorganisaties actief te pleiten voor beleid en maatregelen gericht op duurzaamheid van ketens als die van soja.

• Tijdens de FAO jaarvergadering dit najaar zal Nederland de verduurzaming van de sojaketen bij de ministers van Landbouw onder de aandacht brengen.

• In het BBI-2 is het verduurzamen van de mondiale sojasector als belangrijk aandachtspunt opgenomen. Deze beleidsnota wordt binnenkort aan de Tweede Kamer aangeboden.

Op het gebied van palmolie/biomassa:

• Sinds 2003 neemt Nederland (met name de Ministeries van LNV en OS) deel aan het WSSD partnerschap palmolie samen met Maleisië en Indonesië. Het is een publiek-privaat partnerschap met als doel duurzame markttoegang van producten uit ontwikkelingslanden. Het richt zich op de verduurzaming van de productieketen met aandacht voor sociale, ecologische en economische aspecten (people, planet, profit).

• Binnen het kader van dit partnerschap valt ook de dialoog van de Nederlandse regering met relevante stakeholders, zoals met overheden in de teeltgebieden, NGO’s, het bedrijfsleven.

• Nederland is als observer betrokken bij de door Unilever en het Wereld natuurfonds opgezette Round Table on Sustainable Palm Oil (RSPO).

• Het WSSD-partnerschap financiert het zogenaamde RSPO liaison office in Jakarta.

• De regering dringt er verder bij Maleisië en Indonesië op aan om nadrukkelijk steun te verlenen aan de inspanningen van smallholders om aan de criteria voor duurzaamheid te kunnen voldoen.

• Vanuit het WSSD partnerschap is Nederland in onderhandeling over het financieren van projecten uitgevoerd door de RSPO Taskforce Smallholders.

• Op het bredere terrein van biomassa is zeer recent aan de Kamer het rapport aangeboden met de door de Commisie Cramer ontwikkelde criteria voor duurzame biomassaproductie

• Teneinde de criteria te toetsen in samenwerking met producenten landen, zullen de Ministeries van VROM en OS samen pilotprojecten gaan opzetten. Voor meer informatie hierover verwijs ik u naar de Kamerbrief over het Nederlandse beleid voor duurzame productie van biomassa.

• In het BBI-2 is het verduurzamen van de mondiale palmoliesector als belangrijk aandachtspunt opgenomen. Deze beleidsnota wordt binnenkort aan de Tweede Kamer aangeboden.

5

Volgens planning moet in 2007 21,3% vermindering van administratieve lasten in de VROM-regelgeving worden behaald. Kan de regering aangeven op welke wijze zij deze vermindering gaat realiseren? Met andere woorden, kan zij een lijst geven met vereenvoudigingen die zij in 2007 in de VROM-wetten en VROM-regelgeving gaat doorvoeren, met voor elke wet c.q. regel aangegeven in welke mate deze bijdraagt aan de vermindering?

De geplande vermindering van administratieve lasten met 21,3% in 2007 betreft een netto vermindering van een aantal verminderingen en een aantal toenames. Het betreft totaal een vermindering van de administratie lasten met € 361,9 mln.

Belangrijkste verminderingen zijn:

Invoering van de omgevingsvergunning (vertraagd, invoering in 2008) vermindering € 56,3 mln.

Activiteitenbesluit, (inwerkingtreding 1-1-2008) vermindering € 225 mln.

Vermindering metingen en rapportages tijdens exploitatiefase milieuvergunning, vermindering € 50 mln.

Belangrijkste toename:

Invoering REACH, toename € 18,8 mln.

6

Welke gevolgen heeft het controversieel verklaren door de Kamer van enkele wetsvoorstellen, zoals de Wet Algemene Bepalingen Omgevingsvergunning, voor de regeldrukvermindering in 2006, ten opzichte van de oorspronkelijke planning? Kan per controversieel verklaarde VROM-wet, ingediend door de minister dan wel staatssecretaris, worden aangegeven hoeveel procentpunten verlies aan vermindering van regeldruk deze hebben veroorzaakt?

Alleen voor het voorstel van Wet algemene bepalingen omgevingsrecht geldt dat het controversieel verklaren leidt tot een vertraging in de realisatie van de administratieve lasten vermindering, maar dit heeft geen gevolgen voor de regeldruk vermindering in 2006. De inwerkingtreding van de omgevingsvergunning zal nu later dan 1 januari 2008 geschieden. Hierbij is sprake van onder meer een afhankelijkheid van de voortgang van de parlementaire behandeling. Het betreft een vermindering van de administratieve lasten met € 56,7 mln hetgeen overeen komt met een vermindering, ten opzichte van de nulmeting, van 3,3%.

Met het, door de Eerste Kamer, controversieel verklaarde nieuwe huurbeleid van het vorige kabinet is een toename van de administratieve lasten van € 22,5 mln per 1 januari 2007 niet doorgegaan.

7

Kunt u aangeven in welke mate de administratieve lastenverlichting voor bedrijven van invloed is op lasten voor overheidsinstanties? Is daar een stijgende of dalende trend daarin waar te nemen en wat is hier de oorzaak van?

Deze vraag is lastig te beantwoorden omdat het erg afhankelijk is van het soort maatregelen of de bestuurlijke lasten (lasten voor overheidsorganisaties) stijgen of dalen.

Bij het afschaffen van regels zal gelden dat dit voor zowel bedrijven als voor overheden een positief effect heeft op de lasten. In andere gevallen kan het zo zijn dat afschaffen van een rapportageverplichting voor bedrijven leidt tot meer werk voor de overheid bij het handhaven.

In zijn algemeenheid probeer ik vanuit VROM in te zetten op vermindering van administratieve lasten voor bedrijven en burgers zonder dat de bestuurlijke lasten toenemen.

8

Kan de regering een overzicht geven van de regelingen die er zijn voor starters op de koopwoningenmarkt, zowel vanuit overheden (Rijk, lokale overheden) als marktinitiatieven? Kunt u, voor zover mogelijk, aangeven wat deze regelingen in 2006 hebben bijgedragen aan het verlichten van de problematiek van starters?

In de startersbrief van 2 oktober 2006 is een beeld geschetst van de huidige regelingen voor starters op de koopwoningenmarkt (Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 30 800 XI, nr. 64). Uit het overzicht dat in die brief wordt gegeven blijkt dat er vele en verschillende faciliteiten en initiatieven zijn voor koopstarters. Voor de duidelijkheid meld ik dat onder koopstarters ook diegenen worden gerekend die vanuit een huurwoning de overstap naar de koopsector maken. Vanuit het Rijk is er de nationale hypotheekgarantie en de koopsubsidie. Gemeenten kunnen een bijdrage leveren door het vaststellen van lagere grondprijzen, erfpachtconstructies, goedkopere woningen laten ontwikkelen en door deel te nemen aan de startersregeling van het Stimuleringsfonds Volkshuisvesting Nederlandse gemeenten (SVn). Corporaties hebben vooral veel mogelijkheden voor het verlagen van de verkoopprijzen van hun woningen, bijvoorbeeld door de inzet van tussenvormen, zowel voor bestaande als voor nieuwgebouwde woningen. Marktpartijen hebben woningen in de goedkopere prijsklasse en specifiek op starters toegesneden hypotheekvormen ontwikkeld. In aanvulling op de startersbrief wijs ik ook graag op het overzicht van verschillende koopvarianten van eind vorig jaar (zie Atlas koopvarianten. Gids voor betaalbaar kopen. SEV, november 2006).

De bijdrage van al deze faciliteiten ter verlichting van de startersproblematiek is lastig aan te geven. Wat wel bekend is dat in 2006

– zo’n 40 koopsubsidies zijn toegekend aan koopstarters

– zo’n 650 startersleningen zijn verstrekt door SVn,

– zo’n 30 000 huurwoningen zijn verkocht door woningcorporaties en particuliere verhuurders

– en zo’n 120 000 nationale hypotheekgaranties voor de aankoop van woningen zijn verstrekt door het Waarborgfonds Eigen Woningen.

Nadere informatie over de positie van starters kunt u later dit jaar verwachten bij de aanbieding van de themapublicatie Betaalbaarheid die op basis van het nieuwe WoON-onderzoek wordt gemaakt.

Verder wil ik erop wijzen dat in 2006 het wetstraject verruiming en vereenvoudiging van de BEW is afgerond en dat met SVn afspraken zijn gemaakt voor de inzet van 40 miljoen euro ter stimulering van startersleningen door gemeenten. De resultaten van deze beleidsintensiveringen zullen in 2007 moeten blijken. Onlangs heb ik per brief de stand van zaken aangaande het gebruik van de startersleningen met rijksbijdrage en de BEW-aanvragen bekend gemaakt (Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 30 800 XI, nr. 106). Op grond van de ervaringen in het eerste kwartaal verwacht ik voor het gehele kalenderjaar 2007 dat circa 1 000 BEW-bijdragen en circa 2000 startersleningen zullen worden verstrekt.

9

Waarom is er in relatie tot voorgaande jaren fors minder geld uitgegeven aan het versterken van de positie van de woonconsument door middel van subsidies aan woonconsumentenorganisaties? En waarom is het vastgestelde bedrag in de begroting voor 2006 niet gehaald? Aan welke woonconsumentenorganisaties is subsidie uitgekeerd?

Vergeleken met de stand ontwerpbegroting 2006 is de raming van het instrument «Subsidies woonconsumentenorganisaties» in de 2e suppletore begroting 2006 verlaagd met € 200 000 tot € 1,3 mln. Deze verlaging diende om het budget te laten aansluiten op de in de begroting 2006 genoemde maximale bijdragen voor de Woonbond en het VAC-punt Wonen.

Een deel van de betalingen van 2006 aan deze organisaties is pas begin 2007 betaald. Het gaat om € 78 450 aan het VAC-punt Wonen en € 691 575 voor de Nederlandse Woonbond. Dat is de oorzaak van de relatief lage uitgaven. De omvang van de uitgestelde betalingen in 2007 zou doen vermoeden dat het bedrag uit het jaarverslag nog lager uit zou moeten komen. Echter in het uitgavenbedrag uit het jaarverslag zijn tevens betalingen begrepen uit verplichtingen van voorafgaande jaren.

De Nederlandse Woonbond en het VAC-punt Wonen zijn de enige woonconsumentenorganisaties aan wie uit hoofde van deze begrotingspost subsidies worden toegekend: de subsidie voor de Nederlandse Woonbond is € 987 880, het VAC-punt Wonen krijgt een subsidie € 300 000.

10

De apparaatskosten behorende bij beleidsartikel 1 zijn bijna verdrievoudigd ten opzichte van 2005. Ook ten aanzien van de begroting 2006 is het bedrag bijna verdubbeld. Kan de regering aangeven wat de reden is van deze forse overschrijding?

In de 2e suppletore begroting 2006 zijn op de verschillende instrumenten «Apparaat DGW» per saldo budgettair neutrale correcties verwerkt, vooral in samenhang met de in de ontwerpbegroting 2006 verwerkte nieuwe artikelstructuur. Als gevolg hiervan is het budget voor de apparaatskosten behorende bij beleidsartikel 1 aanzienlijk verhoogd. Hiertegenover staat (met name) een verlaging van het budget voor de apparaatskosten bij beleidsartikel 3, ook verwerkt in de 2e suppletore begroting 2006.

