31 031 VIII
Jaarverslag en slotwet ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 2006

nr. 19
VERSLAG VAN EEN WETGEVINGSOVERLEG

Vastgesteld 4 juli 2007

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap1, de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit2, de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid3 en de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport4 hebben op 27 juni 2007 overleg gevoerd met minister Plasterk van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, staatssecretaris Van Bijsterveldt-Vliegenthart van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en staatssecretaris Dijksma van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de financiële verantwoording over het jaar 2006.

Van het overleg brengen de commissies bijgaand stenografisch verslag uit.

De voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Van de Camp

De voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Schreijer-Pierik

De voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

De Wit

De voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

Smeets

De wnd. griffier van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Van Erp

Stenografisch verslag van een wetgevingsoverleg van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport

Woensdag 4 juli 2007

9.30 uur

De voorzitter: Roefs

Aanwezig zijn 9 leden der Kamer, te weten:

Bosma, Van de Camp, Dibi, Jan Jacob van Dijk, Jasper van Dijk, Kraneveldt-van der Veen, Roefs, Slob en Verdonk,

en de heer Plasterk, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, mevrouw Van Bijsterveldt-Vliegenthart, staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, en mevrouw Dijksma, staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

Aan de orde is de behandeling van:

het jaarverslag 2006 van het ministerie van OCW (31031-VIII, nr. 1) en de nog te ontvangen lijst van vragen en antwoorden;

het rapport van de Algemene Rekenkamer bij het Jaarverslag 2006 van het ministerie van OCW (31031-VIII, nr. 2) en de nog te ontvangen lijst van vragen en antwoorden;

het wetsvoorstel Wijziging van de begrotingsstaat van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2006 (Slotwet) (31031-VIII, nr. 3);

het jaarverslag 2006 en Slotwet 2006 ministerie van OCW; lijsten van vragen en antwoorden; brief van de minister van OCW d.d. 7 juni 2007 (31031-VIII, nrs. 6 tot en met 8);

de kerncijfers 2002-2006 OCW Bestel in Beeld 2006; brief van de minister van OCW d.d. 16 mei 2007 (31031-VIII, nr. 5);

de onderwerpen kinderopvang, emancipatie (31031-XV, nrs. 1-4) en homo-emancipatiebeleid (31031-XVI, nrs. 1-4) (die in 2006 onder de verantwoordelijkheid vielen van de ministeries van SZW, resp. VWS);

het rapport "Verantwoording en toezicht bij rechtspersonen met een wettelijke taak; deel 5"; ministerie van OCW, brief van de Algemene Rekenkamer van 26 oktober 2006 en de lijst van vragen en antwoorden, vastgesteld op 5 april 2007 (30850, nrs. 6 en 18);

de Staat van de beleidsinformatie 2007; brief van de Algemene Rekenkamer d.d. 16 mei 2007 betreffende DI.I p. 28 en 29; DI.II Hoofdstukken 6 en 7 inzake de onderzoeksbevindingen over groepsgrootte en kwaliteit en ICT in het Onderwijs (p. 79-96) (31029, nr. 1);

het Onderwijsverslag 2005-2006, de beleidsreactie hierop en aanbieding van een aantal inspectierapporten; brief van de minister van OCW d.d. 15 mei 2007 (30800-VIII, nr. 127);

de nog te ontvangen lijst van vragen en antwoorden inzake het Onderwijsverslag en de beleidsreactie hierop;

het actieplan "Verbonden met ICT" en "Vier in Balans"; brief van de minister van OCW d.d. 28 november 2006 (25733, nr. 110);

Reken- en taalvaardigheid van instromers in de opleiding tot leraar basisonderwijs en de doorlopende leerlijnen reken- en taalvaardigheid; brief van de minister van OCW d.d. 12 februari 2007 (27923, nr. 39);

het rapport "Verantwoording en toezicht bij rechtspersonen met een wettelijke taak", deel 5; Ministerie van OCW;

de brief van de Algemene Rekenkamer van 26 oktober 2006 en de lijst van vragen en antwoorden, vastgesteld 5 april 2007 (30850, nrs. 6 en 18);

de toezegging opleidings- en bijscholingsactiviteiten Expertisecentrum, brief van de staatssecretaris van OCW, Van Bijsterveldt-Vliegenthart, d.d. 26 april 2007 (28760, nr. 8);

de brief van de staatssecretaris van OCW, Dijksma, d.d. 1 juni 2007 inzake de Stichting Islamitische Basisscholen Amsterdam (30800-VIII, nr. 138).

De voorzitter:

Ik open de vergadering en geef het woord aan de rapporteur van deze commissie.

De heerVan de Camp(CDA)

De vaste Kamercommissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft dit jaar een bijzonder experiment ingezet door aan haar voorzitter te vragen, dit jaar als rapporteur op te treden. Dat is op zichzelf een linke aangelegenheid, omdat de voorzitter normaliter de procedures bewaakt en in neutraliteit ten onder gaat, maar nu het jaarverslag mag beoordelen.

In het kader van de grote operatie "Van beleidsbegroting tot beleidsverantwoording", gestart in de jaren negentig, bespreken wij vandaag het jaarverslag van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en het commentaar van de Algemene Rekenkamer daarop. Het is in dit huis een bekend fenomeen dat het verantwoorden van gevoerd beleid minder geliefd is dan het voorstellen van nieuw beleid. Ook daarin wil ik vandaag een kleine verandering proberen te brengen.

Minister Plasterk en de staatssecretarissen zijn op dit moment onderhevig aan het leerstuk van de doorlopende ministeriële verantwoordelijkheid. Wij zijn namelijk een jaarverslag aan het beoordelen van een kabinet dat niet direct de politieke voorkeur geniet van het huidige kabinet, terwijl dat wel verantwoordelijk is voor de resultaten. Ik weet dat dit allerlei speculaties oproept, met name bij CDA-bewindslieden. Terugdenkend aan het vorige leven van menigeen, vind ik dat ik dit toch wel zo mag zeggen.

Ik kijk vooral terug naar de geleverde prestaties, terwijl de collega's ook naar de toekomst zullen kijken, meer vanuit politiek oogpunt. Er is hopelijk een duidelijk verband tussen de geleverde en de te leveren prestaties. Die longitudinale lijn zal door de afzonderlijke fracties in alle hevigheid naar voren worden gebracht.

Ik begin met een positief punt. De kwaliteit van het jaarverslag gaat omhoog. Daarover is het oordeel, onder andere van de Algemene Rekenkamer, ook duidelijk positiever dan in het jaar 2005.

Na al deze loftuitingen komen natuurlijk de vele vragen, opmerkingen en verbeteringen.

Mijn eerste centrale vraag is welke beleidsconclusies het kabinet nu eigenlijk uit het jaarverslag trekt. Het beleidsverslag geeft een keurige opsomming van wat het kabinet allemaal heeft gedaan, maar welke beleidsconclusies trekt men daaruit? De Kamer heeft enkele jaren geleden de motie-Vendrik aangenomen, waarin is uitgesproken dat in het kader van de VBTB-operatie ook beleidsconclusies moeten worden getrokken aan de hand van het beleidsverslag. Daarvan zien wij nog niet veel terug.

De VBTB-operatie gaat gepaard met enkele standaardvragen, te weten de drie H-vragen en de drie W-vragen: hebben wij bereikt wat wij wilden bereiken, hebben wij daarvoor gedaan wat wij zouden doen en heeft dat gekost wat het zou kosten? Het spiegelbeeld daarvan is wat wij wilden bereiken, wat wij daarvoor gaan doen en wat het mag kosten. Daarover is nog wel het een ander te zeggen.

Aan de ene kant zien wij dat het ministerie meer operationele doelen concreet van geleverde prestaties heeft voorzien. In dat opzicht bevat het jaarverslag meer relevante verantwoordingsinformatie. De prestaties en de kosten zijn redelijk verantwoord, maar over de effecten van het beleid blijft het ministerie toch nog in gebreke.

Mijn tweede centrale vraag is dan ook welke mogelijkheden de bewindslieden zien om in het jaarverslag 2007 meer de effecten van het gevoerde beleid te verantwoorden. Het is heel goed dat wij veel beleidsdoelstellingen hebben en dat wij daaraan veel geld uitgeven – een bedrag van 29 mld. – maar het is aan de magere kant dat nog maar 20% van de gestelde doelen van effecten kan worden voorzien. Enkele andere ministeries, zoals dat van Buitenlandse Zaken – dat heeft waarschijnlijk ook te maken met het onderdeel Ontwikkelingssamenwerking – presteren beter en halen 30% van de gestelde doelen. Over de totale breedte blijkt toch dat het verantwoorden van doelen met effecten door de ministeries nog een magere aangelegenheid is. Wat is de inzet van de bewindslieden voor de jaren 2007 en 2008?

Voordat ik bij de concrete beleidsdoelstellingen kom, heb ik enkele vragen over de grote projecten. De afgelopen jaren zijn er twee grote projecten geweest: het project groepsgrootte en de kwaliteit van het basisonderwijs en het project informatietechnologie in het onderwijs. Bij die projecten is de Tweede Kamer heel nadrukkelijk betrokken geweest. De Kamer heeft tussentijds ook ruimte voor vragen en opmerkingen geboden gekregen. De Algemene Rekenkamer velt toch een redelijk kritisch oordeel. Hoe kijken de bewindslieden nu terug op die twee grote projecten, op de informatievoorziening over en weer, de vraagstelling over en weer en vooral de effecten ervan? De Rekenkamer oordeelt vrij hard over het feit dat ook hier warme woorden zijn gesproken, terwijl de uiteindelijke prestatie en de afrekening aan de magere kant zijn.

Ik kom bij het tweede deel van mijn inbreng, dat de speerpunten van beleid betreft. In de begroting voor 2006 hebben de vorige bewindslieden een aantal speerpunten vastgelegd. Wij zouden naar een slimme, vaardige en creatieve samenleving gaan, waarbij de werkvloer centraal stond. Met die werkvloer worden vooral de docenten bedoeld. Daarnaast zouden wij volgens de begroting voor 2006 meer aandacht aan goed bestuur besteden en zouden wij het stelsel helderder in beeld brengen.

Van de Lissabondoelstellingen heeft de minister in een algemeen overleg van enkele weken geleden al gezegd dat het gemakkelijk was om ze af te kondigen maar dat het altijd de vraag is hoe deze te halen. Is de minister bereid om in het jaarverslag 2007 de voortgang in de realisatie van de Lissabondoelstellingen weer te geven? Ook hier zien wij een duidelijk verschil tussen inzet, rapportage en effect. Hoe ver zijn wij op weg naar het realiseren van deze doelstellingen?

In dit verband heb ik een vraag over een ook bij de minister geliefd onderwerp, namelijk de toename van aantal bètastudenten in het wetenschappelijk en hoger onderwijs. Het valt mij op dat daarover in het jaarverslag een veel lagere stijging wordt gemeld dan in de informatie van het Platform Bèta Techniek. Hoe komt het dat het jaarverslag van het ministerie in dit opzicht soberder is dan de rapportage van het platform? Is het platform in het kader van de verkooptechniek nu de zaak een beetje aan het opplussen?

Een volgend punt betreft het aantal jongeren tussen de 20 en 24 jaar met een startkwalificatie, dat in 2010 op 85% zou moeten liggen. Dit aantal lag per 1 januari 2006 op 75% en ligt nu, bij afronding van dit jaarverslag, op 75,6%. Dat is dus een stijging met 0,6%. Ik spreek namens mijn collega's als ik zeg dat wij dat niet indrukwekkend vinden. Om 85% in 2010 te halen, is er nog een hele weg te gaan. Hoe staat het hiermee, wat zijn de effecten en wat kunnen wij verwachten in het jaarverslag 2007?

Een volgende kritische noot betreft het terugdringen van het voortijdig schoolverlaten. Uit de schriftelijke antwoorden van het kabinet blijkt dat er sprake kan zijn van verschillende meetmethoden. Wij zien dat met verandering van de meetmethoden ook de resultaten veranderen. Dat is toch wel onthutsend in de schriftelijke antwoorden. Wij zouden in 2006 56.500 minder voortijdige schoolverlaters moeten hebben. Dat waren er in 2006 49.000. Wij krijgen nu het grote plan Aanval op de uitval. Hoe monitoren de bewindslieden dit? Houden zij de zaak wel scherp genoeg in de gaten?

Een laatste onderdeel in dit verband zijn de onderzoeksinvesteringen. Ik weet dat dit ook bij deze bewindslieden een geliefd onderwerp is. Wij hebben afgesproken dat de onderzoeksinvesteringen 3% van het bruto binnenlands product zouden gaan bedragen. Wordt die doelstelling gehaald? Wat wordt de onderlinge verdeling tussen de publieke onderzoeksinvesteringen van 1% van het bbp en de private investeringen van 2% van het bbp? Wij hebben in het jaarverslag van de Rekenkamer gezien dat dit nog niet is gelukt. Wat gaan de bewindslieden op dit punt doen?

In de jaarverslagen wordt de indruk gewekt dat het tekort aan docenten wel meevalt en dat het, in ieder geval over het jaar 2006, niet groot is geweest. Wij weten echter allemaal dat hier toch een kleine boze wolk boven ons onderwijsveld hangt. Wat leren de bewindslieden uit het jaarverslag en uit de analyse van de Algemene Rekenkamer op dit punt?

Dit brengt mij bij de rechtmatigheid van de uitgaven en de bedrijfsvoering. Met die rechtmatigheid gaat het absoluut de goede kant op, maar als vertegenwoordigers van het openbaar bestuur in Nederland moeten wij op iedere euro letten. Op een begroting van 29,1 mld. is 25,4 mln. aan onrechtmatige uitgaven en 25,4% aan onzekere uitgaven nog steeds te veel. Dat constateert ook de Algemene Rekenkamer. Zo hebben 75.000 studenten een te hoge aanvullende beurs gekregen. Daarmee wordt de 25,4 mln. aan onrechtmatige uitgaven verklaard. De voorgangers van de minister hebben achteraf de wet veranderd, waardoor die aanvullende beurs niet meer te hoog was. Waarom is dat gebeurd en waarom heeft men het juridisch niet haalbaar geacht om die aanvullende beurs terug te halen? Bij de onzekere uitgaven gaat het om de controle op uitwonende toeslagen voor studenten die een buitenlands woonadres hebben. Waarschijnlijk is dit een zeer ingewikkelde situatie. Iemand zal maar in Parijs studeren en onder Parijs in een kasteeltje wonen. Als de IB-Groep daar op bezoek moet, kost dat handenvol geld. Uitwonende toeslagen moeten echter wel worden gecontroleerd en afgerekend.

Over de bedrijfsvoering zijn wij niet positief, omdat de Algemene Rekenkamer ook in 2004 al buitengewoon kritisch was over het beheer van de kunstvoorwerpen van het Rijk en over het subsidiebeheer bij de directie Onderzoek en Wetenschapsbeleid. De vraag aan deze bewindslieden is dan ook of zij deze onvolkomenheden nu eindelijk in de bedrijfsvoering 2007 kunnen oplossen.

De voorzitter:

Mede namens de commissieleden zeg ik de heer Van de Camp dank voor deze rapportage.

MinisterPlasterk

Voorzitter. Dank voor deze rapportage. Ik realiseer mij ten volle dat ik hier staatsrechtelijk verantwoording afleg voor werk dat onder mijn voorgangers is gedaan. Zo moet het ook zijn en dat is ook probleem. Nu de commissie vraagt naar politieke conclusies en een vertaling ervan naar de toekomst, zal ik vandaag misschien iets summierder zijn dan volgend jaar, wanneer wij echt praten over een jaar waarin ik niet alleen politiek en staatsrechtelijk, maar ook daadwerkelijk verantwoordelijk ben geweest. Ik zal ook enigszins tegen mijn gewoonte in voor een deel antwoorden op basis van spiekbriefjes, waarvoor mijn excuses. Ik probeer altijd te luisteren en dan te bedenken wat ik zal antwoorden, maar bij deze gelegenheid heb ik van een steengoed ambtelijk apparaat wat notities meegekregen die ik zal gebruiken bij mijn beantwoording, mede omdat de vragen over het gehele terrein van mijn portefeuille gaan.

Dank voor de opmerkingen over de kwaliteit van het verslag als zodanig. Dat er betrekkelijk weinig beleidsconclusies uit het verslag zijn getrokken, heeft te maken met het feit dat er een nieuw kabinet is met een nieuw regeerakkoord, waardoor een aantal conclusies en het politieke vervolg erop onvermijdelijk wat worden bijgesteld.

Genoemd is de derde Lissabondoelstelling van meer bèta en techniek. Om meer hoger opgeleiden te laten instromen is het belangrijk dat er echt aandacht komt voor het hbo. In 2006 hebben meer studenten voor exacte vakken gekozen, maar deze toename kan grotendeels worden toegeschreven aan een grotere instroom in het wetenschappelijk onderwijs. De doelstelling voor 2006 is bereikt, maar in het hbo is de toename veel minder. Meer aandacht voor meisjes en allochtonen in het hbo en voor de doorstroming van mbo naar hbo moet leiden tot meer hbo-studenten die kiezen voor exacte vakken.

Op 16 oktober 2006 stelde de minister van OCW de commissie-Van Oostrom in, die als opdracht had, de canon van Nederland op te stellen. Het canonrapport is overwegend positief ontvangen en heeft geleid tot een discussie die nog steeds gaande is. De commissie evalueert in mei 2007 alle reacties en baseert daarop haar eindrapport. Binnenkort komt er een beleidsreactie van het kabinet, waarin zal worden ingegaan op de implementatie van de canon in het onderwijs en in de cultuur.

Het is waar dat niet alle punten van beleid die in het vorige jaarverslag stonden, met een beleidsconclusie zijn afgesloten. Ik vind het belangrijk om in het jaarverslag 2007 meer dan in het jaarverslag 2006 kritisch terug te kijken op de beleidsdoelen en de succesfactoren die erin zijn aangegeven. Ik ben daarom bereid om evenals mijn collega's van Buitenlandse Zaken en VROM nu al doen, een aparte paragraaf op te nemen met beleidsconclusies. Die moeten dan ook worden verbonden aan een nieuwe begroting; anders heb je er eigenlijk niets aan.

De vraag is gesteld waarom in dit jaarverslag ten opzichte van het vorige geen verbetering zichtbaar is in de verantwoording over de concrete resultaten en de effecten van het beleid. De beleidsterugblik in de paragraaf "Stelsel in beeld" van het jaarverslag is bedoeld als een korte evaluatie van de werking van het onderwijsstelsel. Het bespreekt op kwalitatieve wijze de ontwikkelingen op langere termijn van belangrijke elementen, zoals het opleidingsniveau, de prestaties van leerlingen, de oordelen van ouders en van de onderwijsinspectie. Deze elementen worden concreter, uitgebreider en zo veel mogelijk in internationaal perspectief geanalyseerd in de OCW-publicatie Bestel in Beeld, dat jaarlijks evenals de kerncijfers wordt meegezonden met het jaarverslag. Ik vind het van belang dat ook de langetermijnontwikkelingen in het stelsel goed kunnen worden gevolgd. Dit jaar is er dan ook een nieuwe faciliteit op de website van het ministerie van OCW ontwikkeld, waarop iedereen de meest recente cijfers over de prestaties van het onderwijsstelsel kan vinden.

Bij de beoordeling van de wijze waarop en de mate waarin de inspanningen van het ministerie doorwerken in de gesignaleerde langetermijnontwikkelingen van het stelsel, dient de ambitie met realiteitszin te worden gecombineerd. Met gerichte beleidsevaluaties kunnen directe effecten van specifieke interventies in kaart worden gebracht. De voorgenomen en afgeronde evaluatieonderzoeken presenteer ik in de begroting en in de verantwoording.

De invloed van het beleid op de resultaten van het onderwijsstelsel op de langere termijn is niet altijd rechtstreeks of volledig vast te stellen, omdat wij te maken hebben met ingewikkelde causaliteiten. Als voormalig onderzoeker ben ik wel op zoek naar zo veel mogelijk evidence based activiteiten. Ik heb onlangs met prof. Henriëtte Maassen van den Brink uitgebreid gesproken over het vergroten van de mogelijkheden. Het is niet helemaal ceteris paribus, zoals dat bij onderzoek wordt genoemd. Je kunt een maatregel nemen en het effect meten, maar je weet nooit zeker wat het effect zou zijn geweest als je een andere maatregel had genomen. Het streven blijft in elk geval om in de begroting en in de verantwoording maatschappelijke doelstellingen en prioriteiten op een goede manier te expliciteren en zo veel mogelijk te onderbouwen met argumenten waarom het beleid tot het bereiken van die doelstellingen zal leiden, met zo veel mogelijk meetbare prestatie- en effectgegevens. Het verheugt mij dan ook dat de Algemene Rekenkamer concludeert dat de begroting voor 2007 al verbeterd is op het punt van de effectgegevens. Het percentage operationele doelstellingen waarover in de begroting van OCW concrete informatie is opgenomen, is toegenomen van bijna 20 in 2005 tot 70 in 2007. Dat betekent dat in het jaarverslag 2007 ook beter verantwoording kan worden afgelegd over de concrete resultaten en effecten van het beleid.

Vervolgens is gevraagd naar de grote projecten en de effectiviteit ervan. Het VBTB-denken was in 1999 nog niet zo ver als nu. Evidence based beleid is steeds meer een onderdeel geworden van het reguliere beleidsproces, ook bij OCW. Een voorbeeld daarvan is het VVE-beleid. Ik heb intussen een instrument laten ontwikkelen om het beleidsproces te ondersteunen en de kwaliteit ervan te waarborgen. Dit instrument, de beleidswijzer, geeft helder en eenduidig aan welke stappen in het beleidsproces genomen moeten worden en welke informatie daarbij nodig is. De beleidswijzer is nu een vast onderdeel van het beleidsproces op OCW en biedt naast directe ondersteuning aan de beleidsverantwoordelijke medewerkers ook een handvat voor de intern georganiseerde beleidstoetsing. De beleidswijzer moet ertoe leiden dat de beleidsinformatie aan de Kamer voldoet aan alle eisen. Daarbij past de kanttekening dat het vaak zeer complex is om in een vroeg stadium van een project wetenschappelijk kwantitatief onderbouwde doelen, indicatoren en streefwaarden te formuleren. Als het niet mogelijk is om beleidsdoelen verder te operationaliseren, ga ik uit van "comply or explain". Dat houdt in dat ik het dan expliciet moet toelichten.

Gevraagd is of ik voortaan een overzicht van de Lissabondoelstellingen wil opnemen. In de statistische publicatie van OCW met de kerncijfers wordt elk jaar uitgebreid aandacht besteed aan de vijf Lissabondoelstellingen voor het onderwijs. Op de pagina's 38 en 39 van de recente editie van de kerncijfers is de meerjarige ontwikkeling in relatie tot het basisjaar aangegeven, evenals de streefwaarden, de achtergrond van deze ontwikkeling en de haalbaarheid van de doelstellingen. De kerncijfers worden meegezonden met het jaarverslag. In de beleidsterugblik in het jaarverslag 2006, pagina's 13 tot en met 15, worden de beleidsconclusies over de voortgang bij deze Lissabondoelstellingen besproken. Ook in de komende begrotingen en jaarverslagen zullen deze doelstellingen gevolgd worden. De achtergrondgegevens worden in de begeleidende statistische publicatie weergegeven. Ik ben bereid om de voortgang bij de Lissabondoelstellingen in het jaar 2007 nadrukkelijk en helder weer te geven. Dat zeg ik de Kamer dus toe.

Overigens herhaal ik wat ik in een algemeen overleg heb gezegd: wij zullen niet alle doelstellingen halen. Tot op zekere hoogte wisten wij dat al in 2000, toen zij werden vastgesteld. Ik heb mij ook wel eens hardop afgevraagd of het voor een volgende periode wijs beleid is om doelstellingen te formuleren die niet gehaald zullen worden. Daar staat tegenover dat doelstellingen wel een enthousiasmerend en appellerend effect kunnen hebben. Ik zat niet in de regering toen zij werden vastgesteld, maar het niet halen van doelstellingen heeft altijd een demoraliserende werking. Men denkt dat men het toch niet haalt en dus wel kan doen wat men wil. Voor een volgende periode is het beter om over maatregelen te praten in plaats van over doelstellingen waar niet direct maatregelen aan verbonden zijn. Nederland heeft zich overigens ook internationaal verbonden aan de doelstellingen, die wel in een richting gaan die de regering ook wil gaan. In die zin moeten wij er maar geen telologische discussie van maken en er vrolijk mee doorgaan.

Het verschil in cijfers ten opzichte van die van het Platform Bèta Techniek zit 'm in het feit dat de oorspronkelijke groeidoelstellingen alleen golden voor de sectoren natuur en techniek. Daarover wordt in het jaarverslag gerapporteerd. Later is met het Platform Bèta Techniek afgesproken om ook de groei bij de opleidingen buiten de sector natuur en techniek die meer dan 50% bètavakken bevatten, in beeld te brengen. Dat zijn de zogenaamde cluster 2-opleidingen. De groei van die opleidingen is sterker. In de brief bij het Beleidskader Bèta/techniek dat naar de Tweede Kamer is gestuurd, zijn de verschillen in de groei tussen cluster 1 en cluster 2 duidelijk gemaakt. Ik kan die cijfers nu geven, maar daar maak ik de Kamer misschien niet gelukkiger mee. Anders kan ik ze op papier doen toekomen.

Vervolgens is gevraagd naar de stijging van het aantal jongeren met een startkwalificatie, welke concrete effecten wij verwachten en welke maatregelen wij nemen om de Lissabondoelstelling op dit punt te realiseren. In 2010 moet volgens de eerste Lissabondoelstelling meer dan 85% van alle jongeren tussen 20 en 24 jaar een startkwalificatie hebben. In Nederland is het percentage in 2005 gestegen tot 75,6, wat inderdaad een beperkte stijging is ten opzichte van 2004. Voor een deel komt dit doordat het beleid in sterke mate is gericht op het voorkomen van voortijdig schoolverlaten, de tweede Lissabondoelstelling. Op de totale groep van 18- tot 24-jarigen dient volgens deze doelstelling het percentage niet-schoolgaanden zonder startkwalificatie in de periode 2000-2010 gehalveerd te worden, het moet van 15,5 naar 8. In Nederland is het percentage thans gedaald van 15,5 naar 12,9. Ten opzichte van de andere lidstaten is dat een aanzienlijke daling, maar Nederland zal waarschijnlijk ook deze doelstelling niet halen. Het landelijke beleid voor de aanpak van schoolverlaten richt zich namelijk op de nog jongere groep van 12- tot 23-jarigen. Het voorkomen van uitval heeft prioriteit. Het is ook één van de tien projecten in het coalitieakkoord. Dat leidt echter pas op termijn tot gunstige cijfers voor de oudere leeftijdsgroepen.

Wat de leer/werkplicht betreft ziet de nota Aanval op de uitval uit april 2006 niet alleen toe op preventie van voortijdig schoolverlaten, maar ook op herplaatsing van voortijdig schoolverlaters naar school en/of werk via de gemeenten. Deze nieuwe aanpak zal een bijdrage leveren aan de beoogde toename van het aantal jongeren met een startkwalificatie. Een belangrijke maatregel in Aanval op de uitval is de kwalificatieplicht. Alle jongeren moeten vanaf het komende schooljaar tot hun 18de jaar naar school om een startkwalificatie te halen. Dat wil zeggen: vwo, havo of mbo 2. Er zijn convenanten gesloten met veertien contactgemeenten om het aantal schoolverlaters dit schooljaar met 10% te reduceren. Ik bekijk nu de mogelijkheden om daaraan een vervolg te geven. Het is in elk geval mijn voornemen om ook vanuit de enveloppe daarvoor middelen vrij te maken, omdat in deze veertien gemeenten blijkt dat het werkt. Als iets werkt, kun je het opschalen en verder uitvoeren.

Naast de implementatie van de perspectievennota wordt er ingezet op het maken van verdere afspraken met partners om werkende jongeren zonder startkwalificatie alsnog op te leiden tot het niveau van een startkwalificatie. Dat zal gebeuren op de Participatietop die hedenmiddag wordt gehouden, maar daarover een andere keer meer. Ongeveer twee derde van het aantal schoolverlaters werkt, maar het hebben van werk is niet voldoende. Als de conjunctuur tegenzit, gaan mensen zonder diploma er het eerst uit. Uit vervolgonderzoek blijkt ook dat zij er hun hele leven last van hebben dat zij geen diploma hebben. Een baan hebben is dus geen reden om je geen zorgen te maken, want over vijf jaar kan de situatie weer heel anders zijn.

