31 031 VI
Jaarverslag en slotwet ministerie van Justitie 2006

nr. 5
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 11 juni 2007

De vaste commissie voor Justitie1 heeft over het Jaarverslag 2006 van het Ministerie van Justitie (31 031 VI, nr. 1) de navolgende vragen ter beantwoording aan de regering voorgelegd.

Deze vragen, alsmede de daarop op 7 juni 2007 gegeven antwoorden, zijn hieronder afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

De Pater-van der Meer

De adjunct-griffier van de commissie,

Beuker

1

Zijn de cijfers Veiligheidsmonitor Rijk 2007 reeds beschikbaar? Zo ja, wat zijn de belangrijkste conclusies?

Begin dit jaar is de Veiligheidsmonitor Rijk 2007 (VMR2007) uitgevoerd door het CBS; dit in vervolg op de Veiligheidsmonitor Rijk 2006 (VMR2006).

De resultaten van 2007 zijn op 27 april jl. gepubliceerd door het CBS in samenwerking met de Ministeries van Justitie en BZK.

De belangrijkste conclusies zijn:

• In 2007 gaf 26 procent van de Nederlandse bevolking (15 jr. en ouder) aan slachtoffer te zijn geweest van veelvoorkomende criminaliteit. Een jaar eerder was dat nog 27 procent, in 2005 was het percentage 29. Ook het totaal aantal door burgers ondervonden delicten verminderde in dezelfde periode. Nederlanders zijn vooral minder slachtoffer geworden van diefstal (met name fietsendiefstal).

• Stedelingen zijn vaker slachtoffer van criminaliteit dan mensen in niet-stedelijke gebieden.

• Uitgesplitst naar twee specifieke delictcategorieën zien we een verdere daling van de vermogenscriminaliteit (excl. overige diefstal) van ca. 11 procent ten opzichte van de VMR2006. Punt van zorg echter is de toename van de geweldscriminaliteit met zo’n 5,5 procent ten opzichte van de VMR2006.

• Uit de VMR2007 blijkt voorts dat op het vlak van de buurtproblemen (overlast en fysieke verloedering) sprake is van een stabilisatie: schaalscore ernstige overlast 1,8 (zelfde niveau als de VMR2006); schaalscore verloedering fysieke woonomgeving 2,9 (eveneens zelfde niveau als de VMR2006).

• Uit de VMR2007 blijkt dat de onveiligheidsgevoelens onder burgers opnieuw zijn gedaald. Begin 2007 voelde 22 procent van de Nederlandse bevolking zich wel eens onveilig. Dat is wederom minder dan in 2005 en 2006. Toen was het percentage burgers dat zich wel eens onveilig voelt respectievelijk 27 en 24 procent.

• Vooral jongeren tussen de 18 en 25 jaar voelen zich wel eens onveilig.

2

Strookt de mening van de ambtenaren en bestuurders met de bevindingen van de regering dat verbetering van de handhaving te danken is aan de stuurgroep Handhaven op Niveau (HoN)?

Het programma Handhaven op Niveau (HoN) is in 2005 geëvalueerd door de Universiteit Twente. Daarbij is onder andere gebruik gemaakt van een survey onder gemeenten, provincies en waterschappen. Door middel van telefonische enquêtes zijn 227 bestuurders en ambtenaren bevraagd. Zo’n driekwart van deze respondenten is van mening dat HoN een bijdrage heeft geleverd aan de kwaliteitsverbetering van de handhaving.

3

Hoe zijn de reclasseringsbalies ingericht en op welke wijze zijn de adviestaken functioneel afgescheiden van de overige taken van de reclassering?

In de reclasseringsbalies werken reclasseringswerkers van de drie reclasseringsorganisaties samen om de opdrachten van opdrachtgevers OM, ZM en de Dienst Justitiële Inrichtingen toe te delen aan de reclasseringsorganisatie die de betreffende zaak het beste kan afhandelen. De reclasseringswerkers worden daarbij ondersteund door de arrondissementssecretariaten.

De adviestaken zijn afgescheiden van de overige reclasseringstaken en vormen daarmee een aparte taak. Dit betekent dat de adviezen worden opgesteld door daartoe gespecialiseerde adviseurs. In veel gevallen betekent dit dat er aparte teams van adviseurs zijn samengesteld per arrondissement.

4

Hoe kan de ontwikkeling van wetenschappelijk onderbouwde diagnostiekinstrumenten uit 2006 (verder) bijdragen aan een betere advisering door de reclassering? Welke diagnostiekinstrumenten worden in dit verband bedoeld?

De wetenschappelijk onderbouwde diagnostiekinstrumenten kunnen op een meer objectieve manier risico’s op recidive inschatten dan de instrumenten die voorheen werden gehanteerd. Ook kan beter ingeschat worden welke factoren bij de verdachten te maken hebben met het delictgedrag. Als derde punt geven de instrumenten een goede inschatting van de responsiviteit voor gedragsverandering. Doordat bovengenoemde inschattingen op een wetenschappelijk onderbouwde manier worden opgesteld zijn de adviezen aan de opdrachtgevers, die daarop gebaseerd worden, kwalitatief verbeterd. De bedoelde instrumenten zijn de Recidive InschattingsSchalen (RISc) en de Quick Scan. Daarnaast wordt gewerkt aan een aansluiting van de reclassering bij het door de voorheen-FPD (nu: het Nederlands Instituut voor Psychiatrie en Psychologie-NIFP) ontwikkelde BooG-instrument (Beslissingsondersteuning Onderzoek Geestvermogens).

5

Is er inzicht in de tevredenheid met het gebruik van de reclasseringsbalies onder de verschillende opdrachtgevers?

De inrichting van de reclasseringsbalie is mede tot stand gekomen op grond van de wensen van opdrachtgevers om één aanspreekpunt te hebben bij de reclasseringsorganisaties. Eind juni zal een evaluatie over de reclasseringsbalies beschikbaar komen. Daarin zullen ook gegevens staan over de tevredenheid van de opdrachtgevers.

6

Kan de regering toelichten wat wordt verstaan onder «voorlopige erkenning» van gedragsinterventies? Waarvan is «definitieve erkenning» afhankelijk en op welke termijn wordt dat voor de betreffende interventies (of andere) voorzien?

De Erkenningscommissie kan aan een gedragsinterventie de status «erkend» of «voorlopig erkend» of «niet erkend» toekennen.

Een programma krijgt de status «erkend» als aan alle kwaliteitscriteria is voldaan. Deze status is geldig voor een periode van 5 jaar.

Een voorlopig erkende gedragsinterventie voldoet nog niet aan alle kwaliteitscriteria. De Erkenningscommisie heeft echter voldoende vertrouwen in de recidiveverminderende werking van de interventie en verwacht dat met enkele noodzakelijke aanpassingen een effectieve interventie ontstaat. Deze status is geldig voor een periode van 2 jaar.

Een gedragsinterventie wordt als «niet erkend» bestempeld als deze (nog) onvoldoende voldoet aan de kwaliteitscriteria.

7

Kan de regering een korte uiteenzetting geven van de vijf (voorlopig) erkende gedragsinterventies? Welke interventies zijn het, op wie zijn ze gericht en aan welke criteria moet worden voldaan voor toewijzing?

– Jeugd:

De training Sociale Vaardigheden op Maat is gericht op jongeren van 14–21 jaar in een residentiële setting met probleemgedrag dat o.a. voortkomt uit onvermogen tot zelfstandig en adequaat hanteren van lastige sociale situaties. De training wordt geïndiceerd voor de jongeren met dit probleemgedrag, voor wie de behandeling op de leefgroep en het aanbod op school voor het verminderen van de vaardigheidstekorten onvoldoende is. Contra-indicaties voor deelname zijn o.a. ernstige agressieregulatieproblematiek, sterke psychopathologische trekken, een IQ onder de 75 en een onvoldoende beheersing van de Nederlandse taal.

– Volwassenen:

De voorlopig erkende gedragsinterventies voor volwassenen zijn gericht op zowel gedetineerde als niet-gedetineerde reclasseringscliënten met een gemiddeld of hoog recidiverisico.

Voor delinquenten met cognitieve tekorten zijn er de cognitievevaardigheidstraining en de cognitieve vaardigheidstraining plus (geschikt voor justitiabelen met een laag intelligentieniveau). De Leefstijltraining is er voor justitiabelen met problematisch middelengebruik en/of gokgedrag. De gedragsinterventie Arbeid is gericht op delictplegers met tekorten op het terrein van opleiding, werk en leren.

De interventie ART Wiltshire-Nederland (alleen voor intramurale toepassing voorlopig erkend) is een agressieregulatietherapie voor justitiabelen met een verleden van reactieve interpersoonlijke geweldsdelicten.

De volgende tien criteria worden door de Erkenningscommissie gebruikt bij de beoordeling van een interventie: theoretische onderbouwing, selectie van justitiabelen, dynamische criminogene factoren, effectieve behandelmethoden, vaardigheden en protectieve factoren, betrokkenheid en motivatie, continuïteit, interventie-integriteit, evaluatie en fasering, intensiteit en duur. Per criterium kunnen twee punten worden gescoord. Een interventie krijgt de status «erkend» als de beschrijving minimaal zestien punten scoort en géén van de criteria minder dan een punt heeft gescoord. De interventie krijgt de status «voorlopig erkend» als de beschrijving minimaal twaalf punten scoort.