Deze aanpassing heeft tot gevolg dat bij beleidsartikel 1 de realisatie 2006 aanzienlijk hoger is uitgekomen dan de realisatie 2005 en de stand ontwerpbegroting 2006. Dit betreft een ramingstechnische verandering, er heeft geen feitelijke verdrievoudiging van de apparaatkosten plaatsgevonden.

11

Kan de regering een overzicht geven van de gerealiseerde aantallen woningen in 2006, uitgesplitst naar (A) de opdrachtgever (woningcorporatie, projectontwikkelaar e.d.), (B) de 12 provincies, (C) stedelijke en landelijke gebieden en (D) de wijze waarop de woning op de markt is gekomen (door nieuwbouw, door functieverandering, door woningsplitsing e.d.)?

 Totale woning-productieNieuwbouwProductie Anderszins
  CorporatiesBouwers voor de marktAndere particulierenWoning-splitsingFunctie-veranderingOverig (o.a. renovatie)
Noord: Groningen, Friesland, Drenthe
Stedelijke regio’s3 2939951 6514042117052
Groningen-Assen2 0195751 019248612249
Stadsregio Leeuwarden9353094937015453
Emmen33911113986030
Platteland4 2561 0571 9211 136487420
Oost: Overijssel, Gelderland
Stedelijke regio’s9 7782 3355 2031 092248431469
Twente2 6618631 213535141818
Zwolle-Kampen1 879298787136131114413
Knooppunt Arnhem-Nijmegen3 5819482 0592398523317
Stedendriehoek1 6572261 144182186621
Platteland7 5231 5464 4301 2986679104
Randstad-Noord: Utrecht, Noord-Holland, Flevoland
Stedelijke regio’s18 8895 06210 7216664811 081878
BRU3 6131 2942 1608128482
Sg Amersfoort1 2601181 0743813107
Stadsregio Amsterdam8 7602 7584 180190260575797
Noord-Holland minus ROA3 7076282 20218318044668
Almere en Lelystad1 5492641 105174024
Platteland1 006245442232215511
Randstad-Zuid: Zuid-Holland
Stedelijke regio’s14 8513 21510 243456364433140
Haaglanden5 9611 0824 3991974814095
Stadsregio Rotterdam6 4801 7444 18016717418926
Holland Rijnland1 6983001 0726314210219
Drechtsteden7128959229020
Platteland1 8862401 302214313465
Zuid: Zeeland, Noord-Brabant, Limburg
Stedelijke regio’s11 5112 6016 2231 283277458669
Stedelijke regio’s Zeeland864204651933910146
Stadsregio Eindhoven3 9271 0962 0315654615435
Noord-Brabant overig4 3839582 8203249116327
Stedelijke regio’s Limburg2 33752790720110140561
Platteland6 6771 6753 0481 446129204175
        
TOTAAL Stedelijke regio’s58 32214 20834 0413 9011 3912 5732 208
TOTAAL Platteland21 3484 76311 1434 326295446375
TOTAAL Nederland79 67018 97145 1848 2271 6863 0192 583

12

Kan de regering de resultaten aangeven, zo mogelijk kwantitatief, van de resultaten die zijn geboekt in aandachtswijken/probleemwijken gedurende de periode 2002–2006? Hierbij kan gedacht worden aan resultaten op het gebied van leefbaarheid, onderhoud van woningen, verhouding werkenden/niet-werkenden in deze wijken, gemiddeld inkomensniveau in de wijken, bouwproductie in de wijken, aandeel koopwoningen etc.?

Ik beperk mijn antwoord tot de ontwikkelingen in de 56-wijken. Dit zijn immers de wijken die de vorige kabinetsperiode en het afgelopen begrotingsjaar de focus hebben gehad.

De doelstelling was om met deze focus de uitvoering van de stedelijke vernieuwing te versnellen.

De beoogde versnelling is de afgelopen jaren zichtbaar geweest en ook op het vlak van leefbaarheid wordt de eerste vooruitgang geboekt.

In de 56-wijken is in de periode 2002–2006 een duidelijke toename te zien van de woningproductie. In 2002 werden 3200 nieuwbouwwoningen gerealiseerd. In 2006 was dit toegenomen tot 7100 woningen.

Op het gebied van leefbaarheid blijkt dat de balans tussen vooruitgang en achteruitgang, zoals ervaren door bewoners over het afgelopen jaar, vooral in de prioriteitswijken minder negatief is geworden. Het percentage bewoners dat achteruitgang constateert is ten opzichte van het WBO 2002 gedaald van 32% naar 29% en het percentage dat vooruitgang ziet is gestegen van 22% naar 25%. Wel is het nog steeds zo dat de balans tussen vooruitgang (25%) en achteruitgang (29%) in de steden negatief uitpakt.

De balans tussen pessimisme en optimisme in de 56-wijken is zelfs omgeslagen. Waren er in 2002 nog meer mensen die achteruitgang verwachtten (28%) dan vooruitgang (22%) in het komende jaar, in 2006 zijn de optimisten nipt in de meerderheid, 25% verwacht vooruitgang en 24% verwacht achteruitgang.

Het «besteedbaar huishoudinkomen CBS-definitie» is in de periode 2002–2006 in de 56-wijken gedaald met 0,2%. In de overige wijken van de G31 was de ontwikkeling positief met 0,8%. In de G31 totaal is het «Besteedbaar huishoudinkomen CBS-definitie» met 0,7% gestegen. Dat betekent dat de inkomensstijging buiten de 56-wijken heeft plaatsgevonden. De totale inkomensstijging was in de afgelopen jaren overigens laag.

13

De tabel op pagina 35 laat zien dat er sprake is van forse onderuitputting van budgetten die beschikbaar zijn voor energiebesparing in de gebouwde omgeving, terwijl dit een beleidsprioriteit is waar hoge ambities gerealiseerd moeten worden. Hoe is deze onderuitputting te verklaren en blijven die niet gebruikte budgetten beschikbaar voor 2007?

In de tabel op pagina 35 staan drie beleidsinstrumenten met een financieel beslag genoemd die mede invulling geven aan het energiebesparingsbeleid in de Gebouwde Omgeving. Voor alle drie laat de realisatie van de verplichtingen een ander beeld zien dan de uitgaven. Het verplichtingenbudget is volledig uitgeput:

– Programma energiebudgetten;

Het grootste deel van het budget wordt besteed aan het programma Kompas voor Energiebewust Wonen en Werken wat wordt uitgevoerd door SenterNovem. In 2006 is een nieuw programma in opdracht gegeven voor 2007–2008. Er is een zéér beperkte vertraging opgetreden van kasbestedingen. Dit is een gevolg van het kabinetsbesluit om de EPBD later te implementeren. De kosten voor opleidingen, communicatie en monitoring zullen worden uitgegeven in 2007 en 2008.

– Subsidies Energiebesparing Gebouwde Omgeving:

Alle projecten binnen de regeling worden voortvarend tot uitvoering gebracht. Eind 2006 zijn gehonoreerde subsidieaanvragen voor de regeling conform planning beschikt. Er is hier geen sprake van vertraging van projecten maar van het afstemmen van de uitfinanciering van de beschikbare uitgaven op de geplande realisatietermijnen van de gehonoreerde projecten.

– Regeling energiebesparing huishoudens met lagere inkomens:

Alle projecten binnen de 4 Teli-tenders zijn/worden voortvarend tot uitvoering gebracht. Eind 2006 zijn gehonoreerde subsidieaanvragen voor de 4de tender conform planning beschikt. Er is hier geen sprake van vertraging van projecten maar van het afstemmen van de uitfinanciering van de beschikbare uitgaven op de geplande realisatietermijnen van de Teli-projecten.

Hieruit mag geconcludeerd worden dat, gezien de hoge beleidsprioriteit, alle drie de instrumenten voortvarend tot uitvoering zijn gebracht en er geen vertragingen zijn opgetreden in de verplichtingenuitgaven. De kasuitgaven 2007 en volgende jaren zijn aangepast aan het verwachte verloop van de projecten en programma’s welke in 2006 verplicht zijn.

14

Wat is de oorzaak van de beperkte realisatie van het budget voor Innovatie Stedelijke Vernieuwing? Zijn er te weinig aanvragen ingediend? Zijn er aanvragen voor bijdragen geweigerd? Zo ja, waarom? Schuift het restbudget Innovatie Stedelijke Vernieuwing door naar 2007? Zal de regering actie ondernemen dit budget in 2007 wel in te zetten?

In 2006 heeft een herijking van het budget voor Innovatie Stedelijke Vernieuwing plaats gevonden. Op basis van inzichten in de afzonderlijke projectplanningen en de daarbij horende uitfinancieringen is de kasraming voor de jaren 2006 tot en met 2010 aangepast. Het totale beschikbare budget voor het innovatieprogramma is niet gewijzigd.

De ramingstechnische aanpassingen zijn in de eerste suppletore begroting van 2006 en in de VROM begroting van 2007 opgenomen.

Als gevolg van deze meerjarige aanpassingen is in 2006 sprake van een beperkte realisatie van € 4,4 mln., vergeleken met de in de ontwerpbegroting 2006 opgenomen uitgavenraming ad € 25,4 mln.

Er zijn ruim voldoende innovatieve plannen ingediend. Bij de keuze van de ingediende plannen is gebruik gemaakt van een tendersysteem. Bij een tendersysteem komen uitsluitend de beste voorstellen voor een bijdrage in aanmerking. Er zijn voldoende plannen geselecteerd en bijdragen gehonoreerd om het budget voor Innovatie Stedelijke Vernieuwing volledig uit te kunnen putten.

15

Wat is de oorzaak voor de overschrijding van het ISV budget met € 13,8 miljoen?

De definitieve verdeling van het Impulsbudget Stedelijke Vernieuwing, dat deel uitmaakt van het ISV-budget, is in 2005 vastgesteld. In 2005 is ook het kasritme voor de latere jaren opnieuw bepaald. De overschrijding van € 13,8 miljoen is het gevolg van de aanpassing van het kasritme. Bij Najaarsnota in 2005 zijn middelen doorgeschoven naar 2006.

16

Welk project om energiebesparing bij de lage inkomens te stimuleren is vertraagd, waardoor er fors minder geld is uitgegeven dan geraamd? Waarom is het project vertraagd? Wat doet de regering eraan dit project vlot te trekken.

Alle projecten binnen de 4 Teli-tenders zijn/worden voortvarend tot uitvoering gebracht. Eind 2006 zijn gehonoreerde subsidieaanvragen voor de 4de tender conform planning beschikt. Er is hier geen sprake van vertraging van projecten maar van het afstemmen van de uitfinanciering van de beschikbare uitgaven op de geplande realisatietermijnen van de Teli-projecten.

17

Voor de periode 2006–2010 wordt ten behoeve van productie van woningen van Almere € 5,25 miljoen uitgegeven (pagina 36). Hoe verhoudt zich dit met datgene wat is vastgelegd in de Nota Ruimte: «Eerst bewegen, dan bouwen?»