Er zijn ook vragen gesteld over de matige stijging van het aantal bèta- en techniekstudenten met 1,6% en de maatregelen die het kabinet wil nemen voor verbetering. 2007 staat niet in de Lissabondoelstelling, maar is een door het vorige kabinet geformuleerde tussendoelstelling. De Lissabondoelstelling is 2010. De verklaring ervoor is dat het hbo er nu ook bij is betrokken.

Wat de private investeringen in het onderzoek betreft is het waar dat de overheid verantwoordelijk is voor de investeringen in de collectieve sector. Het achterblijven van het onderzoek in Nederland heeft te maken met het achterblijven ervan in de marktsector. Nederland zit met onderzoek en ontwikkeling in de middengroep van de OECD-landen. Kenmerkend is dat Nederland een relatief grote publieke sector kent. Toch doet Nederland het wetenschappelijk goed met 2,5% van de totale wetenschappelijke output mondiaal en een hoge impactscore. Nederland is na Zwitserland en de Verenigde Staten het derde land op de ranglijst. Wat in Nederland wordt geproduceerd, wordt vaak geciteerd door vakgenoten. Het vorige kabinet heeft in zijn grote wijsheid al heel veel gedaan. Het heeft onderzoeksinstellingen gevrijwaard van bezuinigingen. Er is sprake van extra investeringen van 800 mln. via BSIK. Er zijn diverse meevallers. De totale investeringen in de periode 2005-2006 bedragen bijna 1 mld. Hoera voor het vorige kabinet, mevrouw de voorzitter.

In het coalitieakkoord zijn extra middelen voorzien voor onderwijs, kennis en innovatie. Het bedrijfsleven wordt gestimuleerd om extra te investeren in onderzoek en ontwikkeling door uitbreiding van de WBSO en de innovatievouchers voor het midden- en kleinbedrijf. De private investeringen zijn nog niet bekend, maar ze zullen naar verwachting als percentage van het bruto nationaal product niet veel hoger zijn dan in 2004 omdat de investeringen niet veel harder groeien dan het product. De extra middelen voor de WBSO en de innovatievouchers zullen naar verwachting, tegen de achtergrond van CPB-evaluaties, een licht positieve invloed hebben op de extra uitgaven van bedrijven voor onderzoek en ontwikkeling binnen die bedrijven, waaronder het mkb.

De publieke investeringen als percentage van het nationaal product zullen niet meer dalen, maar een stijging tot 1% in 2010 is nog niet in zicht. Een verhoging van 0,1% is elke keer 500 mln. structureel; men heeft de enveloppe gezien. Uiteindelijk is er in pijler 2 een uitgave voor onderzoek en ontwikkeling van 250 mln. Dat is op zichzelf overigens een behoorlijk aandeel.

Ik kom vervolgens bij de grote boze wolk. Aan de ene kant hebben de gemeenschappelijke inspanningen van de sociale partners, de scholen en de overheid ertoe geleid dat niet heel grote tekorten zijn ontstaan op de werkvloer. Aan de andere kant speelt ook de conjunctuur een belangrijke rol. In de nota Werken in het onderwijs, die jaarlijks op Prinsjesdag verschijnt, wordt een samenhangend en integraal beeld gegeven van de ontwikkelingen en complexiteit van de onderwijsmarkt. Ik ben voornemens, nog dit jaar het beleid te laten doorlichten op basis van het Programma Onderwijspersoneel. Ik zal ook de Tweede Kamer daarover informeren. Op zichzelf is het inderdaad merkwaardig dat wij met grote urgentie werken aan het verminderen van de spanningen op de arbeidsmarkt, terwijl op dit moment die markt in evenwicht is. Wij kunnen echter heel goed prognoses maken wanneer mensen met pensioen gaan. Het zou onverstandig zijn om ons nu geen zorgen te maken omdat de markt in evenwicht is. Hoewel er dus geen reden is tot acute paniek, werken wij op de middellange termijn aan het wegwerken van het toekomstige tekort.

Het evenwicht op de onderwijsmarkt is bereikt met beleidsintensiveringen om in de tekorten te voorzien. Ik zal er een aantal noemen. De instroom in de opleiding is bevorderd. Er is een uitgebreide campagne geweest om jongeren enthousiast te maken voor het beroep van leraar. Mede daardoor waren er in 2006 bijna 1000 meer afgestudeerden van de pabo dan in 2002. De zij-instroom van leraren is gestimuleerd. Tot nu toe zijn ongeveer 4000 leraren via deze route in het primair en voortgezet onderwijs ingestroomd. Het ziekteverzuim in het onderwijs is in de afgelopen jaren flink gedaald: in het basisonderwijs van 8,9% in 2000 tot 5,9% in 2005 en in het voortgezet onderwijs van 7,9% in 2000 tot 5,4% in 2005. Als voormalig directeur van een onderwijsinstelling weet ik dat je echt heel goed bezig bent als je het ziekteverzuim met hele procentpunten kunt terugdringen. Door de laagconjunctuur in de periode 2002-2006 is de uitstroom van leraren naar de marktsector ook gedaald. Dat is een van de reden tot zorg. De conjunctuur trekt aan en dan zul je weer een uitstroom zien. Verder is de groei van het leerlingenaantal lager dan geraamd, waardoor de vraag naar personeel minder sterk is toegenomen.

Er zijn ook vragen gesteld over de rechtmatigheid en bedrijfsvoering bij de studiefinanciering. De IB-Groep heeft een aanpassing van de Wet studiefinanciering 2000 niet correct verwerkt in het geautomatiseerde systeem dat de hoogte van de studiefinanciering berekent, waardoor 75.000 studenten in 2006 een te hoge aanvullende beurs hebben ontvangen. Gevraagd is waarom de terugvordering van dit geld juridisch niet haalbaar wordt geacht, terwijl er wel een wettelijke basis voor is. Ik heb over dit juridische vraagstuk advies ingewonnen bij de landsadvocaat en die concludeert in zijn advies dat de materiële zorgvuldigheid zich verzet tegen terugvordering, ook al staat de wet dit formeel niet in de weg. Mede op grond van dit advies is besloten terugvordering achterwege te laten. De onregelmatigheid van 18 mln. extra is intussen opgelost met de reparatiewetgeving die onlangs in de Staatscourant is gepubliceerd.

De Rekenkamer heeft in haar rapport opgemerkt dat een belangrijk deel van de onzekerheid over de rechtmatigheid bij de IB-Groep te maken heeft met de controle op uitwonende studenten met een buitenlands woonadres. Gevraagd is of deze omissie in 2007 zal worden opgeheven. Allereerst wil ik benadrukken dat ik de mening van de Rekenkamer onderschrijf. Het belang van de controle wordt groter, gezien de verwachte uitbreiding van de internationale mobiliteit. Vanaf 2007 is het controleprogramma van de IB-Groep dan ook uitgebreid met controles op dit onderdeel. Daar waar niet gesteund kan worden op de gemeentelijke basisadministratie, zal bewijsmateriaal worden opgevraagd bij de studerenden. Studerenden die in 2006 een buitenlands woonadres hadden, zijn recentelijk aangeschreven door de IB-Groep. Verder zal de IB-Groep voor de controle van terugkeer bij stages actief gebruik maken van overige signalen, zoals een toekenning reisvergoeding buitenland in plaats van een ov-kaart. Verwacht wordt dat de uitbreiding van de controles de onzekerheid over de rechtmatigheid op dit onderdeel zal opheffen.

Een andere gesignaleerde onvolkomenheid in bedrijfsvoering betrof de kunstvoorwerpen van het ICN, Instituut Collectie Nederland. Die onvolkomenheid is inmiddels weggenomen. Ik heb u daar al eerder schriftelijk over gerapporteerd. Sinds 1 april 2007 is de regeling Materieel beheer museale voorwerpen van kracht. Dat stond op 6 december 2006 in het Staatsblad, nr. 238. Dit voor wie het op wil zoeken. In deze regeling zijn de verantwoordelijkheden van de departementen ten aanzien van het beheer van museale voorwerpen vastgelegd. Bijzondere taken zijn daarbij toebedeeld aan mijn departement. De vaststelling van een beheersregeling vergt intensief departementaal overleg en afstemming, met name wat betreft de rol van toezichthouders in het proces, de departementale en de erfgoedinspectie van mijn ministerie. De vastgestelde regeling biedt mijns inziens goede waarborgen voor een goed beheer van de museale voorwerpen. Ik zal die regeling over twee jaar evalueren. Ik heb eerder al in de publiciteit gezegd: vanaf nu raakt er niets meer kwijt. Dat is een heel optimistische samenvatting van het huidige systeem. Ik denk in ieder geval dat wij eraan doen, wat wij er redelijkerwijs aan kunnen doen.

Alle departementen zijn in het kader van de compensatieregeling bezocht. Conditieopnames zijn bij de helft van de departementen uitgevoerd en de restauratiebehandeling van de eerste museale voorwerpen is gestart. De conditie van de collectie zal als gevolg hiervan tussen nu en 2007 langzaam maar zeker toenemen. Voorts heb ik de administratie van de rijkscollectie, die wordt bijgehouden door het ICN, op orde gebracht. De bruikleenvoorwaarden zijn aangescherpt en de kans op vermissing is hierdoor aanzienlijk verkleind.

Gevraagd is of het subsidiebeheer dit jaar op orde zal komen. In het schriftelijke antwoord heb ik gezegd dat het hier gaat om een aanscherping door de Algemene Rekenkamer. Het hoofdpunt daarvan is dat de organisaties die meerjarige subsidies ontvangen, toch jaarlijks een plan zullen moeten indienen. Deze voorwaarde uit de kaderregeling inzake subsidies op dit terrein werd eerder niet toegepast om de administratieve belasting niet te vergroten. In het schriftelijk antwoord heb ik ook aangegeven dat deze voorwaarde zal worden geschrapt. Het blijft natuurlijk altijd een beetje zoeken naar een balans tussen zo veel mogelijk controle aan de ene kant en het terugdringen van de administratieve druk aan de andere kant.

De directie OWB zal het subsidiebeheer opnieuw gestalte geven en heeft hiervoor een standaard dossierindeling ontwikkeld. Hierop vindt in juli een check plaats en in augustus vindt er een audit plaats door de auditdienst van OCW. Het subsidiebeheer komt dus zeker dit jaar op orde. Wellicht zullen wij daar later dit jaar nog met elkaar over spreken.

Ik hoop, meen en verwacht dat ik hiermee de door u aangeroerde punten heb beantwoord.

De voorzitter:

Ik dank u voor de beantwoording. Het woord is in tweede termijn aan de rapporteur, de heer Van de Camp.

De heerVan de Camp(CDA)

Voorzitter. Ik dank de bewindslieden voor de gegeven antwoorden. Ik denk dat de antwoorden ook in de verantwoording 2006 een plaats zullen krijgen. Ik heb nog een paar opmerkingen. Mijn belangrijkste opmerking betreft de Lissabondoelstellingen. Ik denk dat de Kamer zich heel goed realiseert dat wij ons in het voortgaande proces van VBTB bevinden. Wij moeten daar ieder jaar een stapje vooruit in zetten, maar wij moeten niet de indruk wekken dat wij daar nog eens tientallen jaren over gaan doen. Ik proef namelijk zowel in de samenleving als in de Kamer een steeds kritischer houding als het gaat om wat de overheid nu eigenlijk presteert. Dat is ook het doel van deze bijeenkomst. Wij maken heel veel beleid en wij stellen daar heel veel geld voor beschikbaar, maar wat presteren wij nu eigenlijk? Ik hoop dat het verantwoorden van de effecten van het beleid een steeds substantiëler deel van het jaarverslag gaat uitmaken. Het moet dan overigens niet alleen gaan om het opsommen van autonome gegevens.

Over de Lissabondoelstellingen het volgende. Wij hebben het even nagekeken, maar in de kerncijfers 2002-2006 staan geen voortschrijdende inzichten. Er wordt alleen gesproken over een Europese benchmark. Ik wil de minister dan ook vragen – ook omdat hij al in een tussenzin zei dat hij een aantal gegevens op papier wil zetten en die aan de Kamer wil doen toekomen – de Kamer een brief te sturen over de voortgang van de Lissabondoelstellingen. Wij zijn daar in 2002 mee begonnen en wij vorderen wel op dat punt, maar nog niet genoeg. Natuurlijk kun je een enorme discussie beginnen over de vraag of de doelstellingen niet te hoog zijn en of wij niet maatregelen hadden moeten afkondigen in plaats van doelstellingen. Ikzelf vind dat de overheid best hoge doelstellingen mag hebben, maar die moeten wel reëel zijn. Ik zou graag zien dat de minister op zo kort mogelijke termijn de voortgang meldt, want dan kunnen wij bij de bespreking van de begroting voor 2008 bekijken hoe reëel wij bezig zijn. Alleen een benchmarking, zonder voortgang, is volgens mij geen eerlijke weergave van wat wij aan het doen zijn.

De opmerkingen over de investering in de onderzoekstructuur heb ik begrepen. De arbeidsmarkt blijft een uitdaging, maar dat heeft de minister ook al gezegd. Laten wij eerlijk zijn: als je 's zaterdags in de Volkskrant naar de advertenties kijkt, zie je dat het evenwicht op de arbeidsmarkt op dit moment heel broos is. Er zijn echt scholen die moeite hebben om leraren voor natuurkunde en economie te vinden.

MinisterPlasterk

Voorzitter. Het voortgaande proces van VBTB gaat ieder jaar een stap vooruit. De heer Van de Camp zegt dat er in de samenleving een kritische houding is als het gaat om hetgeen de overheid nu eigenlijk presteert. Dat herken ik volledig. Meten is weten en wij moeten weten wat wij aan het doen zijn en wat de effecten daarvan zijn. Het gaat namelijk wel om publiek geld dat wij uitgeven. Het gaat dan ook niet alleen om een aardige doelstelling en een aardige inzet, maar het gaat er ook om of die inzet financieel helpt om die doelstelling dichterbij te brengen. Ik hoop dan ook dat wij de komende vier jaar toe kunnen naar een cultuur, ook binnen OCW, waarbij wij de dingen zo veel mogelijk evidence based doen. Het is echter geen laboratorium en je kunt geen experimentjes doen en zeggen: doe het in de ene helft van het land maar zo en in de andere helft niet en dan kijken wij wat er gebeurt. Het gaat namelijk om onderwijs en om kinderen. Je kunt daar geen proefjes mee doen. Je kunt echter wel proberen om effecten zo veel mogelijk kwantitatief in beeld te brengen. Dat is ook zeker mijn doelstelling.

Verder heeft de heer Van de Camp gevraagd om een brief met een nadere uitwerking van de voortgang van de Lissabondoelstellingen. Die zeg ik graag toe. Ik had hier al wat getallen liggen, maar het lijkt mij ook praktischer om die op papier te zetten. Ik zal dan ook nog even kijken wat er verder nog aan cijfers beschikbaar is en zal die dan ook aan de Kamer doen toekomen. Ik deed zojuist wat relativerend over het belang van de doelstellingen. Dat had met name betrekking op de generieke doelstelling om te proberen in 2010 het meest competitieve continent van de wereld te zijn. Dat gaan wij, gezien alle criteria, niet halen. Zo'n doelstelling is ook meer een mission statement, dan dat je er echt heel veel aan hebt. De toegespitste doelstellingen, zoals meer hogeropgeleiden en minder schooluitval, vind ik heel valide doelstellingen. Die moeten wij ook gewoon gaan halen. Als er dan één niet realistisch blijkt te zijn, zullen wij moeten uitleggen waarom dat zo is en waarom wij daar als een leeuw voor gevochten hebben.

Het evenwicht op de arbeidsmarkt is inderdaad broos. De staatssecretaris voor het primair onderwijs hoorde ik zojuist zeggen dat schoolleiders al een categorie vormen waarvoor het heel moeilijk ligt. Dus zelfs als er geaggregeerd min of meer een evenwicht is, wil dat nog niet zeggen dat er op specifieke plekken niet al tekorten zijn. Bovendien zou het, als het om onderwijs gaat, mooi zijn als er een beetje verzadigde markt zou zijn, zodat een keuze kan worden gemaakt en niet met pappen en nathouden uiteindelijk nog net de gaatjes gevuld kunnen worden. Daarom trekken wij er hard aan dat de commissie-Rinnooy Kan kort na de zomer gaat rapporteren over wat wij moeten gaan doen om te proberen dat beroep van leraar aantrekkelijker te maken. Vandaag verschijnt er een interview in Vrij Nederland – ik houd mijn hart vast, want ik heb het nog niet gelezen – waarin ik nog eens met nadruk zal zeggen dat ik de positie van de leraar weer meer centraal wil stellen, desnoods ten koste van de rol van het management. Management heeft ook een rol te spelen, maar de leraar of lerares is toch degene die haar of zijn school als de eigen instelling beschouwt waar het allemaal moet gebeuren. Ik probeer daarom om daar waar het kan, uit te stralen dat wij zo veel mogelijk doen om het beroep van leraar weer aantrekkelijk te maken.

De voorzitter:

Dank u wel, minister. Wij gaan nu over naar de politieke inbreng bij dit wetgevingsoverleg. Wij volgen de sprekersvolgorde die ook bij de begrotingsbehandeling wordt gehanteerd. Het woord is daarom als eerste aan de heer Jasper van Dijk.

De voorzitter: Van de Camp

De heerJasper van Dijk(SP)

Voorzitter. Wij spreken vandaag over de staat van het onderwijs. Veel scholen behalen goede resultaten. Daar wordt hard gewerkt en wordt goede kwaliteit geleverd. In het voortgezet onderwijs zien wij bijvoorbeeld dat ruim 80% van de scholen voldoende kwaliteit heeft, maar tegelijkertijd loopt 14% risico en is 2% zeer zwak. Ook veel leerlingen halen goede resultaten. Tegelijkertijd zijn er veel problemen met het reken- en taalonderwijs. Een kwart van de leerlingen kan na groep acht nog niet goed lezen. Op de middelbare school begrijpt één op de vijf leerlingen de lesboeken niet. In de beleidsreactie noemt de minister zelf ook een aantal ernstige problemen die onaanvaardbaar zijn: 7% van alle basisscholen presteert onder de maat, de zorg voor en begeleiding van kinderen met problemen is gebrekkig, er zijn grote problemen met het speciaal basisonderwijs en in het voortgezet onderwijs dreigt een enorm lerarentekort. In tien jaar vertrekt driekwart van de leraren.

De kwaliteit van leraren is van groot belang voor de kwaliteit van het onderwijs. Door de Wet op de beroepen in het onderwijs, de Wet BIO, is de school verantwoordelijk geworden voor de kwaliteit van het personeel. In het jaarverslag van de inspectie staat schokkende informatie over de situatie. Zo wordt 11% van de lessen gegeven door onbevoegde leerkrachten, exclusief de vrijstellingen. Slechts één op de vier scholen voor voortgezet onderwijs heeft alleen bevoegde leraren. Driekwart van de scholen werkt dus met onbevoegde leraren. De inspectie spreekt van het verschijnsel downgrading. Het gaat daarbij om een daling van het opleidingspeil van leraren en de verwachting dat de kwaliteit van het onderwijs omlaag gaat. Kortom, er komen steeds minder goede leraren. Wat zijn de oorzaken van die downgrading? Op pagina 67 van het jaarverslag zegt de inspectie dat er vooral lagere onderwijsfuncties worden gecreëerd, zoals onderwijsassistenten, instructeurs en coaches. Hogere functies die worden gecreëerd zijn vooral managementfuncties. Eerstegraadsleraren worden lager ingeschaald – veel minder schaal twaalf dus – en door de lumpsumbekostiging is er een prikkel vanuit de besturen om mensen lager in te schalen. Tot slot is het salaris gewoonweg vaak niet meer marktconform. De conclusie van de inspectie, op pagina 68, is: vrij algemeen wordt aangenomen dat deze downgrading de kwaliteit van het onderwijs zal aantasten. Het risico bestaat dat kortetermijnafwegingen, zuinigheid, van onderwijsbesturen in strijd zijn met langetermijnbelangen, kwaliteit.

Mijn conclusie is dat deze ontwikkelingen zeer kwalijk zijn voor het onderwijs. Wij moeten de leraar niet degraderen, maar promoveren. Dat betekent dat de leraren en niet de managers een hoger salaris moeten krijgen. Dat kun je letterlijk uit het verslag van de inspectie opmaken. Daarnaast moeten wij betere leraren krijgen, zodat het niveau omhoog gaat. De bewindslieden schrijven zelf in hun beleidsreactie dat de kwaliteit van leraren boven elke discussie verheven moet zijn. Zijn zij het dan met mij eens dat wij weer echte, bevoegde leraren voor de klas moeten hebben en dat wij moeten voorkomen dat onderwijsassistenten, instructeurs en coaches de lessen overnemen en de bevoegde leraren verdringen voor de klas? Dat is namelijk slecht voor het imago en de kwaliteit van het onderwijs. Ik stel voor om te streven naar zo veel mogelijk bevoegde leraren. Dat moet kunnen met goede lerarenopleidingen en trajecten voor zij-instromers en herintreders. Maar daar moet dan wel een volwaardige opleiding voor zijn, want anders daalt de kwaliteit. Daar moeten de bewindslieden pal voor staan.

Over de onderwijsvernieuwingen het volgende. In de beleidsreactie erkent de minister dat er problemen zijn met het nieuwe leren. Hij zegt terecht dat kennisoverdracht niet mag ondersneeuwen in het leren van vaardigheden. Maar nu het volgende. In het honderddagenplan staat dat de minister het evidence based onderwijs wil stimuleren. Dat is onderwijs met een bewezen aanpak. Dat klinkt erg verstandig. Maar kan hij mij dan eens vertellen waar de bewijzen zijn voor de werking van het nieuwe leren? Kan hij één onderzoek noemen?

MevrouwKraneveldt-van der Veen(PvdA)

Bent u het niet met mij eens dat het nieuwe leren vaak een containerbegrip is voor heel veel vormen van wat innovatievere onderwijsconcepten, tot bij wijze van spreken de iederwijs-scholen? Wat verstaat u onder nieuw leren?

De heerJasper van Dijk(SP)

Op het moment dat wij het nieuwe leren een containerbegrip gaan noemen, neutraliseren wij de hele discussie. Wij weten allemaal dat er twee dingen centraal staan bij het nieuwe leren, namelijk de nadruk op het leren van vaardigheden en de nadruk op het zelfstandig leren, het zelf leren, het leren leren. Dat laatste is cruciaal. Er zijn onderzoeken, zoals dat van Jelle Jolles van de Universiteit van Maastricht, waarin wordt gezegd dat zelfstandig leren voor leerlingen in de leeftijd van 12 tot 18 jaar funest is. Dat is een leeftijdscategorie die nog niet in staat is om keuzes te maken. Als wij aan 13- of 14-jarige vmbo-leerlingen vragen persoonlijke ontwikkelingsplannen te gaan schrijven en om keuzes te gaan maken voor hun volledige traject, gaat dat mis. Wij moeten dan ook niet zeggen dat het nieuwe leren een containerbegrip is en dat wij dus beter op kunnen houden met die discussie.

Ik krijg dus graag een voorbeeld van een onderzoek waaruit blijkt dat het nieuwe leren zou werken en dat het evidence based zou zijn. Mij gaat het erom dat wij onderwijsvernieuwingen niet zomaar opleggen, zoals nu met het competentiegericht onderwijs gebeurt. Dat wordt namelijk mbo-breed opgelegd en dat is weinig liberaal. Waarom zou de minister verder niet wachten met het opleggen van onderwijsvernieuwingen tot het parlementair onderzoek naar de voorgaande onderwijsvernieuwingen klaar is? Laten wij vooral goed luisteren naar de aanbevelingen die daaruit komen. Eigenlijk weten de bewindslieden al lang hoe het moet. Het staat namelijk op pagina 6 van hun eigen beleidsreactie. Het gaat om een verbetering van het hoger onderwijs voor allochtonen. De bewindslieden schrijven dat onderzoek naar succesfactoren bij allochtone studenten uitwijst dat uitdagend, kleinschalig onderwijs en goede begeleiding door gemotiveerde docenten tot resultaten leiden. Opmerkelijk genoeg zijn dit ook eigenschappen van excellente opleidingen. Tot zover de beleidsreactie. Ik kan u wat verklappen: dit soort onderwijs is goed voor iedereen. Ik roep u dus op om kleinschalig onderwijs en goede begeleiding door gemotiveerde docenten voor iedereen mogelijk te maken.

Een ander aspect dat de kwaliteit van het onderwijs kan vergroten, is voldoende ondersteuning voor leraren. Verleden week hebben Amsterdamse basisscholen een petitie aangeboden aan staatssecretaris Dijksma. Zij eisen geld voor een fulltime conciërge en een administratief medewerker, zodat zij hun tijd dan weer kunnen besteden aan onderwijs in plaats van aan administratie. In de krant lees ik echter dat de staatssecretaris slechts geld heeft om een deel van de scholen een conciërge te geven. Klopt dat? Vindt zij niet dat het normaal moet zijn dat elke school een conciërge heeft? Het is een kwestie van politieke wil.

Over schooluitval heeft de heer Van de Camp al wijze woorden gesproken. Ik sluit mij daarbij aan. Is handige omgang met statistieken en cijfers niet een truc om de toch moeizame daling van het aantal schooluitvallers te verhullen? In 2012 wil de staatssecretaris naar 35.000. De teller staat nu op 56.000 en verleden jaar volgens de RMC-tellingen op 57.000. Er wordt al jaren gestreefd naar een halvering. De doelstelling is ook al wat afgezwakt. Het was 2010 en nu is het 2012. De staatssecretaris zegt dat zij daar veel waarde aan hecht. Is zij dan bereid om haar politieke lot aan deze cijfers te verbinden? Als je schooluitval echt wilt voorkomen – het gaat dan dus om de groep van risicoleerlingen – zijn de toverwoorden "aandacht" en "goede begeleiding". Kan de staatssecretaris zich vinden in het aanstellen van een persoonlijk coach per potentiële uitvaller? Het gaat namelijk echt om die intensieve begeleiding. Men moet bovenop die leerling zitten.

De heerJan Jacob van Dijk(CDA)

Kan de heer Jasper van Dijk uitleggen hoe hij dit ziet? Iedere uitvaller zou een persoonlijke coach moeten krijgen. Hoeveel persoonlijke coaches wil hij in het leven roepen? Tweehonderdduizend? En hoe haalt hij deze coaches bij elkaar?

De heerJasper van Dijk(SP)

Dit hoeft u niet zo dramatisch voor te stellen. Er wordt er al enorm veel begeleiding gegeven, ook op de ROC's en de vmbo-scholen. Voor leerlingen die in de laatste leerwegen zitten en spijbelen kan een begeleider per mogelijke uitvaller voor persoonlijke begeleiding zorgen. Inderdaad is dit arbeidsintensief, maar volgens mij vindt iedereen dat aanpak van de uitval topprioriteit heeft. En dat kost geld.

De heerJan Jacob van Dijk(CDA)

Het is de vraag of de werkwijze die u voor ogen hebt het meest effectief en efficiënt is. U nuanceert uw voorstel al in die zin dat u niet meer spreekt over een persoonlijke coach maar over een persoonlijke begeleider.

De heerSlob(ChristenUnie)

In het verleden pleitte mijn fractie al voor het versterken van de mentoring­programma's. Doelt u hier ook op? Er zijn al initiatieven die goede resultaten hebben gegeven. Om kinderen door een moeilijke periode heen te slepen zijn mentoren van groot belang.

De heerJasper van Dijk(SP)

Zeker. Het CPB heeft een studie verricht naar de vraag wat helpt om schooluitval te bestrijden. De onderzoekers concluderen dat, zoals ik al zei, die intensieve persoonlijke begeleiding van de leerling redelijk werkt. Veel andere projecten en onderwijsvernieuwingen werken minder goed.

Willen de bewindslieden reageren op ons voorstel om een kleinschaligheidsbonus in te zetten ter stimulering van kleine scholen? Het is goed dat er gratis schoolboeken komen, maar ze komen te laat. Hoe is het mogelijk dat voor 2010 en 2011 minder geld voor schoolboeken beschikbaar is dan voor 2009? Het gaat om 220 mln. versus 295 mln. Hoe zit het met de schoolboeken voor slechtziende, blinde en dyslectische mensen? De vereniging Dedicon heeft berekend dat het ruim 6 mln. kost om dat te regelen. Graag een reactie.