8

Kan een tijdspad gegeven worden wanneer alle verbetervoorstellen voor de uitvoering van de PIJ-maatregel gerealiseerd moeten zijn?

De verbetering van de PIJ-maatregel zal in haar totaliteit worden gerealiseerd in de periode tot 2011. In de periode tot 2010 wordt onder meer het functie- en opleidingsniveau van de groepsleiders op HBO-niveau gebracht en per groep het aantal groepsleiders naar 3 groepsleiders per leefgroep gebracht. De verkleining van de leefgroepen van 12 naar 8 jongeren per groep wordt in verband met de daarvoor noodzakelijke aanpassing van de gebouwen uiterlijk in 2011 gerealiseerd.

De Tweede Kamer zal rond de zomer geïnformeerd worden over de uitvoering van de verbetervoorstellen van de PIJ-maatregel.

9

Welke oefendoelen worden bedoeld die gehaald moesten worden bij de oefeningen die gehouden zijn in het kader van het Alerteringssysteem terrorismebestrijding (ATb)? Kan het antwoord verder gaan dan het genoemde doel: om te leren van het complexe informatie- en besluitvormingstraject dat voorafgaat aan een terroristische aanslag?

De oefeningen richtten zich op enkele in het hoofdproces Alerteringsysteem Terrorismebestrijding beschreven processtappen. Het ging daarbij in het bijzonder om het houden van een zogenaamd «Uitvoeringsoverleg Alerteren» waarbij een fictieve dreiging op één van de vitale infrastructuren werd ingebracht. In dit overleg participeerden politie, departementen, gemeenten, inhoudelijke experts en het vitale bedrijfsleven. Doel was om betrokkenen te leren omgaan met de systematiek van alerteren en diverse processtappen uit te voeren, te testen en te verbeteren. Er is daarbij speciaal gekeken naar de aspecten procesbewaking, besluitvorming, informatiemanagement en netwerkmanagement. In enkele oefeningen werd ook de berichtgeving naar bestuurlijke autoriteiten via het Nationaal Crisis Centrum beproefd.

10

Hoe verhoudt de bezorgdheid van de Nederlanders over terrorisme zich tot de bezorgdheid van inwoners van andere EU-landen?

In beginsel is er geen vergelijking te maken tussen individuele onderzoeken naar het vertrouwen van burgers van de 27 EU-lidstaten in de nationale terrorismebestrijding. Wel is het mogelijk een vergelijking te maken in de wijze waarop burgers prioriteit toekennen aan terrorismebestrijding. Zo is in de Eurobarometers van najaar 2004 (veldwerk oktober–november 2004) en in het voorjaar van 2005 (veldwerk mei–juni 2005, dus net voor de aanslag in Londen) gevraagd naar de twee belangrijkste nationale issues van dat moment. Het blijkt dat in Europa als geheel het aandeel van de bevolking dat «terrorisme noemt als een van de twee belangrijkste nationale issues» is afgenomen van 16 procent naar 10 procent. Opmerkelijk hierbij is dat in Nederland dit juist is toegenomen van 12 procent in de herfst van 2004 naar 22 procent in het voorjaar van 2005. In de laatste Eurobarometer van december 2006 (veldwerk september – oktober) is terrorisme het derde belangrijkste nationale issue in Nederland. Van de Nederlanders vindt 26 procent terrorisme een van de twee belangrijkste nationale issues van het moment. Gemiddeld vindt 15 procent van de Europeanen dit. Nederlanders vinden terrorisme in toenemende mate een van de twee belangrijkste nationale beleidsissues.

11

Wanneer is de uitslag van het onderzoek naar de lagere inkomsten uit griffierechten gereed?

Een directe koppeling tussen de concrete productie/afzonderlijke zaken en de ontvangen griffierechten is niet te maken. De financiële administratie en de werklastsystemen sluiten op dit punt onvoldoende op elkaar aan. Door bevraging van de gerechten is gebleken dat de oorzaak in hoofdzaak moet worden gezocht in een relatief lichtere mix van zaken. Deze conclusie wordt ook ondersteund door de realisatiecijfers van de rechtspraak waar ook een relatief lichtere zaaksproductie wordt geconstateerd. Aan de hand van de meerjaren instroomprognoses zal een inschatting worden gemaakt van meerjarige effecten voor wat betreft de griffierechten opbrengsten. In de justitiebegroting 2008 zullen eventuele consequenties worden meegenomen.

12

Zou een conclusie van het onderzoek naar het eventuele bestaan van een structureel karakter van lager uitvallen van de inkomsten van de griffiekosten kunnen zijn dat de griffierechten worden verhoogd?

Aan de hand van de meerjarige instroomprognoses zal een inschatting worden gemaakt van meerjarige effecten voor wat betreft de opbrengsten griffierechten. In de justitiebegroting 2008 zullen eventuele consequenties worden meegenomen. Het is nu nog te vroeg om vooruit te lopen op eventuele maatregelen.

13

Welke uitbreidingen van de TBS-capaciteit staan in 2007 op het programma?

Per ultimo 2006 bedroeg het totale aantal TBS-plaatsen 1738 (inclusief de TBS-plaatsen bij niet-justitiële instellingen). Thans wordt verwacht dat het aantal TBS-plaatsen per ultimo 2007 1849 plaatsen zal bedragen. De capaciteit zal daarom dit jaar met 111 plaatsen toenemen, verdeeld over vijf forensisch psychiatrische centra.

14

Welk deel (in bedragen en percentages) van de beschikbaar gestelde middelen voor terrorismebestrijding zijn aangewend ter versterking van de personele staf van de Eenheid Bewaken en Beveiligen en welk deel voor de uitvoering van het NCTb programma?

Voor de versterking van de personele staf van de Eenheid Bewaken en Beveiligen is in 2006 € 0,4 miljoen (2 procent) beschikbaar gesteld. De overige 98 procent (€ 21,5 miljoen) betreft de uitvoering van het NCTb-programma.

15

In hoeverre zijn de civiele crisisplaatsingen in de justitiële jeugdinrichtingen reeds beëindigd met het oog op de overheveling van het bedrag van € 14 miljoen naar het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport ten behoeve van het opbouwen van zorgaanbod? Loopt de beëindiging van de crisisplaatsingen in de pas met het overhevelen van het bedrag?

De middelen (€ 14 miljoen) die al zijn overgeheveld van Justitie naar VWS, dienen om de uitbreiding van het nieuwe intersectorale zorgaanbod mogelijk te maken, vooruitlopend op de daadwerkelijke scheiding (bij het inwerkingtreden van de gewijzigde Wjz) van de strafrechtelijke en civielrechtelijke jongeren. Op dit moment worden civiele crisisjongeren nog geplaatst in justitiële jeugdinrichtingen. Er wordt wel getracht de strafrechtelijke en civielrechtelijke jongeren in justitiële opvanginrichtingen zoveel mogelijk gescheiden onder te brengen. De middelen worden voor de begroting 2008 naar de begroting voor Jeugd en Gezin overgeheveld om de eerste tranche JJI’s per 1 januari 2008 mogelijk te maken.

16

Kan de regering inzichtelijk maken op welke wijze de G4 de € 4,5 miljoen, die ter beschikking is gesteld voor de aanpak van criminaliteit onder allochtone jongeren, heeft besteed?

De middelen bij «Voorkomen criminele loopbaan allochtone jongeren» zijn als volgt toegekend aan de G4:

– Amsterdam:  € 1 980 000

– Den Haag:    €   750 000

– Rotterdam:  € 1 080 000

– Utrecht:      €   690 000

         € 4 500 000

Het Rijk draagt hiermee bij aan de uitvoering van het Grotestedenbeleid met een financiële impuls via de brede doeluitkering Sociaal, Integratie en Veiligheid om de oververtegenwoordiging van allochtone jongeren in de criminaliteit terug te dringen. In het kader van de brede doeluitkering is het mogelijk dat de gemeenten de toegekende bedragen voor 2006 ook in latere jaren besteden. Tussen elke stad en het Rijk zijn prestatieafspraken gemaakt over de besteding van de middelen voor de periode 2006 tot 2010.

De open doelstelling die geldt voor alle steden is het verminderen van de oververtegenwoordiging van Marokkaanse jongeren in de leeftijd van 12 tot 24 jaar in de criminaliteitscijfers. De steden hebben in overleg met het Rijk bepaald hoe ze daar invulling aan willen geven. Voorbeelden hiervan zijn onder andere het opstarten van trajecten om jongeren en gezinnen te ondersteunen, trajecten om schooluitval te voorkomen, werktoeleidingstrajecten en het creëren van stageplekken.

17

Is er inzicht in de redenen voor het onbesteed blijven van een bedrag van € 0,5 miljoen dat was gereserveerd voor eventuele ondersteuning van gemeenten bij plannen voor de aanpak van criminaliteit onder allochtone jongeren? Waar is dit bedrag van € 0,5 miljoen uiteindelijk aan besteedt?

De G4 zijn in de loop van 2006 pas met de uitvoering van hun programma’s begonnen. Het feitelijke ondersteuningsprogramma is in 2007 gestart.

Slechts een klein deel van de middelen is daarom in 2006 besteed. Het restant van de middelen is betrokken bij het totale budgettaire beeld van het Ministerie van Justitie.

18

Kan worden vastgesteld dat deze stagnering van de uitstroom uit de opvang een direct/ indirect gevolg is van de discussies in opmaat naar de Motie-Bos van 13 december 2006? Betreft het hier een stagnatie van de uitstroom over de hele linie of alleen een stagnatie van de uitstroom onder de groep die valt onder het Project Terugkeer? Kan hetzelfde worden aangegeven voor de constatering dat minder mensen gebruik maken van de vertrekcentra?