Het bedrag van € 5,25 miljoen dat in december 2006 door mijn ambtsvoorganger aan de gemeente Almere is toegekend, heeft tot doel om het particulier opdrachtgeverschap bij de woningbouw in Almere te stimuleren. Hierbij gaat het om de specifieke invulling van woningbouw die plaats vindt in de periode 2005–2009. Bij die invulling ligt het accent op het bevorderen van eigen inbreng van burgers bij woningbouw en het stimuleren van kwaliteitsverbetering. Het gaat niet om verhoging van de productie ten opzichte van eerdere plannen of afspraken.

18

Welke acties zal de regering ondernemen om de tegenvallende prestatie op het gebied van eigenbouw te stimuleren? Op welke wijze zal de BLS-regeling voor eigenbouw worden aangepast?

Ik heb voorstellen gedaan voor een effectievere inzet van het BLS-budget voor de stimulering van eigenbouw. Over deze voorstellen is contact met de BLS-budgethouders. Ervan uitgaande dat over deze voorstellen bestuurlijk overeenstemming wordt bereikt, zullen de aanpassingen in de BLS-regeling medio 2007 worden uitgewerkt en vervolgens in procedure worden gebracht. De voorstellen zijn gericht op het directer stimuleren van de kaveluitgifte door gemeenten in de stedelijke regio’s waarmee de Woningbouwafspraken 2005–2010 zijn gemaakt. Daarnaast worden de provincies gefaciliteerd om projecten in collectief opdrachtgeverschap te ondersteunen, ook in gemeenten in het landelijk gebied. Tenslotte wordt er een kenniscampagne georganiseerd om alle gemeenten te informeren over de instrumenten ter bevordering van eigenbouw en over geslaagde projecten, met name op het gebied van betaalbaar particulier opdrachtgeverschap.

19

Wat zijn de oorzaken van de tegenvallende bouwproductie? Verwacht de regering dat in 2007 het streefcijfer voor de bouwproductie wel gerealiseerd wordt? Waar is deze verwachting op gebaseerd?

Volgens de planning van de woningbouwafspraken zouden in 2007 92 000 woningen gerealiseerd moeten worden, waarvan 75 000 in de 20 stedelijke regio’s en 17 000 in overig Nederland. Op basis van de productiecijfers 2005 en 2006 verwacht ik echter dat niet alle woningbouwregio’s hun streefaantallen volledig zullen halen. De oorzaken voor het achterblijven van de woningproductie zijn divers. Een paar regio’s hebben achteraf gezien te ambitieuze doelstellingen opgenomen in hun convenant. Andere regio’s hebben te maken met zaken als:

– Onvoldoende ontwikkelcapaciteit in relatie tot de in korte tijd te maken grote productiesprong.

– Onvoldoende personele capaciteit bij gemeenten en/of bouwende partijen.

– Afzetproblemen (geen goede afstemming van het aanbod op de vraag).

– Onvoldoende urgentiegevoel en slagkracht bij gemeenten (bestuur en apparaat).

– Discussies over de (sociale) grondprijs.

– Onvoldoende plancapaciteit.

Momenteel wordt onderzocht of naast alle al genomen maatregelen, verdere acties mogelijk zijn om de productie in sommige regio’s extra op te voeren. In september wordt daarover in bestuurlijk overleg gesproken met de woningbouwregio’s. Daarnaast wordt momenteel onderzoek gedaan naar de voortgang van de nog openstaande vergunningen, wordt de inventarisatie van de beschikbare plancapaciteit geactualiseerd en worden de regionale woningbehoeftecijfers en woningmarktanalyses geactualiseerd (op basis van Primos resp. Socrates). In oktober wordt de Kamer nader geïnformeerd over de voortgang van de woningproductie en de resultaten van het bestuurlijk overleg, mede in relatie tot de uitkomsten van de verschillende onderzoeken.

Overigens is de landelijke productie na het dieptepunt in 2003 wel degelijk flink gestegen. De productie is in de afgelopen jaren met bijna 20% toegenomen.

20

Hoe verklaart de regering de toename in de uitgaven huurtoeslag van € 205,9 miljoen mede gezien het feit dat de overschrijding van de huurtoeslag in het najaar van 2006 op basis van de aanvragen medio 2006 nog geschat werd op € 121 miljoen? Heeft zich in de laatste maanden van 2006 een forse toename van de aanvragen huurtoeslag voorgedaan?

Het bedrag van € 205,9 miljoen in het jaarverslag 2006 betreft de overschrijding van de ontwerpbegroting 2006. Lopende het jaar 2006 was al duidelijk dat er een overschrijding zou zijn. Daarom is bij de eerste suppletore begroting € 55,6 miljoen toegevoegd. Dit bleek niet toereikend en daarna is bij de Najaarsnota nog eens € 121 miljoen toegevoegd. Vergeleken met de overschrijding van de ontwerpbegroting van € 205,9 miljoen is er derhalve sprake van een verschil van € 29,3 miljoen (€ 205,9 miljoen minus € 55,9 miljoen minus € 121 miljoen). Dit verschil kan verklaard worden doordat de Belastingdienst onvoldoende gegevens heeft geleverd om een goede schatting te maken van de te verwachten overschrijding bij de Najaarsnota.

Uit de verschillen tussen de bedragen kan niet de conclusie worden getrokken dat zich in de laatste maanden van 2006 een forse toename van het aantal aanvragen huurtoeslag heeft voorgedaan.

21

Waarom heeft de Beleidsimpuls landelijk wonen in 2006 geen prioriteit gekregen en waarom staat in de tekst «bezien wordt of dit onderwerp een plaats «kan en moet» krijgen in de update 2007» (pagina 41)? Is dit geen vanzelfsprekendheid en wat is de afweging om dit wel of niet te doen?

De Beleidsimpuls landelijk wonen voor ouderen heeft geen prioriteit gekregen omdat in de prioriteitsafweging voorrang is gegeven aan beleidsinspanningen ten behoeve van wonen voor ouderen in stedelijk gebied.

Wat betreft de opgave van voor ouderen geschikte woningen speelt daarbij dat er op dit moment nieuwe berekeningen uitgevoerd worden op basis van het WoON. Daarbij wordt ook bezien waar de opgave neer zal slaan. Afhankelijk van de uitkomst daarvan zal dit onderwerp een plaats krijgen in de update van het actieplan.

22

De wijziging van de Huisvestingswet heeft opnieuw vertraging opgelopen (pagina 43). Hoe vaak gaat dit nog gebeuren en denkt u dat u deze wijzigingen alsmede de wijzigingen die zijn aangekondigd in het coalitieakkoord 2007–2011 voor 2011 aan de Kamer zult hebben aangeboden? Zo ja, wanneer zal dit zijn en beschouwt u uw antwoord op de vorige vraag als een resultaatsverplichting?

Inderdaad, de toezegging u voor het eind van de winter 2006–2007 de contouren van de Huisvestingswet toe te zenden is niet gestand gedaan. Dat wil echter niet zeggen dat er niets is gebeurd. Met diverse partijen zijn verkennende gesprekken gevoerd. Dit heeft bij de vereniging van woningcorporaties (Aedes) en de vereniging van Nederlandse gemeenten (VNG) geleid tot de organisatie van een aantal debatrondes in het land ten aanzien van de woonruimteverdeling. Ik had u per brief willen melden dat ik op de uitkomst hiervan wilde wachten, teneinde de resultaten mee te kunnen nemen.

Ik zeg u daarom toe dat ik uw Kamer voor het 1-10-2007 een kaderbrief doe toekomen met de richting voor invulling van de nieuwe Huisvestingswet.

23

Waar baseert de regering haar veronderstelling op, gezien het feit dat volgens het jaarverslag Financiën zowel in 2006 als in 2005 het aantal huurtoeslagontvangers ruim één miljoen was, dat een groot deel van de overschrijding te wijten is aan een forse daling van het niet gebruik van huurtoeslag?

Zoals in de najaarsnota 2006 is aangegeven, is deze overschrijding toegeschreven aan een vermoedelijke daling van het niet-gebruik. Zoals de staatssecretaris van Financiën in zijn voortgangsrapportage over toeslagen heeft aangegeven, hebben de problemen bij de Belastingdienst in 2006 tot gevolg dat het moeilijk is om betrouwbare beleidsinformatie te genereren. Dit geldt in het bijzonder voor de huurtoeslag.

Inmiddels is binnen de Belastingdienst een taskforce actief die onder andere als opdracht heeft om een verklaring te vinden voor de overschrijding bij de huurtoeslag. Daarnaast zal deze taskforce de aanlevering van informatie aan de betreffende beleidsdepartementen verbeteren.

Wat betreft de overschrijdingsproblematiek kan overigens een definitieve en volledige verklaring pas worden gegeven als de toeslagen definitief zijn vastgesteld. Dat vloeit voort uit de systematiek van de Awir.

24

Er is fors meer geld uitgegeven aan de huurtoeslag. Het beheersverslag 2006 van de Belastingdienst meldt een forse toename van het uitbetalen van voorschotten voor de huurtoeslag (Beheersverslag 2006 Belastingdienst, pagina 89). De Belastingdienst heeft veel problemen met het uitvoeren van de zorg- en huurtoeslag. Heeft de forse overschrijding van de prognose een relatie met de problemen die spelen bij de Belastingdienst? Bestaat er een kans dat een groot gedeelte van de overschrijding volgend jaar terug komt op de jaarrekening als teruggevorderde huurtoeslag?

In de voortgangsrapportage van de staatssecretaris van Financiën is aangegeven dat de problemen bij de Belastingdienst in 2006 tot gevolg hebben dat het moeilijk is om betrouwbare beleidsinformatie te genereren. Dit geldt in het bijzonder voor de huurtoeslag.

Inmiddels is binnen de Belastingdienst een taskforce actief die onder andere als opdracht heeft om een verklaring te vinden voor de overschrijding bij de huurtoeslag. Daarnaast zal deze taskforce de aanlevering van informatie aan de betreffende beleidsdepartementen verbeteren.

Wat betreft de overschrijdingsproblematiek kan overigens een definitieve en volledige verklaring pas worden gegeven als de toeslagen definitief zijn vastgesteld. Dat vloeit voort uit de systematiek van de Awir.

25

Hoe verklaart de regering de stijging van de totale terugvordering huurtoeslag van een geschatte € 6,2 miljoen bij de suppletore begroting VROM 2006 en het bedrag van € 74 miljoen genoemd in het jaarverslag van het ministerie van Financiën? Bij hoeveel aanvragen in 2006 is een vordering ontstaan? Kan de regering aangeven hoeveel vorderingen er zijn ontstaan als gevolg van trage of onjuiste verwerkingen van aanvragen of mutaties?

Ten tijde van de Najaarsnota 2006 is aan de Kamer aangegeven wat de stand van de openstaande vorderingen was. Op circa 29 000 huurtoeslagontvangers stond toentertijd een vordering uit van in totaal € 6,2 mln. In dit aantal en bedrag is niet begrepen de na deze datum nog in te stellen vorderingen. Ook is hierin niet begrepen de al ontvangen bedragen van eerder ingestelde terugvorderingen.