In NRC van 26 mei jongstleden staat een artikel van onderwijsdeskundige Melanie Ehren die onderzoek heeft gedaan naar de werkwijze van de inspectie. Zij ontdekte dat scholen zich soms oppoetsen voordat de inspectie binnenkomt. Sommige scholen huren zelfs een conciërge in, blijkbaar om een hogere waardering te krijgen. Wat vindt u hiervan? Hoe voorkomt u dat de inspectie een vertekend beeld krijgt? Wie bewaakt de bewakers?

Het valt mij op dat minister vaak grote woorden gebruikt voor gevoelige onderwerpen. Het nieuwe leren is doorgeschoten, zo horen wij regelmatig van hem. Hij spreekt ook over de macht van de managers. In Vrij Nederland kunnen wij lezen dat leraren als pionnen heen en weer geschoven worden door het managementteam. Ook spreekt hij grote woorden over de topsalarissen van de universiteitsbestuurders. Ik ben het eens met de strekking van de onderwerpen, maar de minister wil niet dat wij hem aan zijn columnistenverleden herinneren. Blijkbaar hoeft dat niet want hij gaat gewoon door met het gebruiken van grote woorden. Hij kan dit niet blijven doen zonder maatregelen; anders blijken die woorden een lege huls te zijn. Kortom, waar blijven de daden? Op de website www.beroepseer.nl staat een filmpje van de minister waarin hij de kijker vraagt om verbetervoorstellen te doen, bijvoorbeeld voor de problemen van leraren met het management. Ik heb ook voorstellen. Een duidelijke bureaucratienorm voor scholen van bijvoorbeeld maximaal 15%; handhaving van de Balkenende-norm voor de salarissen van de bestuurders; managers omscholen en ze zoveel mogelijk voor de klas zetten en voorkomen dat ze alleen zichzelf hoger belonen en niet de leraren. Voor dat laatste moet de minister daadkracht tonen omdat de scholen zélf over de salarissen beslissen. Hij zal dan moeten ingrijpen. Ik wacht met smart op de voorstellen.

Gisteren las ik in Het Parool dat volgens een woordvoerder van het ministerie van OCW de maatschappelijke stage beperkt wordt tot enkele dagen en dat wij niet moeten rekenen op een volwaardige maatschappelijke stage van drie maanden. Ik vind dat alarmerend. Is dit bericht juist?

De heerJan Jacob van Dijk(CDA)

Voorzitter. Ik vind de werkwijze van vandaag goed. Een algemeen rapporteur brengt een aantal feitelijke vragen naar voren en wij kunnen de meer politieke vraagstukken behandelen, zonder paragrafen en dergelijke te noemen. Kijkend naar de antwoorden werkt dit goed.

Wij moeten in de komende periode aandacht besteden aan de kwaliteit van het onderwijs. Dit hebben wij ook al gezegd toen wij het kennismakingsgesprek eind april hadden met de drie bewindspersonen. Wat verstaan wij onder "kwaliteit van het onderwijs"? Ik noem vijf elementen. De organisatie van het onderwijs moet goed zijn. Ik denk aan de normen die wij hanteren voor de onderwijscontacturen. De leerlingen moeten zich binnen het onderwijs veilig voelen. Wij moeten enthousiaste, goed opgeleide en betrokken leerkrachten hebben. Niet alleen in het primair en voortgezet onderwijs, maar ook in de beroepsonderwijssector en in het hoger onderwijs. Leerkrachten moeten op hun kwaliteiten worden aangesproken. Wij zijn er een groot voorstander van om de professionals de ruimte geven, maar dan moeten zij zich ook professioneel gedragen. Tot slot vinden wij dat ouders, leerlingen en studenten weer het gevoel moeten hebben dat de instelling waar zij onderwijs genieten hún club, hún school is. Zij moeten daar niet alleen als consument naartoe gaan, maar zij moeten oprecht betrokken zijn bij de instelling waar het onderwijs wordt gegeven.

Aan de hand van deze elementen kan de kwaliteit van het onderwijs worden afgemeten. De doelstelling van het onderwijs moet zijn dat je ervoor zorgt, talenten te benutten, zodat je alles uit leerlingen en studenten haalt opdat zij zo ver mogelijk komen.

Ik ga door over de kwaliteit van het onderwijs. In de verslagen staat duidelijk dat wij er op zich goed voorstaan als het gaat over lezen en wiskunde. Op het terrein van science doen wij het echter minder goed. Wij staan op de tiende plaats. Als wij vragen waarom dit het geval is, luidt het antwoord dat de afgelegde toets niet helemaal aansluit bij de manier waarop het onderwijs wordt gegeven. Dat vind ik een simpele verklaring. Dit kan namelijk ook betekenen dat wij niet precies weten hoe goed het met ons lezen staat; omdat de manier waarop wij toetsen goed aansluit op de manier waarop wij onderwijs geven, staan wij er zo goed voor! Ik verwacht een betere argumentatie.

In het beleidsprogramma valt op dat men buitengewoon defensief over het hoger onderwijs doet. Alsof het niet goed zou zijn. Zeker als wij naar een aantal onderwijsinstellingen kijken, behoren wij tot de top van de wereld. Hogere hotelscholen, designacademies, kunstacademies, conservatoria. Echt, wij horen tot de top van de wereld. Ook met onze universiteiten horen wij tot de top 200 van de wereld. Geen enkel ander land presteert dit. Daar mogen wij ook trots op zijn. Het mag beter, maar laten wij de positieve elementen ook eens naar voren brengen.

Artikel 23 van de Grondwet vinden wij zeer belangrijk. Wij horen dat sommige gemeenten via de financiële lijn inbreuk maken op de discussie over de vrijheid van onderwijs. Uit de cijfers kunnen wij de ontwikkelingen niet terughalen.

De heerJasper van Dijk(SP)

Op welke manier wordt artikel 23 benaderd?

De heerSlob(ChristenUnie)

Ik ben ook altijd benieuwd naar rugnummers!

De heerJan Jacob van Dijk(CDA)

In de gemeente Enkhuizen is lang gesproken over samenwerkingsconstructies van basisscholen. Op het laatste moment zei de gemeente dat maar één school, en dat is de openbare school, daarmee mag doorgaan en dat het bijzonder onderwijs daarbuiten valt. In Den Helder en Sittard doen zich dezelfde gevallen voor. Deze drie voorbeelden kreeg ik in een week te horen. Het lijkt mij verstandig dat hiernaar goed wordt gekeken.

Jan de Vries diende een motie in bij de begrotingsbehandeling in december 2006 in over het humanistisch en godsdienstonderwijs op openbare scholen. Daarin werd gevraagd om vóór de Voorjaarsnota een voorstel in te dienen over rijksbekostiging. Wij hebben dit voorstel nog niet gezien, terwijl de Voorjaarsnota volgende week behandeld wordt. Wij herhalen de boodschap over de rijksbekostiging en wij ontvangen hiervoor de komende dagen graag concrete voorstellen. Als die ons niet aanstaan, zullen wij daarover een goede discussie voeren bij de begroting of zelfs eerder.

In de afgelopen periode is discussie geweest over de rol van de onderwijsinspectie. Houdt de inspectie zich ook bezig met het pedagogisch-didactische klimaat in de scholen? Of moet zij de vraag beoordelen in hoeverre de kerndoelen en standaarden bereikt worden? Wij zijn voorstander van het laatste. Een onderwijsinspectie moet geen schoolbegeleidingsdienst worden, maar moet ervoor zorgen dat de doelstellingen goed geïnspecteerd worden. Wij hebben de neiging om te vragen of op sommige zwakke en risicovolle scholen het toezicht moet worden verscherpt. De ervaring met ICA-scholen in Amsterdam heeft geleerd dat als je daar scherp toezicht op houdt, je ook stappen vooruit kunt zetten. Als je scholen te veel ruimte geeft om verbeteringen tot stand te brengen, kan het resultaat te laag zijn. Wil de minister hierop ingaan?

De aanval op de uitval is de laatste tijd gekoppeld aan het niet behalen van een startkwalificatie. Het is terecht dat hierin veel energie en tijd is gestoken. Binnen scholen en gemeenten zijn op dit gebied goede plannen ontwikkeld. In verschillende steden zijn convenanten gemaakt. Op korte termijn zullen wij hierover in de Kamer discussiëren. Wij gaan ervan uit dat deze weg wordt voortgezet.

De uitval in het hoger onderwijs komt zelden aan het bod. Hierover zijn geen cijfers beschikbaar. Ik wil de volgende keer hierover ook cijfers in de jaarverslagen zien. Hoe zit dit en waar zijn de mensen naartoe gegaan? Op dit terrein wordt over kleinschaligheid gesproken, maar wij vragen ons af of dit het enige antwoord kan zijn. Het gaat ook om goede voorlichting over de vakken en de opleiding en om een betere begeleiding. In het hoger onderwijs moet ook nagedacht worden over de vraag of na een halfjaar onderscheid moet worden gemaakt tussen de excellente leerlingen en studenten en de minder goede en de mainstream. Op deze wijze kan een meer gedifferentieerde benadering worden gekozen.

De heerJasper van Dijk(SP)

Wat wil het CDA precies bij het onderwerp grote en kleine scholen? Bent u het met mij eens dat een kleine school de voorkeur heeft boven een grote school, waarbij je rekening moet houden met leerlingenaantallen van 1000 à 2000? Is een kleinere school met enkele honderden leerlingen niet beter?

De heerJan Jacob van Dijk(CDA)

Spreekt u over het primair of het voortgezet onderwijs?

De heerJasper van Dijk(SP)

Ik heb het over het voortgezet onderwijs.

De heerJan Jacob van Dijk(CDA)

Volgens mij voldoet bijna geen enkele school daar meer aan. Bovendien vind ik dat u een nogal wiskundige redenering op tafel legt. Mij gaat het er in belangrijke mate om dat kleinschaligheid zelfs binnen een en de zelfde scholengemeenschap kan worden georganiseerd. Ik ken toevallig een school in Culemborg, die uit twee gebouwen bestaat. Die staan aan weerszijden van de zelfde straat. Je kunt kleinschaligheid via fysieke maatregelen organiseren door ervoor te zorgen dat het ene gedeelte een vmbo is en het andere gedeelte een havo/vwo-gedeelte. Ik zit dus niet helemaal vast aan uw redenering dat het altijd om kleine scholen moet gaan. Het kan ook heel goed gaan om een goede organisatie binnen een en de zelfde school. Daar kan aan kleinschaligheid en een betere begeleiding ook handen en voeten worden gegeven. Mij irriteert zo langzamerhand uw redenering dat het alleen maar om kleine school gaat. Het is geen wiskundige redenering, er zitten veel meer elementen in.

De heerJasper van Dijk(SP)

Dat is heel duidelijk. Het CDA hecht dus geen waarde aan het nastreven van kleine scholen. Daarmee bedoel ik gewoon letterlijk kleinschaligheid, dus kleine gebouwen. Het beste voorbeeld dat ik zelf ken is dat van een vmbo-school in Maarssen. Die had 300 leerlingen. De school werd gesloten en de 300 leerlingen moesten 10 kilometer gaan fietsen naar een enorme scholengemeenschap in Utrecht met meer dan 1000 leerlingen. Dat is voor mij een duidelijk voorbeeld van waar het verkeerd is gegaan. Dat moeten wij niet toestaan. Wij moeten er grenzen aan stellen. U vindt dat kennelijk geen doel. Dat is dan duidelijk.

De heerJan Jacob van Dijk(CDA)

Het komt wel vaker voor dat de door mij gesproken woorden genuanceerder zijn dan de heer Jasper van Dijk ze wil verstaan. Ik heb buitengewoon duidelijk gezegd dat ik graag kleinschaligheid wil, maar dat die niet alleen maar schuilt in kleine scholen. Dat heb ik erover gezegd. Of ik het jammer vind dat een school in Maarssen noodgedwongen moest sluiten, waardoor de leerlingen 10 kilometer moesten gaan fietsen? Natuurlijk. Dat vroeg Jasper van Dijk alleen niet. Hij vroeg of ik vind dat scholen per definitie klein moeten zijn en of alle grote scholen klein moeten worden. Nee, dat is volgens mij niet de oplossing van het geheel.

De heerDibi(GroenLinks)

Volgens mij is de uitval in het hoger onderwijs een ondergesneeuwd onderwerp. U zegt dat u al na een halfjaar wil gaan selecteren, differentiëren, maar uit onderzoek blijkt dat na zo een korte periode eigenlijk nog weinig kan worden gezegd over de ontwikkeling van een student. Hoe ziet de heer Jan Jacob van Dijk dat onderscheid precies voor zich? Waarom doet hij dit voorstel, terwijl wij naar meer "evidence based" willen gaan?

De heerJan Jacob van Dijk(CDA)

Dat voorbeeld heb ik gehaald uit wat op dit moment bijvoorbeeld op de rechtenfaculteit van de Universiteit van Utrecht gebeurt. Daar wordt na een halfjaar nagegaan welke studenten heel erg goed zijn, welke studenten moeite met het niveau hebben en welke studenten bij de "mainstream" horen. Aan de mensen die het heel goed doen, kan daardoor een extra uitdaging worden geboden. Natuurlijk kan er na driekwart jaar of een jaar een vloeiende overgang zijn. Mij gaat het erom dat dit een nieuwe benadering in het hoger onderwijs is. Negen van de tien studenten kwam binnen en bleef in de "mainstream" zitten. Ik ben voor de nieuwe benadering, omdat ik hoop en verwacht dat daardoor uitval wordt voorkomen.

De minister stelt een nieuw accreditatiestelsel voor. Waarom vindt hij dat dit moet worden opgezet? Is dat überhaupt wel mogelijk binnen het kader van de verantwoordelijkheden en eisen van de EU? Wil de minister zeggen in welke richting hij globaal denkt?

Kan mijn fractie de berichten in de Volkskrant en Het Parool over de maatschappelijke stage afdoen als "canards"? Bestaan hier inderdaad helemaal geen plannen voor? Mijn fractie gaat ervan uit dat de maatschappelijke stage in de komende periode volgens reeds gemaakte afspraken wordt ingericht. Wil de minister voor voldoende stageplaatsen zorgen? Dat is het meest kritieke punt in het geheel. Onvoldoende stageplaatsen stellen ons voor een serieus probleem.

De kwaliteit van het onderwijs staat of valt in belangrijke mate met goede en goed opgeleide leerkrachten. In dat kader hebben wij vorige week kunnen zien dat veel pabo-studenten moeite hebben met het maken van een rekentoets. Hoe kan het dat iemand aan het einde van groep 8 in staat is om een bepaalde rekensom te maken, maar de daarvoor benodigde kennis binnen een jaar of vier, vijf verliest? Hoe kunnen wij dat voorkomen?

Ook leraren zelf hebben de taak, het lerarentekort te bestrijden. Ik hoor van mensen die van een middelbare school afkomen nog te vaak dat zij belangstelling hebben getoond voor een baan in het onderwijs, maar van een leerkracht of decaan te horen hebben gekregen dat zij te goed waren om voor de klas te gaan staan. Als dat de uitstraling is, hebben wij een serieus probleem. Leraren zelf hebben dus de verantwoordelijkheid om uit te stralen dat zij een fantastisch mooi vak hebben.

MevrouwVerdonk(VVD)

Voorzitter. Het kabinet praat, luistert en schrijft gedachten op. Het zijn in de ogen van mijn fractie echter nog steeds slechts gedachten. Wij hebben het beleidsprogramma gezien waarin inderdaad een aantal gedachten staan. Erg concreet is het nog steeds niet. De doelstellingen die er wel in staan, bestonden al: de Lissabondoelstellingen op het vlak van het vroegtijdig schoolverlaten bijvoorbeeld. Die doelstelling moest in 2010 gehaald zijn, zoals mijn buurman ook al zei. Nu staat er in de beleidsvisie dat die beleidsdoelstelling in 2012 moet zijn gehaald. Het kabinet stroopt dus niet de mouwen op om er eens flink tegenaan te gaan, omdat dit in zijn ogen een belangrijk onderwerp is, nee, het stelt het halen van de doelstelling gewoon met twee jaar uit. Klopt dat? Wordt 2010 2012 of blijft het 2010? Net hoorde ik de minister het jaar 2010 noemen. Mijn verwarring is compleet. Ik hoop dat de minister bij zinnen is gekomen en dat het inderdaad nog steeds 2010 is. Ik hoor hier graag meer over.

De Tweede Kamer heeft het leerrechtensysteem goedgekeurd, de Eerste Kamer niet. Het kabinet zegt nu dat het een nieuw systeem met meer kwaliteitsprikkels opzet. Hoe ziet dat systeem eruit? Het kabinet laat daar nog niets over los. Mijn fractie is er heel benieuwd naar. Is er al een tipje van de sluier op te lichten? In welke richting wordt gedacht? Mijn fractie vindt het onderwerp te belangrijk om nog langer op de plank te laten liggen. Ik krijg hier dus graag meer informatie over.

Mijn fractie onderschrijft de elementen die het kabinet over leraren noemt, maar vindt de uitwerking ervan vaag. Het is volstrekt onduidelijk wanneer de goede leraar die een paar stapjes extra heeft gezet en bijvoorbeeld met zijn eindexamenklas het hoogste slagingspercentage heeft gehaald, daarvan iets op zijn salarisstrookje terugziet.

In het beleidsprogramma staat: wij gaan de brede school stimuleren. Dit punt wordt alleen niet uitgewerkt en er is ook geen budget voor.

Verder wordt de drempel van de gewichtenregeling verlaagd. Dat kan goed nieuws zijn, al heb ik eerder in een debat over dit onderwerp gemeld dat hier zonder verdere uitwerking en zonder extra geld helemaal niets van terechtkomt. Mijn fractie zal er dus op blijven hameren dat resultaten moeten worden gemeten en dat scholen verantwoording moeten afleggen over de besteding van middelen, ook van extra middelen.

Wij hebben het steeds over achterstandsbeleid. Laten wij nu ook eens beginnen met een voorsprongbeleid voor hoogbegaafden.

Over de publieke omroep kan ik kort zijn: mijn fractie plaatst grote vraagtekens bij de hoogte van de salarissen die bij de publieke omroep worden verdiend. Hier komt zij later zeker op terug.

Zoals wij allemaal weten, is taal cruciaal. In het beleidsprogramma zijn dan ook extra middelen uitgetrokken voor de bestrijding van taalachterstanden. Mijn fractie is daar heel blij mee. Voor een deel zal het extra geld worden geïnvesteerd in de voorschoolse opvang. "So far so good". Om welk bedrag het gaat, is echter onduidelijk. Kwalijker is nog dat de paragraaf over het peutertaalonderwijs een ontzettend slap aftreksel is van de breed gesteunde motie-Rutte, die de fractie van de PvdA mede heeft ondertekend. De motie is om precies te zijn door de fracties van de VVD, het CDA, de PvdA en de toenmalige LPF ondertekend. Er werd mee beoogd dat ouders verplicht werden gesteld om hun kind op driejarige leeftijd een taaltoets te laten afleggen. Als daaruit blijkt dat het kind een taalachterstand heeft of heeft ontwikkeld – daar kunnen allerlei redenen voor zijn – dan gaat dat kind verplicht naar de voor- en vroegschoolse educatie. De fractie van de PvdA heeft in de motie nota bene ook nog op laten nemen dat de ouders die onvoldoende Nederlands spreken, eveneens verplicht zijn om taallessen te volgen. Wat staat er nu in het beleidsplan? Ik citeer: "Kinderen bij wie op driejarige leeftijd een taalachterstand wordt vastgesteld, kunnen deelnemen aan voor- en vroegschoolse educatie. Het kabinet wil de gehele doelgroep bereiken, maar mikt op een verhoging van het bereik van 50% naar 70%." Wat een ambitie! Wij weten dat in de realiteit, bijvoorbeeld in de Utrechtse wijk Kanaleneiland nog geen 35% van de ouders die hun kinderen naar de vroegschoolse educatie zouden kunnen sturen, dat ook doen. Mijn fractie wil dus een onverkorte uitvoering van genoemde motie-Rutte.

De heerDibi(GroenLinks)

Ik kom even terug op "evidence based". Volgens mij hebben verschillende deskundigen laten weten dat de verplichte taaltoets op het voorgestelde moment niet veelzeggend kan zijn, omdat die een momentopname is en omdat kinderen op die leeftijd grillig zijn. Is dit, mede met het oog op de vorige hoedanigheid van mevrouw Verdonk, een nieuwe, verplichte inburgeringscursus voor peuters of denkt zij echt dat dit een bijdrage is?

De heerJasper van Dijk(SP)

Ik ben ook benieuwd. Ik ben wel de mening toegedaan dat je alles moet doen om taalachterstanden te bestrijden, maar wil dit alleen scherpstellen. Bedoelt mevrouw Verdonk dat de intentie van de motie van haar fractie en die van de PvdA en enkele andere fracties was dat de ouders van het kind dat volgens de taalcheck een taalachterstand heeft, ook verplicht op taalcursus moeten?

MevrouwVerdonk(VVD)

Allereerst geef ik antwoord op de vraag van de heer Dibi. In Nederland hebben wij heel veel deskundigen. Ik spreek alleen met andere deskundigen dan hij. Zij zeggen mij dat het wel degelijk mogelijk is om dit te doen. Er zijn ook al projecten waarin dit gebeurt. Bovendien gebeurt dit al in heel veel kinderopvangcentra en aan verschillende instellingen voor voor- en vroegschoolse educatie. Het werpt ook zijn vruchten af. Dit kabinet weigert dit verplicht te stellen, al ziet het dat extra taalonderwijs resultaten oplevert en dat sommige ouders van kinderen met een grote taalachterstand hun kinderen niet op cursus sturen. U weet net zo goed als ik wat er gebeurt met kinderen die met een taalachterstand beginnen. Die blijft niet klein en wordt ook niet kleiner, maar alleen maar groter. Hun kansen voor de toekomst nemen daardoor af. Mijn fractie wil dit dus gewoon uit zorg voor die kinderen.

De heer Jasper van Dijk kan ik antwoorden dat het verplicht op taalcursus sturen van de ouders van kinderen met een taalachterstand eigenlijk achterhaald is door de nieuwe inburgeringswet, want met ingang van 1 januari 2007 zijn ouders al verplicht om naar de inburgeringscursus te gaan. Dat zijn overigens niet alleen zij, maar ook anderen die de Nederlandse taal niet machtig zijn.

De kwaliteit van het onderwijs staat heel duidelijk onder druk. Wij hebben natuurlijk allemaal in het rapport van de inspectie gelezen dat een vrij grote groep kinderen het door ons gewenste eindniveau van het basisonderwijs niet haalt. De balans tussen kennis en vaardigheden is onduidelijk. Op een bepaalde manier is die in de ogen van mijn fractie ook doorgeslagen richting vaardigheden. Het moet leuk zijn en het volstaat als je dit of dat maar kan. Kennis is volgens mijn fractie ook noodzakelijk. Er moet evenwicht bestaan tussen kennis en vaardigheden. In de samenleving heerst op dit moment een steeds groter negatief gevoel over het onderwijs. Het wordt tijd dat wij dit gevoel veranderen. Ik ben dan ook een groot voorstander van het parlementair onderzoek dat de Kamer instelt. Mijn fractie wil dat er eindelijk met zeer heldere leerstandaarden en met een duidelijke toetsing daarvan wordt gewerkt. In 1999 pleitte de Onderwijsraad in een rapport al voor leerstandaarden. Dat rapport bestaat dus al acht jaar, maar er is nog steeds niets mee gedaan. Ik hoor hier graag meer over van de minister.

Afgelopen week hebben wij een vertrouwelijk overleg over islamitische basisscholen met de staatssecretaris gevoerd. Ik vond dat toch wel schokkend. Het blijkt voor scholen mogelijk te zijn om hun zaken heel lang niet op orde te hebben. Dat gaat in de ogen van mijn fractie altijd ten koste van de kinderen. Mijn fractie vindt het dus een verkeerde gang van zaken dat iedereen zo maar zonder toets vooraf kan toetreden tot het bevoegd gezag van een bijzondere school. Nu speelt bij openbare scholen het gemeentebestuur nog een rol bij allerlei belangrijke beslissingen. Bestuursleden van dergelijke scholen worden altijd aangesteld door de gemeente of de gemeenteraad. Dat geldt ook voor schorsingen. In het bijzonder onderwijs is dit allemaal niet het geval. Ik heb daar dan ook te veel voorbeelden gezien van waar het fout gaat. Gisteravond ben ik eens gaan googelen. Natuurlijk ben ik ook naar de site van de Inspectie van het Onderwijs gegaan, want die werkt met kwaliteitskaarten. Het zijn mooie kaarten, want dankzij het gebruik van de kleuren rood en groen kun je heel duidelijk zien wat er aan de hand is op een school. Ik pak eerst even het voorbeeld van een school in Roermond erbij. Het bestuur van die school maakt zich schuldig aan allerlei malversaties zoals fraude. De inspectie zegt zelfs dat er meerdere signalen zijn ontvangen waaruit blijkt dat op beide scholen het bestuur intimiderend en bedreigend optreedt. Wat doet de inspectie? Zij doet onderzoek en stelt vast dat het niet is zoals het hoort en dat zij een jaar later nog eens gaat kijken. Daar maak ik mij grote zorgen om.

De kleur rood staat voor slecht en de kleur groen voor goed. Op de kaart die ik u nu toon, staat een college voor voortgezet onderwijs. Er wordt veel rood gebruikt. Ik maak mij daar ongerust over. Ik ben bezorgd over de kwaliteit van die school, maar ook over de criteria die de inspectie hanteert. Deze school bestaat voor een groot deel uit vmbo'ers, een groep leerlingen waarbinnen de meeste schooluitval voorkomt en 2 crimineeltjes per klas zitten, zoals iedereen in de krant heeft kunnen lezen. Het gemiddelde cijfer, behaald op het centraal schriftelijk eindexamen van 2005 voor vmbo-b is een 6,1, voor vmbo-k een 5,3 en vmbo-gt een 5,1. Dat zijn gemiddelde cijfers. Er zullen er vast een aantal boven zitten, maar er zitten er dus ook een heleboel onder. De kinderen die nog lagere cijfers hebben gehaald dan het gemiddelde hebben het meestal niet zo naar hun zin gehad op die school. Dergelijke kinderen riskeren de school vroegtijdig te verlaten. Daar kijkt de inspectie alleen helemaal niet naar. Zij stelt er in ieder geval geen cijfers van beschikbaar. Het gaat alleen maar om de deelname aan het examen. 43% heeft deelgenomen, 50% aan verschillende onderdelen. Nergens staat wat het resultaat is geweest, terwijl dat veel belangrijker is. Ik maak mij daar veel zorgen om. Wat zegt de inspectie? De kwaliteit van het onderwijs van deze in het rood aangeduide school is zeer slecht. De school staat onder geïntensiveerd toezicht van de inspectie. Dan denk je: mooi. Wanneer is de inspectie alleen voor het laatst geweest? Op 11 april 2006. Het is nu juni 2007. Wat doet de inspectie eigenlijk met scholen die zij zo beoordeelt? Ik maak mij niet alleen heel veel zorgen over het functioneren van deze scholen, maar ook over het functioneren van de inspectie.

MevrouwKraneveldt-van der Veen(PvdA)

Voorzitter. Ik ben een positief ingesteld onderwijsmens. Ik heb met veel plezier zelf voor de klas gestaan. Ik weet dat dagelijks veel bevlogen studenten en goed gemotiveerde leerlingen enorm hun best doen om er iets moois van te maken. Ik weet dus dat er heel veel goed gaat. Als ik in deze tijd van het jaar door mijn straat loop en ik al die tassen aan vlaggenmasten zie hangen, vind ik dat geweldig. Al die jongeren hebben hun diploma gehaald en gaan veelal met frisse moed aan een nieuwe opleiding beginnen. Maar daarna vraag ik mij toch ook weer af hoe het toch mogelijk is dat wij als modern westers land, dat zoveel geld uitgeeft aan onderwijs, een aantal hardnekkige problemen niet de baas kunnen worden. Dat is dan het kleine rode duiveltje in mij dat op mijn schouder gaat zitten. Op sommige terreinen, zoals het onderwijsachterstandenbeleid, gaan wij met kleine stapjes vooruit. Dat is hoopgevend. Maar wij hebben de grote slag nog niet kunnen slaan. Op andere terreinen, zoals passend onderwijs, kunnen wij niet eens de spectaculaire groei beheersen, laat staan de kwaliteit. Natuurlijk is het een kwestie van geld. Met meer geld kunnen wij gewoon meer doen. Wij vragen steeds meer van de scholen. Daarvoor moeten wij ze dan ook goed toerusten. Maar het draait niet alleen om geld. Wij zijn ervan overtuigd dat wij moeten komen tot meer evidence based onderwijs. Wij moeten doen wat werkt en stoppen met wat niet werkt. Wij willen best meer autonomie aan scholen geven om zelf het onderwijs vorm te kunnen geven. Het vorige kabinet heeft dat gedaan, maar één ding is vaak vergeten. Dat is het antwoord op de vraag, hoe wij scholen ertoe kunnen brengen dat zij ook echt afdoende laten zien wat zij doen en of dat wel werkt. Hoe grijpen wij afdoende in op scholen waarop het echt helemaal fout gaat?