Het staat vast dat de uitstroom uit COA-opvang in de laatste maanden van 2006 substantieel daalde. Het staat ook vast dat na 13 december 2006, conform de toezegging van de minister-president aan uw Kamer, uitzettingsen ontruimingshandelingen achterwege zijn gebleven van bepaalde categorieën vreemdelingen die hun eerste asielaanvraag deden vóór 1 april 2001. Overigens kan niet zonder meer worden vastgesteld dat deze stagnatie het gevolg is van genoemde discussies.

Een zekere mate van stagnatie is, zoals in het Jaarverslag 2006 vermeld, vermoedelijk echter wel het gevolg van de verkiezingen en de daarop gevolgde aankondiging van de komst van een speciale regeling voor asielzoekers die nog onder de oude wet vallen. Een andere factor is vermoedelijk de afnemende bereidheid in 2006 van medeoverheden om mee te werken aan het geldende terugkeerbeleid. De constatering dat minder mensen gebruik hebben gemaakt van de vertrekcentra is hieraan niet direct te relateren omdat de bezetting gedurende geheel 2006 lager was dan was geraamd.

19

Kan de regering het aanzienlijke verschil in kosten van € 6,041 miljoen met betrekking tot het wetgevingskwaliteitsbeleid (11.2) nader toelichten? Op basis van welke overwegingen was vooraf het aanzienlijk hogere budget begroot?

Het gesignaleerde verschil tussen begroting en uitgaven over 2006 is voor het grootste gedeelte te verklaren uit een overheveling van € 4,9 miljoen van het XBRL-project naar de begroting van het ministerie van Financiën. De financiering van de projectorganisatie NTP, die in belangrijke mate zorg draagt voor de uitvoering van genoemd project, loopt grotendeels via dit ministerie. De beslissing om ook de financiering via Financiën te laten verlopen is pas genomen in 2006 en verklaart voor een aanzienlijk deel het grote verschil tussen begroting en realisatie. Het resterende bedrag ad € 1,1 miljoen is een saldo van een aantal kleine meevallers. In de eerste plaats was er een meevaller bij de subsidie aan de Academie voor Wetgeving ter grootte van € 0,2 miljoen. Daarnaast is een aantal onderzoeksprojecten niet uitgevoerd, voor een deel (in het bijzonder wat betreft het programma Bruikbare Rechtsorde) vanwege de vervroegde verkiezingen. Ook was de inhuur van enkele externe deskundigen gedurende een kortere periode benodigd dan voorzien. Tot slot is er voor een gering bedrag sprake van een overloop van de betalingen naar 2007.

20

Valt er een nieuwe wet op de reclassering te verwachten?

De werkzaamheden van de reclassering zijn thans gebaseerd op de Reclasseringsregeling 1995. Op basis van deze algemene maatregel van bestuur worden door de Minister van Justitie de kwantitatieve en kwalitatieve voorwaarden gesteld, waarbinnen de beleidsuitvoering door de reclassering kan plaatsvinden. In verband met de nieuwe visie op de taken en positionering van de reclassering zijn in de afgelopen jaren veranderingen in de organisatie van de reclassering doorgevoerd. Mede in het licht van de vernieuwing van het strafrechtelijke sanctiestelsel, zal worden bezien of hiertoe een formele wet zal worden opgesteld dan wel actualisering nodig is van de Reclasseringsregeling 1995.

21

Wanneer is de reactie van de regering te verwachten op het rapport en de doorlichtingen rond Bruikbare Rechtsorde?

De kabinetsreacties op de Bruikbare Rechtsorderapporten worden dit kalenderjaar aan de Tweede Kamer toegezonden.

22

Hoe verhoudt de minderproductie van de Rechtspraak zich tot de bijstelling van het budget voor met name «Raad voor de rechtspraakgerechten» (12.1.1; onder de «Slagvaardige en kwalitatief goede rechtspleging»)?

De bijstellingen voor het jaar 2006 ten opzichte van de oorspronkelijke begroting hebben betrekking op enerzijds technische aspecten zoals loon- en prijsbijstelling (circa € 23 miljoen) en anderzijds op financiering van een verwachte hogere instroom in het kader van de voorjaarsnota 2006 (in totaal circa € 25 miljoen). De minderproductie van de rechtspraak in 2006 werd veroorzaakt doordat de samenstelling van de instroom van zaken achteraf minder zwaar blijkt dan in de begroting 2006 was voorzien. De financiering van de rechtspraak is dusdanig dat dit zich vertaalt in minder middelen (ca. € 9 miljoen).

23

Waarom is er sprake van een onderuitputting op het budget voor de Commissie Gelijke behandeling?

De onderuitputting is ontstaan door enerzijds vacatures en anderzijds efficiënter werken van de Commissie.

24

Waar zijn de vertragingen in betalingen, waar de onderuitputting van € 1,8 miljoen op de centrale budgetten het gevolg van zijn, genoemd in doelstelling 12.1, door ontstaan?

Een aantal onderzoeken en projecten is in 2006 later van start gegaan dan was voorzien. Hierdoor zijn betalingen niet meer in 2006 gerealiseerd. Deze kosten komen nu in 2007 tot betaling.

25

Welke kosten worden bedoeld als gesproken wordt over de toename van de kosten van deurwaarders?

Kosten van diensten die door deurwaarders zijn verricht in een zaak waarin op grond van de Wet op de rechtsbijstand gesubsidieerde rechtsbijstand is verleend aan een minder draagkrachtige rechtzoekende (op basis van een toegevoegde advocaat), worden ten laste gebracht van het rechtsbijstandbudget. De regeling ziet specifiek op ambtshandelingen van een deurwaarder zoals het uitbrengen van een exploit of het opmaken van een proces-verbaal in een zaak en op bijstand door de deurwaarder bij de tenuitvoerlegging van de gegeven uitspraak in zo’n zaak.

26

Waarom is het volume inverzekeringsstellingen achtergebleven bij de begroting 2006 en lager dan in 2005?

Er zijn geen specifieke oorzaken bekend waarom het volume inverzekeringstellingen is achtergebleven bij zowel begroting als realisatie 2005. Het verschil tussen realisatie 2005 en 2006 is overigens marginaal (2%).

27

In hoeverre voorziet de regering een structurele toename in het aantal ambtshalve toevoegingen op het terrein van de vreemdelingenbewaring ten gevolge van het generaal pardon? Wat is de omvang van de mogelijke toename?

De effecten van de pardonregeling op het aantal vreemdelingenbewaringzaken zijn op dit moment nog niet in te schatten.

28

Mag worden verwacht dat het Juridisch Loket in de toekomst ervoor zal zorgen dat het aantal toevoegingen zal afnemen of zal het aantal lichte adviestoevoegingen nog verder stijgen?

Er mag worden verwacht dat het Juridisch Loket een filterfunctie heeft voor de (verdergaande) rechtsbijstand, waardoor het aantal toevoegingen lager zal zijn dan indien er geen Juridisch Loket zou zijn geweest. Dat wil overigens niet zeggen dat het aantal toevoegingen ook daadwerkelijk daalt of zal dalen: door autonome ontwikkelingen kan het aantal toevoegingen toch stijgen, ondanks de filterwerking van het Juridisch Loket.

29

Welke is de twintigste rechtbank?

Het College voor Beroep van het bedrijfsleven is per abuis als twintigste rechtbank geteld.

30

Wat is stand van zaken met betrekking tot de conceptrichtlijn mediation in burgerlijke en handelszaken?

In maart 2007 heeft het Europees Parlement een standpunt ingenomen over de conceptrichtlijn en ingediende amendementen (8117/-7 CODEC 312 JUSTCIV 76). Vervolgens heeft het Duitse voorzitterschap in mei 2007 een aangepast document aan de raadswerkgroep voorgelegd, waarin rekening is gehouden met de door het Europees Parlement ingediende amendementen. Over deze tekst moet verder worden onderhandeld onder Duits en vervolgens Portugees voorzitterschap. Zodra de definitieve richtlijn er is, zal Nederland bezien welke consequenties daaruit volgen voor de nationale situatie.

31

Kan de regering inzicht geven of, en zo ja in hoeverre, de enorme toename van het aantal verwijzigen door de rechter naar mediation (in 2006 ten opzichte van 2005) effect heeft gehad op de doorlooptijden, productieomvang en werkdruk binnen de rechtspraak?

Bij brief van 26 april 2007 (TK 29 528, nr. 5) heb ik u de «tussenevaluatie Mediation» doen toekomen. In deze brief heb ik aangegeven dat het lastig is het effect van het gebruik van mediation op de werklast van de rechter op een verantwoorde wijze te meten en zichtbaar te maken. Dit wordt nog eens versterkt door de nog relatief beperkte omvang van de huidige voorziening. Hoewel er sprake is van een groeiend aantal verwijzingen, is het aantal verwijzingen ten opzichte van het gehele zaaksaanbod immers (nog) beperkt. Het staat buiten kijf dat elke vanuit de gerechten verwezen zaak die eindigt met een overeenstemming, dan wel met een gedeeltelijke overeenstemming, verdere inspanning van de Rechtspraak bespaart. Zaken hoeven niet meer op een zitting behandeld te worden of terug op een zitting geplaatst te worden, dossiers hoeven niet meer nader te worden bestudeerd, vonnissen hoeven niet te worden uitgewerkt en/of meerdere (vervolg)procedures blijven uit. Het blijft daarentegen echter moeilijk hard te maken hoe zaken zouden zijn verlopen als het geschil op andere wijze zou zijn afgedaan. Ook van zaken die in een vroeg stadium na verwijzing door het Juridisch Loket of op eigen initiatief door middel van mediation zijn opgelost, valt niet te zegen of zij in het andere geval bij de rechter terecht waren gekomen. De komende jaren zal naar verwachting het aantal verwijzingen verder toenemen. Voor de rechtspraak zal dit een (beperkte) wijziging in het zaaksaanbod tot gevolg hebben zowel in aantallen als in werklast. Deze effecten zullen worden meegenomen in de jaarlijkse instroomprognoses en de driejaarlijkse prijsonderhandelingen.