In 2006 zijn circa 80 000 vorderingen ingesteld. Circa 65 000 daarvan hadden betrekking op voorschotten die eind 2005/begin 2006 te hoog of ten onrechte zijn uitgekeerd. De overige vorderingen zijn het gevolg van tussentijdse mutaties waardoor het toeslagbedrag opnieuw werd vastgesteld en een deel van de reeds uitbetaalde voorschotten moest worden teruggevorderd. Nog niet bekend is of een gedeelte van de terugvorderingen een gevolg is van trage of onjuiste verwerkingen.

In totaal is in het jaar 2006 circa € 49 mln teveel betaalde huurtoeslag terugontvangen. Tezamen met het totale nog openstaande vorderingenbedrag van circa € 25 mln maakt dit de € 74 mln zoals opgenomen in het jaarverslag van het ministerie van Financiën.

26

Kan de regering een schatting geven van de uitgaven huurtoeslag voor 2007? Kan worden aangegeven hoe betrouwbaar deze schatting is? Kan de regering uitsluiten dat in 2007 de gerealiseerde uitgaven niet wederom fors de geschatte uitgaven overschrijden?

Geraamd is dat de programma uitgaven aan huurtoeslag over 2007 (inclusief huursubsidie) € 2 101 mln. zullen bedragen. Bij deze raming is rekening gehouden met de extra programma uitgaven die verband houden met uitvoering van de huurtoeslag door Belastingdienst/Toeslagen. Deze uitgaven hebben in 2006 tot overschrijding van de uitgaven geleid.

De betrouwbaarheid van de raming is afhankelijk van een correcte verwerking van de aanvragen door de Belastingdienst. In de tweede plaats is de betrouwbaarheid van de raming afhankelijk van het aantal ingediende aanvragen. Het is vooralsnog de verwachting dat forse overschrijdingen in de huurtoeslag in het jaar 2007 niet zullen plaatsvinden. Gezien het open einde karakter van de regeling kan dit evenwel nooit worden uitgesloten.

27

Wanneer is het gezamenlijk evaluatieprogramma gestart? Wat behelst de bijdrage van lagere overheden in dezen? Waaruit blijkt dat het verloop voorspoedig was?

Het gezamenlijk evaluatieprogramma is gestart in 2005. Het evaluatieprogramma is gericht op het in beeld brengen van de uitvoering van het Nota Ruimte beleid. De onderzoeksvragen worden door VROM, IPO en VNG gezamenlijk opgesteld. De conclusies worden besproken in bestuurlijke overleg. Onder dit gezamenlijke programma zijn in 2005 en 2006 drie evaluatiestudies uitgevoerd zoals opgenomen in de Begroting 2006. Deze studies richtten zich op de uitvoering van het beleid voor bundeling, nationale landschappen en functieverandering. Alledrie deze studies constateren dat de provincies en gemeenten voortvarend aan de slag zijn gegaan met het nieuwe beleid en dit beleid ook ondersteunen.

28

Waarom heeft de overheveling vanuit de FES-kasmiddelen ten behoeve van het project Habiforum plaatsgevonden? Met welke reden zijn de middelen toegevoegd ten behoeve van de Wet Kenbaarheid Publiekrechtelijke Beperkingen?

Nadat definitieve besluitvorming heeft plaatsgevonden over de projecten die uit het FES worden gefinancierd, worden de bijbehorende bedragen overgeheveld van de FES-begroting naar het departement dat penvoerend is voor het betreffende project. Bij 1e suppletore begroting 2006 zijn de voor Habiforum gereserveerde bedragen meerjarig (t/m 2009) overgeheveld naar de VROM-begroting. Genoemde besluitvorming vindt plaats in de Ministerraad, op advies van de interdepartementale commissie ruimtelijke economie (ICRE).

De gelden zijn bestemd voor invoeringskosten van de WKPB. Als gevolg van vertraging van de totstandkoming van de wet is het budget voor de invoeringskosten doorgeschoven naar 2006.

29

Wat behelst voortdurende monitoring? Welke afspraken zijn gemaakt ten aanzien van de nadere invulling aangaande de conclusies uit de evaluaties?

Gewerkt wordt aan een samenhangend systeem van monitoring, evaluatie en toezicht, waarmee de uitvoering van het ruimtelijk beleid wordt gevolgd. In dit systeem van «checks en balances» wordt allereerst zicht geboden op de voortgang van rijksacties. Daarnaast wordt in een gezamenlijk evaluatieprogramma met provincies en gemeenten de doorwerking van het beleid naar decentrale overheden tegen het licht gehouden en worden de knelpunten in de uitvoering in beeld gebracht. Door het RPB en het MNP wordt tenslotte de mate van doelbereiking gemonitord. Op basis van deze informatie kan het beleid en de uitvoering ervan worden bijgestuurd. Dat betekent dat ik een instrument in handen heb, waarmee ik betrokken partijen kan aanspreken op hun verantwoordelijkheden en waarmee deze partijen mij kunnen aanspreken op mijn verantwoordelijkheden.

In bestuurlijk overleg met IPO en VNG zijn afspraken gemaakt over basiskwaliteit, migratiesaldo nul en bouwen voor de eigen bevolkingsaanwas, kwaliteitsverbetering bij functieverandering in het buitengebied, bouwen binnen bestaand stedelijk gebied, de regierol en tot slot de decentrale kennisontwikkeling. Die afspraken betreffen voor een deel nadere uitleg van begrippen. Waar daar aanleiding voor was zijn de conclusies vertaald in concrete acties in de Uitvoeringsagenda Ruimte.

30

Is er een registratie van alle door het Rijk in 2006 aangekochte en verkochte grond? Zo ja, kunt u aangeven hoeveel ha er in totaal is aangekocht en verkocht met daarbij een overzicht van de daarmee gemoeide kosten en baten?

Aankopen van grond in de rijksbufferzones worden via het ministerie van LNV (DLG) gerealiseerd. Het ministerie van VROM draagt bij aan het programma Bufferzones. De aan- en verkopen worden geregistreerd. Aangekochte gronden 80,6852 ha, kosten € 4,9 mln. Verkochte gronden 44,9663 ha, kosten € 1 mln. Zie bijgevoegd overzicht.

Bijlage bij vraag 30

OPDRACHTCATEGORIE_nieuwOPPERVLAKTEBEDRAGAANDEEL VROM
HaarlemmermeerAankoop met geld16,1622918 323,96695 171,24
HaarlemmermeerAankoop met geld54,78373 560 941,002 695 632,34
Bijlmermeer BussumAankoop met geld0,0093204,6059,13
     
 Totaal70,95524 479 469,563 390 862,70
     
NoorderparkAankoop met geld1,62217 500,0011 672,50
     
 Totaal1,62217 500,0011 672,50
     
AbtswoudeAankoop met geld1,04933 655,4622 448,19
AbtswoudeAankoop met geld1,34643 184,2428 803,89
AbtswoudeAankoop met geld1,53449 215,8632 826,98
AbtswoudeAankoop met geld1,04952 083,2534 739,53
AbtswoudeAankoop met geld1,34694 358,0562 936,82
AbtswoudeAankoop met geld1,53489 042,8959 391,61
AbtswoudeAankoop met geld0,2538 690,0025 806,23
     
 Totaal8,108400 229,75266 953,24
     
Vechtstreekverkoop met geld0,03642 002,00578,58
Bijlmermeer Bussumverkoop met geld9,9575267 309,2977 252,38
Bijlmermeer Bussumverkoop met geld9,3051307 930,6788 991,96
Amstellandverkoop met geld1,2142700,50700,50
Amstellandverkoop met geld13,8559 482,409 482,40
Spaarnwoudeverkoop met geld0,155134 891,7123 272,77
     
 Totaal34,5233622 316,57200 278,60
     
Noorderparkverkoop met geld10,162314 991,90210 099,60
     
 Totaal10 162314 991,90210 099,60
     
Abtswoudeverkoop met geld0,28130 000,0020 010,00
     
 Totaal0,28130 000,0020 010,00
     
 Totaal aankopen80,68524 897 199,313 669 488,45
 Totaal verkopen44,9663967 308,47430 388,19
 Totaal saldo35,71893 929 890,843 239 100,25

31

Wat behelst de bijdrage van lagere overheden in «de ontwikkeling en uitvoering van projecten of beleid in gebieden met een complexe en/of kostbare ruimtelijke opgave»? Waaruit blijkt dat een en ander voorspoedig verloopt?

De lagere overheden zijn binnen rijkskaders meestal verantwoordelijk voor dergelijk beleid en projecten, zij initiëren, regisseren en voeren uit. Een van de rollen van VROM hierbij is het faciliteren, het voldoende toerusten van de andere overheden om hun verantwoordelijkheden waar te kunnen maken. Hierop richt zich het evaluatieprogramma waar de vraag naar verwijst. Uit resultaten daarvan is de conclusie van een voorspoedig verloop getrokken. Zie ook het antwoord op vraag 27.

32

Kan de regering aangeven wat de meest recente planning is voor de ontwikkeling van de Zuidvleugel van de Randstad, aangezien dit project minder voorspoedig verloopt dan gepland?

Rijk en regio nemen de ontwikkeling van de Zuidvleugel ter hand door het realiseren van een groot aantal projecten. Het rijk heeft met het programma Zuidvleugel de rijksinzet gecoördineerd en afgestemd met de regionale agenda. In de onderlinge afstemming en prioritering is inmiddels veel bereikt. Met het Urgentieprogramma voor de Randstad zal het rijk de positie van de Randstad verder versterken en daartoe besluiten voorbereiden voor urgente projecten in de Randstad. Het gaat hierbij ook om projecten in de Zuidvleugel van de Randstad. Over het Urgentieprogramma, de programma-aanpak en de betekenis voor de rijksinzet in de Zuidvleugel, zal de Kamer naar verwachting voor 1 juli 2007 nader worden geïnformeerd.

33

Kan de regering aangeven wat de meest recente planning is voor de ontwikkeling van de infrastructurele ontsluiting van Almere, aangezien dit project minder voorspoedig verloopt dan gepland?

Voor de infrastructurele ontsluiting van Almere worden twee planstudies uitgevoerd in het kader van het MIT. De Planstudie Schiphol–Amsterdam–Almere naar de weg en de Planstudie OV Schiphol–Amsterdam–Almere–Lelystad (SAAL).

Een goede ontsluiting van Almere vraagt om uitbreiding van de weginfrastructuur. Het kabinet wil dit realiseren door de capaciteit van de bestaande wegen te vergroten. De realisatie is gepland in de periode 2011–2017.

In de planstudie OV SAAL wordt onderscheid gemaakt in de korte termijn (tot 2013) en de lange termijn (2020/2030). Op korte termijn ontstaan knelpunten op het spoor, waar extra maatregelen voor nodig zijn. Het kabinet streeft ernaar dit jaar besluiten te nemen over deze korte termijn maatregelen. De opgaven voor de lange termijn hangen onder meer samen met de grote ruimtelijke ontwikkelingen in de regio, zoals de groei van Schiphol, de agglomeratie Amsterdam en Almere. Vóór 2010 zal het kabinet hier principebesluiten over nemen.