De heerJasper van Dijk(SP)

Mevrouw Kraneveldt wil meer evidence based onderwijs. Kan zij mij een voorbeeld geven waaruit blijkt dat het nieuwe leren evidence based is?

MevrouwKraneveldt-van der Veen(PvdA)

Dan moet je je dus eerst afvragen wat het nieuwe leren is. Ik ben van mening dat het een containerbegrip is geworden waar allerlei vormen van minder traditionele pedagogische methoden onder worden gebracht. Het is een vergaarbak geworden. Ik ben het met de heer Van Dijk eens dat het niet goed gaat als je jonge jongeren te veel hun eigen leerproces laat bepalen. Daaraan zijn zij nog niet toe. Sommige scholen zijn daarin doorgeslagen. Wij moeten hier heel goed naar kijken. Net als de heer Van Dijk sta ik hier heel kritisch tegenover. Er zijn andere vormen, die ook nieuw leren worden genoemd, waarin scholen heel creatief met bepaalde werkvormen omgaan terwijl zij toch voldoende aandacht hebben voor de basics. Zo kan het dus ook. Ik wil het nieuwe leren niet afschrijven. Het is niet allemaal fout. Wij moeten wel in het oog houden dat de basics voldoende geadresseerd blijven. Dat ben ik met de heer Van Dijk eens.

De heerJasper van Dijk(SP)

Voorzitter. Mevrouw Kraneveldt noemt geen evidence based voorbeeld waaruit blijkt dat het nieuwe leren werkt. Zij zegt dat onderwijs meer evidence based moet worden. Dat moet zij wel concreet maken, anders blijft het bij alleen maar woorden. Hoe moet de regering het evidence based opereren tot stand brengen opdat het daadwerkelijk slagkracht krijgt?

MevrouwKraneveldt-van der Veen(PvdA)

Scholen beloven het een en ander, enerzijds aan de overheid en de maatschappij en anderzijds aan de ouders en leerlingen. Dat moeten zij kunnen waarmaken. Dat geldt zeker wanneer zij heel revolutionaire vormen van onderwijs prediken. Die gaan soms heel ver. Zij zullen aan de hand van heel heldere inspectiegegevens moeten kunnen bewijzen dat het werkt. Er zijn scholen gesloten, de financiering is ingetrokken of zij worden niet meer aangemerkt als school in het kader van de leerplichtwet omdat zij onvoldoende duidelijk kunnen maken wat de leeropbrengsten zijn. Ik zal geen naming and shaming verrichten, maar hierom gaat het naar mijn mening. Wij moeten naar een systeem waarin wij scholen wel meer ruimte geven om het onderwijsproces vorm te geven maar waarin wij tegelijkertijd zeggen dat zij er niet meer zo gemakkelijk vanaf komen omdat wij pas na jarenlang doorprutsen echt maatregelen nemen. Wij gaan meteen een goed begeleidingstraject in, dat ook echt iets voorstelt.

MevrouwVerdonk(VVD)

Wat betekent dat begeleidingstraject? Moeten er eisen worden gesteld aan scholen? Ik neem aan dat mevrouw Kraneveldt dat bedoelt. Als je gaat begeleiden, moet je immers ook weten wat je gaat begeleiden. Wat voor eisen zouden dat zijn?

MevrouwKraneveldt-van der Veen(PvdA)

Voorzitter. Daarop kom ik in de loop van mijn betoog te spreken als ik iets zeg over leerstandaarden en dergelijke. Ik hoop deze vraag later te mogen beantwoorden.

Vertrouwen gaat, wat de Partij van de Arbeid betreft, hand in hand met echte rekenschap. Verantwoording afleggen aan de samenleving en aan de betrokkenen in en om de school mag geen papieren tijger blijven, maar moet echt worden ingevuld. Ik ben blij dat hieraan in het regeerakkoord aandacht is geschonken. Ik ben er trots op dat er nu een staatssecretaris zit die het heeft aangedurfd om een school niet te sluiten, want dat kan zij niet zelf doen, maar de bekostiging ervan stop te zetten omdat er bestuurlijke en pedagogisch didactisch inhoudelijke wanorde heerst. Ik vind dat heel goed. Er is lef voor nodig.

Ik kijk dan ook uit naar een aantal fundamentele discussies met dit kabinet over bijvoorbeeld governance, de bestuurlijke verhoudingen in het onderwijs, over rekenschap door scholen van het gevoerde beleid en over het toezicht door de Inspectie. Vaak behandelen wij deze thema's te versnipperd, bijvoorbeeld naar aanleiding van een bepaald wetsvoorstel in een bepaalde onderwijssector. Wij roepen dit kabinet op om met een echte toekomstvisie op deze punten te komen. Daarnaast vraag ik de minister welk gevoel bij hem overheerst, voldoening over wat is bereikt of zorg over wat maar niet blijkt te lukken. Wat gaat hij doen? Zal hij stevig ingrijpen of moet de eigen verantwoordelijkheid van scholen en docenten sterker worden uitgedaagd?

MevrouwVerdonk(VVD)

Voorzitter. Ik wil even aanhaken bij de opmerking van mevrouw Kraneveldt dat er een staatssecretaris zit die het lef heeft om een school te sluiten. Gaat de PvdA-fractie dit voortaan iedere keer zeggen als een bewindspersoon gewoon handhaaft?

MevrouwKraneveldt-van der Veen(PvdA)

Neen, maar als het een breuk is met het verleden waarin niet werd gehandhaafd, ben ik van mening dat ik dat best mag markeren. Als het een staatssecretaris van een andere politieke signatuur dan de mijne was geweest, zou ik precies hetzelfde hebben gezegd. Naar mijn mening is bij sommige scholen te lang gewacht met definitief ingrijpen.

MevrouwVerdonk(VVD)

Mevrouw Kraneveldt zegt dus dat de PvdA-fractie van mening is dat het kabinet wetten gewoon dient te handhaven.

MevrouwKraneveldt-van der Veen(PvdA)

Natuurlijk. Dat geldt voor ieder kabinet. Het geldt ook voor ons.

De voorzitter:

Mevrouw Kraneveldt vervolgt haar betoog.

MevrouwKraneveldt-van der Veen(PvdA)

Voorzitter. Op het terrein van basale vaardigheden en onderwijsachterstanden merk ik op dat er te veel kinderen van het primair onderwijs afkomen met enkele jaren achterstand in lezen en rekenen. Zij lijken dat nooit meer in te halen. Wij weten al langer dat de cijfers voor het primair onderwijs tamelijk dramatisch zijn. Maar het verbaasde mij zeer dat 17% van de leerlingen in het vmbo en maar liefst 18% van de leerlingen in het voortgezet onderwijs hun eigen lesmethoden niet goed kunnen lezen. Je zou zeggen dat je dat in een klas toch zou moeten merken. Ik val iedere keer echt weer verbaasd van mijn stoel als ik eraan denk hoe deze leerlingen door de mazen van het net of door de vingers van de leraar kunnen glippen. Bij veel leerlingen zijn de basics gewoon niet op orde. Het is enorm moeilijk om dergelijke achterstanden in te halen. Sommige van deze kinderen zijn de docenten van de toekomst. Daarvoor houd ik echt mijn hart vast. De PvdA-fractie is het daarom van harte eens met de staatssecretarissen, die overwegen om leerstandaarden voor taal en rekenen te gaan instellen. Wij ontkomen er niet aan om duidelijker dan nu het geval is vast te leggen wat leerlingen en studenten aan het einde van hun leerloopbaan moeten kennen en kunnen. Ik wil de scholen veel meer kunnen beoordelen op de vraag of zij hebben waargemaakt wat zij ouders en leerlingen op dit vlak hebben beloofd. In het honderddagenbeleidsplan lees ik dat het nieuwe kabinet in het primair onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs meer aandacht zal besteden aan taal en rekenen. Kunnen de staatssecretarissen dit streven al wat explicieter maken? Wat gaan zij concreet doen?

Het vorige kabinet heeft de problematiek van wachtlijsten in het speciaal onderwijs telkens verhuld met definitiekwesties. De Inspectie heeft in het verslag een paar cijfers gegeven. Deze variëren van 4000 tot 1300 leerlingen. Deze hebben ofwel nog geen hulp maar zitten al wel op een school ofwel zitten nog thuis. Het is inmiddels duidelijk dat de groei van het speciaal onderwijs een forse extra investering vergt. Die investeringen komen er ook. Hoe is het echter mogelijk dat het vorige kabinet de explosieve groei, in het bijzonder in cluster 4, de gedragsstoornissen en autisme, niet heeft zien aankomen? Of is gewoon niet goed geraamd? Of heeft het kabinet de Kamer en het veld de zaken minder ernstig voorgespiegeld dan zij zijn? Wat is het spreekwoordelijke lijk in de kast dat de nieuwe bewindspersonen op dit dossier hebben aangetroffen? Ik wil dat graag weten opdat ik hen erop kan afrekenen wat het kabinet in de komende vier jaar voor deze kinderen heeft betekend en niet op wat het voorgaande kabinet aan gaten in de begroting heeft achtergelaten. Ik vind het echt geweldig dat de bewindspersonen structureel 140 mln. per jaar extra van de minister van Financiën hebben losgepeuterd. Is het echter genoeg om de groei in de komende jaren enigszins op te vangen? Daarin moet ook het mbo worden meegenomen. Daarin moet de verstrekking van maar liefst 1800 in plaats van de geraamde 800 rugzakken toch ook te denken geven. Naar aanleiding hiervan stel ik de volgende vraag aan de minister. Wat zegt het feit dat het ministerie zo slecht raamt voor andere dossiers? Hoe gaat de minister ervoor zorgen dat er in de toekomst door zijn ambtenaren beter zal worden geraamd?

Ten aanzien van de kwaliteit springt in het oog dat scholen voor speciaal onderwijs volgens de Inspectie niet het maximale uit leerlingen halen. Er is vaak geen ontwikkelingsperspectief voor de kinderen. Het is niet de eerste keer dat de Onderwijsinspectie deze constateringen doet. In de afgelopen jaren is onvoldoende gedaan om hierin verbetering te brengen. Volgende week zullen wij tijdens een algemeen overleg uitgebreid met de staatssecretaris over dit onderwerp spreken. Het is in ieder geval duidelijk dat de hervorming van de leerlinggebonden financiering in het speciaal onderwijs alleen zal lukken als parallel hieraan de kwaliteit wordt opgekrikt. Wij zijn benieuwd.

Er is al veel gezegd voor de voortijdige schoolverlaters. De ambitie is uitgesteld tot 2012. Betekent dit dat het geld dat voor deze ambitie bestemd is, ook tot 2012 wordt uitgesmeerd? Of komt er meer geld beschikbaar omdat er twee jaren bij komen om de doelstelling te halen? Wat betekent deze ontwikkeling dus voor de begroting in de komende jaren?

Mijn laatste onderwerp is het functioneren van het ministerie zelf. In de afgelopen vier jaar hebben 520 medewerkers OCW verlaten. Heeft de vorige minister de kaasschaafmethode gehanteerd, of zijn echt beleidsmatige keuzes gemaakt bij het afvloeien van ambtenaren? Graag vernemen wij dat van de minister. Hoe gaat de minister zijn verdere efficiencytaakstelling uitvoeren? Zijn er ook ambtenaren teruggekomen? Zijn er wellicht ook vertrokken ambtenaren als adviseur vervolgens weer ingehuurd tegen een leuke prijs? Hoeveel beleidsambtenaren had OCW eind 2006 en hoeveel moeten dat er eind 2007 zijn? Ik stel deze vragen niet de ambtenaren van de minister met werk op te zadelen, maar ik heb ze de afgelopen vier jaar ook aan zijn voorgangster gesteld. Ik wil altijd graag weten wat er op het ministerie gebeurt. Zij kon pas na drie jaar een behoorlijk antwoord geven omdat zij nooit wist hoeveel beleidsambtenaren zij had. Het was de bedoeling dat het ministerie in omvang zou afnemen, maar dat is volgens de PvdA maar in beperkte mate gelukt. In andere landen, zoals in Denemarken, is het onderwijsministerie veel kleiner. Daar kan men toe met veel minder mensen toe. Hoe kan dat? Misschien moet de minister daar eens gaan kijken.

De doelstellingen voor het beleid en de verantwoording daarover kunnen nog veel beter. De Heer Van de Camp heeft, als onze rapporteur, daarover al behartigenswaardige dingen gezegd. Ik wil één casus noemen. De Algemene Rekenkamer heeft het rapport De Staat van de beleidsinformatie 2007 uitgebracht. Dat gaat onder andere in op het project Groepsgrootte en kwaliteit in het basisonderwijs. Een zin in deze rapportage heeft mij getriggerd. Er staat dat bij dit dossier "relevante informatie voor de discussie over nut en noodzaak niet gemeld is aan de Kamer". Terwijl er in dit dossier 635 mln. omging. Wij moesten op dat moment besluiten of de grootprojectstatus van dit project kon worden af gehaald. Ik had toen een discussie met minister van der Hoeven. Ik beweerde dat de verkleining van de groepsgrootte weliswaar sympathiek was en qua input zijn voordelen heeft gehad, maar dat het weinig of geen positieve effecten had gehad op de output, namelijk slimmere leerlingen aan het einde van groep acht. De minister beweerde dat dit wel zo was. Zij gebruikte alleen het positieve onderzoek. Ik gebruikte ook een kritisch onderzoek. Ik wil graag weten welke informatie ons toen blijkbaar is onthouden. Het kan onbedoeld zijn geweest. Dat hoor ik graag. Ik wil de desbetreffende informatie graag alsnog ontvangen.

De minister beweert in het Jaarverslag van OCW dat Nederland slimmer, vaardiger en creatiever is geworden. Dat willen wij heel graag geloven, maar wij hebben onze twijfels. Op onze vraag in het verslag waarop de minister deze tamelijk boude bewering baseert, kregen wij als antwoord: "Wij hebben de afgelopen jaren stappen voorwaarts gemaakt." Daarvan worden voorbeelden gegeven. Terugdringen van het aantal voortijdig schoolverlaters, daarin ga ik mee. Maar dan: verdubbeling van het aantal brede scholen, invoering van de kwalificatieplicht, presentatie van de cultuurhistorische canon en grotere instroom bij de bètatechniek in het wo.

Beste bewindslieden, ik spreek de hoop uit dat wij over vier jaar gezamenlijk echt kunnen zeggen dat Nederland slimmer, vaardiger en creatiever is geworden, maar daar is meer voor nodig dan het invoeren van maatregelen. Daarvoor zijn concrete resultaten nodig, vooral inzake de basics. Wat ons betreft zijn die in ieder geval: beter lezen en rekenen van po tot pabo, beter en meer opgeleide leraren en in de diverse sectoren echt een grote kwaliteitsverbetering. Als ik u daarop over vier jaar mag afrekenen, zal mij dat een lief ding waard zijn.

MevrouwVerdonk(VVD)

Voorzitter. Ik moet eerlijk zeggen dat ik deze houding van de PvdA-fractie wel mag. Leve het dualisme! Weet mevrouw Kraneveldt dat het staatsrecht zo werkt, dat als de vorige minister informatie aan de Kamer heeft onthouden, deze minister daarvoor verantwoordelijk is?

MevrouwKraneveldt-van der Veen(PvdA)

Ik neem aan dat dit juist is. Ik wil eerst weten welke informatie dit is geweest en of deze bewust is onthouden omdat het debat wel eens anders zou hebben kunnen verlopen. Dat is een heel andere zaak dan wanneer het informatie betreft die misschien nog niet goed in beeld was waardoor men het bijvoorbeeld te laat heeft kunnen melden. Ik wil dus eerst graag horen welke informatie het betrof. Vervolgens kan ik beoordelen hoe ernstig het is. Het lijkt mij te ver gaan om een nieuwe minister naar huis te sturen omdat zijn voorganger op een bepaald dossier iets niet heeft gemeld. Dat lijkt mij raar. Laten wij eerst maar eens afwachten welke informatie het betreft.

MevrouwVerdonk(VVD)

Voorzitter. De spelregels van de parlementaire democratie zijn heel duidelijk. Deze minister is verantwoordelijk voor wat zijn voorgangers hebben gedaan. Laten wij daar geen doekjes om winden. Zo zit de werkelijkheid ik elkaar. Ik ben blij met deze opmerking van mevrouw Kraneveldt.

MevrouwKraneveldt-van der Veen(PvdA)

Mijn huidige collega-Kamerlid mevrouw Verdonk is ook minister geweest. Zij heeft ook wel eens in de positie verkeerd om al dan niet weggestuurd te worden. Zij weet dus wat het is. Ik stuur een minister pas weg als daarvoor heel goede redenen is, wanneer hij zelf in gebreke is gebleven en daarvoor persoonlijk verantwoordelijk kan worden gesteld. Het lijkt mij erg voorbarig om hierover nu te speculeren.

De voorzitter:

De minister wil graag een interruptie plaatsen. Dat lijkt mij wel relevant.

MinisterPlasterk

Als verantwoordelijke voor het hbo en het wo ben ik volledig verantwoordelijk voor de opvolging van Rutte, Nijs en Bruins. Die verantwoordelijkheid drukt zwaar, maar neem ik volledig op mij.

De heerBosma(PVV)

Voorzitter. Om te beginnen een compliment voor het feit dat dit bewindsliedentrio begrijpelijk Nederlands spreekt. Daarvoor past een woord van waardering. Het onderwijsterrein is vol jargon, Zoetermeerlingo en rare afkortingen. Ik ben blij dat de bewindslieden er vooralsnog in slagen weerstand te bieden aan het praten van beleidsesperanto. Zoals een groot filosoof ooit zei: "Vooral doorgaan."

Ik wil het eerst hebben over de bezuinigingen. Er bestaat grote onrust in het voortgezet onderwijs over het afschaffen van de fusieprikkel. Dat levert 84 mln. op. Ik was maandag met de parlementaire onderzoekscommissie Onderwijsvernieuwing op een school in Leek, ongeveer tien kilometer voorbij Groningen. De heer Dibi was er ook. Als Kamerlid moet je oppassen dat je je niet voor het karretje van allerlei lobbyclubs laat spannen. Hier konden wij toevallig en passant kennis nemen van de betekenis van deze bezuiniging voor de regionale scholengemeenschap de Borgen. Deze zal een aantal vestigingen, te weten die in Grootegast en Roden, moeten sluiten. Paradoxaal genoeg wordt de hoofdvestiging in Leek veel groter. Ergens moet die zes ton toch worden verdiend. Dat is jammer, want een kleine school is een zegen. Een leerling vertelde over spijbelen en schooluitval: "Je voelt je schuldig als je weg blijft op school, want iedereen kent elkaar." Ik hoor graag van de staatssecretaris hoe zij deze kleine kernen wil helpen. Wij hebben hierover gisteren een brief ontvangen, maar deze munt niet uit in duidelijkheid. Dat is een understatement. Deze ontwikkeling vormt een grote bedreiging voor het platteland en voor de kleine scholen. Er moet straks heel wat meer gefietst worden. Als deze bezuiniging plaatsvindt in het kader van het bewegingsonderwijs heb ik het dus verkeerd begrepen.

In de financiële verantwoording die wij een maand geleden hebben ontvangen van de Algemene Rekenkamer kwam het onderwijs diverse malen ter sprake. Dat was niet altijd in positieve zin. Er was sprake van zes forse overschrijdingen. Twee daarvan lagen op het veld van dit departement. Ik meen dat het goed is daarbij stil te staan. Onze rapporteur heeft dat ook al gedaan. Het eerste mislukte project was Groepsgrootte en kwaliteit voor het basisonderwijs. Het was mooi bedacht, maar betekende vooral veel weggegooid geld. De doelen waren tamelijk vaag: hogere meeropbrengst en zouden worden bereikt door kleinere klassen. Vervolgens werden met veel geld klassen verkleind. In 1996 werden de kosten begroot op 2,6 mld. plus meer dan 600 mln. per jaar. De relatie tussen klassengrootte en kwaliteit in het onderwijs was echter nooit aangetoond. Pas tien jaar later, in 2006, heeft een onafhankelijke evaluatie plaatsgevonden door het ministerie. Daaruit bleek dat groepsgrootte geen enkele invloed heeft op de leerprestaties, tenzij je een klas in tweeën zou delen.

Het tweede fiasco betreft ICT in het onderwijs. De Rekenkamer stelt dat het voornaamste beleidsdoel het aanschaffen van apparatuur en het aanleggen van internetverbindingen was. Ik citeer de Rekenkamer: "Gaandeweg de uitvoering van het beleid werd duidelijk dat het doel ook moest zijn, dat deze apparatuur daadwerkelijk werd ingezet voor het onderwijs." Met andere woorden: de computers werden de klassen binnengedragen maar niemand had bedacht dat zij ten dienste van onze kinderen moesten staan. Toen bleek dat docenten moesten worden bijgeschoold, moest het beleid worden bijgesteld. Ik heb begrepen dat de minister zijn aftreden hierover al heeft aangekondigd. Het zijn dus eigenlijk details.

Er was sprake van een enorme kostenoverschrijding. Beide projecten hebben miljarden verslonden. De minister heeft zojuist in zijn reactie op de rapporteur al gezegd wat hij hieraan wil doen. Ik heb heel veel afkortingen gehoord. Wat gaat hij concreet doen om te voorkomen dat dit een megazeperd wordt.

Voorzitter. Ik zou deze minister teleurstellen als ik niet ook iets over immigratie zei, dus vooruit maar. Het goede van een breed debat als dit is dat wij rode draden kunnen ontwaren die in allerlei deelvergaderingen onbesproken blijven. Veel problemen in onze samenleving worden drastisch verergerd door de massa-immigratie, en dit geldt ook voor het onderwijs. Er zijn honderdduizenden mensen naar Nederland gehaald en deze stroom zwelt steeds meer aan. 70% van de Marokkanen van de eerste generatie haalt een partner uit Marokko, bij de tweede generatie is dit nog steeds 60%. Velen zijn analfabeet en hebben geen enkele opleiding. 60% van de importbruiden heeft geen diploma en 90% van de Marokkaanse vrouwen boven de 40 jaar heeft minder opleiding dan de basisschool. Daarnaast zijn er tal van berichten over ontwikkelingsachterstanden en psychische problemen bij allochtonen.

In het boek "Het Marokkanendrama" schetst Fleur Jurgens een ontluisterend beeld van de gevolgen van het immigratiebeleid, ook voor het onderwijs: een anti-Nederlandse, antiwesterse houding van grote groepen Marokkanen, een cultuur, gericht op snelle behoeftebevrediging, een laag ontwikkelde gewetensfunctie, afhankelijkheid van de verzorgingsstaat en weinig moeite met zaken als wetsovertreding en liegen. De prestaties van allochtonen in het onderwijs blijven ver achter: er is sprake van een dramatische taalachterstand, het percentage schoolverlaters onder allochtonen is twee keer zo hoog als bij autochtone Nederlanders, zij maken de Cito-toets veel slechter, er is een oververtegenwoordiging van allochtonen in de laagste vorm van het vmbo en van het mbo en de eindexamenresultaten zijn het laagst. 70% van de Marokkanen verlaat de school zonder diploma, één op de drie Marokkaanse kinderen in Amsterdam doet niet mee aan de Cito-toets. Ook de onveiligheid op school hangt samen met de massa-immigratie en het multiculturele experiment; ik krijg er dagelijks mailtjes over. Er zijn ook allerlei andere incidenten die te maken hebben met massa-immigratie en islamisering. Een paar daarvan zijn onlangs in de publiciteit gekomen. In Amsterdam reageren islamitische scholieren agressief als in de les het varken ter sprake komt, zij breken de tent af. Het gevolg is dat in de lessen de boerderij niet meer besproken wordt. Er is een studente, gekleed in boerka, die bij een tentamen een vrouwelijke surveillant eist. Scholen gaan vrij geven voor het Suikerfeest; ik heb hier gisteren nog Kamervragen over gesteld. Ik noem het lot van homoseksuele en van vrouwelijke leraren, en de uitholling van de vrijheid van onderwijs doordat allerlei zaken niet meer besproken kunnen worden, zoals de Shoah. Al deze problemen worden gedumpt op het bordje van onze leraren en onderwijzers.

De heerJasper van Dijk(SP)

U beschrijft allerlei toestanden in het onderwijs, maar welke oplossingen heeft u voor de aanpak van achterstanden bij leerlingen?

MevrouwKraneveldt-van der Veen(PvdA)

Ik zou ook aan de heer Bosma willen vragen: en wat dan verder?

De heerBosma(PVV)

Als u goed luisterde, hoorde u het geroffel van de pauken al een beetje aanzwellen. Ik zal hier aan het eind van mijn betoog nog iets over zeggen.

De massa-immigratie werkt door in het hele onderwijs. Om maar iets te noemen, de kwaliteit van het basisonderwijs moet worden verhoogd, maar hoe zou je hier in hemelsnaam voor moeten zorgen als de meerderheid van de klas thuis geen Nederlands spreekt, als er schoolpleinen zijn waar je ook al geen Nederlands meer hoort en waar ouders tolken meenemen naar school, als zij daar al komen? Er zijn onderwijzers die allang gestopt zijn met het verbeteren van scholieren als zij zeggen "die meisje". En wie gaat er nog voor zo'n klas staan? Net als je je leerlingen op de rails hebt, gaan zij op vakantie naar Turkije en zijn zij alles weer kwijt. Dit even om te illustreren dat zaken als schoolverlaten, tekorten aan leraren en afnemende kwaliteit van het onderwijs nauw samenhangen met massa-immigratie. Een simpele vraag: hoe verhoudt de massa-immigratie zich tot zaken als de kenniseconomie, de Lissabondoelstelling en het verhogen van de kwaliteit van het onderwijs?

Er is een sprankje hoop. De tweede generatie doet het beter dan de eerste en de derde generatie doet het alweer beter dan de tweede. Tegelijkertijd wordt hiermee ook het probleem duidelijk, want er komt dankzij het beleid van gezinsvorming en gezinshereniging steeds weer een eerste generatie bij. Het eerste wat de minister zou moeten doen, is het voeren van een indringend gesprek met staatssecretaris Albayrak om haar te vragen, de toestroom van niet-Westerse allochtonen tot staan te brengen. Eerst de kraan dicht, opdat nu de nadruk op het dweilen kan worden gelegd. Mevrouw Kraneveldt is lid geweest van een politieke partij waarin deze woorden ooit gebruikt werden; ik vind dat het onderwijs hier recht op heeft. De achterstanden moeten worden aangepakt met individueel onderwijs; er is een Gewichtenregeling waarmee kinderen meer geld krijgen als zij afkomstig zijn uit een milieu met weinig scholing. Dit is een middel om de achterstanden aan te pakken, maar het belangrijkste is dat wij nu eens stoppen met de massa-immigratie.

De heerDibi(GroenLinks)

U benoemt terecht een aantal problemen rondom allochtone leerlingen. Ook gelet op het dreigende tekort aan leraren zou de oplossing gezocht kunnen worden in het op zoek gaan naar allochtone leerkrachten, die misschien wat tegenwicht kunnen bieden aan de misstanden in het onderwijs. Wat vindt u van deze oplossing?

De heerJasper van Dijk(SP)

Ik vraag me af wat de opvatting van de PVV over zwarte scholen is. Moeten die gewoon blijven bestaan of zouden wij moeten streven naar gemengd onderwijs?