32

Waar wordt ontvangen de Veiligheidshuizen subsidie voor? Gaat het om een structurele subsidie of wordt alleen de opstartfase gesubsidieerd?

De Veiligheidshuizen ontvangen subsidie voor het justitiedeel in het veiligheidssamenwerkingsverband. Het gaat daarbij om extra kosten die gemaakt worden om als justitieorganisaties een bijdrage te leveren aan het samenwerkingsverband. Het gaat om een tijdelijke bijdrage gedurende drie jaar. Momenteel wordt nagedacht over mogelijkheden voor meer structurele financiering. Voor het eind van het jaar zal hierover besluitvorming plaatsvinden.

33

Wat is het verschil tussen Jib-kantoren (nieuwe stijl) en de Veiligheidshuizen? Wat is de stand van zaken met betrekking tot de toegekende subsidieverzoeken voor Veiligheidshuizen? Hoe is de landelijke spreiding van de Jib-kantoren en Veiligheidshuizen?

Jib nieuwe stijl is gericht op de totstandkoming van brede veiligheidssamenwerkingsverbanden. Dit heeft ertoe geleid dat de meeste Jib-kantoren zijn omgevormd tot Veiligheidshuizen. Nieuwe initiatieven werden voor het overgrote deel vormgegeven als Veiligheidshuis. Op dit moment zijn bijna alle Jib-kantoren (nieuwe stijl) vormgegeven als Veiligheidshuis en worden ook als Veiligheidshuis aangeduid in de naamgeving (Amsterdam heeft ketenunits als naamgeving).

Op dit moment zijn er 26 Veiligheidshuizen (een klein aantal hiervan is nog in ontwikkeling) en 3 Justitie in de buurt-vestigingen. In totaal ontvangen 25 Veiligheidshuizen en de 3 Jib-vestigingen subsidie vanuit het Ministerie van Justitie. Hiervan waren al 12 subsidies voor Veiligheidshuizen en de subsidies voor de 3 Jib-vestigingen vóór 2006 toegekend. In 2006 zijn 13 nieuwe aanvragen voor subsidie ingediend en toegekend.

Veiligheidshuizen zijn er in: Den Helder, Amsterdam (5 Ketenunits), Utrecht, Amersfoort, Flevoland, Dordrecht (Ketenkamer), Enschede, Arnhem, Bergen op Zoom, Tilburg, Breda, Eindhoven, Oss, Den Bosch, Helmond, Venlo, Heerlen, Maastricht, Sittard-Geleen, Kerkrade, Roermond, Weert. Jib-vestigingen zijn er in: Groningen (heeft plannen om door te ontwikkelen tot Veiligheidshuis), Rotterdam-West en Rotterdam Charlois/Feijenoord.

34

Welke meerjarige verplichtingen, die in de komende jaren zullen worden gerealiseerd, zijn in 2006 vastgelegd?

Het betreft een grote kwantitatieve hoeveelheid aan verplichtingen die meerjarig zijn vastgelegd ten laste van 2006. De verplichtingen met een groot budgettair beslag in latere jaren hebben betrekking op ICT-projecten, aftapvergoedingen en de projectorganisatie Meldpunt Ongebruikelijke Transacties.

35

Kan de regering inzichtelijk maken waaraan de substantiële verhoging van het begrote bedrag voor de Dienst Justis in 2006 is besteed?

De verhoging betreft een bijdrage van BZK ad € 0,6 miljoen als bijdrage voor het werkproces BIBOB bij de Dienst Justis. Het aantal adviesaanvragen BIBOB is in 2006 bijna verdubbeld ten opzichte van 2005.

36

Kan de regering inzichtelijk maken waaraan de substantiële verhoging van het begrote bedrag voor preventieve maatregelen in 2006 is besteedt?

De verhoging betreft mutaties van meer technische aard:

1. een overboeking van artikel 9.1 (apparaatskosten) naar 13.1 uitgaven Kansspelbeleid ad € 3,2 miljoen.

2. een bijdrage van BZK ( € 2,3 miljoen) ten behoeve van de exploitatiesubsidie aan het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid.

37

Waarom wordt er bijna € 4 miljoen niet uitgegeven bij de post Schadefonds Geweldsmisdrijven? Wat gaat er gebeuren om de wachttijden bij de beslissingen te verminderen?

Omdat het aantal beslissingen is achtergebleven bij de planning is er in 2006 minder geld uitgekeerd aan slachtoffers. Er zijn afspraken gemaakt met het SGM om de wachttijden bij de beslissingen te verminderen en de werkvoorraad terug te brengen. Daarvoor is extra personeel aangetrokken. De verwachting is dat in de loop van 2007 de effecten daarvan merkbaar zullen zijn.

38

Aan welke preventieve maatregelen zijn de extra € 5,605 miljoen besteed (13.1)?

De activiteiten in 2006 in het kader van het kansspelbeleid betroffen onder meer: invoering van de gedrags- en reclamecode en de gedragscode promotionele kansspelen, verbreding van de handhavingsaanpak en bestrijding van illegale kansspelen via internet. Daarnaast wordt de Wet op de kansspelen algeheel herzien.

Het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV) stimuleert de samenwerking tussen publieke en private organisaties om criminaliteit integraal terug te dringen en vormt een schakel tussen beleid en praktijk.

39

Waarom is er meer dan 14% van het begrote bedrag bij reclasseringsorganisaties niet uitgegeven? Waarom is er in het jaarverslag geen afdoende verantwoording opgenomen over het niet uitgeven van dit bedrag?

De onderuitputting op artikel 13.4.3 en 13.4.4 (betrekking hebbend op reclassering en sancties) wordt voornamelijk veroorzaakt door een vertraging bij de invoering van de Wet Voorwaardelijke Invrijheidstelling, vertraging bij de implementatie van het ontwikkeltraject voorwaardelijke sancties en een onderuitputting bij de Inrichting voor Stelselmatige Daders (ISD). Dit betreft niet de uitgaven van de reclasseringsorganisaties. De gerealiseerde productie van de drie reclasseringsorganisaties over 2006 is 105 procent. Daar is derhalve geen sprake van onderuitputting.

40

Is de € 9,6 miljoen die aan het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) is toegekend geheel op suppletoire begrotingen verantwoord?

In het kader van het programma versterking opsporing en vervolging (VOV) is bij 2e suppletoire wet een bedrag van € 9,6 miljoen toegevoegd aan het budget van het Nederlands Forensisch Instituut. Deze middelen zijn aangewend voor investeringen in de capaciteit zodat duidelijker gerapporteerd kan worden en er sprake is van meer kwaliteit op plaats delict en bij de forensiscbe intake, de invoering van de landelijke sporendatabank en de organisatie van 24 uurs-beschikbaarheid.

41

Betekent het feit dat telecomproviders geen facturen hebben ingediend met betrekking tot de EZ-tapregeling, dat die ook niet meer zullen worden ingediend?

In 2006 zijn op basis van een kwantitatieve opgave van de providers voorlopige betalingen gedaan voor de verleende prestaties, waarvoor op grond van de EZ-tapregeling vergoeding kan worden verstrekt. Voorzover die opgaven niet zijn ontvangen en alsnog worden toegezonden zullen, vooralsnog op basis van de tarieven in de EZ-tapregeling, betalingen plaatsvinden. Dat kan ook het geval zijn op grond van de uitkomsten van lopende juridische geschillen.

42

Hoeveel bedragen de «diverse tegenvallers» bij operationele doelstelling 13.3?

De diverse tegenvallers betreffen overschrijdingen op de personele en materiële budgetten van € 3,5 miljoen. Dit bedrag kan als volgt worden gespecificeerd:

• € 1,8 miljoen voor niet-compensabele BTW voor de huur van onroerend goed;

• € 1,2 miljoen meer betaald dan voorzien ten behoeve van postactieven;

• € 0,5 miljoen aan technische budgetmutaties.

43

Wordt voor het realiseren van TBS-plaatsen vanaf 2007 geen geld meer overgeheveld naar de begroting VWS?

Er is sprake van een wijziging van de systematiek. Per 1 januari 2007 is het budget voor forensische zorg in strafrechtelijk kader (waaronder TBS) structureel overgeheveld vanuit het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten (AFBZ) naar de Justitiebegroting (uitvoering van de motie Van de Beeten). Tot en met 2006 werd circa 80% van de kosten van de reguliere TBS-capaciteit (het behandeldeel) gedeclareerd bij het AFBZ.

44

Hoe kan € 15 miljoen worden toegeschreven aan het later invoeren van de Wet Voorwaardelijke Invrijheidstelling?