34

Met welke reden zijn middelen voor het Budget Investeringen Ruimtelijke Kwaliteit (BIRK) en nieuwe sleutelprojecten overgeheveld vanuit het FES? Waarom heeft het genoemde project vertraging opgelopen? Wat is de aanleiding van de herverdelingsen verplichtingencorrectie?

Nadat definitieve besluitvorming heeft plaatsgevonden over de projecten die uit het FES worden gefinancierd, worden de bijbehorende bedragen overgeheveld van de FES-begroting naar het departement dat penvoerend is voor het betreffende project. Genoemde besluitvorming vindt plaats in de Ministerraad, op advies van de Interdepartementale Commissie Ruimtelijke Economie (ICRE).

Het project Hart voor Dieren heeft vertraging opgelopen omdat de uitwerking van het project in de planstudiefase langer in beslag neemt dan in 2004 was voorzien. Hierdoor dient het kasritme van de oorspronkelijke beschikking in overeenstemming gebracht te worden met de daadwerkelijke financieringsbehoefte.

35

Waarom heeft de verschuiving van de middelen voor de Bufferzones plaatsgevonden? Waarom zijn geen ontvangsten gerealiseerd door DLG in het kader van de Bufferzones?

De verschuiving van een deel van de beschikbare middelen wordt veroorzaakt door een lichte vertraging in de aankoop van gronden binnen de diverse bufferzones.

Het wel of niet realiseren van ontvangsten is sterk afhankelijk van de dynamiek op de grondmarkt in de gebieden waar in het kader van het rijksbeleid grondtransacties plaatsvinden. Door de lage gronddynamiek zijn minder ruilgronden verkocht en dus minder ontvangsten gerealiseerd.

Onder leiding van het ministerie van LNV is het rijk bezig om alle gekochte gronden topografisch in beeld te brengen. Deze actie, onder de noemer «Nul meting op kaart» vindt thans samen met de provincies en DLG plaats en zal eind 2007 zijn afgerond.

36

Uit de tabel en toelichting bij beleidsartikel 5 blijkt dat minder dan een tiende van de geplande uitgaven aan bufferzones is gerealiseerd. Oorzaak zou onder andere zijn dat DLG minder ontvangsten heeft gerealiseerd. Welke redenen zijn daarvoor aangevoerd en heeft de minister voor ogen welke grote gevoeligheden van ontvangsten van derden er bij andere begrotingsposten bestaan?

Zie voor de Bufferzones antwoord op vraag 35.

Bij andere begrotingsposten bestaan geen grote gevoeligheden van ontvangsten van derden. Dergelijke ontvangsten komen wel bij andere begrotingsartikelen voor, maar deze worden niet als gevoelig beschouwd.

37

Wat behelzen de genoemde acties inzake verdichtingsmogelijkheden? Wat is het aantal? Wanneer worden de acties genomen?

De uitvoeringsagenda kondigt rond verdichting vier acties aan:

– Een praktijkbijeenkomst over de binnenstedelijke opgaven, deze bijeenkomst heeft op 31 mei 2007 plaatsgevonden.

– Een onderzoek naar de mate waarin binnen bestaand bebouwd gebied nog tegen redelijke kosten gebouwd kan worden, dit wordt samen met IPO en VNG opgezet en gaat dit jaar van start.

– Het opstellen van een handreiking voor regionale kosten en batenanalyses van potentiële bouwlocaties.

– Een analyse van de werking en interactie van rijksinstrumenten in relatie tot locatiekeuzen. Ook deze laatste twee acties worden in 2007 uitgevoerd.

38

Hoeveel vrijgekomen agrarische bedrijfsgebouwen zijn reeds afgebroken? Wat is het relatieve aandeel hiervan?

De vijf reconstructieprovincies hebben aangegeven dat er per 1 januari 2006 ruim 4100 agrarische bedrijven zijn gestopt onder de Regeling Beëindiging Veehouderijtakken (RBV). Via het ruimtelijke deel van de RBV, de Ruimte voor Ruimte-regeling, hebben ongeveer 2300 (circa 54%) bedrijven besloten om ook de bijbehorende stallen te slopen. De Tweede Kamer is over de voorgang van de Ruimte voor Ruimte-regeling door de staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, dhr. P. L. B. A. van Geel, geïnformeerd per brief (Tweede Kamer 2006/2007, 30 800 XI, nr. 82, 6 februari 2007).

39

Wat is de verwachting van de regering voor de hoeveelheid in het buitenland aan te schaffen emissierechten, door middel van Clean Development Mechanism (CDM) en Joint Implementation (JI), voor achtereenvolgens 2007, 2008, 2009 en 2010? Hoe reëel is deze verwachting, gezien het feit dat sinds medio 2005 nauwelijks voortgang is geboekt met het afsluiten van projectcontracten?

In de periode vanaf 1 juli 2005 t/m 31 december 2006 is bij het CDM wel degelijk voortgang gemaakt met het afsluiten van koopcontracten. In deze periode zijn voor ca. 28 Mton aan koopcontracten gesloten. Bij JI gaat het daarbij om ca. 8,5 Mton.

Op basis van de op dit moment getekende en nog te tekenen koopcontracten is voor CDM de verwachting dat de volgende hoeveelheden geleverd zullen worden:

• in 2007: ca. 6 Mton

• in 2008: ca. 9 Mton

• in 2009: ca. 11 Mton

• in 2010: ca. 13 Mton

Voor het JI is op dit moment nog geen betrouwbare inschatting van de verwachte leveringen te geven, omdat de Supervisory Committee pas onlangs is begonnen met de registratie van de eerste JI-projecten, waarna zij zich pas kan/zal richten op de registratie van ERUs en levering van ERUs aan Nederland kan plaatsvinden.

40

Nederland voldoet aan het Montreal Protocol, want er worden geen CFK’s en halonen meer geproduceerd. Wat is de stand van zaken rond de naleving door de overige ondertekenaars van dit Protocol?

Ten eerste kan worden opgemerkt dat het Montreal Protocol niet alleen verplichtingen kent ten aanzien van de productie van CFK’s en halonen – ook een groot aantal andere ozonlaagafbrekende stoffen valt onder het regime van het Montreal protocol (waaronder o.a. HCFK’s, methylbromide en carbontetrachloride). Het tijdschema voor de verplichtingen tot uitfasering van deze stoffen voor ontwikkelingslanden verschilt van het schema dat geldt voor de ontwikkelde landen. Het Montreal Protocol kent op dit moment 192 Partijen.

Nederland voldoet aan haar verplichtingen onder het Montreal Protocol. Veel van de verplichtingen van het Montreal Protocol die gelden voor Nederland en de overige EU lidstaten worden geïmplementeerd via EU regelgeving.

De mate van naleving van het Montreal Protocol door Partijen is goed te noemen en is de laatste jaren ook steeds verder verbeterd. Dit komt mede omdat naleving door Partijen nauwgezet wordt gecontroleerd en gevolgd, aan de hand van een effectief nalevingsregime.

Onder dit regime worden nalevingsproblemen – ook die ten aanzien van de productie van CFK en halonen – vroegtijdig geïdentificeerd en aangepakt. Ter indicatie: op dit moment speelt er één mogelijke situatie van niet-naleving met betrekking tot de productie van CFK.

Overigens spelen de nalevingsproblemen in het algemeen vooral in ontwikkelingslanden, omdat hun verplichtingen steeds verder worden aangescherpt ten gevolge van het eerder genoemde tijdschema voor de uitfasering.

41

Wat zijn de consequenties van de achteraf meevallende fijnstof- en NOx-concentraties voor door de rechter stilgelegde bouwprojecten?

Bij de vaststelling van de GCN-kaarten (GCN = Grootschalige Concentratiegegevens Nederland) met de zgn. achtergrondconcentraties van fijn stof en NO2 in april 2006 bleek er sprake te zijn van lagere fijn stof- en NO2-concentraties dan in voorgaande jaren. Een direct effect op eerder door de bestuursrechter stilgelegde projecten heeft dat echter niet.

Besluitvorming over projecten wordt namelijk gebaseerd op de gegevens (waaronder achtergrondconcentraties) die beschikbaar zijn op het moment van besluitvorming. Als een projectbesluit door de rechter wordt vernietigd, gebeurt dat omdat het besluit, gerelateerd aan het moment waarop het genomen werd, niet door de beugel kan. De reden daarvoor kan verschillen: inhoudelijk vanwege het daadwerkelijke effect op de luchtkwaliteit of de overschrijding van een grenswaarde, of procedureel omdat bijv. onderzoeken niet of niet goed zijn uitgevoerd. Dergelijke door de rechter vernietigde besluiten worden niet automatisch gerepareerd doordat op een later moment nieuwe (lagere) achtergrondconcentraties bekend worden.

Overigens is wel denkbaar dat over een project waarvan de rechter constateerde dat (net) niet aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit werd voldaan, een nieuw besluit wordt genomen met toepassing van de lagere achtergrondconcentraties als daarmee kan worden aangetoond dat mét die nieuwe inzichten wél aan de grenswaarden wordt voldaan.

42

Wat is de beleidsmatige motivatie van de onderschrijding van BANS (Bestuursakkoord Nieuwe Stijl) met € 4,9 miljoen?

Het verschil van € 4,9 miljoen ten opzichte van de begroting heeft geen betrekking op BANS, maar op de totale post «Binnenlandse klimaatinstrumenten». BANS is daar slechts een onderdeel van. Zoals in de toelichting staat is er bij BANS juist sprake van hogere uitgaven. Dit komt doordat de betalingen sneller hebben plaatsgevonden dan oorspronkelijk geraamd. Beleidsmatig heeft de realisatie in 2006 geen gevolgen voor BANS.

43

Is de informatie over de in 2006 afgesloten CDM-projecten openbaar? Zo ja, kunt u een overzicht geven van de in 2006 afgesloten contracten voor CDM-projecten met daarbij de investering afgezet tegen de beoogde CO2-reductie? Zo neen, hoe kunnen maatschappelijke partijen de besteding van dit belastinggeld controleren?

Sinds de inwerkingtreding van het Kyoto Protocol en de start van de Europese emissiehandel is de concurrentie op de JI- en CDM-markt flink toegenomen, hetgeen een prijsopdrijvend effect op de CDM-markt teweeg heeft gebracht. Om de positie van Nederland in deze markt niet te verzwakken is het niet gewenst gedetailleerde informatie over de contractering op projectbasis op dit moment openbaar te maken. De verwachting is echter, dat dit jaar alle koopcontracten getekend zullen zijn, zodat uitgebreide informatieverstrekking over de gecontracteerde projecten in de Jaarverantwoording over 2007 kan en zal plaatsvinden.

44

Op pagina 81 staat dat schoon fossiel een belangrijke rol speelt om de binnenlandse emissie van broeikasgassen en het energieverbruik tot 2020 te verminderen. Daarbij zijn in 2006 diverse verkenningen gestart naar de haalbaarheid. Wat wordt in dit geval bedoeld met «haalbaarheid» en wanneer zijn de verkenningen afgerond?