De heerBosma(PVV)

Allochtone leraren? Hartstikke goed, hoe meer, hoe beter. Dit geldt überhaupt voor leraren, wij moeten ze uit alle hoeken en gaten vandaan halen. Het tekort aan leraren is een van de grootste problemen in het onderwijs.

Zwarte scholen zijn gedeeltelijk een probleem, maar gedeeltelijk ook niet, want een heleboel zwarte scholen doen het beter dan witte. Ik zie dit dan ook niet als een van de belangrijkste problemen.

MevrouwVerdonk(VVD)

Ik sta een beetje versteld van deze zonnige kijk op de wereld. Als u stelt dat zwarte scholen het in het algemeen beter doen dan witte, dan strookt dat niet met wat ik weet van zwarte en witte scholen. En voor de integratie is het toch juist heel goed als kinderen samen opgroeien en spelen? Wat gaat de PVV doen om ervoor te zorgen dat deze ideale situatie bereikt wordt?

De heerBosma(PVV)

De integratie zoals u die beschrijft, is inderdaad prachtig, maar het laatste wat je moet doen, is het verzinnen van allerlei kunstmatige oplossingen om mensen te dwingen, hun kinderen op bepaalde scholen te plaatsen. Wij hebben in Nederland vrijheid van onderwijs; hierbij is niet alleen artikel 23 van de Grondwet van belang, het betekent ook dat iemand zijn kind op de school van zijn eigen voorkeur kan plaatsen. Hierin is Nederland vrijwel uniek. Dit geldt voor heel Nederland, behalve voor de socialistische volksrepubliek waar ik woon, de gemeente Amsterdam...

De heerSlob(ChristenUnie)

Voorzitter, ik dank u voor wat u als rapporteur hebt gedaan aan het begin van deze bijeenkomst; dat scheelt mij driekwart pagina van mijn tekst, maar los daarvan moet ik zeggen dat de inhoud ervan erg goed was. Ik zou met name de relevantie van het trekken van goede beleidsconclusies willen onderstrepen en ik vraag de bewindspersonen ook om hier echt werk van te maken. De minister heeft in feite ook al aangegeven dat dit van belang is, omdat wij dan pas goede stappen vooruit kunnen zetten.

Mij bekruipt steeds meer het gevoel dat er een negatieve spiraal ontstaat als er over onderwijs gesproken wordt. Ik ben zelf jarenlang in het onderwijs werkzaam geweest, ik heb mij ook als Kamerlid met onderwijs beziggehouden en ik maak mij hier echt zorgen over. Dit wil niet zeggen dat wij problemen en dingen die niet goed gaan, niet zouden moeten benoemen. Sterker nog, het is onze taak, onze opdracht om dit te doen, om de rapporten en signalen die wij krijgen, serieus te nemen en ze te gebruiken om de kwaliteit te verbeteren. Maar in algemene zin kunnen wij, ook afgaande op wat de Inspectie van het Onderwijs over de staat van het onderwijs rapporteert, toch zeggen dat de kwaliteit van het onderwijs in brede zin in Nederland een goed niveau heeft. Ik denk dat wij ervoor moeten oppassen, het imago van het onderwijs steeds slechter te laten worden door te veel en eenzijdig in te zoomen op dingen die niet goed gaan, en door daar niet op een positieve manier gebruik van te maken om de kwaliteit te verhogen. Dit is immers heel erg vervelend voor de mensen die zich iedere dag opnieuw met hart en ziel voor het onderwijs inzetten, de mensen voor de klas en de mensen die op een andere wijze bij het onderwijs betrokken zijn. Het zal het enthousiasme van jongeren voor het kiezen van een loopbaan in het onderwijs afremmen, maar wij doen dan ook geen recht aan wat er in werkelijkheid gebeurt. Ik vraag hier aandacht voor en ik zeg dit ook tegen mijzelf, want wij dragen hier allemaal verantwoordelijkheid voor. Laten wij er ook voor oppassen om aan management blessing te doen, want ook dat is gevaarlijk.

Het bestrijden van voortijdige schooluitval is een groot project van dit kabinet geworden; ik steun dit van harte. Ook ik heb mij toch wel wat verbaasd over het gegoochel met getalletjes: 2010, 2012, wat zijn de feitelijke cijfers? Bij beschouwing van het cijfermateriaal dat ons in antwoord op schriftelijke vragen is toevertrouwd, blijkt het verschil tussen de verbeterde meting en de oorspronkelijke voor 2006 maar honderd leerlingen, dus waar hebben wij het eigenlijk over? Uit de verbeterde meting blijkt dat de sprong van 2005 naar 2006 juist heel erg fors is; als dat het uitgangspunt is, zou je de einddatum niet moeten uitstellen, want dan zouden de doelstellingen misschien zelfs al eerder bereikt worden. Los hiervan vinden wij dat wij stevig moeten blijven inzetten op het tegengaan van schooluitval. Er zijn ook leerlingen die niet met de ziel onder de arm over straat zwerven, maar een baan hebben, maar als de economie straks weer wat slechter gaat, verdwijnen die banen misschien het eerst, dus ook hiervoor moeten wij aandacht hebben. Ik constateer dat de inspectie aangeeft dat de scholen hun eigen rol hierin toch wat onderschatten, althans dat er scholen zijn die dit doen. Uit het antwoord op een schriftelijke vraag hierover werd duidelijk dat de maatschappelijke urgentie van het probleem van voortijdige schooluitval niet door alle scholen in expliciet beleid wordt omgezet. Welke beleidsmatige conclusies trekken de bewindspersonen hieruit? Men is hier en daar al begonnen met mentorprogramma's, maar dit gaat nog wat ad hoc, dus dit verdient echt wat ondersteuning door het Rijk, want ook dit zou een wezenlijke bijdrage kunnen leveren aan het verwezenlijken van onze doelstellingen op dit punt. Leerlingen kunnen erdoor worden vastgehouden, juist in een soms heel moeilijke fase van hun leven en van hun schoolbestaan.

Ik realiseer me goed dat wij volgende week verder zullen spreken over het speciaal onderwijs en de zorgleerlingen in een groot algemeen overleg over passend onderwijs. Wij hebben daar zelfs nog een uurtje aan toegevoegd, dus er is alle tijd voor, maar aan de hand van de cijfers van de inspectie constateer ik wel dat er toch zorgen op dit punt zijn. Ik ben er enigszins van geschrokken. Ik bezoek veel speciale scholen, maar de problemen die achter deze cijfers schuilgaan, heb ik nooit kunnen constateren. Ik vond zelf dat men er altijd heel scherp op lette om de kwaliteit heel hoog te houden. Hoe diep is er hierbij gespit? Klopt het dat deze cijfers er ook door beïnvloed zijn dat op nogal wat scholen behandelplannen ontbraken? Het is de vraag of het ontbreken van een behandelplan direct de conclusie rechtvaardigt dat de kwaliteit slecht is, hoe belangrijk behandelplannen ook zijn.

Ook wij hebben zorgen over de uitstroom van leraren. Wij zijn altijd blij met het aantrekken van de economie, maar dat is ook altijd slecht voor de ontwikkeling van het tekort aan leraren. Wij maken ons met name zorgen over de eerstegraads leraren, maar ook over de situatie in de grote steden. Ook wij constateren dat het aantal onbevoegde leraren toch wel erg toeneemt, wat overigens niet wil zeggen dat deze mensen zeer slecht onderwijs zouden geven, maar wij hebben niet voor niets bepaald dat leraren een bevoegdheid moeten hebben. Uit schriftelijke antwoorden blijkt dat scholen bij dit probleem vooral met de korte termijn bezig zijn; welke beleidsmatige conclusies trekt de regering hieruit? Misschien is het nodig, scholen te helpen om zich ook op de lange termijn te richten en hun verantwoordelijkheid te nemen om de problemen in ieder geval niet groter te laten worden. De politiek kan immers niet alles oplossen. De commissie-Rinnooy Kan zal gelukkig binnenkort haar conclusies bekendmaken en dan zullen wij hierover verder praten, maar wij moeten van deze commissie geen toverformules verwachten, al schat ik haar wijsheid wel hoog in. Ik ben zeer benieuwd naar haar reactie op onze gerichte vragen.

De inspectie geeft aan dat het van belang is om op zoek te gaan naar een nieuwe balans in het onderwijs in taal en rekenen. Zij noemt zowel de vernieuwende elementen als de vaardigheden op het gebied van basisbewerkingen. Er zou sprake zijn van een vicieuze cirkel: op de basisschool wordt het rekenen niet goed aangeleerd, die achterstand doet zich gelden in het voortgezet onderwijs en vervolgens ook in het hoger onderwijs, bijvoorbeeld bij een opleiding aan een pabo. De oplossing is volgens de inspectie simpel: er moet gewoon meer tijd aan worden besteed. De bewindspersonen geven in antwoord op schriftelijke vragen aan dat zij met de sector in gesprek gaan over deze conclusie. Ook hierbij zou ik naar de beleidsmatige conclusies willen vragen. Wat is hun inzet bij deze besprekingen? Er zijn nogal wat studenten gezakt voor de roemruchte rekentoets voor toelating tot de pabo. Deze toets blijkt dus waardevol. Wij hebben vernomen dat dit ook te maken heeft de uitstroom uit het mbo, dat die studenten wat zwakker zijn, als het om dit soort vaardigheden gaat. Klopt dit of is het uit de lucht gegrepen? Als het wel zo is, ben ik wederom benieuwd naar de beleidsmatige conclusies.

Het is mijn fractie niet helemaal duidelijk waarom de nieuwe eisen die omgeving en maatschappij aan schoolgebouwen en de inrichting daarvan stellen, niet worden verwerkt in de prijsbijstellingsmethodiek voor de materiële instandhouding van scholen. Graag een toelichting hierop.

Er is al gesproken over de scholen van de SIBA, de Stichting Islamitische Basisscholen Amsterdam. Hoe ziet staatssecretaris Dijksma de positie van de ouders en de keuze die zij moeten maken nu de school van hun kinderen gesloten wordt? Ik kan de beslissing van de staatssecretaris overigens wel volgen, maar ouders hebben toch primair de verantwoordelijkheid om een school te kiezen die aansluit bij de opvoeding van hun kinderen.

Mevrouw Verdonk wees nog even op de topinkomens bij de publieke omroep, een geluid uit onverdachte hoek, zou ik zeggen. Ik had dit punt ook op mijn lijstje staan. Helaas gaan wij later dan ik verwacht had, verder praten over de publieke omroep; dat zal pas na de zomer zijn. Maar ook wij maken ons hierover zorgen. De minister heeft al een aantal stevige woorden in de mond genomen; dat mag, maar ik ben het met de heer Jasper van Dijk eens dat die uiteindelijk toch moeten worden omgezet in daden. Hier kunnen wij toch niet stilzwijgend aan voorbijgaan; wij kunnen niet gewoon overgaan tot de orde van de dag nadat de staatjes weer in de kranten zijn vermeld, om volgend jaar met dezelfde rituele dans geconfronteerd te worden.

De heerJasper van Dijk(SP)

Het is heel fijn dat uw fractie zich mengt in de discussie over de topsalarissen bij de publieke omroep; ik neem aan dat dit ook geldt voor de salarissen van de leden van besturen van universiteiten en hogescholen. U vraagt meer daadkracht van de minister; wilt u de Balkenendenorm dan niet ook gewoon wettelijk vastleggen? Dat is toch een goede manier om deze salarissen aan te pakken?

MevrouwVerdonk(VVD)

De heer Slob zegt dat ouders primair verantwoordelijk zijn voor de keuze van een school voor hun kinderen, maar ik heb de indruk dat in deze kwestie ouders niet altijd even bereidwillig zijn geweest om mee te werken. Wat moet er in zo'n geval worden gedaan?

De heerDibi(GroenLinks)

Ik heb ook een vraag over de SIBA-scholen. Ik ben het ermee eens dat ouders de vrijheid moeten hebben om de school te kiezen die zij wensen. In de praktijk zien wij dat het gaat om kinderen die jarenlang zeer slecht onderwijs hebben gehad. De ouders kiezen er vervolgens voor om hun kinderen naar de As Siddieq-school te sturen. Dat is ook een zwakke school. Een school die op zijn zachtst gezegd op het gebied van integratie en burgerschap controversieel is. Vindt de heer Slob het wenselijk dat ouders hun kinderen naar die school sturen? Vindt hij het niet meer dan normaal dat de staatssecretaris de mogelijkheid krijgt om een blokkade op te werpen voor het inschrijven van leerlingen op die school?

De heerSlob(ChristenUnie)

De heer Van Dijk had het over het aansluiten bij anderen. Ik kan hem zeggen dat wij onze standpunten eigenstandig innemen. Onze standpunten over de hoge salarissen zijn al sinds jaar en dag bekend. Ik hoop dat de minister op basis van zijn verantwoordelijkheid voor de publieke omroep en de middelen die de overheid daarin steekt, dit onderwerp agendeert op het moment dat hij met de publieke omroep in overleg gaat. Volgens mij heeft hij wel iets in handen, want er zijn plannen om extra te investeren in de publieke omroep. Misschien is het een idee om het een met het ander te verbinden. Over wettelijk vastleggen hebben wij al vaker gesproken. Dat is lastig, zeker omdat er in het kader van de Balkenendenorm gesproken wordt van semi-publieke instellingen. Het lijkt mij verstandig om eerst het gesprek hierover aan te gaan.

Mevrouw Verdonk wees op mijn opmerking over de primaire verantwoordelijkheid van ouders. Zij vraagt mij wat er moet gebeuren als ouders niet gewillig zijn om mee te werken. Ik constateer dat ouders een keuze willen maken voor een school die niet gesloten wordt. Zij willen hun kinderen liever niet naar een school sturen waar zorgen over zijn. Wij moeten niet zo ver gaan dat wij de ouders een bepaalde richting op sturen. Wij mogen met de ouders in gesprek gaan en voorlichting geven, maar uiteindelijk blijft het een verantwoordelijkheid van de ouders. Als de school die zij uitkiezen niet goed blijkt te zijn, dan moet daar ingegrepen worden. Ik constateer overigens ook dat de heer Dibi het met mij eens is dat ouders daar een vrije keuze in moeten maken. Ik weet niet of ik dan te ver ga, maar dat betekent waarschijnlijk dat de fractie van GroenLinks haar opvatting over het toewijzen van scholen heeft losgelaten. Misschien horen wij dat nog van hem.

MevrouwVerdonk(VVD)

Het gaat om het belang van het kind. Ouders weten dat hun kind al heel lang slecht onderwijs heeft genoten en willen vervolgens dat hun kind weer naar een slechte school gaat. Er zijn honderdduizenden euro's gespendeerd aan een nieuwe oplossing. Er kwam een nieuw bestuur van Esprit als overnamekandidaat. Wie weigert die oplossing? De oudergeleding van de medezeggenschapsraad, zo lees ik in de brief van de staatssecretaris. Volgens mij willen deze ouders gewoon niet meewerken. Die willen dat die school blijft bestaan. Mijn vraag is: wat doe je met die ouders als zij zo onwillig zijn?

De heerDibi(GroenLinks)

Ouders hebben het recht om een school te kiezen, maar voor de fractie van GroenLinks staat altijd het belang van het kind centraal. Dat moet doorslaggevend zijn. Als ouders het op een gegeven moment laten afweten en hun kinderen toch weer sturen naar een school waar die kinderen later last van hebben, dan moet de overheid een maatregel nemen.

De heerSlob(ChristenUnie)

Ik heb in mijn eerste termijn aangegeven dat ik de staatssecretaris kan volgen met betrekking tot haar optreden tegen deze school. Daar valt ook haar reactie onder op de mogelijkheid die de school geboden werd om verder te komen. Uiteindelijk werd die door de gmr geblokkeerd. Overigens had zij het recht om zich zo uit te spreken. De staatssecretaris heeft toen haar bestuurlijke verantwoordelijkheid daarvoor genomen. Op dat moment ontstaat er wel een nieuwe situatie. De school gaat dicht. Ouders moeten op zoek naar een andere school. Ik heb de staatssecretaris gevraagd wat de positie van de ouders is in de keuzes die zij maken. Misschien hebben wij bepaalde gevoelens bij de schoolkeuze die een deel van de ouders maakt, maar dan gaat het wel om een school die nog steeds in staat wordt gesteld om de deuren open te houden en onderwijs aan te bieden, ook al staat de school onder een zekere begeleiding. Wanneer wij vinden dat het belang van het kind geschaad is door naar die school te gaan, betekent dit dat die school net zo slecht is als de school die inmiddels is dichtgegaan. Dan moet de staatssecretaris haar volgende stap zetten. Dat heeft zij niet gedaan. Daar zal zij haar redenen voor hebben. Graag krijg ik een reactie van de staatssecretaris op dit punt.

De heerDibi(GroenLinks)

Er zijn al heel wat onderwerpen besproken. Ik wil het de bewindslieden niet aandoen om alles te herkauwen. Er is één onderdeel dat ik opnieuw ter tafel wil brengen. Ik verzoek de bewindslieden bij hun beantwoording rekening te houden met kwantificeerbare en afrekenbare doelstellingen. Ik ben namelijk benieuwd naar het ambitieniveau van de bewindslieden. Bovendien ben ik het met de minister eens dat "meten is weten".

Binnen afzienbare tijd zullen veel hardwerkende ouderen gaan genieten van hun oude dag, de verzilvering. Dat betekent dat er in allerlei sectoren tekorten zullen ontstaan, ook in het onderwijs. Binnen tien jaar zal drie kwart van de leraren en leraressen het onderwijs verlaten. Lerarenopleidingen zullen dit slechts voor de helft kunnen compenseren. De rest moet elders geronseld worden, onder andere door middel van herintreders en zij-instromers. Overigens daalt het aantal herintreders en zij-instromers sinds 2004. Eén van de noodmaatregelen die veel scholen nu al nemen in reactie op de openstaande vacatures, is het inzetten van onbevoegde leraren en leraressen. Daarbovenop komt dat 60% van de klassenassistenten zegt regelmatig de hele dag alleen voor de klas te staan. Hier kan de minister nu al tegen optreden. Er is in het Convenant professionalisering en begeleiding van onderwijspersoneel in het primair en voortgezet onderwijs 100 mln. beschikbaar gesteld om bevoegd onderwijspersoneel beschikbaar te krijgen. Dit geld is rechtstreeks aan de lumpsum toegevoegd. De scholen bepalen dus hoe de middelen worden ingezet. Er is op dit moment geen informatie beschikbaar over hoe die middelen worden ingezet. Als ik aan het lerarentekort denk, denk ik altijd aan een dreigende droogte. Een langdurige periode met weinig neerslag in het groeiseizoen, waardoor zaadjes ernstig beperkt worden in hun ontwikkeling om volgroeide gewassen te worden. De minister heeft na 100 dagen overleg een commissie ingesteld die verder zal overleggen om een antwoord te bieden op dit prangende vraagstuk, de commissie-Rinnooy Kan. Liever heb ik het over de "commissie Rinnooy Kant noch wal". Het is namelijk allang helder wat de leraren en leraressen van vandaag en morgen nodig hebben. Geef ze hun vak terug zoals beloofd. Geef ze meer zeggenschap op school. Geef ze meer scholing om verder te professionaliseren en voor betere doorgroeimogelijkheden. Geef ze betere arbeidsvoorwaarden en een betere beloning. Net als neerslag zijn onderwijzers een primaire levensbehoefte voor een beschaving. De minister kan, als hij het wil, hbo'ers en academici verleiden om voor de klas te gaan staan, niet door op hun vakantiedagen te korten maar door zij aan zij met ze te staan in de versterking van het beroep van de juf en meester van vandaag en morgen. Graag een reactie van de minister daarop.

Voorzitter. Vervolgens noem ik het oppotten. Wij zien de spaartegoeden groeien en de investeringen dalen. Wij hebben het hier eerder over gehad, maar ik wil graag opnieuw een reactie van de drie bewindslieden hierop. Voordat ik van wal steek, wil ik graag een onderscheid maken tussen de schoolbesturen die heel degelijk financieel beheren en de schoolbesturen die geld op de bank hebben staan terwijl dat geld gewoon in de school geïnvesteerd moet worden. Als ik het over oppotten heb, doel ik op de rotte appels in de mand. Gelukkig moeten schoolbesturen nu in hun jaarverslagen verantwoording afleggen over hun financiële reserves. Dus al kunnen enkele schoolbesturen geen pottenkijkers verdragen, zij zijn daartoe verplicht. Dat is een winstpunt. In antwoord op mijn vraag over de enorme reserves antwoordt de minister: veel meer bestaat het beeld dat er weloverwogen, consciëntieus en behoudend wordt omgegaan met overheidsmiddelen. Ja, nadat de vermogensgrens is vervangen, zijn er inderdaad minder scholen die de signaleringsgrens overschrijden. Toch vind ik het antwoord van de minister te kort door de bocht. Zelfs al potten scholen te veel op, het ontbreekt de minister aan de bevoegdheid om echt op te treden. Als spaartegoeden groeien en investeringen dalen oftewel als schoolbesturen oppotten, zit de minister met de gebakken peren en moet hij uit het niets met geld komen. Wij weten allen dat er binnen het kabinet grote concurrentie is over de verdeling van middelen en dat niet iedereen krijgt wat hem toekomt. Het onderwijs verdient alle middelen die zij kan vinden. Een deel van die middelen staat nu op bankrekeningen of is belegd. Meent de minister werkelijk dat er verantwoordelijk wordt omgegaan met overheidsgeld of is hij ook verontrust en vindt hij dat het geld beter ingezet kan worden? Hoe kijken de andere bewindslieden hier tegenaan? Ik vind de suggestie van staatssecretaris Dijksma om de materiële instandhouding te koppelen aan de vermogenspositie hierin een heel zinnige bijdrage.

De heerJan Jacob van Dijk(CDA)

Vindt u dat de situatie in het voortgezet onderwijs, waar al langer gewerkt wordt met lumpsumfinanciering, identiek is aan de discussie omtrent het primair onderwijs, waar pas sinds één jaar met lumpsumfinanciering gewerkt wordt?

De heerDibi(GroenLinks)

Nee, er zijn heel veel verschillen. Er zal heel veel af te dingen zijn op de situatie in de verschillende onderwijssectoren. Wel zie ik dat de spaartegoeden groeien. Tegelijkertijd zien wij dat de discussie over de kwaliteit van het onderwijs oplaait en dat er een neerwaartse spiraal is. De lokalen zijn bijvoorbeeld niet helemaal in orde en er staan steeds vaker klassenassistenten voor de klas. Je ziet dat scholen meer zouden moeten investeren in de kwaliteit van het onderwijs en dat zij vervolgens hun hand ophouden om van de politiek geld te krijgen maar niet hun spaartegoeden aanspreken. Dat vind ik onwenselijk.

De heerJan Jacob van Dijk(CDA)

Kan de heer Dibi mij aantonen dat er ook in het primair onderwijs groeiende vermogensreserves zijn?

De heerDibi(GroenLinks)

Er zijn allerlei onderzoeken gedaan, onder andere door de AOb. Daarin wordt geconstateerd dat het vooral gaat om het voortgezet onderwijs. Er zijn echter ook signalen over het basisonderwijs. Ik beschik niet over concrete cijfers, maar dat komt doordat dit nooit helder in kaart is gebracht en dat ook nooit door de politiek is afgedwongen om dit helder in kaart te brengen. Ik denk eerlijk gezegd dat die trend ook geldt voor het primair onderwijs, omdat scholen over het algemeen proberen, risico's op de lange termijn af te dekken door te gaan sparen. Dat is niet voorbehouden aan het voortgezet onderwijs. Het is de scholen ook niet kwalijk te nemen, omdat de overheid in het verleden vaak grillig is omgegaan met het onderwijs.

De kinderopvang is volgens staatssecretaris Dijksma iets wat je ieder kind gunt. Volgens de Stipko, een samenwerkingsverband van alle brancheorganisaties in de kinderopvang, was kinderopvang tot nu toe vooral bedoeld ter bevordering van de arbeidsparticipatie van vrouwen, terwijl het ook een verrijking van het kind is. Goede opvang draagt bij aan de ontwikkeling van een kind op sociaal-emotioneel, creatief en cognitief gebied. Het sluit goed aan bij het primair onderwijs. Is de staatssecretaris het hiermee eens? De kinderopvang kan in 2010 volgens de ING niet meer aan de vraag voldoen. Tegen die tijd zullen 350.000 ouderparen een beroep willen doen op de kinderopvang. De komende jaren zouden 4000 nieuwe opvanglocaties moeten worden gevonden waarvoor rond de 34.000 nieuwe werknemers nodig zijn. Kloppen deze cijfers of is de ING op zoek naar een nieuwe investering? Mocht het antwoord ja zijn, dan wil ik weten of de staatssecretaris met haar vuist op tafel gaat slaan bij de minister van Financiën. Ongeveer 90% van de basisscholen heeft op dit moment contracten met kinderopvangorganisaties. Wij moeten toe naar allemaal brede scholen, waar de voor-, tussen- en naschoolse opvang verweven is met elkaar. Hoe gaat de staatssecretaris hiervoor zorgen? Graag hoor ik van haar afrekenbare en kwantificeerbare doelstellingen.

De lang gekoesterde wens van schaalverkleining heeft eindelijk een plekje gekregen in het regeerakkoord met plaatjes. Schaalverkleining in het onderwijs is een grote prioriteit van het kabinet, zo konden wij lezen in het regeerakkoord. Maar zoals mevrouw Kant terecht zei: plaatjes vullen geen gaatjes. De bezuinigingen van 84 mln. hebben, zoals wij nu al horen, een averechts effect. Wij hebben eergisteren met de Tijdelijke Commissie Parlementair Onderzoek Onderwijsvernieuwingen een bezoekje gebracht aan Groningen. Daar zijn praktijkvoorbeelden van kleine scholen, kleine eenheden binnen grote scholengemeenschappen, die door deze bezuiniging op moeten gaan in grotere klassen. Dat is in strijd met wat is beoogd in het regeerakkoord. Is de minister bereid om per heden de bezuiniging terug te draaien? Wij hebben gisteren op de valreep voor dit debat een brief ontvangen. Ik ben het er niet mee eens dat de staatssecretaris geen jargon hanteert, want het was wel een vage brief. Wat bedoelt zij precies? Trekt zij de bezuiniging in?

Een tijd geleden zijn de periodieke peilingen onderwijsniveau verschenen waarin een verontrustend beeld geschetst werd over de kwaliteit van het onderwijs, vooral van het primair onderwijs. Het is daarna angstvallig stil gebleven van de kant van de staatssecretaris. Ik begrijp best dat er vandaag de dag andere eisen worden gesteld aan leerlingen, dat zij bepaalde dingen minder goed kunnen maar andere dingen beter kunnen en dat dit zijn weerslag heeft op die peilingen. Toch zijn de resultaten verontrustend. Graag krijg ik een uitgebreide reactie van de staatssecretaris op die peilingen.

Ik deel de zorg van mevrouw Verdonk over het handelen van de onderwijsinspectie. Ik vind dat daarover een apart overleg gehouden moet worden.

Aan alle drie de bewindslieden wil ik een compliment uitdelen. Ik complimenteer staatssecretaris Dijksma met haar handelwijze bij de SIBA-scholen. Ik ben het met mevrouw Verdonk eens dat je geen complimenten uit moet delen voor handhaving, maar ik wil een compliment uitdelen voor de wil om iets te veranderen, om eerder in te grijpen en om een bestuur naar huis te sturen als het mis gaat.

Ook complimenteer ik staatssecretaris Van Bijsterveldt met de zorgvuldige implementatie van het competentiegericht onderwijs. Het is goed voor het onderwijsveld om de tijd en de ruimte te hebben om hiermee om te gaan, zeker gezien de manier waarop onderwijsvernieuwingen in het verleden doorgedrukt zijn.

Ik maak een groot compliment aan de minister over zijn opmerking over het meer evidence-based te werk gaan. Ik vraag hem om dit te delen met zijn collega-bewinds­lieden. Dit is niet iets wat op alle departementen leeft.

De vergadering wordt van 12.14 uur tot 12.20 uur geschorst.

MinisterPlasterk

Voorzitter. Mijn voornemen is om kort te antwoorden, omdat de zendtijd de vorige keer naar mijn gevoel toch wat ongelukkig verdeeld raakte tussen de drie bewindspersonen. Ik stel voor dat ik er een aantal punten uit pik en dat wij dan kijken wat de staatssecretarissen voor hun rekening nemen. Als er dan nog gaten vallen, hoor ik dat graag.