Voor de invoering van de voorwaardelijke invrijheidstelling was oorspronkelijk € 15 miljoen gereserveerd. Omdat de inwerkingtreding van de nieuwe wetgeving is vertraagd ten opzichte van de oorspronkelijke planning zijn deze middelen nog niet tot besteding gekomen. Het Wetsvoorstel VI is thans aanhangig bij de Eerste Kamer.

45

Hoe komt het dat de plaatsen in Inrichtingen voor Stelselmatige Daders (ISD-plaatsen) nog niet worden bezet?

De maatregel ISD is 1 oktober 2004 van kracht geworden; de eerste veroordelingen dateren van januari 2005. De vordering en tenuitvoerlegging van de maatregel vereissen een nauwe samenwerking tussen de ketenpartners: Openbaar Ministerie, zittende magistratuur, reclassering, gevangeniswezen, ggz-instellingen en gemeenten. Vanaf de inwerkingtreding is de bezetting gestaag toegenomen. Verwacht mag worden dat deze stijging voortduurt en de beschikbare capaciteit in de loop van de tijd ten volle wordt benut.

Het huidige aantal van maximaal 1000 ISD-plaatsen voor zeer actieve veelplegers (874 intramuraal, 126 extramuraal) is gerelateerd aan de voor de jaren 2004–2007 beschikbaar gestelde budgettaire kaders voor de extra kosten die DJI en reclassering maken ter uitvoering van de maatregel (onder meer trajectbegeleiding en programmakosten). De 1000 plaatsen geven daarom niet per se de behoefte aan celplaatsen weer: het gaat om een (budgettair) maximum waarbinnen het Openbaar Ministerie de ruimte heeft om tot vordering van de ISD-maatregel over te gaan. Celplaatsen die nog niet gebruikt worden als ISD-plaats worden ook voor andere gedetineerden (onder wie veelplegers) gebruikt.

Op 30 april 2007 waren van de 874 intramurale ISD-plaatsen 556 bezet. Daarvan werden er nog 9 bezet in het kader van de voormalige Maatregel Strafrechtelijke Opvang Verslaafden. Daarnaast verbleven 88 veroordeelden in de extramurale fase van de ISD. Het betrof hier in ruim 50% van de gevallen doorplaatsingen naar de intramurale ggz-voorzieningen. Deze doorplaatsingen worden door de DJI als extramurale ISD’ers geregistreerd. In totaal waren er op dat moment dus 635 veroordeelden bij wie de ISD-maatregel ten uitvoer wordt gelegd.

Voor het bij beschikbare capaciteit achterblijvend aantal ISD-ers zijn een aantal oorzaken aan te wijzen. Door de «dreiging» van het opleggen van de ISD-maatregel is de toeleiding naar (bestaande) drangzorg aanmerkelijk toegenomen. Vooral in Utrecht, Den Haag, Arnhem en in de Noordelijke provincies zijn de samenwerkingsverbanden tussen OM, ggz-instellingen en gemeenten sterk verbeterd. Daarmee wordt de instroom in de ISD, merendeels verdachten met aanzienlijke verslavings- en/of psychiatrische problematiek, gereduceerd.

Anderzijds bestaat er bij een deel van de rechterlijke macht nog onduidelijkheid en twijfel over het programma- en zorgaanbod voor ISD-ers. Dit laatste wordt opgepakt door het ontwikkelen van aanvullend voorlichtingsmateriaal en het inventariseren van verbeteringsmogelijkheden. De Kamer zal hierover nog voor de zomer nader geïnformeerd worden aan de hand van de SOV-effectevaluatie en het onderzoek naar de meerwaarde van de ISD.

46

Waarom heeft er «een beperkte realisatie plaatsgevonden» bij extramurale ISD-plaatsen?

Zie hiervoor het antwoord bij vraag 45.

47

Wat wordt bedoeld met «systeemvernieuwing» in het kader van het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB)?

Dit betreft de vernieuwing van de informatiesystemen van het CJIB:

• de vervanging van alle bestaande primaire informatiesystemen van het CJIB;

• de ondersteuning van de nieuwe producten zoals bijvoorbeeld de OM-afdoening en de bestuurlijke strafbeschikking;

• De (her)inrichting van de bedrijfsprocessen die van deze informatiesystemen gebruik maken.

48

Wanneer wordt het slachtofferloket schadevergoedingsmaatregelen bij het CJIB operatief? Worden er nog andere taken dan informatieverstrekking toegewezen aan dit loket? Zo ja welke taken zijn dat?

Het slachtofferloket bij het CJIB is eind 2006 operationeel geworden. Er zijn geen andere taken toegewezen aan dit loket.

49

Wat is de oorzaak van het achterblijven van het aantal beslissingen van het Schadefonds Geweldsmisdrijven op primaire aanvragen en bezwaren, zoals genoemd onder doelstelling 13.5?

De oorzaak van het achterblijven van het aantal beslissingen is van personele aard. In 2007 wordt extra tijdelijk personeel ingezet om de achterstanden weg te werken.

50

Hoeveel keurmerken Veilig Ondernemen zijn in 2006 uitgereikt?

In 2006 zijn 61 Keurmerken Veilig Ondernemen voor bedrijventerreinen (KVO-B) opgestart. Tevens hebben 28 KVO-B’s een certificaat ontvangen. Drie KVO-B’s werden in 2006 gehercertificeerd.

In 2006 zijn 53 Keurmerken Veilig Ondernemen voor winkelgebieden (KVO-W) van start gegaan. Tevens hebben 35 KVO-W’s een certificaat ontvangen. Vier KVO-W’s werden in 2006 gehercertificeerd.

In 2006 zijn verder vier Keurmerken Veilig Ondernemen voor nieuwbouwterreinen (KVO-N) van start gegaan.

51

Wat kan worden meegedeeld over de effectiviteit van de investeringen in de regionale platforms criminaliteitsbeheersing? Blijkt uit cijfers dat het Keurmerk Veilig Ondernemen leidt tot minder criminaliteit bij de ondernemers die hier aan deelnemen? En leidt de Kwaliteitsmeter Veilig Uitgaan eveneens tot minder criminaliteit van de ondernemers die daaraan deelnemen of die zich bevinden in een gebied waarbinnen hieraan wordt deelgenomen?

In juni 2006 is een onderzoek afgerond naar het functioneren van de Regionale Platforms criminaliteitsbeheersing (RPC’s). Een van de conclusies van het onderzoek was dat er geen uitspraak over de effectiviteit van de RPC’s kan worden gedaan door gebrek aan monitoren door de RPC’s zelf. Naar aanleiding hiervan is aan het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV) opdracht gegeven om het meten van effecten door de RPC’s te stimuleren.

Het CCV rondt eind 2007, in opdracht van het ministerie van BZK, een onderzoek naar de effecten van het Keurmerk Veilig Ondernemen af.

In 2008 zal een effectmeting plaatsvinden van het Keurmerk Veilig Uitgaan. Vanwege de relatieve nieuwheid van het keurmerk is het houden van een effectmeting op een eerder tijdstip niet zinvol.

52

Wat kan worden meegedeeld over de effectiviteit van de uitgevoerde onderdelen van het Veiligheidsprogramma tegen geweld? Zijn er aantoonbare resultaten geboekt? Zo ja, welke?

Het «Actieplan tegen geweld» is in het vierde kwartaal van 2005 met twintig projecten van start gegaan. Inmiddels is de helft van de maatregelen uitgevoerd.

De causaliteit tussen getroffen maatregelen en het opgetreden effect is niet met wetenschappelijke zekerheid vast te stellen, omdat vele andere factoren van invloed zijn op de ontwikkeling van geweld. Wel is duidelijk dat, mede door de activiteiten in het kader van het Actieplan tegen geweld, de aandacht voor agressie en geweld verder is toegenomen. Ook het besef dat het gaat om een urgent probleem en dat grenzen aan wangedrag moeten worden gesteld is toegenomen. Met dat besef is bij relevante partners meer bereidheid ontstaan, om maatregelen tegen agressie en geweld te nemen.

Binnen het actieplan is de nadruk gelegd op toepassing van effectief gebleken praktijken. Het WODC heeft onderzocht welke bestaande buitenlandse praktijken op basis van een goede evaluatie als effectief zijn aan te merken. Niet alleen in Nederland, maar ook in andere landen blijkt tot op heden weinig te zijn gedaan aan effect-evaluatie op het gebied van preventie van geweld.

Om in de toekomst wel uitspraken te kunnen doen over de effectiviteit van preventieve maatregelen, worden nieuwe praktijken voor de aanpak van geweld eerst in pilots uitgetest en geëvalueerd op effectiviteit, alvorens ze breed in te voeren. Zo wordt een aantal effectieve buitenlandse praktijken op dit moment geschikt gemaakt voor pilots in de Nederlandse situatie. Uiteraard is voor deze pilots en de bredere invoering van praktijken tijd nodig en zullen de effecten pas op langere termijn waarneembaar en aantoonbaar zijn.

53

Welke inhoudelijke wijzigingen in het beleid vloeien voort uit de algehele herziening van de Wet op de Kansspelen?