In opdracht van EnergieNed en de ministeries van VROM en EZ is het afgelopen jaar een gedetailleerde studie uitgevoerd naar de haalbaarheid van afvang en ondergrondse opslag van CO2. Die studie wordt binnenkort afgerond en gepubliceerd. Zij richt zich op de mogelijkheden van afvang bij bestaande en nieuwe kolencentrales, op het transport van CO2 en op de opslag ervan in lege aardgasvelden en waterhoudende lagen. Het gaat daarbij om de technische haalbaarheid, om de kosten en rentabiliteit en om organisatorische aspecten en ook om de rol die de diverse partijen daarbij kunnen of moeten spelen. Wat betreft de rol van de overheid gaat het daarbij ondermeer om de beleidsmatige randvoorwaarden.

45

Op welke wijze is het gebruik van methylbromide bij gassing van containers aan de orde gesteld tijdens de 18de bijeenkomst der Partijen onder het Montreal Protocol? Wat was de inbreng van Nederlandse zijde op dit punt en wat de uiteindelijke uitkomst ten aanzien van gebruik van methylbromide voor gassing van containers?

Het onderwerp is tijdens de MOP18 aan de orde gekomen in het bredere kader van de discussie over Quarantaine en Preshipment (QPS) toepassingen van methylbromide. De internationale eisen aan verpakkingshout laten naast ontsmetting door hittebehandeling ook een behandeling met methylbromide toe.

De verwachting is dat hierdoor het gebruik van methylbromide voor het gassen van containers zal toenemen. Ook Nederland maakt zich hierover zorgen.

Tijdens MOP18 is een door de Europese Unie geïnitieerd besluit aangenomen waarin onder meer gevraagd wordt om betere samenwerking door experts en om de activiteiten op elkaar af te stemmen. Dit moet leiden tot een beter zicht op de technische en economische mogelijkheden en randvoorwaarden voor de ontwikkeling, acceptatie en implementatie van alternatieven voor methylbromide voor QPS toepassingen. Nederland draagt actief bij aan de informatie-uitwisseling van alternatieven en zet zich in Europees verband in om meer informatie over QPS gebruik van methylbromide boven tafel te krijgen.

46

Het aantal bodemsaneringen neemt toe, maar is te laag om voor 2015 alle spoedlocaties en voor 2030 alle locaties te saneren. Welke aantallen saneringen voor spoedlocaties en locaties zullen wél worden gehaald? Hoeveel geld zal er door het Rijk (inclusief subsidies aan lagere overheden en bedrijven) worden besteed aan bodemsanering in 2007, 2008, 2009 en 2010 en naar verwachting in de periode 2011–2015?

De doelstelling voor 2015 is gericht op het wegnemen van onaanvaardbare risico’s voor die locaties waar de bodemkwaliteit niet voldoet aan de eisen die het huidige gebruik daaraan stelt. Dit kan door spoedlocaties te saneren, maar vaak kunnen de risico’s ook worden weggenomen door het opleggen van gebruiksbeperkingen of het treffen van (tijdelijke) beheersmaatregelen. Sanering kan dan worden uitgesteld totdat er een ruimtelijke ingreep plaatsvindt. Hierdoor wordt werk met werk gemaakt en kan medefinanciering plaatsvinden. Hoeveel spoedlocaties de komende tijd zullen worden gesaneerd en bij hoeveel locaties anderszins de risico’s worden weggenomen is nu niet te zeggen. Meer duidelijkheid hierover komt in 2009, op het moment dat de bevoegde overheden bodemsanering (provincies en de rechtstreekse ISV-gemeenten) hun meerjarenprogramma’s bodemsanering 2010 t/m 2015 opstellen. Bij de toekenning van budgetten voor de uitvoering van deze programma’s is het behalen van de 2015-doelstelling voor mij een belangrijk beoordelingselement. Saneringen waarbij er geen onaanvaardbare risico’s zijn bij het huidige bodemgebruik, worden pas uitgevoerd indien er ruimtelijke ingrepen plaatsvinden. Dit kan ook na 2030 zijn. Hiervoor zijn dan niet noodzakelijkerwijs nog rijksmiddelen beschikbaar. Aan rijksmiddelen voor bodemsanering is er voor de jaren 2007 t/m 2010 een bedrag van circa € 175 miljoen op jaarbasis beschikbaar. Vanaf 2011 is een bedrag op jaarbasis beschikbaar van circa € 195 miljoen.

47

Kunt u aangeven welk deel van de ontvangsten in 2006 voortkomt uit het kostenverhaal van bodemsanering? Kunt u aangeven hoeveel procedures van kostenverhaal van bodemsanering er in 2006 gestart zijn en hoeveel procedures er in totaal nog lopen voor kostenverhaal van bodemsanering?

Het aandeel van de ontvangsten in 2006 dat voortkomt uit kostenverhaal 2006 bedraagt: € 3 230 000,–.

In 2006 zijn geen nieuwe procedures of schikkingprocedures gestart. Er is voortgeborduurd op de bestaande zaken, waarin in een aantal zaken een vernieuwd schikkingsvoorstel is gedaan.

Het aantal actief in behandeling zijnde kostenverhaalszaken over 2006 bedraagt: 2434. Daarvan zijn 41 zaken in gerechtelijke procedure en 23 in een schikkingprocedure. Voor 163 zaken moet nog een strategie gekozen worden ten aanzien van het opstarten van een kostenverhaalsprocedure. Er zijn 2207 zaken die zich in de afwikkelingsfase bevinden.

48

Op pagina 95 staat dat de verontreiniging van het water en ontstaan van afvalwater zo veel als redelijkerwijs mogelijk moet worden voorkomen. Wat betekent de zinsnede «zo veel als redelijkerwijs mogelijk voorkomen worden» feitelijk?

De feitelijke invulling van de zinsnede vindt plaats bij het verlenen van vergunningen en opstellen van algemene regels voor lozingen van afvalwater in het oppervlaktewater, op of in de bodem of in rioolstelsels.

Daarbij wordt, conform de vereisten die uit Europese regelgeving volgen, uitgegaan van toepassing van beste beschikbare technieken, waarmee de nadelige gevolgen voor het milieu, waaronder het ontstaan en verontreiniging van afvalwater, zo veel als redelijkerwijs mogelijk worden voorkomen.

In de Regeling aanwijzing BBT-documenten is een groot aantal Europese en nationale documenten opgenomen, waarin het begrip beste beschikbare technieken nader is ingevuld voor specifieke bedrijfsprocessen en lozingen.

49

Waarom kunnen geen kwantitatieve uitspraken gedaan worden over de mate waarin de initiatieven op het gebied van samenwerking in de waterketen aan de doelbereiken hebben bijgedragen?

Dit kan nog niet, omdat de beleidsmonitor die dat in beeld brengt pas in het najaar van 2007 wordt uitgevoerd.

De beleidsmonitor wordt eind 2007 aan de TK aangeboden.

50

Kan de regering aangeven hoeveel gevallen van legionella zich hebben voorgedaan in 2006 en hoe dit aantal gevallen zich verhoudt tot voorgaande jaren?

In 2006 zijn er in Nederland 440 legionellosepatiënten gemeld. Zo’n 140 patiënten hebben de ziekte naar alle waarschijnlijkheid in het buitenland opgelopen. Dit aantal is redelijk gelijk aan voorgaande jaren.

Het aantal legionellosepatiënten dat zeer waarschijnlijk in Nederland is besmet, bedroeg in 2006 zo’n 300. Dit aantal is ongeveer twee maal zo hoog als in de voorgaande jaren.

In juli deed zich een grootschalige besmetting voor als gevolg van een slecht onderhouden koeltoren in Amsterdam (31 ziektegevallen, waarvan er drie zijn overleden). Bij brief van 17 april 2007 (Kamerstuk 2006–2007, 26 442, nr. 28) bent u door mij geïnformeerd over de beleidswijziging die naar aanleiding van deze uitbraak wordt doorgevoerd.

De grootste toename van het aantal patiënten deed zich echter voor in de periode van augustus tot oktober. Tijdens deze zogeheten «zomerverheffing» werden 126 patiënten gemeld, wat een significante stijging is ten opzichte van voorgaande jaren. Bij een derde van de mogelijke bronnen werd legionella aangetroffen (waaronder openbare installaties als fonteinen en koeltorens), maar geen enkele bron kon met zekerheid worden gerelateerd aan een patiënt. Belangrijk knelpunt hierbij is dat voor een goede analyse van de legionellabacteriën bij de patiënt sputum nodig is. Het is voor legionellosepatiënten, die meestal een droge hoest hebben, behoorlijk belastend om dit sputum te verkrijgen. Dit verklaart waarom slechts bij 13 van deze 126 patiënten sputum beschikbaar was voor nadere analyse.

Een mogelijke verklaring voor de zomerverheffing is dat het aantal legionella-infecties samenhangt met klimatologische factoren. Een zeer warme juli-maand werd gevolgd door een zeer natte augustus. Ook in Engeland en Denemarken werd in deze periode een zomerverheffing geconstateerd. In een Amerikaanse studie is onlangs beschreven dat er een groter risico is op legionellose bij hoge luchtvochtigheid en regenval. Het Centrum Infectieziektenbestrijding is inmiddels gestart met een onderzoek naar mogelijke klimatologische factoren van de zomerverheffing. In september 2007 wordt het jaarlijkse RIVM-verslag over respiratoire luchtweginfecties uitgebracht en het ligt in de bedoeling om hierin de conclusies van dit onderzoek te publiceren.

51

Kunt u een nadere specificatie geven van de besteding van de € 38,3 miljoen uit de FES ten behoeve van luchtkwaliteit? Aan welke maatregelen is het geld besteed en wat is de beoogde emissiereductie?

ProvincieInwoneraantalVergoeding per inwonerBasisbedrag
Groningen575 000€ 0€ 0
Friesland643 000€ 0€ 0
Drenthe483 000€ 0€ 0
Overijssel1 109 000€ 0€ 0
Gelderland (incl. KAN)1 972 000€ 2€ 3 944 000
Flevoland366 000€ 2€ 732 000
Utrecht (incl. Utrecht en BRU)604 000€ 2€ 6 208 000
Noord-Holland (incl. A’dam en ROA)1 149 000€ 2€ 7 298 000
Zuid-Holland (incl. R’dam, Den Haag, SSR) en Haaglanden1 274 000€ 2€ 12 548 000
Zeeland380 000€ 2€ 0
Noord-Brabant2 411 000€ 2€ 4 822 000
Limburg1 137 000€ 2€ 2 274 000
Subtotaal  € 37 826 000

• Daarnaast is € 330 000,– besteed aan het ontwerpen en verbeteren van de toolkit doeltreffend instrumentarium verbeteren luchtkwaliteit.

• Het totaalbedrag bedraagt dus: € 38 156 000,–

Het bedrag dat aan de provincies beschikbaar is gesteld voor de bestrijding van knelpunten luchtkwaliteit ad € 37 826 000 is als eerste tranche in het kader van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit in juni 2006 overgemaakt. Dit betrof een voorschot ten behoeve van de uitvoering van lokale maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit. Deze maatregelenprogramma’s worden eind dit jaar voltooid en opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit en bestrijken de aanpak van de totale lokale luchtkwaliteitsproblematiek over de gehele NSL-periode t/m 2011. In de programma’s wordt aangegeven wat deze in totaal aan effect zullen hebben op de verbetering van de luchtkwaliteit.