De heer Jasper van Dijk merkte op dat er onbevoegde leraren voor de klas staan en vroeg of ik ook vind dat dit niet de bedoeling is. Die bevoegdheidseis is er natuurlijk niet voor niets. Tegelijkertijd is een onbevoegde niet per se onbekwaam, zoals daarnet ook is opgemerkt. Het zijn vaak mensen die nog niet bevoegd zijn. Soms kan het werk van de docent worden verbeterd door de ondersteuning door een onderwijsassistent. De bedoeling is nadrukkelijk dat wie voor de klas staat, bevoegd is.

De heer Jasper van Dijk gebruikte de term "het nieuwe leren" zowel voor de inhoud als voor het proces van het leren, maar dat zijn twee verschillende dingen. Met het nieuwe leren werd geduid op de wellicht te grote zelfstandigheid van leerlingen bij het maken van hun eigen curriculum. Ik deel die zorg. Maar hij had het ook over de inhoud van wat er wordt geleerd. Daar kun je ook een zinnig gesprek over hebben, maar dat is wel een iets ander gesprek. Ik denk dat het hier en daar te ver is doorgeschoten, maar ik denk dat je op dit heel hoge aggregatieniveau van termen er niet veel mee opschiet, als je het alleen maar daarover hebt, en dat je toch iets preciezer moet worden.

Over schooluitval werd opgemerkt dat alleen individuele begeleiding helpt bij het voorkomen daarvan, maar daar ben ik het niet helemaal mee eens. Een andere aanpak die succesvol blijkt, heeft te maken met inrichting van het onderwijs. Wij zien vaak dat leerlingen die in het vmbo redelijk werken en naar een groter mbo gaan, daar de aansluiting missen. Er lopen experimenten om die leerlingen langer in het vmbo te houden, om ze daar een startkwalificatie te laten halen. Het mbo is de verantwoordelijkheid van de staatssecretaris, maar vanuit onze gedeelde verantwoordelijkheid voor schooluitval zijn wij zeer geïnteresseerd in deze experimenten. Geprobeerd wordt om leerlingen langer te houden op de plek waar het wel goed gaat en ze daar een kwalificatie te laten halen. Er is meer dan een weg die naar Rome leidt. De verantwoordelijkheden voor schooluitval zijn als volgt verdeeld. Als het goed gaat, heeft de staatssecretaris het gedaan en als er problemen zijn, kan men bij mij komen.

Het budget voor gratis schoolboeken is in 2009 295 mln. Dat loopt af naar 265 en uiteindelijk is het structureel 220 mln. Wij schatten dat een kostenniveau van 220 mln. structureel voldoende is om in de schoolboeken te voorzien. In de eerste twee jaar is rekening gehouden met extra kosten die zich voordoen, zoals het overnemen van contracten met bestaande boekenfondsen en van boeken.

Dank voor het mooie advies, vooral van de SP, om niet te grote woorden te gebruiken. De heer Jasper van Dijk pleit voor een bureaucratienorm van 15%. Ik deel deze doelstelling, maar ik denk dat je voorzichtig moet zijn met dit soort outputsturing. Dit is typisch een cijfer dat een eigen leven gaat leiden. Wat is precies 15% van wat? Wie gaat dat beoordelen? Je moet oppassen dat je scholen niet gaat dwingen om de functies van mensen te herdefiniëren, zodat zij niet langer onder de bureaucratienorm vallen, terwijl er in de praktijk niets verandert. Ik deel het streven. Het is vrij simpel om toe te zeggen dat wij de bureaucratie met 5% gaan terugdringen, maar ik wil nog even bekijken waar wij het dan precies over hebben, wie erop toe gaat zien, wat je gaat meten en welk ontwijkgedrag en welke onbedoelde effecten je dan krijgt.

De heer Jan Jacob van Dijk zegt dat de weergave van het hoger onderwijs naar zijn smaak te defensief is. Dat sluit aan bij de heer Slob, die zegt dat wij in het algemeen trots mogen zijn op het onderwijs. Hij zegt dat veel van het hoger onderwijs top is. Daar ben ik het mee eens, maar in water met een diepte van gemiddeld anderhalve meter kun je ook verdrinken. Het gaat niet alleen om hoe het over de hele linie is, maar ook om de pieken en dalen. Als wij zien dat een derde van de leerlingen van het hbo per week minder dan 10 contacturen heeft, blijkt daaruit dat er zwakke plekken in zitten, ook al is de kwaliteit van het hoger onderwijs over de hele linie behoorlijk goed.

De heerJan Jacob van Dijk(CDA)

Volgens mij is dit een andere discussie over wat kwaliteit is. Ik wil het niet alleen hebben over hoeveel uur er college wordt gegeven, maar ik kijk naar de resultaten van het hoger onderwijs. Wij zien dat het hoger onderwijs beter scoort dan de impressie die bij mij overbleef toen ik het beleidsprogramma las.

MinisterPlasterk

Waarvan akte. Dat spreekt mij zeer aan.

De heerDibi(GroenLinks)

Bij de accreditatiewetgeving wordt gelet op een aantal criteria, waaronder onderwijstijd. Vindt de minister dat dit een grotere rol moet spelen bij het accrediteren van onderwijsinstellingen?

MinisterPlasterk

Ik ben met de instellingen in gesprek over de manier waarop wij dit gaan doen. Ja, ik vind dat ik een gesprek moet hebben met de koepels van de instellingen over hoe het zit met het toezicht op het aantal uren dat er les wordt gegeven.

De heer Jan Jacob van Dijk vroeg naar de cijfers over de schooluitval in het hoger onderwijs. Ik ben het ermee eens dat dit belangrijk is. Ik dacht dat in de beleidsbrief als nieuw aandachtspunt is genoemd dat de uitval in het hoger onderwijs meer in beeld moet komen dan tot dusver. Er staat wel degelijk wat informatie over in het Onderwijsverslag, op de pagina's 199 en 200. Voor zover er nog onvoldoende cijfers zijn, zeg ik in ieder geval toe om die voortaan goed te verschaffen. Ik deel de mening dat dit aandacht behoeft. Ik kom in september terug op de vraag naar een nieuw accreditatiestelsel, dus dat is al vrij snel.

Mevrouw Verdonk informeerde naar de leerrechten en het bekostigingsstelsel. Ik zit middenin die discussie. Daar kom ik op de allerkortste termijn op terug. Ik heb de Kamer al laten weten dat ik in gesprek ben met diverse organisaties van studenten, de VSNU en de HBO-raad en dat ik ook mijn eigen mening hierover aan het vormen ben.

MevrouwVerdonk(VVD)

Het gaat mij juist om het primair en het voortgezet onderwijs.

MinisterPlasterk

Daar komt de staatssecretaris op terug. Ik ben blij met de steun van de VVD als het gaat om het terugdringen van de topsalarissen, zoals geldt bij de publieke omroep. Ik hoop dat wij ook elders in de markt of in sectoren waarbij de overheid of de semioverheid een rol speelt, op steun van de VVD mogen rekenen bij dit beleid.

De heerJasper van Dijk(SP)

Dit is een van de voorbeelden van de grote woorden. U hebt gezegd dat de verhoging van de topsalarissen aan de universiteit van Groningen ongelofelijk is. U zegt nu ook weer dat het niet goed is bij de publieke omroep en dat u blij bent met de steun van de VVD. Mogen wij een concreet plan horen, met een datum, hoe u dat gaat aanpakken? Wij lopen ons er al jaren over te verbazen, maar u kunt er wat aan doen.

MinisterPlasterk

Wij hebben een regeerakkoord waarin voor het eerst heel helder staat dat de norm voor het maximale salaris in de publieke en semipublieke sector het salaris van de minister-president is. Daar zal deze coalitie uitvoering aan geven. Het is niet simpel, omdat er allemaal technische vragen zijn bij het vaststellen van de norm, zoals of je de dienstauto meetelt. De commissie-Dijkstal gaat hierover op korte termijn adviseren en vervolgens zullen wij dat moeten implementeren.

Mevrouw Verdonk signaleert dat onder de voorgaande kabinetten de balans is doorgeslagen tussen vaardigheden en andere dingen. Ik deel die opvatting. Daarom zetten wij een iets andere koers in. Dat is al te zien aan de daden van de staatssecretaris en mijzelf, zoals het opstellen van standaarden voor rekenen, taal, et cetera.

Mevrouw Kraneveldt vraagt of het beeld van het onderwijs, als je door je oogharen kijkt, leidt tot voldoening of zorg. Ik deel de zorg en ik verbaas mij soms over wat ik tegenkom. Daarmee zeg ik niets over de 80 of 90% van de gevallen waarin het goed gaat, maar ik denk dat er een maatschappelijk gevoel is dat er dingen in het onderwijs moeten verbeteren. Dat is in ieder geval doorgekomen bij de politiek. Het is een heel algemene vraag, waarop men een algemeen antwoord kan krijgen. Ik ben het ermee eens dat wat er stond bij de beoordeling van de effecten van het beleid, wat mager is, en dat wij in 2011 moeten proberen meer op de basis effect te scoren. Wij streven er niet naar om bij de effecten van beleid te zeggen dat er nu een canon is voor de Nederlandse geschiedenis. Daarbij denk je toch meer aan meer leerlingen die bij rekenen, taal en andere onderwerpen voldoen aan de norm en minder schooluitval. Dat zijn uiteindelijk de echte parameters waaraan de zaken worden afgemeten.

De heer Bosma hoor ik altijd met interesse en fascinatie. Ik luister grotendeels met instemming en let op waar hij mij kwijtraakt. Als dat gebeurt, gebeurt het wel vrij fors. Wij zijn het in grote lijnen eens over de diagnose en voor een deel over de aanpak. Hij beroept zich op het boek van Fleur Jurgens dat ik half heb gelezen en waarvan ik ook onder de indruk was. Opeens slipt erdoorheen, in algemene zin over immigranten sprekend, dat zij een lage gewetensfunctie hebben. Iemand met een lage gewetensfunctie deugt moreel niet, want zijn geweten doet het niet en dat is eigenlijk, kort samengevat, een slecht mens. Ik denk dat dit in een bijzin te generaliserend ineens wordt meegepakt. Dat kun je niet bedoelen te zeggen over een miljoen Nederlanders. Misschien bedoelt hij het niet zo, maar ik zou veel meer precisie willen in dat soort aanduidingen. Op dat punt denk ik: oeps, hier ben ik het niet mee eens.

De heerBosma(PVV)

Dan hoop ik dat u deel twee van het boek van Fleur Jurgens nog gaat lezen. Ik heb het niet gehad over allochtone immigranten in het algemeen, maar over de groep Marokkanen die zij beschrijft. Een daarvan had wat u noemde. Dit even ter rectificatie.

MinisterPlasterk

Dat gaat mij dan wat snel, maar ik ben blij dat te horen. Uw betoog ging erover dat de toestroom tot stilstand moet worden gebracht, maar dat bespreken wij nu niet. Dat moet in een andere context met collega's uit het kabinet worden besproken. Daar gaat de minister van Onderwijs niet over.

De heer Slob signaleert een negatieve spiraal in het praten over onderwijs. Ik herken dat wel, maar het is ook zo dat je iets niet kunt aanpakken als je het niet benoemt. Als je hard zegt dat de positie van de leraar niet goed is, gaan aspirant-leraren dat werk niet doen, omdat deze niet goed is. Maar als je het niet durft te benoemen, kun je er ook geen beleid op voeren. Dat geldt wat mij betreft ook voor de positie van het management. Ik ben hier en daar geschrokken over wat je tot op zekere hoogte de machtsverhouding tussen de docenten en het management kunt noemen. In mijn vorige hoedanigheid in de wetenschap liepen er ook managers rond op mijn instituut, maar er was geen misverstand over dat zij werkten voor de professionals. Zij waren dienstbaar aan de hoogleraren, onderzoekers en docenten. Ik kom in te veel instellingen waar ik het gevoel heb dat die dienstbaarheidsrelatie uit balans is geraakt. Ik voel het inderdaad als mijn taak om dat af en toe in stevige bewoordingen te signaleren. Dat is niet omdat wij geen managers nodig hebben. Natuurlijk heb je die nodig. Je kunt in grote organisaties niet zonder management, want dan wordt het een zooitje. Maar het is belangrijk dat een docent voelt dat hij of zij degene is die het moet gaan doen en wordt gesteund door het management en door de politiek. Niettemin neem ik de waarschuwing ter harte. Ook managers zijn mensen die voor ons werken. Zij moeten zich ook wel in positie blijven voelen. Op basis van mijn ervaringen in de eerste paar maanden voel ik af en toe wel de behoefte om dat signaal vrij nadrukkelijk te geven.

De heerJasper van Dijk(SP)

Dit is het tweede voorbeeld van de grote woorden. U suggereert dat de macht van managers ten opzichte van leraren soms wat groot is. Ik wil graag dat u ingaat op de diagnose op pagina 67 van het rapport van de inspectie dat je op scholen ziet dat managers zichzelf beter belonen, leraren lager inschalen en hogere functies creëren die alleen voor het management zijn. Als u zegt dat dit niet kan, moet u er ook ingrijpende daden aan verbinden, anders vind ik het echt een lege huls.

MinisterPlasterk

Dit is niet een tweede voorbeeld, maar het is eigenlijk nog steeds hetzelfde voorbeeld. Ik ben het met u eens wat betreft de salarissen. Als bestuurders bij mij komen en zeggen dat zij zo'n moeite hebben om mensen te krijgen, zeg ik dat zij mij maar eens moeten uitleggen waarom zij twee keer zoveel verdienen als de docenten of hoogleraren die bij hen werken.

MevrouwVerdonk(VVD)

Ik vind deze opmerking van de minister heel erg generaliserend. Er zijn ook bazen, directeuren en schoolleiders die heel goed zijn voor hun mensen; zij zorgen ervoor dat hun mensen beoordeeld worden en dat leraren een fijne werkplek hebben. Om dit soort generaliserende punten te maken...

MinisterPlasterk

Dat doe ik ook niet. Zij verdienen over het algemeen ook niet twee keer zoveel als hun docenten. Het hoofd van een basisschool verdient niet twee keer zoveel als een docent.

MevrouwVerdonk(VVD)

Ik was het wat dat betreft helemaal eens met mijn collega Jasper van Dijk. Dit zijn grote woorden. Het gaat bij de minister steeds om "de managers", maar het zijn niet "de managers". Een aantal mensen is te ver af geraakt van hetgeen aan de basis gebeurt, van het werk dat de leraar iedere dag doet. Aan die managers moet de minister wat doen. Iedereen die goed zijn werk doet, ook de schoolleiders, dient in zijn waarde gelaten te worden.

MinisterPlasterk

Daar ben ik het mee eens.

De heerSlob(ChristenUnie)

Eerlijk gezegd, waren mijn woorden over management blessing niet rechtstreeks tot de minister gericht. Ik heb wel even mijn wenkbrauwen gefronst bij het citaat uit een blad waaruit zou blijken dat managers docenten als pionnen gebruiken. Dat vind ik dan wel weer behoorlijk generaliserend. Ik heb het echt in algemene zin bedoeld. Daarmee heb ik mijzelf aangesproken, maar ook anderen die een verantwoordelijkheid dragen, ook in het onderwijs zelf. Als wij niet oppassen, praten wij het onderwijs de grond in en dat moeten wij niet doen. Wij moeten er positief over spreken, maar wij moeten niet om dingen heen lopen die niet goed gaan. Die moeten gewoon worden aangepakt.

MinisterPlasterk

De heer Dibi vraagt naar kwantificeerbare doelstellingen. Daar zijn wij het over eens. Wij zijn ook voor het verantwoord omgaan met overheidsgelden.

Ook is gevraagd naar schoolboeken voor blinden. Er zijn ongeveer vierhonderd blinde of slechtziende leerlingen in het voortgezet onderwijs. De aanpassing van hun schoolboeken wordt voor een groot deel via Dedicon gesubsidieerd. Dit aspect wordt betrokken bij het uitwerkingsplan voor gratis schoolboeken. Mij lijkt de raming van 6 mln. erg hoog, maar wij zullen daarop terugkomen.

Dan kom ik op de inspectie en het toezichtsproces. Voor elk bestuur wordt minimaal jaarlijks een actueel toezichtsarrangement opgesteld voor scholen op basis van de risico's ontleend aan de onderwijsopbrengsten. De jaarstukken bevatten de signalen en de uitkomsten van eerder toezicht. Als er tussentijds signalen zijn die op risico's duiden, kan dit leiden tot een heroverweging van het arrangement. Het toezichtsarrangement bevat de aard en de omvang van het toezicht. Geen risico betekent ook geen verdere interventie. De systematiek van standaard periodieke onderzoeken wordt daarmee dus verlaten. Het bevoegd gezag van een groep van onderwijsinstellingen wordt in kennisgesteld van het toezichtsarrangement en het wordt gepubliceerd. Wel blijven het themaonderzoek en het steekproefsgewijs onderzoeken van scholen bestaan. Deze nieuwe aanpak zal in het primair en in het voortgezet onderwijs van start gaan in het schooljaar 2007-2008. Daarmee wordt geanticipeerd op de aanpassing van de toezichtskaders per 1 januari 2008.

MevrouwVerdonk(VVD)

Ik wilde eigenlijk al reageren na de eerste zin: jaarlijks is er een arrangement, jaarlijks vindt er een controle plaats. Ik geef net cijfers waaruit blijkt dat zelfs een school die zwak scoort, een laatste inspectie heeft gehad in april 2006. Het is nu juni, bijna juli 2007. Hoezo één keer per jaar?

MinisterPlasterk

De inspecteur-generaal voor het onderwijs is bevoegd om in deze vergadering te spreken en zal daarop even ingaan.

Inspecteur-generaalTeeuwen

Wat mevrouw Verdonk zegt is juist. In het huidige systeem wordt een school binnen de kaders van de Wet op het onderwijstoezicht (WOT) normaal één keer per vier jaar bezocht. Het is mogelijk dat dan de conclusie wordt getrokken dat de school zwak is. Deze Kamer heeft in het verleden binnen de WOT de inspectie bepaalde beperkingen opgelegd: als de school een onvoldoende krijgt, moet de inspectie binnen twee jaar terugkomen. Mevrouw Verdonk geeft een voorbeeld van een school die er slecht voorstaat. In 2006 is deze school beoordeeld; dit jaar zou de inspectie deze school opnieuw bezoeken. Het voorstel dat de minister doet is om binnen de kaders van de Wet op het onderwijstoezicht elke school ieder jaar te bezoeken via de besturen. Er komt dan een jaarlijks arrangement van elke school. Dat is dus anders dan in het verleden.

MevrouwVerdonk(VVD)

Daarbij wordt wel een onderscheid gemaakt naar de positie van een school. In mijn voorbeeld is de kwaliteit van het onderwijs zeer zwak. Misschien moet het nog vaker dan een keer per jaar. Wordt daar nog onderscheid in gemaakt?

Inspecteur-generaalTeeuwen

Daar wordt een onderscheid in gemaakt. Elk bestuur, dus ook elke school, wordt ieder jaar beoordeeld op basis van de criteria die de minister heeft aangegeven. Als blijkt dat een school risicovol of onvoldoende is, wordt zeer intensief toezicht uitgeoefend. Dit toezicht kan zelfs op elk moment in een jaar plaatsvinden. Het toezicht vindt dan niet meer jaarlijks plaats, maar zo vaak als nodig is.

MinisterPlasterk

Dan kom ik op de vraag van mevrouw Kraneveldt over de taakstelling bij het departement zelf. Deze taakstelling bestaat uit 771 fte's voor het departement. Er zijn echter ook nog zbo's, zodat de taakstelling voor het departement neerkomt op 509 fte's. Op dit moment worden deze ingevuld. De planning is dat de taakstelling eind 2007 is ingevuld.

Zij vroeg ook naar de draaideurambtenaren: bij de ene deur gaan zij eruit en bij de andere deur komen zij weer binnen. Daarop wordt extra gelet. Als er sprake is van een draaideur, dan is daar altijd een uitzonderingstoestemming voor nodig van de secretaris-generaal. Tot dusver is die niet gegeven. Over de afgelopen kabinetsperiode kan ik wel melden dat de taakstellingen van Balkenende I, II en III zijn gerealiseerd. Het aantal fte's is met 572 afgenomen.

Voor de invulling van de nieuwe taakstelling zullen inderdaad nog voorstellen worden gemaakt. Dat wordt 25% reductie op het departement en 20% op de uitvoering. Uiteraard zal ik mijn plannen daarvoor in detail aan de Tweede Kamer overleggen. Dan kan zij deze precies zien.

De heerDibi(GroenLinks)

De minister komt niet zo makkelijk weg met zijn uitspraak over de managers. Hij is geschokt en hij wil een manager die dienstbaar is aan de professionals. Terecht. Kan de minister één concrete maatregel noemen die hij voor ogen heeft als het fout gaat?

MinisterPlasterk

De heer Van Dijk heeft terecht gesignaleerd dat alleen al de betalingsverhouding iets aangeeft over de machtsrelatie. Als iemand twee keer zoveel verdient, moet dat ook wel een bovenbaas zijn. Ik wil deze gelegenheid graag aangrijpen om te antwoorden op de vraag van mevrouw Verdonk. Laat daarover geen misverstand bestaan: een hoofd van de basisschool, die een school onder zich heeft en leidt, is niet de manager waarover ik spreek. Wat daarover is gezegd, deel ik volledig. Maar dit hoofd verdient ook niet twee keer zoveel als een docent. Het gaat natuurlijk om grote gefuseerde organisaties waarin een hele managementlaag is ontstaan die uiteindelijk de lakens uitdeelt binnen zo'n instelling. Deze managers worden ook navenant betaald en ontvangen een salaris in de buurt van de twee ton. Daar wil ik inderdaad de instelling op aanspreken.

De voorzitter:

Dank u zeer.

Ik geef nu het woord aan de staatssecretaris voor het voortgezet onderwijs en het beroepsonderwijs.

StaatssecretarisVan Bijsterveldt-Vliegenthart

Voorzitter. Ik dank de leden van deze commissie voor hun opmerkingen. Op een aantal punten hebben zij vragen gesteld. Ik begin met de kwaliteit van het onderwijs. Dat is eigenlijk waar alles om draait. Als het met de kwaliteit goed zit, hebben wij tevreden leerlingen en tevreden leraren en dan kunnen wij ook wervend zijn voor nieuwe leraren. De kwaliteit is dus ongelooflijk belangrijk. De heer Van Dijk geeft aan op welke punten hij de kwaliteit toetst: de organisatie moet op orde zijn, de omgeving moet veilig zijn, de leerkrachten moeten enthousiast en betrokken zijn en de school moet weer van de mensen worden. Ik denk dat dit laatste punt heel belangrijk is.

In de afgelopen jaren heeft schaalvergroting plaatsgevonden. Deze grote scholen zijn eigenlijk van niemand meer. Hetzelfde geldt voor andere sectoren: woningbouwcorporaties en grote ziekenhuizen. Niks is zo dodelijk voor het helder toedelen van verantwoordelijkheden dan dat iets van niemand meer is. Daarom lijkt het mij heel belangrijk dat wij de komende tijd op allerlei manieren proberen om de horizontale verantwoording scherp en helder te krijgen. Daarop komen wij nog terug bij de begrotingsbehandeling en in de toelichting op de financiële inzet die wij de komende jaren willen plegen. In een eerder overleg hebben wij al afgesproken dat wij daarover ook in bredere zin met elkaar van gedachten wisselen. Zelf wil ik hier ook heel concreet mee aan de slag. Er ligt een voorstel bij de Kamer voor rondom de raden van toezicht. Ik ben bezig met een medezeggenschapsvoorstel dat in belangrijke mate is voorbereid door het mbo-veld en de Jongeren Opleiding Promotie (JOP). In dat voorstel verandert de medezeggenschap de komende jaren en krijgt zij een scherpere inzet vanuit de diverse actoren. Verder bekijk ik op dit moment – dat is de reden dat ik het nog even vasthoud – hoe ik de studenten naar aanleiding van de acties van de JOP en het LAKS daarin een stevige positie in kan geven. De school moet van iemand zijn. Management moet aangesproken kunnen worden. Het valt mij overigens op dat het management vaak zeer enthousiast is. Bijvoorbeeld bij de mbo's heb ik direct contact met de colleges van bestuur. Ik zie dat daar heel veel engagement is. Het is wel belangrijk dat het management aangesproken kan worden. Door leerkrachten, leerlingen, ouders en het bedrijfsleven in het mbo.

De heerDibi(GroenLinks)

Denkt de staatssecretaris daarbij aan een aantal verworvenheden van studenten die de afgelopen jaren langzaam aan zijn verdwenen, zoals het instemmingsrecht?

StaatssecretarisVan Bijsterveldt-Vliegenthart

Ik ben daar op dit moment nog mee bezig. Ik heb met de JOP binnenkort hierover een overleg. Mijn definitieve voorstel moet ik nog naar de Kamer sturen, maar ik denk aan een instemmingsrecht inzake het medezeggenschapsstatuut. Dan is heel helder hoe hun positie is geregeld. Het is daarbij wel belangrijk dat de JOP entameert dat jongeren daadwerkelijk een bijdrage leveren. Ik vind ook dat het management stimulerend moet optreden. Het moet niet zo zijn als vroeger bij de woningbouwcorporaties: helaas er zijn geen actieve huurders meer, dus alle huurcommissies worden opgeheven. Dat mag het niet zijn. Inspraak moet gestimuleerd worden, zodat de school van iemand is.

De heer Van Dijk geeft aan dat wij ook trots mogen zijn op ons onderwijs. Dit wordt met name door de heer Slob onderstreept en ook ik wil dat onderstrepen. Er gebeurt heel veel goeds. Dat wil overigens niet zeggen dat wat niet goed is, onbenoemd moet blijven. Het is een beetje jammer dat slecht nieuws altijd nieuws en goed nieuws vaak geen nieuws is. Dat merkte ik ook in de afgelopen honderd dagen. Ik noem maar eens twee onderwijsvormen die echt onder vuur liggen: het vmbo en het mbo. Ik zie daar heel mooie dingen gebeuren. Er gebeurt echt heel veel goeds. Ik zie geëngageerde leerkrachten die niet altijd met een makkelijke groep werken, maar er gebeuren wel mooie dingen en er worden nieuwe experimenten gedaan. Men is bezig met nieuwe praktijklokalen om ervoor te zorgen dat jongeren gemotiveerd zijn. Ik vind dat wij dat ook moeten benoemen. Het onderwijs en het beroepsonderwijs mogen fier zijn op datgene wat zij doen. Veel jongeren maken daarvan deel uit en Nederland is in staat om op dat vlak heel veel te presteren. Veel mensen die nu in het bedrijfsleven aan het werk zijn, komen uit dat onderwijs voort. Ik kom zo meteen nog terug op het vroegtijdig schoolverlaten.

Bij de kwaliteit van het onderwijs gaat het om rekenen en taal. Terecht. Dit moet goed in elkaar zitten; het is de basis. Bijna alle Kamerleden hebben er iets over gezegd. Dat geeft alleen maar de urgentie aan die hierbij aan de orde is. Rekenen en taal hebben onze volle aandacht. Het gaat over de basis voor hetgeen mensen op dat vlak uiteindelijk kunnen. Het gaat echter ook over een doorlopende leerlijn. Ik meen dat de vraag gesteld werd door de heer Van Dijk, maar het klopt dat het mbo extra aandacht behoeft. Een deel van de leerlingen van de pabo zal naar aanleiding van de toets die naar mijn idee echt gedaan moet worden, afvallen. Een fors percentage van hen zijn mbo'ers. Het is ook duidelijk dat veel jongeren binnen het mbo laaggeletterd zijn. Dat betekent dat wij op dit moment niet in staat zijn de doorlopende leerlijn voldoende vorm te geven. De expertcommissie die daarvoor is ingesteld, moet ons goede aanbevelingen aanreiken, en dan spreek ik over evidence based advies. Er moet niet zomaar wat gebeuren; er moet goed worden bekeken hoe het op een goede manier kan. Een aantal van de mensen die deel uitmaken van deze commissie heeft op dit gebied doorgestudeerd. Verder heeft deze commissie direct contact met betrokkenen in het onderwijsveld. Zij zal moeten aangeven wat wij het beste kunnen doen, alhoewel er al best ideeën leven over de manier waarop dit kan worden opgepakt. Ik heb zelf in ieder geval wel een beeld. Ik schat in dat een van de aanbevelingen zal gaan over de vraag hoe tijdens de lange vo-periode de kennis wordt onderhouden. Het is immers duidelijk dat de kennis die de leerlingen in groep 8 hadden, aan het eind van de rit verloren is gegaan. Ik wil niet helemaal vooruitlopen op de aanbevelingen van de expertcommissie, maar je kunt wellicht denken aan een tussentijdse toets van die kennis in het vo. Het hebben van kennis is relevant, maar het onderhouden ervan evenzogoed.