Met de algehele herziening van de Wet op de kansspelen worden diverse doelen nagestreefd. Enerzijds gaat het om de modernisering van de wet, die in 1964 is ingevoerd en sindsdien vele malen is gewijzigd, waardoor de regelgeving inconsistent en minder toegankelijk is en daarnaast moeilijk is te hanteren. Anderzijds wordt met de herziening de uitwerking van een aantal beleidsvoornemens, zoals beschreven in de tweede voortgangsrapportage kansspelen (tevens kabinetsstandpunt) van 31 maart 20031, vastgelegd in regelgeving. Het gaat onder andere om het uniformeren van de vergunningvoorwaarden van kansspelaanbieders, het invoeren van een (model) verdeelsysteem voor kansspelopbrengsten, het reguleren van promotionele kansspelen, de positionering en vormgeving van de kansspeltaken en het verbreden van het handhavingsinstrumentarium.

54

Waarom is het aantal adviezen BIBOB dat binnen een termijn van 8 weken kon worden gegeven gedaald van tot minder dan een kwart van het resultaat van 2005 terwijl het aantal adviezen niet eens is verdubbeld en ruim een kwart hoger dan begroot?

In 2005 zijn 72 adviezen door het Bureau BIBOB verstrekt. In 2006 waren dit er 137. Ten opzichte van 2005 is dit bijna een verdubbeling van het aantal verstrekte adviezen. De plotselinge toename van de vraag om BIBOB-adviezen heeft in het tweede kwartaal van 2006 geleid tot een toename van de werkvoorraad en tot langere doorlooptijden. Hierdoor is de wettelijke termijn van 8 weken in veel gevallen niet gehaald. Hier zal ik vóór de zomer bij het aanbieden van de evaluatie van de wet BIBOB aan de Kamer op terugkomen.

55

Welke stappen worden ondernomen om het werkproces BIBOB te verbeteren en de doorlooptijden en de werkvoorraad terug te brengen?

Medio 2006 zijn extra mensen aangetrokken om de achterstanden weg te werken en de toegenomen vraag aan te kunnen. In de eerste vijf maanden van 2007 is eveneens sprake van een forse toename van het aantal adviezen: het Landelijke Bureau BIBOB heeft tot nu toe reeds 94 adviesaanvragen ontvangen.

Met het oog op een verwachte verdere toename van het aantal adviesaanvragen in 2007 is eind 2006 wederom begonnen met het werven van nieuw personeel. Op dit moment worden ook nieuwe mensen aangetrokken. Naast het vergroten van de personele capaciteit zal in de tweede helft van 2007 het werkproces van het Landelijke Bureau worden doorgelicht. Tot slot zullen nadere afspraken met de informatieleveranciers gemaakt worden om te bewerkstelligen dat informatie tijdig wordt aangeleverd. Met deze maatregelen verwacht ik dat de werkvoorraad van het Landelijke Bureau BIBOB wordt teruggebracht, evenals de doorlooptijden van de adviezen. Ook hier kom ik ten tijde van de aanbieding van de evaluatie van de wet BIBOB op terug.

56

Hoeveel verklaringen omtrent gedrag (VOG) worden geweigerd? Wat zijn de gevolgen van een weigering voor de aanvrager en/of betrokkene?

In 2006 zijn van de ruim 270 000 aangevraagde verklaringen omtrent gedrag natuurlijke personen (VOG-NP) 1774 aanvragen geweigerd.

Indien de sollicitant wettelijk verplicht is een VOG te overleggen (bv. in de taxibranche en het onderwijs) mag de sollicitant niet worden aangenomen als de VOG geweigerd wordt.

Indien de VOG niet wettelijk verplicht is, is het aan de werkgever te besluiten betrokkene al dan niet de functie aan te bieden. Het besluit waarin met redenen omkleed staat dat de VOG wordt geweigerd, wordt uitsluitend aan de aanvrager gezonden. Het staat de betrokkene vrij dit besluit te overhandigen aan de werkgever om dit met hem te bespreken.

57

Hoe hoog zijn de productienormen voor gratie? Moet een bepaald aantal graties per jaar worden «gehaald»?

Het staat een ieder vrij gratie te verzoeken. Op dit grondwettelijk verankerde recht wordt niet gestuurd. Wel worden met de dienst JUSTIS afspraken gemaakt over het verwachte aantal te nemen gratiebeslissingen en over de doorlooptijden. Dit geschiedt op basis van een prognose aan de hand van het gerealiseerde aantal gratiebeslissingen in de afgelopen jaren.

58

Welke verklaring is er voor de grote toename in het aantal beroepszaken met betrekking tot de Wet Wapens en Munitie en de Flora- en faunawet?

Op 1 augustus 2005 is de Circulaire wapens en munitie 2005 (CWM) in werking getreden. Bij de inwerkingtreding van deze herziene beleidsregels was de verwachting dat er een tijdelijke (lichte) stijging zal optreden van het aantal (administratieve) beroepszaken. De in de realisatie zichtbare toename is dan ook hieraan toe te schrijven.

59

Waardoor is de jaarnorm van de productie betreffende de Wet Particuliere Beveiligingsorganisaties en Recherchebureaus (WPBR) niet behaald en wat zijn daarvan de consequenties?

Ondanks een lichte toename van het aantal verzoeken (input) is de productie van de Wet particuliere beveiligingsorganisties en recherchebureaus in 2006 met 24 procent onder de gestelde norm gebleven. Dit was te wijten aan personele problemen en aan een wijziging in de werkzaamheden met als gevolg een toegenomen werkvoorraad. Inmiddels is de opgelopen achterstand ingelopen.

60

Kan de regering nader toelichten op welke informatie de veronderstelling, dat «het gebruik van vluchten vanuit Westelijk Afrika door drugskoeriers in opkomst lijkt te zijn» wordt gebaseerd? Om welke specifieke luchthavens, landen en routes gaat het? Is er inzicht in de omvang van het gebruik van deze vluchten?

De informatie is afkomstig van het monitoren van de vluchten die niet in de 100% controles vallen, het aantal aanhoudingen op Schiphol door het Schipholteam (Douane en KMar) en van internationale opsporings- en informatiediensten. Uit de aanhoudingscijfers op Schiphol van 1 januari t/m 30 mei 2007 blijkt dat op vluchten uit diverse West-Afrikaanse landen, o.a. Ghana, Nigeria, Gambia en Benin, ongeveer 65 smokkelaars zijn aangetroffen. Vergelijking van de laatste drie maanden van 2006 met de eerste drie maanden van 2007 duidt op een stijging, echter de getallen zijn te klein en de periode te kort om te kunnen spreken van een trend.

61

Welke meerwaarde heeft de pilot «Hennepteelt en Georganiseerde criminaliteit» voor arrondissementen buiten Roermond?

Die meerwaarde van de pilot – buiten Roermond – heeft betrekking op twee aspecten.

In de eerste plaats berust weliswaar de regie over de pilot bij het arrondissement Roermond, maar participeren nu reeds ook andere (zuidelijke) arrondissementen. De politieregio’s Limburg-Zuid, Brabant Zuid-Oost en Brabant-Noord, alsmede de arrondissementen waaronder zij ressorteren, maken deel uit van de pilot.

In de tweede plaats is de pilot opgezet om daarbinnen interventiemethoden te ontwikkelen en te beproeven en om die vervolgens te evalueren, ook met het oog op bredere toepassing daarvan.

62

Vindt de gemeente Maastricht de € 31 000,– voldoende om de pilot «Ingezetenenencriterium» goed te kunnen uitvoeren? Zo neen, wat zou volgens deze gemeente nodig zijn?

Tussen het ministerie van Justitie en de gemeente Maastricht zijn in 2005 afspraken gemaakt over de grondslag, voorwaarden en doelstellingen van de «project-proef invoering ingezetencriterium coffeeshops Maastricht». Afgesproken is onder andere dat eenmalig subsidie verleend zou worden voor de uitvoering van dit project. Uitgangspunt voor het vaststellen van het subsidiebedrag op € 31 215 was de door de gemeente Maastricht bij het projectplan gevoegde begroting.

63

Wanneer kan de uitspraak van het Europese Hof van Justitie inzake de toelaatbaarheid van het beperken van de toegang tot coffeeshops tot ingezetenen van Nederland worden verwacht en wat gebeurt er in de tussentijd om drugstoerisme tegen te gaan?

Zolang geen procedure bij het Europese Hof van Justitie aanhangig is gemaakt, is geen inschatting te maken van de termijn waarbinnen een uitspraak verwacht kan worden.

Voor de initiatieven die momenteel worden ondernomen om het drugstoerisme terug te dringen, verwijs ik in de eerste plaats naar de inspanningen van de Joint Hit Teams in Brabant en Limburg tegen drugspanden en drugsrunners. Zij leveren een belangrijke bijdrage aan de operationele samenwerking met Belgische, Franse, Luxemburgse en Duitse politiediensten op dit vlak.

Daarnaast wordt – meer in brede zin – ingezet op Euregionale samenwerking met België en Duitsland. Het Bureau Euregionale Samenwerking van de parketten Roermond en Maastricht speelt hierin een belangrijke rol. Juist de verschillende verdragen die in het afgelopen paar jaar met België en Duitsland gesloten zijn (Benelux politieverdrag, het Verdrag van Enschede inzake grensoverschrijdende politiële samenwerking en de samenwerking in strafrechtelijke aangelegenheden, het nog niet in werking getreden Verdrag van Prüm) bieden een verbeterde basis voor effectieve operationele samenwerking.

Overigens is de aanpak van het drugstoerisme ook onderdeel van het pakket aan maatregelen dat uit de Cannabisbrief voortvloeit. Zo ligt het wetsvoorstel voor de wijziging van artikel 13b van de Opiumwet momenteel bij de Eerste Kamer. Deze wetswijziging maakt het voor gemeentelijke autoriteiten eenvoudiger om woningen, van waaruit (soft)drugs verhandeld worden, te sluiten. Deze effectievere aanpak van de illegale verkooppunten zal naar verwachting ook het drugstoerisme terugdringen.