52

Wat is de status van de Interimwet stad en milieubenadering, in welke verhouding staat de Interimwet tot de nieuwe Wet Ruimtelijke Ordening en tot de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en welke consequenties heeft invoering van de laatst genoemden voor de Interimwet?

De Interimwet is een gewone wet die vervalt op 1 februari 2011. De status van de wet blijft onveranderd bij invoering van de nieuwe Wro en Wabo.

De relatie met de Interimwet wordt geregeld in de invoeringswet van Wro resp. Wabo.

Ten aanzien van de nieuwe Wro is er inhoudelijk een aanpassing betreffende de goedkeuring van een stap 3 besluit en bestemmingsplan. De goedkeuring wordt nl. vervangen door een reactieve aanwijzing (nl. wanneer GS niet binnen de gestelde termijn reageert, wordt het besluit geacht te zijn goedgekeurd). Daarnaast zijn er een aantal technische wijzigingen die samenhangen met de nieuwe procedures van de Wro. Voor het overige heeft de nieuwe Wro geen consequenties voor de Interimwet.

Ten aanzien van de Wabo zijn er geen consequenties voor de Interimwet.

53

De milieueffecten van het beleid – in 2006 zijn financiële middelen aan gemeenten, regio’s en provincies beschikbaar gesteld – zullen geleidelijk zichtbaar worden. Wanneer kunnen de eerste milieueffectrapportages, die ingaan op de effecten van de extra beschikbare middelen die in 2006 ter beschikking zijn gesteld, aan bovengenoemde decentrale overheden worden verwacht?

Bij vaststelling van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit zullen tevens afspraken worden gemaakt over een jaarlijkse monitoring. Deze monitoring geeft inzicht in de voortgang van de maatregelen.

Het gehele programma beslaat de periode tot en met 2011. De eerste voortgangsrapportage wordt voorzien in 2009. Het maken van milieu-effectrapportages is in dezen niet voorzien.

54

Bevorderen van duurzame mobiliteit heeft ogenschijnlijk alleen bestaan uit (voorbereiding van) op zich goede, maar technische maatregelen. Zijn er inderdaad geen inspanningen verricht om systeeminnovaties (denk aan vrachttrams, thuiswerken, structurele veranderingen in mobiliteitsvraag) ten behoeve van duurzame mobiliteit te entameren?

Technische maatregelen zoals het Europese bronbeleid in de vorm van emissie-eisen voor nieuwe voertuigen vormen een centraal en zeer kosteneffectief onderdeel van het bevorderen van duurzame mobiliteit. Hierin zijn reeds zeer grote stappen gemaakt. Op weg naar een zogenoemd «no-effect-level» worden hiervan nog aanvullende stappen verwacht, om te beginnen met Euro 5 en Euro 6. Ook voor de CO2-emissies vindt Nederland dat een verplichte normstelling voor de maximale CO2-uitstoot van nieuwe auto’s een essentieel onderdeel moet uitmaken van het Europese beleid. Ook op het gebied van geluid bieden technische maatregelen en voorschriften aan voertuigen veel mogelijkheden. Ik wijs u in dit verband op de recent gestarte campagne voor stille banden.

Naast deze technische maatregelen is de inzet echter ook gericht op systeemverandering en innovaties.

Ik noem in dit verband de invoering van de Milieuzones, een Ministeriële regeling voor mobiliteitsmanagement, gedragsbeïnvloeding zoals Het Nieuwe Rijden en het beleid rondom maximum snelheden en brandstoffen. Daarnaast dragen fiscale prikkels bij het schoner en zuiniger maken van het autopark. De fiscale prikkels en fiscale vergroening vormen samen met bronbeleid de essentiële onderdelen van het bevorderen van duurzame mobiliteit. De interdepartementale projectdirectie Energietransitie en het Platform Duurzame Mobiliteit werken aan de Transitie naar duurzame mobiliteit, bijvoorbeeld via de hybridisering van het wagenpark. Tenslotte werk ik samen met de ministers van Verkeer en Waterstaat en Financiën aan de km-beprijzing, die ik ook beschouw als een systeeminnovatie.

55

Hoe luidde de Nederlandse inbreng bij de totstandkoming en publicatie van de Richtlijn batterijen en accu’s en de nieuwe EU-verordening Overbrenging Afvalstoffen?

Bij het onderwerp batterijen heeft Nederland zich ingezet voor een richtlijn waarin een verbod op cadmium in draagbare batterijen is opgenomen en waarin lidstaten worden verplicht om inzamelsystemen op te zetten om daarmee concrete inzameldoelstellingen te behalen. In veel lidstaten stelt inzameling van batterijen namelijk nog niet veel voor, terwijl Nederland een behoorlijk werkend systeem heeft opgezet na de eerdere EEG richtlijn uit 1991. Beide onderdelen zijn in de nieuwe richtlijn opgenomen. Nederland was geen voorstander van een doelstelling voor de inzameling die gebaseerd is op de verkoop van batterijen, omdat wij op dit moment een andere meetmethode hanteren. Een dergelijke systematiek is uiteindelijk echter wel in de richtlijn opgenomen. Bij de herziening van de EVOA heeft Nederland zich ingezet om te komen tot een nieuwe, eenvoudigere verordening met minder verschillende procedures en termijnen en meer duidelijkheid, dat wil zeggen meer EU-harmonisatie in de definities. Verder was Nederland voorstander van een nieuwe uitzondering voor dierlijke bijproducten en voor het opnemen van een artikel over handhaving, omdat het belang van Europese handhaving bij de EVOA groot is. Deze inzet is beloond, omdat de nieuwe EVOA aan de genoemde punten voldoet.

Nederland was tegen het opnemen van een bepaling over «voorlopige» nuttige toepassing en «voorlopige» verwijdering, omdat de meerwaarde hiervan voor ons land onduidelijk was en dit het risico heeft dat de procedures weer ingewikkelder worden. Deze bepalingen zijn echter wel in de definitieve EVOA opgenomen.

56

Hoeveel administratieve lasten en fte zijn in 2006 besteed aan de implementatie van regelgeving verpakkingen op basis van het Besluit verpakkingen in totaal en hoeveel specifiek aan de afspraken met het bedrijfsleven over zwerfafval, papier en karton? En hoeveel lasten en fte zijn besteed aan afspraken over verpakkingen?

Aan de dossiers verpakkingen en zwerfafval is in 2006, inclusief overhead van secretariaat en leiding, 1,5 fte besteed. De administratieve lasten die daarbij horen, komen globaal overeen met de gemiddelde administratieve lasten van 1,5 medewerker. Globaal is daarbij 60% tijd besteed aan het dossier verpakkingen en papier en karton en 40% aan het dossier zwerfafval.

57

Er wordt aangegeven dat er in het kader van het ecologisch onderzoeksprogramma aan vijf projecten subsidie is toegekend. Kunt u aangeven welke projecten het hier betreft?

De vijf projecten waaraan subsidie wordt toegekend zijn de volgende:

1. Ontwikkeling van een ecologische methode om de effecten van genetisch gemodificeerde kruisbloemige gewassen, die veranderd zijn qua directe en indirecte resistentie-eigenschappen, op niet-doelorganismen te bepalen in verhouding tot informatie over de bestaande natuurlijke achtergrond (Wageningen Universiteit Research centre).

2. Effecten van genetisch gemodificeerde gewassen op nuttige bodemschimmels (Vrije Universiteit Amsterdam).

3. Becijferen van de risico’s van het inkruisen en opgenomen raken van transgenen aan de hand van het begrip «hazard rate», waarbij wortel als modelsoort gebruikt wordt (Universiteit Leiden).

4. Introgressie van (trans)genen vanuit gewassen in wilde verwanten: de fitness van de kruisingsproducten en selectieprocessen op de genetische achtergrond, en het «meeliften» met eigenschappen die selectioneel in het voordeel/nadeel zijn («hitchhiking») in kompassla (Lactuca serriola); Instrumenten om de waarschijnlijkheid van de vestiging van transgenen in wilde verwanten te kunnen bepalen (Wageningen Universiteit Research centre).

5. Bepalen van de natuurlijke achtergrond en ontwikkeling van een standaard werkwijze aangaande de effecten van genetisch gemodificeerde gewassen op de structuur en het functioneren van bacterie-gemeenschappen in de bodem (Rijks Universiteit Groningen, CEES).

58

Begin 2007 zal het virtuele kenniscentrum voor informatie over biotechnologie operationeel worden. Kunt u aangeven wat de stand van zaken rondom dit kenniscentrum is? Wie zijn er betrokken bij de ontwikkeling van dit kenniscentrum en wie zal de informatieverstrekking verzorgen?

Het virtueel kenniscentrum wordt op 14 juni 2007 geopend. Vanaf die dag zal het voor een ieder te raadplegen zijn op www.ditisbiotechnologie.nl. Het Virtueel Kenniscentrum heeft als doel reeds bestaande informatie over biotechnologie te structureren en ontsluiten voor een breed publiek.

De ministeries van VROM, LNV, VWS, OCW en EZ zijn betrokken bij de ontwikkeling van dit kenniscentrum. De opdrachtnemers zijn Kennislink en het Centre for Society and Genomics. Zij hebben de website gemaakt en zorgen voor het technisch beheer. Het Virtueel Kenniscentrum is een bundeling van bestaande informatie over biotechnologie op bestaande websites als onder andere: publiekswebsite van het Centre for Society and Genomics, de websites van het Nederlands Centrum voor Wetenschap en Technologie (Kennislink en NEMO), Naturalis, het Erfocentrum en het Voedingscentrum.

Daarnaast zullen Kennislink en het Centre for Society and Genomics op www.ditisbiotechnologie.nl zorgen voor: polls, voldoende vernieuwing en actualiteit op de site, extra informatie in de vorm van (attenderingen op) nieuwe artikelen passend bij actuele gebeurtenissen.

59

In het jaarverslag is te lezen dat er hard wordt gewerkt aan uitvoering van de motie Koopmans/De Krom over 100% duurzaam inkopen. Voor welke productgroepen zijn de duurzaamheidscriteria al gereed, en zijn die niet alleen met inkopers maar ook met ondernemers in de desbetreffende sector gecommuniceerd?

Voor de productgroep catering waren criteria gereed in december 2006. Bij de opstelling ervan is de brancheorganisatie van de cateraars actief betrokken. De resultaten zijn via haar kanalen aan de ondernemers bekendgemaakt. Ook is informatie toegeleverd aan de catering-vakpers en voor meerdere nieuwsbrieven voor overheidsinkopers.

Voor de productgroepen kantoormeubilair, reproductie-apparatuur en tonercartridges, computers, schoonmaak, gas en elektriciteit zijn in mei 2007 criteria gereedgekomen. Bij het opstellen ervan is het bedrijfsleven via een open consultatie over de conceptcriteria betrokken. Omdat dit kabinet de criteria zo ambitieus mogelijk wil stellen, is gedegen informatie van marktpartijen nodig. Daarom wordt het bedrijfsleven actief om input gevraagd. Vooral de koplopers zullen hierbij een rol kunnen spelen. Die laten immers zien welke verbeteringen op het gebied van duurzaamheid mogelijk zijn. Momenteel worden gesprekken gevoerd met een groot aantal branches, om te bezien hoe hun input zo goed mogelijk kan worden meegenomen, gezien de behoefte aan snelheid bij de overheid. Immers, 2010 en de doelstelling van 100% zijn al dichtbij.