De heerJasper van Dijk(SP)

De staatssecretaris noemt het evidence based onderwijs. Ik wil graag weten hoe de regering dat precies wil operationaliseren. Wil de staatssecretaris dat toepassen op het nieuwe leren? Waar is de bewezen aanpak van die onderwijssystematiek? Kan de staatssecretaris een onderzoek noemen?

StaatssecretarisVan Bijsterveldt-Vliegenthart

Op het nieuwe leren kom ik graag zo meteen terug. Ik heb de vraag al eerder gehoord.

Mevrouw Kraneveldt noemde een treffend punt: let op, de mensen die nu te maken hebben met gebrek aan echte kennis op een aantal vlakken, zijn voor een deel straks ook de docenten van de toekomst. Ik vind dat een van de belangrijkste punten omdat die mensen de kennis uiteindelijk door moeten geven aan de jongere generaties. Als een docent in de klas niet zeker is over de eigen kennis, is het mogelijk dat de docent doorschiet in allerlei vrije vormen van onderwijs. Deze docent blijft daar dan een beetje van weg omdat zijn kennis niet op orde is. Zo mag het niet zijn. Mede naar aanleiding van gesprekken met jonge mensen van de lerarenopleiding en de pabo zal ik de komende tijd ook gesprekken voeren met mensen uit het management van de pabo en de HBO-raad om te praten over de bevindingen en de onzekerheden van jonge studenten op het gebied van de kennis die zij straks op allerlei vlakken moeten beheersen. Ik ga zo meteen nog in op het nieuwe leren.

Dan het vroegtijdig schoolverlaten. De heer Jasper van Dijk bracht zo net een discussie op gang over coachen. Ik ben het met hem eens dat mentoring en coaching ontzettend belangrijk zijn. Afgelopen week ben ik in Rotterdam geweest. Daar is men met een groot project bezig. Dat is heel leuk, want je ziet dat universitair onderwijs, hbo, mbo en voortgezet onderwijs met elkaar worden verbonden. Daardoor zijn hbo'ers mentor en coach voor leerlingen in het voortgezet onderwijs. Het mes snijdt hier aan meer kanten omdat de hbo'ers hierdoor ook leren verantwoordelijkheid te dragen. Het lijkt mij dat wij dit instrument moeten inzetten waar dat maar mogelijk is. Ik zie overigens ook in het kader van de maatschappelijke stage een mogelijkheid tot peer support, coaching en mentoring, bijvoorbeeld bij ouderejaars in het voortgezet onderwijs voor jongerejaars op het vmbo. Als zij daar een x-aantal uren in steken en dat op een goede manier doen, is dat ook een vorm van een stage waarbij je je inzet voor een ander. Daar leren zij ook zelf echt iets van. Ik vind dat een belangrijk punt en ik vind dat wij met elkaar moeten bekijken hoe wij dat de komende jaren verder kunnen stimuleren.

De heer Jan Jacob van Dijk geeft aan dat de vormgeving bij kleinschaligheid van belang is. In feite gaat het daarbij om de menselijke maat. De kleine school, dat ene gebouw met dat ene bestuur, dat zal niet meer gebeuren; laten wij daarover eerlijk zijn. In die grootschaligheid zul je echter wel de menselijke maat moeten realiseren. Dat betekent dat leerlingen goed begeleid moeten worden en dat betekent medezeggenschap. Iets is van iemand; dat moet beheersbaar en tastbaar worden. Dat houdt ook in dat je niet rabiaat met grootschaligheid moet omgaan in de zin dat het niks is. Onlangs was ik op een grote school in Haarlem. Juist door groot te zijn, kunnen heel goed praktijksituaties worden gesimuleerd. Daardoor kunnen jongeren met de praktijk in contact worden gebracht en vervolgens worden gemotiveerd. Een goede beroepsoriëntatie is heel erg belangrijk voor het voorkomen van voortijdig schoolverlaten. Dit is een voorbeeld waaruit blijkt dat grootschaligheid wel degelijk een bijdrage kan leveren. Het gaat er wel om dat rondom de leraar en de leerling het kennen en gekend worden meer vorm krijgen. De komende tijd gaan wij bezien hoe wij dat op allerlei manieren vorm en inhoud kunnen geven en kunnen stimuleren. Dat zal een heel belangrijke opgave zijn die bij het management van scholen ligt. Daarbij moet gekeken worden naar best practices en dat soort zaken, zodat dit echt vorm en inhoud kan worden gegeven. Ik kom zo meteen nog terug op de fusieprikkel die de heer Dibi aan de orde heeft gesteld.

Mevrouw Verdonk vraagt in het kader van het vsv-beleid hoe het zit met de jaartallen 2010, 2012. Op dit vlak spelen meer jaartallen een rol. Een ding is duidelijk, mevrouw Kraneveldt en mijnheer Slob: u heeft het zelf in het coalitieakkoord 2012 gezet. Daarom heeft het kabinet dat ook zo in het beleidsplan opgenomen. Wij volgen de coalitiefracties op dit punt. Wij kennen meer doelstellingen. Deze zijn verbonden aan het akkoord van Lissabon. Daarin wordt nogal vaak gesproken over 2010. Daarbij gaat het over minder mensen met een startkwalificatie tussen de 20 en de 24 jaar. Daar wordt over vroegtijdig schoolverlaten, de uitval tijdens de schoolperiode, gesproken van jongeren tussen 18 en 24 jaar. De ene doelstelling geldt voor het jaar 2010. De andere doelstelling voor 2012. Nederland heeft gekozen voor de lijn van 12 tot 23 jaar bij het vroegtijdig schoolverlaten. Doel is om in 2012 te komen tot een halvering van het huidige aantal schoolverlaters tot 35.000. Dat is een ambitieuze doelstelling. Ook in Europees verband geldt Nederland als een van de beste naar de Lissabonmaatstaven. Wij moeten deze weg stevig vervolgen met het vsv-beleid. De minister heeft daarbij terecht aangegeven dat de convenanten tot goede resultaten leiden. De komende jaren komen wij echter bij de harde kern. Dat zal wellicht een pittiger aanpak vragen.

MevrouwVerdonk(VVD)

Ik ken de staatssecretaris zo langzamerhand als een zeer begeesterde vrouw. Zij staat voor verbeteringen. Ik vind vertraging van twee jaar bij het behalen van de doelstelling dan ook niet goed te begrijpen. Dit is ontzettend belangrijk. Dit heeft betrekking op de toekomst van jongeren. Waarom niet meer geld, energie en capaciteit hierin steken? Waarom zo gemakkelijk de doelstelling naar het jaar 2012 schuiven?

De heerSlob(ChristenUnie)

Het klopt dat in het regeerakkoord het jaartal 2012 wordt genoemd bij de omschrijving van het groot project. Bij de uitwerking van de pijlers wordt met name verwezen naar Aanval op de uitval. Ik herinner mij nog goed de discussies daarover met toenmalige minister Van der Hoeven en staatssecretaris Rutte. Die hadden ambitieuze doelstellingen neergezet. Zij gaven aan dat een deel daarvan niet bereikt kon worden met het toen uitgetrokken geld. Kan ik erop aan dat Aanval op de uitval in de breedte opgepakt wordt? Er is meer geld, dus kan de staatssecretaris steviger inzetten. Het zou mooi zijn als de doelstellingen veel eerder worden gerealiseerd. Dat kan de Kamer overigens op basis van de rapportages elk jaar beoordelen.

StaatssecretarisVan Bijsterveldt-Vliegenthart

Wij zetten behoorlijk in op het tegengaan van vroegtijdig schoolverlaten en op Aanval op de uitval. Wij doen dat vanuit diverse kanten. Als bijvoorbeeld leren en rekenen goed op orde zijn en leerlingen de stof goed beheersen, zijn zij beter gemotiveerd om op school te blijven. Ik noem ook het vsv-beleid en de convenanten. Ook maatschappelijke stages en door mentoring en coaching kan een impuls gegeven worden. Dat soort zaken draagt uiteindelijk allemaal bij aan het tegengaan van vroegtijdig schoolverlaten. Er zal daartoe specifiek worden geïnvesteerd. Mevrouw Verdonk vraagt of de ambitie scherp genoeg is. Ik vind halvering van het aantal schoolverlaters tot 35.000 in 2012 een heel scherpe ambitie. Ik sluit mij aan bij de woorden van de minister op dit vlak. Wij staan daarvoor. Wij hebben daarover ook regelmatig contact. Het is met veel zaken verweven. De Kamer kan ervan uitgaan dat wij hierop stevig inzetten.

De heerSlob(ChristenUnie)

Aanval op de uitval was een tienpuntenplan. Niet alles kon toen opgepakt worden. Kan ik ervan uitgaan dat nu alles wordt opgepakt en tot beleid wordt omgezet?

StaatssecretarisVan Bijsterveldt-Vliegenthart

Wij komen met onze plannen naar de Kamer. Die kunnen dan getoetst worden aan Aanval op de uitval. Wij hebben gezegd de convenanten op effectiviteit te bezien. Daarbij wordt bekeken of geld met meer "effort" in iets anders kan worden gestoken. Dat traject is in de 100-dagenperiode ingezet. Wij gaan ook in gesprek met de gemeenten en regio's van de veertien convenanten. Met die ervaringen moeten wij de komende jaren in met het nieuwe beleid. De heer Slob kan erop rekenen dat hij daarbij uitgebreid betrokken wordt. Kamer en regering zullen over die plannen discussiëren. De heer Slob kan daarbij een eigen vergelijk maken en concluderen of de juiste punten opgepakt zijn.

De voorzitter:

Ik moet even waken voor de belangen van de regering. Ik zie dat enkele Kamerleden willen interrumperen. Ik zie ook dat er nog heel veel papier ligt bij mevrouw Van Bijsterveldt. Mevrouw Dijksma is in het kennismakingsgesprek ook al tussen de deur gekomen. Dat zal mij geen tweede keer gebeuren. Ik geef mevrouw Van Bijsterveldt nog vijf minuten.

MevrouwVerdonk(VVD)

Wat betekent dit voor het verloop van dit debat?

De voorzitter:

De minister gaat om kwart voor twee weg. De staatssecretarissen kunnen nog even blijven. Wij zitten echter nog met de advisering over de moties. Vandaar dat ik probeer om kwart voor twee af te ronden, met een zekere uitloop.

MevrouwVerdonk(VVD)

Is het soms verstandig om moties op een ander moment in te dienen? Om twee uur begint er een vervolgdebat over wachtlijsten in de jeugdzorg, waarbij een aantal woordvoerders van deze vergadering ook aanwezig moet zijn.

De voorzitter:

Nee. Moties indienen kan heel snel. De woordvoerders krijgen overigens maar twee minuten in tweede termijn. Veel moties kunt u daarin toch niet voorlezen. De plenaire agenda is echter vol. Daar kunnen wij niet meer tussen. In de kortheid toont zich dus vandaag de meester!

StaatssecretarisVan Bijsterveldt-Vliegenthart

Over de leraren heeft de minister al het nodige gezegd. Een punt is van belang. Wij hebben de commissie-Rinnooy Kan ingesteld. Het wachten is op de uitkomsten daarvan. De bedoeling is om daarmee vervolgens ons voordeel te doen en met een heldere beleidsagenda voor de leraren te komen. Ook in de afgelopen jaren is er al het nodige geïnvesteerd. Er is gesproken over het convenant professionalisering en begeleiding van juni 2006. Dat is net gestart. Er zijn goede afspraken gemaakt over de monitoring. Die ziet de Kamer in oktober. Wij moeten niet iedere keer het plantje uit de grond willen trekken om te zien hoe de wortels groeien. Wij komen in oktober 2007 terug op de effectieve benutting. De scholen hebben enige tijd nodig gehad om de zaken op te starten.

De heer Jasper van Dijk vraagt naar de maatschappelijke stage. Twee dingen zijn voor mij als portefeuillehouder maatschappelijke stage relevant. Uiteindelijk willen wij tot een substantiële omvang komen. In het regeerakkoord wordt gesproken over drie maanden maatschappelijke stage. De vraag is vervolgens hoe dat in te voeren. Worden die twaalf weken ingevoerd met weken van vijf, vier of drie dagen? Hoe gaan wij ermee om? Wordt het een middag per week? Ik heb in de afgelopen tijd goed geluisterd naar wat de scholen ervan vinden. Die zeggen enthousiast te zijn en dat de zaken behapbaar moeten zijn. Veel scholen zijn bezig met de maatschappelijke stage. Het overgrote deel ziet die als een van een of anderhalve dag. Een scholier is dan ergens geweest en heeft een maatschappelijke stage gedaan. Daar moet dus nog wat bovenop. Er moet nog een heel forse inspanning worden gepleegd. Het gaat om 185.000 leerlingen. Er moet dus goed naar de stageplaatsen gekeken worden. Daarvoor is 100 mln. beschikbaar gesteld. Op een budget van 1 mld. is dat een relatief forse investering. Ik ga de komende maanden een plan uitwerken. Ik schat dat wij met een stage van twaalf weken met een dag per week een heel eind kunnen komen. De scholen geven aan een zekere vrijheid van invulling te willen hebben. Ik wil uiteindelijk dan ook tot een aantal uren komen. Een uitwerking zal ik aan de Kamer voorleggen. Dan moet beoordeeld worden of het behapbaar is, of het substantieel is en of het binnen de middelen past.

De heer Jan Jacob van Dijk benadrukt het belang van stageplekken op de arbeidsmarkt. Dat is terecht. Zonder stageplaatsen lopen heel veel opleidingen vast. Jongeren missen dan de motivatie van een stageplek waarin zij aan de werkelijkheid kunnen ruiken. Ik kan verklappen dat dit een van de punten is in de inzet van het kabinet voor de participatietop van vanmiddag. Ook in het verleden is er behoorlijk in geïnvesteerd. Er is een stagebox van 30 mln. Die wordt met name hiervoor ingezet. Het aardige van een economische groei met een krappe arbeidsmarkt is dat bedrijven enthousiaster worden. Een leerling kan immers een nieuwe werknemer worden. Door deze positieve impuls groeit het aantal stageplaatsen. Het punt is om vraag en aanbod goed op elkaar af te stemmen. Daarnaar moeten wij goed kijken. Moeten wij alle opleidingen ongelimiteerd aanbieden of moeten wij afstemmen op wat nodig is? Ik wil op regionaal niveau tot scherpere afstemming komen over opleiden en stageplekken.

Over het nieuwe leren zeg ik twee dingen. Is het "evidence based"? Nu is dat een containerbegrip dat vormgegeven wordt door leerkrachten op scholen. Leerkrachten zijn mensen die opgeleid zijn over wat didactisch en pedagogisch mogelijk is. De autonomie van scholen is heel belangrijk. Vrijheid van onderwijs betekent echter niet dat de overheid zich niet mag bemoeien met de kwaliteit. Vandaar onze betrokkenheid. Alles kan, maar er moet een goed evenwicht zijn tussen kennen en kunnen, tussen kennis en vaardigheden.

Over het competentiegericht onderwijs zeg ik nadrukkelijk dat het geen vorm van nieuw leren is. Het gaat om de eisen die aan jonge mensen worden gesteld als zij de arbeidsmarkt opgaan. Dat leggen wij niet van bovenaf op. Het is ontstaan vanuit het bedrijfsleven en de scholen toen bleek dat sommige kinderen niet competent waren om de arbeidsmarkt op te komen. Het Berenschotonderzoek laat zien dat men enthousiast is. Deze weg is ingeslagen. Vervolgens wordt de structuur aangepast in de zin van kwalificatie. Nu moeten wij ervoor zorgen dat de weg ook af wordt gelopen. Dit is van onderop ontstaan. Als het niet doorgaat, geeft dat chaos. Dan weten wij niet meer waar wij aan toe zijn over een aantal jaren. Dit is dus niet van bovenop afgelegd. Het is van onderaf opgekomen en vervolgens gefaciliteerd.

De voorzitter:

Het woord is aan de staatssecretaris voor primair onderwijs en kinderopvang. De heer Dibi zit met tijdsproblemen, net zoals ikzelf. Ik moet om half twee plenair de Vierde tranche Algemene wet bestuursrecht behandelen. De heer Slob neemt tegen die tijd mijn plaats in.

StaatssecretarisDijksma

Voorzitter. Ik zeg kort iets over de kwaliteit van het onderwijs, iets over het toezicht, het speciaal onderwijs, de segregatie. Daarna kom ik te spreken over de kinderopvang en artikel 23.

Aan de beantwoording van vandaag is te horen dat kwaliteit van het onderwijs voor ons leidend is. Dit onderwerp is maatschappelijk voortdurend in discussie. Ook vandaag zijn daar opmerkingen over gemaakt. Ik ben het met de heer Slob eens dat in die discussie de positieve krachten heel gehouden moeten worden. Wie kwaliteitsverbeteringen wil bewerkstelligen, moet dat vooral doen met de mensen die dag in, dag uit in het onderwijs werken om iets voor de kinderen voor elkaar te krijgen. Toch zijn er een aantal vrij harde contra-indicaties. Wij doen het goed in internationaal onderzoek. Met 93% van de basisscholen gaat het goed. Toch moeten wij met een aantal ernstige problemen aan de slag. Dat concentreert zich op een aantal van door de heer Dibi genoemde PPON-onderzoeken. Het gaat om het begrijpend lezen en de kwaliteit van het rekenonderwijs. Het gaat om het schattend rekenen en beheersing van de basis. Dat laatste is belangrijk. Wij gaan daarmee aan de slag.

In het regeerakkoord staat helder dat wij beter moeten vaststellen wat leerlingen aan het einde van het basisonderwijs moeten kennen en kunnen. Er is een expertgroep door mijn collega-staatssecretaris ingesteld die zich bezighoudt met de doorlopende leerlijnen. Daarnaast ben ik in gesprek met de sector. Mijn veronderstelling is dat als wij op dit terrein een stap willen maken, dat gezamenlijk moet gebeuren. Om die reden wil ik de sector in dat gesprek uitvoerig de kans geven. De opdracht in het regeerakkoord voor mijzelf is helder.

Er is een aantal sectoren die in het onderwijsverslag wordt genoemd als zorgwekkend. Over het particulier onderwijs en de vrije scholen is door de Tweede Kamer een wetsvoorstel geaccepteerd dat nu bij de Eerste Kamer ligt. Ik hoop van harte dat die Kamer het snel behandelt en aanneemt. Dat is immers deels een antwoord op de zorgen in het onderwijsverslag. Ook over het islamitisch onderwijs bestaan zorgen. De vorige week is daar in een apart en besloten overleg over gesproken. Wij zitten daar bovenop. Ook bij de inspectie wordt daaraan apart aandacht besteed. Dat vraagt om grote alertheid van mijzelf.

Er is gevraagd de casus van SIBA te bespreken en de rol van de ouders daarbij. Daarover is onderling een interessante discussie gevoerd vandaag. Ik stel vast dat de oudergeleding binnen de medezeggenschapsraad het onmogelijk gemaakt heeft dat er een verstandige oplossing wordt gekozen, namelijk overname van de SIBA-scholen door Esprit. Die oplossing is getorpedeerd. Nu zijn leerlingen massaal aangemeld bij As Siddieq. De heer Slob zegt dat ik kennelijk geen aanleiding heb gevonden om daaraan iets te doen. Ik stel voor dat de Kamer nog voor het zomerreces hierover nadere informatie ontvangt. Ik ben in overleg met de gemeente Amsterdam bezig om te bekijken in hoeverre wij het op deze manier moeten laten gebeuren. Deze school, die ruim 400 leerlingen heeft, redt het immers niet als het leerlingaantal meer dan verdubbelt naar ruim 1000 leerlingen, met een onderwijsstaat die als risicovol moet worden aangemerkt en een verscherpt toezicht van de inspectie op burgerschapsvorming en sociale integratie. Elke normale school heeft er al veel moeite mee om onvoorbereid het aantal leerlingen te verdubbelen. Bij deze school is er extra aanleiding om problemen te veronderstellen. Wij overleggen wat ons te doen staat. Ik stel de Kamer voor om daarover nog voor het zomerreces een nader bericht te sturen.

Kwaliteit heeft ook iets te maken met de ruimte die er voor het primair proces is. Dat ben ik met de heer Jasper van Dijk eens. Leraren moeten gewoon les kunnen geven. Als er een petitie in Amsterdam wordt aangeboden met de vraag naar ondersteuning, bijvoorbeeld meer conciërges en minder administratieve lasten, moet ik daar dus mee aan de slag. Voor een deel is er in het beleidsprogramma al het nodige gebeurd. Er is 2500 fte, met geld belegd, ook in het kader van de brede school en ondersteuning van de organisaties. Wij investeren niet in bakstenen, maar in mensen. Dat leek ons wel zo verstandig. De Kamer zal in het kader van de begrotingsbehandeling zien wat er overigens nog te doen valt.

Ook ik heb het artikel in Het Parool gelezen waarvan de conclusie is dat dit zo ongeveer het bod is. Ik heb tegen de schooldirecteuren in Amsterdam gezegd dat die zich niet te kort moeten doen. Om nu al vast te stellen dat er verder niets zal gebeuren, is echt te kort door de bocht. Ik verwacht nog een extra slag te kunnen maken. De Kamer leest daar bij de begroting meer over.

Over bevordering van excellentie oftewel de hoogbegaafden heb ik de Kamer vorige week al een brief toegezegd.

Het toezicht wordt proportioneel. Ik heb soms de neiging om te zeggen dat de inspectie meer moet optreden als een soort keuringsdienst van waren. Niet alleen vooraf aangekondigd bezoek, wat soms een enorme administratieve belasting voor de schoolleiders betekent, maar vaker onverwachte bezoeken waar dat nodig is. In de komende brief over toezicht zal dan ook te lezen zijn dat eerder ingegrepen moet worden als dat noodzakelijk is en dat pappen en nathouden niet de bedoeling is. Natuurlijk wordt ook nagegaan of de standaarden en kerndoelen worden bereikt, zo zeg ik tegen de heer Jan Jacob van Dijk. De inspectie moet immers toezien op de opbrengst van het onderwijs. Daarom is het immers allemaal te doen.

Over het speciaal onderwijs hebben wij volgende week een algemeen overleg. Ik vraag enige clementie, ook gezien de ruimte voor de tweede termijn, omdat ik daar niet al te veel over zeg. Ook ik ben geschrokken van wat er in het onderwijsverslag staat over de kwaliteit van het speciaal onderwijs. De vraag van de heer Slob hoe diep er is gespit, kan ik beantwoorden met: behoorlijk diep. Het is waar dat het ontbreken van behandel- of handelingsplannen leidt tot een negatieve score. Dat is niet vanwege het ontbreken op zichzelf, maar omdat aan die plannen een houding vastzit dat het onderwijs weet wat men met een leerling wil. Het gaat om de opbrengst van het geboden onderwijs. De ervaring van de inspectie leert dat als het onderwijs zich beter voorbereidt de kwaliteit van de opbrengst hoger is. Er bestaat dus een relatie tussen een plan en het krijgen van een goede opbrengst. Dat kan men niet loskoppelen.

Mevrouw Kraneveldt vroeg naar het forse financiële probleem. Daarmee ben ik niet geconfronteerd omdat de scholen niet of niet goed ramen. De groei van het aantal leerlingen in de cluster van gedragsproblemen is spectaculair. Er is voor gekozen om het probleem bij deze Voorjaarsnota op te lossen. Ik ben aan de slag gegaan toen bleek dat er een financieel probleem is. Dat is aangekaart bij minister Bos, met een forse extra inzet van middelen als gevolg bij de Voorjaarsnota. Bij de begroting zal bekend worden dat er enige aanvulling komt uit de onderwijsenveloppe. In een landelijke kwaliteitskrant stond dat er geen extra geld zou komen. De volgende dag stond er een minimale, piepkleine correctie. Ik zeg nu dan ook nog eens hardop: die krant had het verkeerd. Er komt fors extra geld bij. Dat is ook zo gecommuniceerd. Het kon niet over het hoofd worden gezien.

De voorzitter:

Dat was de NRC. Iemand moet dat hier even zeggen.

StaatssecretarisDijksma

Dank u wel voorzitter.

Ik kom te spreken over segregatie en evidence-based onderwijs. De voor- en vroegschoolse educatie is een typisch voorbeeld van evidence-based onderwijs. Uit onderzoeken blijkt dat bepaalde methoden in een bepaalde context enorm bijdragen aan de kwaliteit van het onderwijs omdat de taalachterstanden worden weggewerkt. Tegen mevrouw Verdonk zeg ik dat dat niet gratis gebeurt. Daar worden behoorlijk wat extra middelen voor uitgetrokken en dat zal ook blijken uit de begroting. Op dit moment wordt gewerkt aan het invullen van een doelstelling om in de G4 sneller van 70% tot 100% bereik te komen. Dat gebeurt niet alleen door het beschikbaar stellen van extra voor- en vroegschoolse educatie; er moet ook voor worden gezorgd dat zij daar gebruik van maken. Vorige week heb ik in het debat over de gewichtenregeling gezegd dat in overleg met de minister van Jeugd en Gezin wordt gewerkt aan de uitvoering van de motie-Rutte. Ik zeg daar wel bij dat dat niet zo gemakkelijk is. Het moet zeker zijn dat dat goed wordt gedaan. Er wordt momenteel een aantal onderzoeken uitgevoerd en ik wacht de uitkomst daarvan af. Op basis daarvan wordt een voorstel gedaan. Evidence-based betekent ook dat dingen goed worden gedaan en niet omwille van de snelheid op een zodanige manier dat het beleid na enige tijd moet worden heroverwogen. Ik was dat in elk geval niet van plan.

Voor de gewichtenregeling en de brede school is wel degelijk extra geld gereserveerd. Het is onmogelijk om een drempelverlaging te realiseren zonder extra te fourneren.

De heer Dibi heeft de zaal helaas verlaten maar luistert vast op een andere manier mee. Voor de kinderopvang wordt een behoorlijke groei verwacht. De precieze gegevens daarover heb ik echter nog niet, maar die komen wel redelijk snel beschikbaar. Ook buitenschoolse opvang is een belangrijk onderwerp. De motie-Tichelaar/Rutte is aangenomen en ik stel mij voor dat de Kamer heel snel, nog voor het zomerreces, een brief krijgt waarin ik meedeel op welke wijze ik die motie uitvoer. Het onderwerp vraagt om gezwinde spoed.

Ik heb in een overleg over de lumpsum voorgesteld aan de Kamer om op basis van het jaarverslag van het primair onderwijs, dat voor het eerst verschijnt – scholen maken voor het eerst een jaarverslag zodat er een beter beeld ontstaat van de financiële positie – verder te redeneren. Ik zit er niet op te wachten om met grote stappen aan de slag te gaan met de prijsbijstelling. Ik neem aan dat de Kamer dat ook niet wil. Het punt van het oppotten wordt in dit kader bezien.

De heer Jan Jacob van Dijk heeft mij gevraagd naar artikel 23 van de Grondwet. Hij noemde daarbij voorbeelden die ik niet kende. Ik kan daar dus op dit moment niets zinnigs over zeggen. Ik zal het laten nagaan en dan hoort hij van mij. Dergelijke signalen hebben mij in elk geval niet bereikt. Dat zegt soms ook wat.

De heer Van Dijk heeft ook gevraagd naar de motie van de heer Jan de Vries over het humanistisch onderwijs en het godsdienstonderwijs. Ik ben daarover in gesprek met de organisaties die dit hebben aangekaart. Zij hebben een forse vraag neergelegd. Ik heb hun een voorstel gedaan en ik wacht op hun reactie. De prioriteiten die zijn gesteld en het klemmend beroep dat de Kamer heeft gedaan ten aanzien van de kwaliteit van het basisonderwijs op het punt van taal en rekenen, de aanpak van taalachterstanden en het in positie brengen van docenten in algemene zin en schoolleiders in het bijzonder moet ik meenemen in de afweging op welke wijze ik de aangenomen motie uitvoer. Over het uitvoeren van een aangenomen motie bestaat naar mijn mening geen verschil van mening. Het gaat echter wel om maatvoering. Ik moet die afweging maken, maar de Kamer ook.