Veel initiatieven worden op lokaal niveau ontplooid. Kortheidshalve wordt verwezen naar de projecten «Hektor» in Venlo, «Courage» in Roosendaal en Bergen op Zoom en «Hartslag» in Heerlen, die gericht zijn op een intensieve aanpak van de drugsoverlast in den brede, waaronder die veroorzaakt door drugstoeristen.

64

Hebben de extra gelden voor onder andere de uitvoering van het programma versterking opsporing en vervolging (VOV), ook geleid tot extra resultaat? Zo ja, welk?

De extra gelden voor de uitvoering van het programma versterking opsporing en vervolging (VOV) zijn door het NFI ingezet teneinde de onderstaande resultaten te bereiken.

• Versterking van de kwaliteit van de forensische technische onderzoeksketen;

• Investeren in innovatie en nieuwe technieken;

• Investeringen in opleidingen en trainingen voor Politie, OM en ZM;

• Duidelijker rapporteren.

De resultaten van deze inzet zullen pas de komende jaren zichtbaar worden. Hierover wordt u geïnformeerd door middel van de periodieke voortgangsrapportages van het programma versterking opsporing en vervolging waarvan u de eerste editie bij brief van 1 mei jl. is toegezonden (Kamerstukken II 30 800 VI, nr. 86).

65

Gaat de verlenging van de bewaartermijn van telefoon-verkeersgegevens gevolgen hebben voor de bevragingen bij het Centraal Informatiepunt Onderzoek & Telecom (CIOT)?

Verlenging van de bewaartermijn zal naar verwachting geen gevolgen hebben voor de bevragingen van gebruikergegevens door de (Bijzondere) Opsporingsen Inlichtingendiensten aan de Telecomaanbieders via het CIOT. Er wordt nog wel gekeken of het CIOT een rol kan gaan spelen bij de bevraging van historische NAW- en/of verkeersgegevens.

66

Waarom zou een hardere aanpak van de verloedering leiden tot minder processen-verbaal inzake de overtreding van Algemeen Plaatselijke Verordeningen (APV’s)? Is het wenselijk nader onderzoek te doen naar de effectiviteit van het inzetten van de APV als instrument voor het aanpakken van verloedering?

De toename van de instroom aan kantonzaken in 2003–2004 kan voor een belangrijk deel worden verklaard uit gemeentelijk beleid om consequent op te treden tegen bij APV strafbaar gestelde feiten met betrekking tot overlast en verloedering. Bij succesvol beleid neemt het aantal geconstateerde overtredingen aanvankelijk toe, maar daarna af. Naast dit effect valt niet uit te sluiten dat de daling van het aantal kantonovertredingen in 2006 voor een deel ook wordt veroorzaakt door verminderde aandacht bij sommige korpsen voor deze feiten.

Er is geen aanleiding om de effectiviteit van de APV als instrument voor het aanpakken van verloedering te onderzoeken. Bestrijding van overlast en verloedering vereist een brede, integrale aanpak, waarbij ook voldoende aandacht is voor preventie. Handhaving van de APV-normen maakt daar onderdeel van uit.

67

Wat omvat de groep minderjarigen in de tabel «Productie en prestaties Arrondissementsparketten» precies en waar duiden de daargenoemde «volume- en prestatiegegevens» op?

Dit betreft het aandeel minderjarigen in de totale instroom aan misdrijven bij het OM. De reeks geeft weer dat er in de jaren 2003–2006 een toenemend aantal jeugdzaken bij het OM is ingestroomd.

68

Wanneer zijn de plannen rond «De Nieuwe Inrichting» te verwachten?

Nog voor het zomerreces zal de staatssecretaris de Kamer informeren over de DJI-brede veranderopgaven voor deze kabinetsperiode, waarbij bijzondere aandacht zal worden besteed aan de bijgestelde plannen voor de modernisering van het gevangeniswezen.

69

Op welke termijn kan de Kamer de bijgestelde plannen inzake het veranderplan «Detentie en behandeling op maat» verwachten?

Zie hiervoor het antwoord bij vraag 68.

70

Waarom was er sprake van onderbezetting van de strafrechtelijke sanctiecapaciteit?

Bij de jaarlijkse ramingen voor de behoefte aan sanctiecapaciteit wordt bezien of uitbreiding van capaciteit is aangewezen. In de begroting voor 2006 was een uitbreiding van de strafrechtelijke sanctiecapaciteit voorzien ten opzichte van 2005. De behoefte aan sanctiecapaciteit viel echter lager uit dan geprognosticeerd door een geringer aantal veroordelingen en een kortere strafduur dan verwacht. De reeds beschikbare capaciteit was echter in heel 2006 toereikend om het gehele aanbod aan te detineren personen te kunnen plaatsen. Dit ondanks de tijdelijke buitengebruikstelling van celcapaciteit vanwege te treffen extra brandveiligheidsmaatregelen. Omdat de bestaande capaciteit toereikend was, is ervoor gekozen de capaciteit in 2006 niet uit te breiden.

71

Hoe groot is het aandeel recidivisten onder de deelnemers aan taakstraffen?

De recidivestudies van het WODC geven aan dat ongeveer 35% van de volwassen taakgestraften binnen twee jaar opnieuw in aanraking komt met justitie.

72

Hoe wordt het reclasseringsproduct «Toezicht» omschreven en is die omschrijving zo breed dat daartoe ook andere zaken dan toezicht in enge zin, zoals begeleiding, worden gerekend?

Voor het zomerreces ontvangt de Tweede Kamer een brief van de Staatssecretaris waarin wordt ingegaan op de inhoud van het reclasseringstoezicht en de relatie van het toezicht tot bijzondere voorwaarden.

73

Er wordt aangegeven dat de gemiddeld gerealiseerde TBS-capaciteit 31 plaatsen lager is uitgekomen dan de de capacitaire taakstelling. Wordt dit aantal van 31 wel aan de capacitaire taakstelling van het volgende jaar toegevoegd?

Ja. Bij de capacitaire taakstelling voor de TBS in de begroting 2007 horen de 31 plaatsen die in 2006 niet zijn gerealiseerd als gevolg van vertraging bij de capaciteitsuitbreidingstrajecten. Deze 31 plaatsen maken dus onderdeel uit van de totale taakstelling van 1720 plaatsen voor de TBS-inrichtingen in de begroting.

74

Waarom is de kostprijs van schadevergoedingsmaatregelen zo sterk gestegen?

De stijging van de kostprijs houdt verband met de kosten die zijn verbonden aan de invoering van het slachtofferloket bij het CJIB. De kosten hiervan zijn doorberekend in de kostprijs van schadevergoedingsmaatregelen.

75

Kan de regering aangeven wat de huidige stand van zaken is van het overleg met de VNG over haar rol met betrekking tot het bieden van passende nazorg aan jongeren die een justitiële jeugdinrichting verlaten na plaatsing op een strafrechtelijke titel? En, indien mogelijk wat de uitkomsten van het overleg zijn?

Justitie heeft in verschillende overlegronden met de VNG overeenstemming bereikt over de rol van gemeenten in het Verantwoordelijkheidskader Nazorg Jeugd. Vervolgens heeft de minister van Justitie in april jl. het Verantwoordelijkheidskader met instemming van alle partijen vastgesteld. De minister voor Jeugd en Gezin heeft eveneens ingestemd. De betrokken organisaties zijn hierover per brief door de minister van Justitie geïnformeerd. In het Verantwoordelijkheidskader wordt een nadere omschrijving gegeven van het begrip nazorg en wordt voorts een set van uitgangspunten en algemeen geldende eisen voor nazorg aan jeugdigen aangereikt.

76

Kan de regering inzicht geven in de wijze van subsidieverstrekking aan instellingen die zich bezig houden met HALT-afdoeningen? Wat zijn de voorwaarden en criteria waaraan wordt getoetst?

De wijze van subsidieverstrekking aan instellingen die zich bezig houden met Halt-afdoeningen vindt plaats door tussenkomst van Halt Nederland op basis van p (prijs) x q (volume) financiering. Halt Nederland ontvangt hiervoor per Halt-bureau jaarlijks een begroting en raming van het aantal Halt-afdoeningen. De basis voor de wijze van subsidieverlening aan de Halt-bureaus is vastgelegd in de Wet Justitiesubsidies.

De voorwaarden en criteria waaraan wordt getoetst zijn vastgelegd in de Ministeriële Regeling Halt en het controleprotocol Stichting Halt Nederland. De voorwaarden en criteria zien onder andere toe op de betrouwbaarheid van de productieaantallen, getekende afdoeningsvoorstellen, schaderegeling en maximale omvang van de egalisatiereserve. Het controleprotocol voorziet in een bepaling waarin is opgenomen dat er een accountantsverklaring aanwezig moet zijn waarin de productie bij de HALT-bureau’s wordt vastgesteld.

77

Wiens handtekening ontbreekt nog op het convenant waarin de bestuurlijke verantwoordelijkheid ten aanzien van decentralisatie van de landelijk werkende instellingen voor voogdij en gezinsvoogdij is vastgesteld?

Het convenant inpassing (gezins)voogdij- en jeugdreclasseringstaken van de landelijk werkende instellingen in het stelsel van jeugdzorg is inmiddels door alle partijen ondertekend en op 9 maart 2007 gepubliceerd in de staatscourant (2007 nr. 49).