Voor de communicatie over deze recent vastgestelde criteria is een communicatieplan opgesteld in het kader waarvan wij graag de koepel- en brancheorganisaties van het bedrijfsleven betrekken. Overigens blijkt dat het feit dat criteria voor duurzaam inkopen worden opgesteld al breed bekend is. MVO-Nederland vervult daarbij een belangrijke rol. Vele ondernemers weten inmiddels dat het plaatsvindt en waar ze informatie kunnen vinden. SenterNovem is als uitvoerende partij raadpleegbaar over het proces, de planning en de resultaten.

60

Welke handhavingprojecten zijn niet uitgevoerd en hoeveel fte aan menskracht kwam de VROM Inspectie te kort waardoor het budget is onderschreden? Kunt u daarbij aangeven op welk gebied de inspectie in 2006 specifiek menskracht en deskundigheid te kort kwam?

Vrijwel alle projecten (zoals opgenomen zijn in de begroting artikel 12 van de VROM Inspectie) zijn uitgevoerd. Alleen de onderstaande vier projecten zijn niet of gedeeltelijk uitgevoerd:

– De controles bij de chemische industrie, waar het gaat om de onveilige opslag van afval.

– NPKN (nationaal plan kernongevallenbestrijding)

– Fraudebestrijding

– Burgersignalen

De onderschrijding op het apparaat kan toegeschreven worden aan de onderbezetting. Om de kosten van personeel te beheersen binnen de daarvoor gestelde kaders, hanteert de VROM Inspectie sinds 2005 een bezettingsplafond van 95%. Als gevolg daarvan kon de VI minder activiteiten uitvoeren dan gepland, op het terrein van burgers, zoals reacties op signalen uit de omgeving. Daarnaast heeft het programma Eenduidig Toezicht dat ten laste komt van de VROM-begroting pas later in het jaar geleid tot financiële verplichtingen. Daarvoor is er kasgeld doorgeschoven naar 2007. Door een reorganisatie van de opsporingsdienst is er sprake van een onderuitputting voor het instrument opsporing. Dit heeft vooral betrekking op vertraagde uitvoering.

Er kan niet gesteld worden, dat de VROM-inspectie deskundigheid tekort kwam in 2006. In 2005 is de VI-academie opgericht en van start gegaan. De VI-academie heeft tot doel de deskundigheid van de medewerkers binnen de VROM-inspectie vast te houden en zelfs op een hoger plan te krijgen.

61

a. Kunt u aangeven of de kosten van het Koninklijk Jachtdepartement en de Koninklijke houtvesterijen zijn opgenomen in de post «huisvesten van het Koninklijk huis, de Hoge Colleges van Staat en het ministerie van Algemene Zaken?»

b. Kunt u een specificatie geven van de kosten gemaakt voor het huisvesten van het Koninklijk huis?

c. Kunt u een specificatie geven van de kosten die zijn gemoeid met het instandhouden van het Koninklijk Jachtdepartement en de Koninklijke Houtvesterijen?

d. Kunt u nader aangeven welke kosten zijn gemoeid met het bejagen van het wild in de Kroondomeinen?

a. Gedeeltelijk. Op de post «huisvesten van het Koninklijk huis, de Hoge Colleges van Staat en het ministerie van Algemene Zaken» zijn middelen opgenomen voor investeringen en onderhoud voor onderstaande gebouwen:

  Den HaagPaleis Noordeinde Koninklijk Staldepartement Huis ten Bosch
  Amsterdam:Koninklijk paleis Amsterdam
  Apeldoorn:Jachtslot ’t Oude Loo
  Soestdijk:Paleis Soestdijk

Overige opstallen, alsmede het terrein van het Kroondomein «het Loo» vallen niet onder mijn verantwoordelijkheid.

b. Op mijn begroting zijn twee posten opgenomen waaruit huisvesting voor het Koninklijk Huis wordt betaald:

• Instandhouding van de zes hiervoor genoemde gebouwen. Voor het structurele onderhoud is totaal circa € 5 mln per jaar beschikbaar.

• Functionele kosten, gerelateerd aan de zes gebouwen. Circa € 8 mln per jaar.

c. Zoals reeds aangegeven ben ik verantwoordelijk voor het instandhouden van het gebouw het Jachtslot ’t Oude Loo te Apeldoorn. Ik kan geen specificatie geven van de overige kosten die gemoeid zijn met het instandhouden van het Koninklijk Jachtdepartement en de Koninklijke Houtvesterijen omdat dit buiten mijn verantwoordelijkheidsgebied valt.

d. Nee, zoals reeds is aangegeven ben ik, voorzover het middelen betreffen die op mijn begroting staan, verantwoordelijk voor de instandhouding van de zes staatspaleizen en de functionele kosten toegespitst op het functioneren van het Koninklijk Huis binnen de haar toegewezen huisvesting.

62

Hoe hoog was het budget dat het ministerie van VROM in 2006 heeft uitgegeven aan extern uitgevoerde opdrachten (denk aan onderzoek, beleidsadvies en procesondersteuning) en aan externe projecten (denk aan ICT-projecten)? Kan hiervoor een opsplitsing worden gegeven voor de diverse directoraten-generaal?

Op basis van de financiële administratie is de realisatie van de uitgaven aan kosten van uitvoeringsorganisaties, onderzoeksuitgaven en uitbesteding van externe communicatie aan organisatie buiten de overheid weergegeven onder het kopje programma.

Onder het kopje apparaat staat de realisatie op het apparaatbudget met betrekking tot de uitbesteding van voornamelijk ICT-voorzieningen (80%), maar ook bijvoorbeeld voor juridisch advies en beleidsadvies.

Beide categorieën zijn uitgesplitst naar de directoraten-generaal, het inspectoraat-generaal en de ondersteunende diensten (zie tabel).

Extern uitgevoerde opdrachten per dienst

x € 1 000ProgrammaApparaat
Staven en Ondersteunende diensten4 98739 630
Raden en Commissies279931
DG Ruimte10 1932
DG Milieu16 428209
VROM Inspectie055
DG Wonen7 4041 547
Totaal39 29042 374

63

In artikel 14.1 zijn uitgaven opgenomen voor zowel het apparaat als het programma van diverse adviesorganen en kennisinstituten. Zijn er plannen om de komende jaren enkele van deze organen en instituten samen te voegen, op te heffen, dan wel om nieuwe organen of instituten op te richten.

In de brief van het SG-overleg ten behoeve van het coalitieakkoord worden diverse voorstellen gedaan om de organisatie hiervan te verbeteren. Hierbij gaat het vooral om te komen tot meer samenwerking en focus op de hoofdzaken. Voor de adviesraden is het de bedoeling om de WRR en de SER centraal te stellen en daaromheen enkele strategische advieskernen te organiseren voor de Leefomgeving (4 raden nu), de Volksgezondheid, het Onderwijs en de Cultuur. De huidige planbureaus zijn ongelijksoortig qua omvang en werkveld, maar er is hier en daar overlap. Hier stellen we een reductie voor die – op termijn – moet leiden tot drie planbureau’s voor people, planet & profit. Dit alles samen moet uiteindelijk kunnen leiden tot een reductie van de kennis- en adviesfunctie – bovenop de generieke efficiencytaakstelling van 5% – van over het geheel ongeveer 15%.

64

Gesteld wordt dat de personele kosten van de Nederlandse Emissieautoriteit (NEa) vanwege een aantal extra vragen vanuit de opdrachtgever hoger zijn geworden dan in beginsel ingeschat. De Kamer is steeds kritische geweest op een nieuwe autoriteit en de daarmee gepaard gaande uitbreiding van formatie. Is het waar dat extra vragen vanuit het departement hebben geleid tot een uitbreiding van de formatie van de Nea? Is deze formatie hiermee groter geworden dan aanvankelijk bij de Kamer gemeld en welke actie wordt ondernomen om deze extra personele kosten in 2007 weer terug te dringen?

Het Kabinet heeft in 2004 de formatie van de NEa vastgesteld op 24 fte en die formatie is sindsdien niet gewijzigd.

De extra vragen vanuit het departement waren het onvermijdelijke gevolg van wijzigingen in de Europese regelgeving voor CO2-emissiehandel. Het betrof het maken van voorlichtingsmateriaal om bedrijven voor de bereiden op de nieuwe regelgeving en de werkzaamheden die daar voor bedrijven en NEa uit voortvloeien in 2007. In 2007 moeten ongeveer 350 bedrijven een nieuw monitoringsplan voor CO2-emissiehandel bij de NEa indienen. Het gaat om circa 180 bedrijven die per 1 januari 2008 aan het systeem moeten deelnemen en dus over een CO2-emissievergunning moeten beschikken, en circa 170 bestaande vergunninghouders die een nieuw monitoringsplan moeten opstellen. Deze werkzaamheden betekenen ook voor het jaar 2007 een piekbelasting. Zoals ook in het organisatie en formatierapport van de NEa is beschreven, zullen deze pieklasten worden opgevangen door inhuur van buiten. Dientengevolge zal er dus ook in 2007 sprake zijn van een toename van personele kosten ten opzichte van 2006.

De NEa en haar opdrachtgever (het departement) zijn voortdurend op zoek naar mogelijkheden om de kosten zo laag mogelijk te houden. Er is tevens intensief contact over de noodzaak van bepaalde werkzaamheden. In het geval van broeikasgasemissiehandel is Europese harmonisatie en het goed in de pas lopen met de rest van Europa echter van groot belang. Deze harmonisatie leidt – in elk geval in deze ontwikkelingsfase van emissiehandel – op bepaalde momenten tot extra werkzaamheden.


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van Gent (GL), Van der Staaij (SGP), Poppe (SP), Snijder-Hazelhoff (VVD), ondervoorzitter, Depla (PvdA), Van Bochove (CDA), Koopmans (CDA), voorzitter, Spies (CDA), Van der Ham (D66), Van Velzen (SP), Haverkamp (CDA), De Krom (VVD), Samsom (PvdA), Roefs (PvdA), Neppérus (VVD), Van Leeuwen (SP), Jansen (SP), Jacobi (PvdA), Van der Burg (VVD), Van Heugten (CDA), Vermeij (PvdA), Madlener (PVV), Ouwehand (PvdD), Bilder (CDA) en Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU).

Plv. leden: Duyvendak (GL), Van der Vlies (SGP), Polderman (SP), Remkes (VVD), Crone (PvdA), Hessels (CDA), Koppejan (CDA), Ormel (CDA), Koşer Kaya (D66), Leijten (SP), Willemse-van der Ploeg (CDA), Kamp (VVD), Wolfsen (PvdA), Vos (PvdA), Zijlstra (VVD), Langkamp (SP), Gerkens (SP), Waalkens (PvdA), Van Beek (VVD), Schermers (CDA), Besselink (PvdA), Agema (PVV), Thieme (PvdD), Vietsch (CDA) en Ortega-Martijn (CU).

Naar boven