De voorzitter: Slob

De heerJasper van Dijk(SP)

Voorzitter. Ik dank de bewindslieden voor hun beantwoording. Ik heb nog redelijk wat aarzelingen bij de beloftes en de voornemens. De minister gebruikt grote woorden. Ik ben wel blij dat hij geïnspireerd is door het adagium van de SP dat grote woorden moeten worden waargemaakt. Hij doet daartoe een poging in Vrij Nederland ten aanzien van de prognoses voor de Partij van de Arbeid en de SP, maar het gaat vandaag natuurlijk om het onderwijs. Ik wens hem daar alle succes bij.

Ik dien graag de volgende moties in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat slechts één op de vier scholen voor voortgezet onderwijs erin slaagt het onderwijs geheel door bevoegde leraren te laten geven;

overwegende dat de Inspectie verwacht dat er in de komende jaren meer onbevoegde docenten komen;

van mening dat de kwaliteit van het onderwijs grotendeels wordt bepaald door het niveau van de docenten;

verzoekt de regering, voorstellen te doen waardoor het aantal onbevoegde docenten fors wordt teruggedrongen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Jasper van Dijk. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 9 (31031-VIII).

De heerJasper van Dijk(SP)

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de Inspectie een proces van downgrading waarneemt – een daling van het onderwijspeil van leraren – en dat er minder academici naar het voortgezet onderwijs zullen komen;

overwegende dat downgrading wordt veroorzaakt door de creatie van lagere onderwijsfuncties en lagere salarissen, maar dat hogere onderwijsfuncties vooral managementfuncties zijn;

verzoekt de regering, hiermee rekening te houden als er voorstellen worden gedaan om het lerarenberoep aantrekkelijker te maken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Jasper van Dijk. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 10 (31031-VIII).

De heerJasper van Dijk(SP)

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat in het onderwijs vaak nieuwe methoden worden geïntroduceerd zonder dat duidelijk is dat het nieuwe beter is dan het voorgaande;

overwegende dat de regering een evidence-based onderwijspraktijk wil stimuleren;

overwegende dat er grote zorgen zijn over onderwijsvernieuwingen als het nieuwe leren en het competentiegericht onderwijs, ook als zij in combinatie met elkaar worden toegepast;

verzoekt de regering, met voorstellen te komen hoe het onderwijs meer evidence-based kan worden en daarbij ook het nieuwe leren en het competentiegericht onderwijs te betrekken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Jasper van Dijk. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 11 (31031-VIII).

De heerJasper van Dijk(SP)

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het onderwijspersoneel op basisscholen veel tijd kwijt is aan administratieve en organisatorische zaken;

verzoekt de regering, voorstellen te doen om te bereiken dat op elke basisschool minstens één conciërge en één administratief medewerker werkzaam zijn,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Jasper van Dijk. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 12 (31031-VIII).

De heerJan Jacob van Dijk(CDA)

Voorzitter. Ik dank de drie bewindspersonen voor hun antwoorden. Ik begrijp dat deze staccato gegeven moesten worden, maar desalniettemin is een hoop informatie gegeven. Ik kom graag terug op de uitvalcijfers in het hoger onderwijs. Ik dacht dat ik wat had gemist. Het zijn cijfers uit 2003 en die verschillen van de cijfers uit 2006. Ik vind het wat gemakkelijk om alleen die cijfers te gebruiken. Ik zie graag dat daar in de toekomst wat meer naar wordt gekeken. Ik heb in dit kader gevraagd om een reactie op een aantal suggesties.

MinisterPlasterk

Ik kom hier schriftelijk op terug.

De heerJan Jacob van Dijk(CDA)

Dat lijkt mij uitstekend. Dat is dan afgehandeld.

Staatssecretaris Dijksma maakte een opmerking in relatie tot het godsdienstonderwijs en humanistisch vormend onderwijs op openbare scholen. Ik weet natuurlijk dat de Kamer uiteindelijk een keuze moet maken. Er moet echter wel serieus worden omgegaan met voorstellen die op tafel worden gelegd, ook vanuit de sector zelf. Er moet daar een serieuze reactie op komen, ook financieel gezien, van de zijde van het ministerie. Ik ontvang signalen dat daar op dit moment weinig serieus mee wordt omgegaan. Om die reden stel ik het punt aan de orde. De voorjaarsnota wordt volgende week behandeld en ik ga er dus van uit dat de Kamer in de komende dagen een brief ontvangt. Als die niet wordt gestuurd, zal ik bij de behandeling van de begroting voor 2008 ongetwijfeld op dit punt terugkomen. De motie die indertijd is ingediend, werd breed ondersteund in de Kamer. Bijna alle partijen steunden deze motie. Laat de staatssecretaris daar rekening mee houden.

MevrouwVerdonk(VVD)

Voorzitter. Ik beperk mij tot het indienen van moties.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het kabinet niet voornemens is, de motie-Rutte c.s., die een vroegtijdige signalering van taalachterstanden en een verplichte aanpak daarvan regelt, uit te voeren;

van mening dat de bestrijding van onderwijsachterstanden van het grootste belang is voor de succesvolle integratie en participatie van kinderen in het onderwijs;

van mening dat de aanpak erop gericht moet zijn, alle kinderen dezelfde kansen te bieden;

verzoekt de regering, te komen tot een uitgebreid plan met zo nodig een wettelijk kader waarmee geregeld wordt dat alle kinderen van drie jaar oud een taalscreening ondergaan waaraan zo nodig de consequentie van verplichte voorschoolse educatie voor het kind en verplicht taalonderwijs voor de ouder(s) is gekoppeld,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Verdonk. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 13 (31031-VIII).

MevrouwVerdonk(VVD)

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat een groot aantal leerlingen het basisonderwijs verlaat zonder het gewenste niveau te hebben behaald waardoor zij problemen ondervinden in het voortgezet onderwijs met alle mogelijke gevolgen van dien;

van mening dat het noodzakelijk is om in het kader van leerstandaarden vast te stellen waaraan ieder kind na het doorlopen van het basisonderwijs voldoet;

van mening dat het tevens noodzakelijk is, de leerprestaties van kinderen aan het eind van de basisschoolperiode te toetsen om er zeker van te zijn dat het gewenste niveau wordt behaald voor de kinderen aan het voortgezet onderwijs beginnen;

overwegende dat de Onderwijsraad reeds in 1999 een aantal aanbevelingen heeft gedaan die de ontwikkeling van leerstandaarden en de toetsing daarvan ondersteunen;

verzoekt de regering, over te gaan tot de ontwikkeling van leerstandaarden en de toetsing daarvan in het basisonderwijs,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Verdonk. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 14 (31031-VIII).

MevrouwVerdonk(VVD)

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de afgelopen jaren verschillende scholen voor bijzonder (islamitisch) onderwijs in opspraak zijn geraakt vanwege de kwaliteit en/of wanbestuur;

overwegende dat het pas mogelijk is om in te grijpen als de situatie reeds zo ernstig is dat deze niet te handhaven is;

constaterende dat de wetgeving die in voorbereiding is eveneens uitsluitend ingrijpen achteraf mogelijk maakt;

overwegende dat de kinderen die het onderwijs aan deze school volgen hier de dupe van zijn;

van mening dat alle scholen aan minimale deugdelijkheidseisen voor goed bestuur moeten voldoen;

van mening dat de aanstelling van leden van het bevoegd gezag daar onder toezicht van de minister van OCW moet gebeuren;

verzoekt de regering, over te gaan tot het stellen van minimale eisen voor het toetreden tot het bevoegd gezag van een bijzondere school en erop toe te zien dat aan deze eis wordt voldaan alvorens de aanstelling van kracht wordt,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Verdonk. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 15 (31031-VIII).

MevrouwVerdonk(VVD)

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de Inspectie een aantal criteria hanteert;

constaterende dat vroegtijdig schoolverlaten door leerlingen zeer zorgelijk is;

constaterende dat het voor de toekomst van leerlingen heel belangrijk is dat zij hun diploma halen;

constaterende dat zowel voortijdig schoolverlaten als het behalen van diploma's niet wordt meegenomen in de toetsing door de Inspectie;

verzoekt de regering, op te nemen in de criteria waarop de Inspectie toetst: voortijdig schoolverlaten – absoluut en procentueel – en het wel/niet behalen van een diploma,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Verdonk. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 16 (31031-VIII).

MevrouwVerdonk(VVD)

Ik maak nog één kleine opmerking naar aanleiding van de opmerking van staatssecretaris Dijksma over de motie-Rutte. Ik wijs erop dat "principieel" betekent dat je achter je standpunten blijft staan.

MevrouwKraneveldt-van der Veen(PvdA)

Voorzitter. Ik dank de bewindslieden voor de gegeven antwoorden en de inzet die betoond wordt voor de komende vier jaar. Mijn fractie volgt die graag. Ik was eerst teleurgesteld over het feit dat de minister snel weg moet en het debat dus een beetje hapsnap en haastig is gevoerd. Het is echter ook wel eens verfrissend om een reactie zonder inleidend betoog te houden van een bewindspersoon. Het is wennen maar wel verfrissend.

De staatssecretaris is ingegaan op de ramingen met betrekking tot het speciaal onderwijs. Zij zei mij iets te snel: wij hebben wel goed geraamd maar er was nu eenmaal besloten om de gaten aan de hand van de voorjaarsnota te dichten. Ik vraag mij af of het met de ramingen dan wel zo goed gaat. Wordt dat slecht gedaan of zijn de problemen opeens uit hun voegen gebarsten? Het gegeven antwoord is mij wat te gemakkelijk. Ik vraag daarom nogmaals naar de kwaliteit van de ramingen.

Ik dien geen moties in want ik vind dat het kabinet gewoon aan de slag moet. Eén vraag is nog blijven liggen, namelijk over de groepsgrootte in het basisonderwijs. Ik ontvang graag de informatie die een paar jaar geleden blijkbaar niet is toegestuurd.

De heerBosma(PVV)

Voorzitter. Ik dien een motie in over de fusieprikkel van 84 mln. Die heeft enorme gevolgen voor scholen met kleine vestigingen. Het voortgezet onderwijs is hier terecht heel ongerust over.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het kabinet overweegt om 84 mln. te bezuinigen op de fusieprikkel;

overwegende dat dit kan betekenen dat scholen of vestigingen hierdoor moeten sluiten;

verzoekt de regering, deze voorgenomen bezuiniging ongedaan te maken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Bosma, Jasper van Dijk en Dibi. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 17 (31031-VIII).

De heerBosma(PVV)

Onderwijs is geen eiland. Er gebeurt heel veel in de grote boze buitenwereld en dat heeft repercussies voor onderwijszaken als schooluitval, laaggeletterdheid, kwaliteitsdaling, spanning op school en taalachterstand. Dat heeft rechtstreeks te maken met ons immigratiebeleid. Het komt allemaal terecht op het bordje van onze leraren en onderwijzers. De minister zegt dat hij daar niet over gaat en dat klopt ook naar de letter van de wet want immigratie valt niet onder OCW. Hij zit echter wel in een coalitie die daar wel over gaat. Ik hoop dat hij mevrouw Albayrak hier eens op gaat aanspreken. Dat is ook nog eens een partijgenoot, dus de lijnen zijn kort. Als de minister het boek van Fleur Jurgens uit heeft, wil hij dat met mij delen. Ik bespaar mijzelf een motie.

MinisterPlasterk

Voorzitter. Wij streven er altijd naar mondeling een advies te geven over de moties. Op die manier hoeft de papiermolen niet op gang te komen. De staatssecretarissen zijn volledig in staat om dit te doen. De kwestie over de getallen uit 2003 wil ik nog ophelderen, want de indruk ontstond dat ik u met een kluitje in het riet stuurde. Op pagina 199 van het rapport staat dat het hierbij gaat om het cohort 2003, dus om de studenten die zijn ingestroomd in 2003. Vervolgens is in de twee jaar daarna de uitval van dit cohort gevolgd. Die is vervolgens in 2006 vastgesteld. Ik heb niet de indruk willen wekken dat ik cijfers had, om vervolgens cijfers van vier jaar geleden te noemen. Het gaat dus om het cohort 2003. Zo erg als het leek, was het dus niet. Overigens blijft de toezegging staan dat ik op de uitval in het hoger onderwijs schriftelijk terugkom.

StaatssecretarisVan Bijsterveldt-Vliegenthart

Voorzitter. Ik kom eerst op de motie waarin de regering verzocht wordt met voorstellen te komen om het onderwijs meer evidence based te maken. Ook wordt gevraagd hierbij het nieuwe leren en het competentiegericht onderwijs te betrekken. Ik heb geen bezwaar tegen deze motie. Wij zijn volop bezig met evidence based onderwijs. Mijns inziens horen de punten die in de motie aan de orde komen gewoon bij het onderwijs. Feit blijft echter dat de scholen zelf een belangrijke verantwoordelijkheid hebben bij het kiezen van de pedagogische en didactische aanpak. Daarover gaat het namelijk als wij spreken over het nieuwe leren.

Het tweede punt is de downgrading en het aantrekkelijker maken van het beroep van leraar. Ook voor deze motie geldt, net als voor de vorige, dat die volgens mij enigszins overbodig is. Ik wil over dit onderwerp met de commissie van de heer Rinnooy Kan aan de slag gaan. Ik pleit ervoor om even te wachten op wat daaruit voortkomt. Uiteraard kan ik eigenlijk geen bezwaar hebben tegen een motie waarin voorstellen worden gedaan om het beroep van leraar aantrekkelijker te maken, maar wij komen met voorstellen. Het lijkt mij daarom overbodig om deze motie aan te nemen. Hetzelfde geldt voor de motie waarin wordt opgeroepen het aantal onbevoegde docenten fors terug te dringen. Ook deze kwestie wil ik nader bezien in een wat breder kader.

Ik kom bij de motie waarin wordt uitgesproken dat de ontwikkeling van het voortijdig schoolverlaten zeer zorgelijk is. Op vsv wordt echter wel degelijk gelet. Als scholen te veel uitval hebben, worden ze toegevoegd aan de risicogroepen. Daarom is ook deze motie overbodig.

MevrouwVerdonk(VVD)

Er staat meer in het dictum van de motie. Er wordt bijvoorbeeld ook gesproken over het behalen van diploma's. Verder blijkt uit de kwaliteitskaart van de Inspectie van het Onderwijs niet dat er getoetst wordt op vsv. Ik vind daarom dat de staatssecretaris wel erg lichtvaardig haar "overbodig" uitspreekt.

StaatssecretarisVan Bijsterveldt-Vliegenthart

In de praktijk wordt er wél getoetst en ook naar het behalen van diploma's gekeken. Dit punt is in de afgelopen week nog aan de orde geweest in het kader van het voortgezet onderwijs en de bekostiging. Het wordt zeker wel geregistreerd. Voor alle zekerheid vraag ik de inspecteur-generaal, hierop nog eens in te gaan.

Inspecteur-generaalTeeuwen

Er vindt in het nieuwe toezicht op drie categorieën gegevensdetectie van risico's plaats. Een van die categorieën zijn de jaardocumenten. Er kunnen bepaalde verplichtingen worden opgelegd aan de inhoud van die jaardocumenten. Ook kunnen er normen worden bepaald voor deugdelijkheid, die vervolgens in het toezicht worden opgenomen. Het kan zo zijn dat dit inderdaad effect heeft op de vorm van toezicht. Dat heeft vooral te maken met de normstelling die je bepaalt voor alle zaken die in het gegeven zitten.

StaatssecretarisVan Bijsterveldt-Vliegenthart

Zegt u dat er zowel op vsv als op het behalen van het diploma door de inspectie wordt getoetst?

Inspecteur-generaalTeeuwen

Er wordt getoetst, ja.

StaatssecretarisVan Bijsterveldt-Vliegenthart

Goed, dan klopt dus wat ik zojuist zei, en is de motie overbodig.

Ik kom op de motie over de fusieprikkel van 84 mln. Ik heb daarop in de eerste termijn inderdaad niet gereageerd. Ik ontraad het aannemen van deze motie. Het punt staat helder in het regeerakkoord en er is ook een financiële vertaling voor. Ik zal de komende tijd in goed overleg met het vo-veld bezien hoe wij tot een goede invulling kunnen komen. Dat had ik echter al toegezegd in mijn brief aan de heer Dibi en de Kamer.

StaatssecretarisDijksma

Voorzitter. Ik zal de moties per persoon behandelen. Ik kom eerst op de motie van de heer Jasper van Dijk over de conciërge en de administratief medewerker. Ik heb al gezegd dat wij bezig zijn met het ontwikkelen van voorstellen op dit punt. Het voorstel uit deze motie gaat echter minimaal 400 mln. kosten. Ik heb dat snel even laten berekenen. Daarmee zou dus bijna de helft van de hele onderwijsenveloppe gemoeid zijn. De maatvoering in de motie lijkt mij daarom eerlijk gezegd iets te ruim. Daarom is het mijns inziens onverstandig om de motie aan te nemen. Dit neemt niet weg dat wij graag naar meer ruimte zoeken voor conciërges en administratieve ondersteuning; daarbij vindt de heer Van Dijk in mij een bondgenoot. Als deze motie echter op deze manier wordt aangenomen, zouden wij voor een situatie geplaatst worden waarbij andere prioriteiten in het basisonderwijs in het nauw komen. Volgens mij is dat niet de bedoeling van de heer Van Dijk.

De heer Jan Jacob van Dijk heeft aandacht gevraagd voor de manier waarop wij de discussie voeren met de organisaties over het godsdienstonderwijs en het humanistisch vormingsonderwijs in het openbaar onderwijs. Ik neem deze discussie zeer serieus. Ik heb zelf met deze organisaties gesproken. Wij hadden volgens mij een buitengewoon plezierig gesprek. Dit neemt niet weg dat ik het niet eens ben met de organisaties. Dat is echter iets anders dan het niet serieus nemen van een probleem; dat wil ik hier graag opgemerkt hebben. Ik zeg nogmaals dat de Kamer een voorstel krijgt over de manier waarop wij willen omgaan met de uitvoering van de motie. Ik heb zojuist bij de beantwoording van vragen van mevrouw Kraneveldt mijns inziens duidelijk gemaakt waar ik mijn prioriteit bij de voorjaarsnota heb moeten leggen. Wij hadden weliswaar geraamd dat er in de vorige kabinetsperiode veel extra zorgleerlingen zouden zijn, maar de middelen waren daarbij niet geleverd. Mijn "actie" naar de minister van Financiën was er daarom vooral op gericht, ervoor te zorgen dat er in de komende periode voldoende middelen zouden zijn voor het speciaal onderwijs. Daardoor is het onderwerp dat de heer Jan Jacob van Dijk nu ter sprake brengt, niet door mij bij de voorjaarsnota aan de orde gesteld. Dit is dus niet geregeld. Ik kan nu een mooi verhaal houden over de voorjaarsnota, maar ik wil geen zand in ogen strooien. Dit neemt echter niet weg dat wij de Kamer een voorstel zullen doen over de manier waarop wij de motie willen uitvoeren. De middelen die daarbij horen, zal ik in mijn eigen begroting zoeken. Ik hecht er verder aan om eerst met de organisaties zelf overeenstemming te bereiken, voordat ik de Kamer hierover een brief stuur. Dat heb ik de organisaties beloofd.

Mevrouw Verdonk heeft drie moties ingediend waarop ik moet reageren. De eerste constatering in de eerste motie is niet correct. Daarin staat dat ik niet voornemens ben de motie uit te voeren. Volgens mij heb ik zojuist duidelijk gemaakt dat ik dat wél ben. De discussie gaat echter over de manier waarop wij dat gaan doen. De Kamer weet dat ik daarover in overleg ben met de minister voor Jeugd en Gezin. Wij zullen met een wat breder voorstel naar de Kamer komen, dat niet alleen gaat over de vroegsignalering, maar ook over de manier waarop je er voor kunt zorgen dat er vervolgens voldoende aanbod is van taalprogramma's. Daarom lijkt mij het aannemen van deze motie overbodig. Als de Kamer straks niet tevreden is over de manier waarop wij hiermee aan de slag gaan, kunnen wij daarover dan debatteren. Het lijkt mij echter te vroeg om nu al te stellen dat er niets gebeurt.

Ik kom op de discussie over de leerstandaarden. Ik heb al gezegd dat wij daarmee op dit moment bezig zijn. In de begroting zal hierover meer staan. Met de sector wordt een gesprek gevoerd over wat in het coalitieakkoord wordt omschreven als het kunnen vaststellen wat leerlingen aan het einde van het basisonderwijs moeten kennen en kunnen. Ik verzoek de Kamer om dit voorstel af te wachten. Uiteraard zullen wij het coalitieakkoord uitvoeren en uiteraard wordt daarbij ook deze discussie meegenomen. Ik wil ervoor pleiten de sector nu de kans te geven hier een eigen inbreng in te hebben. Als wij uiteindelijk met elkaar vaststellen wat leerlingen moeten kennen en kunnen, lijkt het mij vooral belangrijk dat de sector daarin gelooft. Het moet iets van ons gezamenlijk worden, niet iets wat wij van bovenaf afdwingen. Natuurlijk heb ik mij afgevraagd hoe het kan dat de Onderwijsraad hiervoor al in 1999 een voorstel heeft gedaan, zonder dat dit tot op heden heeft geleid tot enige vorm van invoering. Dat heeft een oorzaak.

De derde motie van mevrouw Verdonk gaat over artikel 23. In de motie wordt gevraagd om de aanstelling van leden van het bevoegd gezag te laten plaatsvinden onder toezicht van de minister van OCW. Dat zou betekenen dat de vorming van een bestuur van een school voor bijzonder onderwijs onder toezicht van de minister van OCW moet plaatsvinden. Volgens mij is dit binnen artikel 23 niet mogelijk. Daarom ontraad ik het aannemen van deze motie.

Er liggen nog twee vragen van de PvdA-fractie. Over de ramingen heb ik zojuist voldoende gezegd. Over de groepsgrootte kan ik melden dat wij uiteraard de aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer overnemen. Daarmee erkennen wij dat wij achteraf kunnen vaststellen dat dit niet de meest verstandige aanpak is geweest. Duidelijk is dat alle rapporten, inclusief het rapport van de commissie-Van Eijndhoven naar de Kamer zijn gegaan, maar dat er in het rapport van de commissie-Van Eijndhoven wel een selectie is gemaakt. Daarbij zijn delen van de rapportages overgenomen en andere niet. Mensen die alleen het rapport van deze commissie onder ogen hebben gekregen, en niet onderliggende rapporten, kunnen het gevoel gekregen hebben dat niet alle informatie voorhanden was. Ook de Algemene Rekenkamer heeft echter erkend dat alle rapporten zijn meegestuurd. Laten wij zeggen dat dit een wijze les voor de toekomst is. De commissie-Duivesteijn heeft bijvoorbeeld het een en ander gezegd over de wijze waarop de regering de Kamer informeert. Die informatie moet behapbaar zijn.

De voorzitter:

Er zijn zo veel toezeggingen gedaan, dat het ons weinig zinvol lijkt die nu allemaal op te lezen. Anders dan wij gewend zijn, zal de lijst met toezeggingen daarom deze middag worden rondgestuurd.

Sluiting 13.55 uur.


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), Van de Camp (CDA), voorzitter, Depla (PvdA), Slob (ChristenUnie), Remkes (VVD), Joldersma (CDA), Jan de Vries (CDA), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Jan Jacob van Dijk (CDA), Aptroot (VVD), Leerdam (PvdA), Kraneveldt-van der Veen (PvdA), Roefs (PvdA), ondervoorzitter, Abel (SP), Van Leeuwen (SP), Verdonk (VVD), Biskop (CDA), Bosma (PVV), Pechtold (D66), Zijlstra (VVD), Jasper van Dijk (SP), Besselink (PvdA), De Rooij (SP), Ouwehand (PvdD) en Dibi (GroenLinks).

Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Ferrier (CDA), Gill'ard (PvdA), Anker (ChristenUnie), Weekers (VVD), Atsma (CDA), Sterk (CDA), Vietsch (CDA), Schinkelshoek (CDA), Ten Broeke (VVD), Van Dijken (PvdA), Hamer (PvdA), Van Dam (PvdA), Van Bommel (SP), Langkamp (SP), Dezentjé Hamming (VVD), Jonker (CDA), Fritsma (PVV), Van der Ham (D66), Nicolaï (VVD), Leijten (SP), Bouchibti (PvdA), Gerkens (SP), Thieme (PvdD) en Azough (GroenLinks).

XNoot
2

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), ondervoorzitter, Schreijer-Pierik (CDA), voorzitter, Atsma (CDA), Van Gent (GroenLinks), Poppe (SP), Waalkens (PvdA), Snijder-Hazelhoff (VVD), Jager (CDA), Ormel (CDA), Koopmans (CDA), Van der Ham (D66), Van Velzen (SP), De Krom (VVD), Samsom (PvdA), Van Dijken (PvdA), Neppérus (VVD), Jansen (SP), Jacobi (PvdA), Cramer (ChristenUnie), Koppejan (CDA), Graus (PVV), Vermeij (PvdA), Zijlstra (VVD), Thieme (PvdD) en Polderman (SP).

Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Mastwijk (CDA), Ten Hoopen (CDA), Duyvendak (GroenLinks), Luijben (SP), Tang (PvdA), Boekestijn (VVD), Bilder (CDA), Biskop (CDA), Koşer Kaya (D66), Van Leeuwen (SP), Dezentjé Hamming (VVD), Eijsink (PvdA), Depla (PvdA), Van Baalen (VVD), Kant (SP), Blom (PvdA), Ortega-Martijn (ChristenUnie), Van Heugten (CDA), Brinkman (PVV), Kuiken (PvdA), Ten Broeke (VVD), Ouwehand (PvdD) en Lempens (SP).

XNoot
3

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), De Wit (SP), voorzitter, Van Gent (GroenLinks), Hamer (PvdA), Blok (VVD), Nicolaï (VVD), Jan Jacob van Dijk (CDA), Smeets (PvdA), Omtzigt (CDA), Van Hijum (CDA), Koşer Kaya (D66), Jonker (CDA), ondervoorzitter, Luijben (SP), Ulenbelt (SP), Verdonk (VVD), Ortega-Martijn (ChristenUnie), Blanksma-van den Heuvel (CDA), Van der Burg (VVD), Koppejan (CDA), Tony van Dijck (PVV), Spekman (PvdA), Heerts (PvdA), Thieme (PvdD), Karabulut (SP) en Vos (PvdA).

Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Gerkens (SP), Vendrik (GroenLinks), Wolfsen (PvdA), De Krom (VVD), Weekers (VVD), De Rouwe (CDA), Depla (PvdA), Sterk (CDA), Willemse-van der Ploeg (CDA), Pechtold (D66), Spies (CDA), Irrgang (SP), Lempens (SP), Zijlstra (VVD), Cramer (ChristenUnie), Biskop (CDA), Dezentjé Hamming (VVD), Joldersma (CDA), Fritsma (PVV), Tang (PvdA), Crone (PvdA), Ouwehand (PvdD), Gesthuizen (SP) en Heijnen (PvdA).

XNoot
4

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), Vendrik (GroenLinks), Kant (SP), Blok (VVD), Ferrier (CDA), ondervoorzitter, Joldersma (CDA), Jan de Vries (CDA), Smeets (PvdA), voorzitter, Van Miltenburg (VVD), Schippers (VVD), Omtzigt (CDA), Koşer Kaya (D66), Willemse-van der Ploeg (CDA), Van der Veen (PvdA), Schermers (CDA), Van Gerven (SP), Wolbert (PvdA), Heerts (PvdA), Zijlstra (VVD), Van Gijlswijk (SP), Ouwehand (PvdD), Agema (PVV), Leijten (SP), Bouwmeester (PvdA) en Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie).

Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Azough (GroenLinks), Van Velzen (SP), Neppérus (VVD), Vietsch (CDA), Sterk (CDA), Ormel (CDA), Van Dijken (PvdA), Verdonk (VVD), Griffith (VVD), Atsma (CDA), Van der Ham (D66), Çörüz (CDA), Gill'ard (PvdA), Jonker (CDA), Langkamp (SP), Jacobi (PvdA), Arib (PvdA), Kamp (VVD), De Wit (SP), Thieme (PvdD), Bosma (PVV), Luijben (SP), Hamer (PvdA) en Ortega-Martijn (ChristenUnie).

Naar boven