78

Kan de regering inzicht geven in de ontwikkeling in het aantal internationale kinderontvoeringen over de laatste tien jaar, gespecificeerd naar land van ontvoering?

In de tabellen zijn de gevraagde gegevens – voor zover beschikbaar – opgenomen. De gegevens voor 2006 zullen zo spoedig mogelijk naar de Tweede Kamer worden gestuurd.

Zie bijlage tabellen internationale kinderontvoeringen.

79

Voor welke termijn worden de activiteiten van het Informatiepunt Jeugdprostitutie voortgezet?

De activiteiten van het Expertisepunt Jeugdprostitutie worden in beginsel tot en met 2009 voortgezet.

80

Kan de regering aangeven welke Bureaus Jeugdzorg (BJz ) de doorlooptijden destijds, en momenteel, (nog) niet registreren?

Van de volgende Bureaus Jeugdzorg zijn destijds, d.w.z. ten tijde van het opstellen van het jaarverslag, geen gegevens ontvangen over de gemiddelde doorlooptijden:

Amsterdam Noord Brabant Noord Holland Utrecht Flevoland Gelderland Drenthe Groningen De programmaminister voor Jeugd en Gezin zal met de betreffende provincies, die verantwoordelijk zijn voor het toezicht op de Bureaus Jeugdzorg, overleggen hoe dit probleem zo snel mogelijk wordt opgelost.

81

Op welke criminogene factoren is de gedragsinterventie «Sociale vaardigheden op maat» specifiek gericht?

De Sociale Vaardigheidstraining op Maat beoogt jongeren zodanig toe te rusten met sociale vaardigheden dat zij beter in staat zijn zich in verschillende sociale situaties te handhaven en zodoende de kans op recidive te verkleinen. De training kent verschillende varianten. Criminogene factoren die daarbij centraal staan zijn:

• het onvoldoende zelfstandig kunnen omgaan met lastige sociale situaties;

• zwakke impulscontrole of conflictoplossend vermogen;

• gebrek aan assertiviteit.

In het jaarverslag wordt gesproken van afspraken tussen het Rijk en de vier grote steden over het verminderen van de oververtegenwoordiging van Marokkaanse jongeren in de criminaliteit, in het bijzonder door versterking van de binding van deze jongeren aan de samenleving. Hoe wordt deze groep geregistreerd? Welke definities, criteria worden daarbij gebruikt en door wie vindt deze registratie plaats?

Voor de registratie wordt uitgegaan van de geldende definities van geboorteland jongeren (1e generatie) en geboorteland ouders (2e generatie). De registratie vindt plaats door de gemeenten die in het kader het Grotestedenbeleid rapporteren. De registratie vindt plaats door de politie bij het registreren van verdachten in het zogenoemde Herkenningsdienstsysteem (HKS).

83

Wat zijn de oorzaken van de vertraging (ten opzichte van de normtijd) voor het eerste verhoor en de Halt verwijzing?

De politie heeft te maken met meerdere prioriteiten en prestatieafspraken. Daardoor kan niet altijd worden gegarandeerd dat de normen voor doorlooptijden worden gehaald. Niettemin zijn de doorlooptijden sinds 2003 aanzienlijk verkort. Om de prioriteit van jeugd te onderstrepen zijn de doorlooptijden van het aanleveren van het proces-verbaal van strafbare feiten van jeugdigen de laatste jaren onderdeel van de prestatieafspraken. Dit heeft tot verdere verbetering geleid. In 2007 zijn ook de doorlooptijden van de verwijzing van de politie naar Bureau Halt opgenomen in de prestatieafspraken met als doel de doorlooptijden verder te verbeteren.

84

Hoe groot is het aandeel «frictieleegstand» binnen de totale leegstand in de Justitiële Jeugdinrichtingen (JJI’s)?

In 2006 bedroeg de bezetting van de justitiële jeugdinrichtingen op basis van de gerealiseerde capaciteit gemiddeld 90,7 procent.

Van de gemiddeld 2 663,3 plaatsen gerealiseerde capaciteit waren 65,4 plaatsen – oftewel 2,4 procent – (tijdelijk) niet bruikbaar om personele, organisatorische of bouwkundige reden(en). Uit deze gegevens valt af te leiden dat 6,9 procent van de capaciteit (namelijk: 9,3 procent niet bezette capaciteit minus 2,4 procent buiten gebruik gestelde capaciteit) leegstond als gevolg van frictieleegstand.

Eenzelfde percentage geldt voor de eerste vier maanden van 2007.

85

Kan de regering nader specificeren wat er gebeurd is met de ruim 34% van de totale doelgroep DT&V die niet aantoonbaar is vertrokken? Is de regering voornemens de stagnatie die bij de DT&V is opgetreden (volgens het Rijksjaarverslag vanwege de verkiezingen en de aankondiging van het generaal pardon) te keren?

Antwoord :Vooraleerst wordt opgemerkt dat het in het jaarverslag genoemde percentage (34 percentage) vreemdelingen dat niet aantoonbaar Nederland verlaten heeft, betrekking heeft op de resultaten van het project Terugkeer en niet op de totale doelgroep van de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V). Wat met deze mensen is gebeurd kan niet nader worden gespecificeerd. Deze vreemdelingen hebben zich bij het verlaten van de opvangvoorzieningen niet afgemeld, waardoor zij uit het zicht van de overheid verdwijnen. Het aantal vreemdelingen dat Nederland daadwerkelijk verlaten heeft, kan daarom niet in beeld gebracht worden. Wat betreft de genoemde stagnatie merk ik op dat dit specifiek betrekking had op de uitstroom uit het project Terugkeer aan het einde van 2006. De DT&V is in januari 2007 van start gegaan en neemt sindsdien actief het vertrek ter hand van vreemdelingen die geen recht (meer) hebben op verblijf in Nederland. Op de doelgroep van het project terugkeer wordt, zoals inmiddels bekend, de Regeling afwikkeling nalatenschap oude vreemdelingenwet van toepassing.

86

Op welke termijn zijn naar verwachting gemeenschappelijke Europese ambtsberichten te verwachten?

Recentelijk is door meerdere EU-lidstaten een project afgerond waarin algemene kwaliteitseisen voor ambtsberichten zijn geformuleerd. Op basis daarvan neemt nu het ministerie van Buitenlandse Zaken, het initiatief in een project om te komen tot een eerste gemeenschappelijk Europees ambtsbericht. Dat wil zeggen dat met een aantal landen wordt overlegd over de samensteling van een ambtsbericht. Naar verwachting zal dit project zijn afgerond tegen het einde van 2008. Indien dit project succesvol verloopt, is de verwachting dat meer ambtsberichten zullen volgen.

87

Wat is de stand van zaken van de beschreven projecten voor bescherming in de regio?

Het beschreven project in Tanzania is in januari 2007 begonnen en verloopt volgens schema.

88

Welke van de in de kabinetsreactie op het eindrapport van de Commissie Evaluatie Vreemdelingenwet 2000 aangekondigde maatregelen zijn tot nu toe daadwerkelijk genomen ter verbetering van de aanmeldprocedure en ter aanpassing van de «gewone» procedure?

De in genoemde kabinetsreactie aangekondigde maatregelen ter verbetering van de asielprocedure zijn nog niet geïmplementeerd. Zoals u bekend is, is in het coalitieakkoord het volgende bepaald: «De procedure toelating van de nieuwe Vreemdelingenwet wordt verbeterd en versneld en daarbij wordt in het bijzonder de regeling van de 48-uursprocedure verbeterd zodat deze zonodig verlengd kan worden om vertraging te voorkomen (mede in het licht van de aanbevelingen van de commissie Scheltema)». Wij beraden ons nog over de verbetering van de asielprocedure. Bovendien willen wij hierover ook overleg voeren met partners in de uitvoering en andere belanghebbenden.

89

Hoe kan het hogere aanbod aanvragen Vergunningen tot Verblijf Regulier (VVR) worden verklaard als de instroom aanvragen uit nieuwe EU-landen buiten beschouwing wordt gelaten?

In de cijfers over het aanbod VVR aanvragen is wel rekening gehouden met het aantal door de IND geregistreerde EU-onderdanen. Bij het opstellen van de begroting voor 2006 was echter nog geen rekening gehouden met het feit dat alsnog besloten werd dat EU-onderdanen door de IND geregistreerd moesten worden. Dat verklaart voor een groot deel het verschil tussen het begrote aantal VVR aanvragen van 234 548 en het werkelijke aantal van 292 149

90

Als wordt gesteld, dat op 91% van de asielaanvragen, 89% van alle reguliere aanvragen en 99% van de naturalisatieverzoeken is beslist binnen de wettelijke termijn, is hier dan bedoeld de onverlengde beslistermijn of de onverlengde en verlengde samen?

Bij de berekening van het percentage procedures dat binnen de wettelijke termijn is afgehandeld, is uitsluitend gekeken naar de nieuwe instroom. Voor asiel betreft dit de aanvragen die na 1 januari 2006 zijn ingediend en voor regulier de aanvragen die na 1 januari 2005 zijn ingediend.

Voor asiel is, indien mogelijk, rekening gehouden met eventuele verlenging van de beslistermijn. Bij reguliere aanvragen is hier geen rekening mee gehouden. Bij dergelijke aanvragen is dit ook veel minder aan de orde dan bij asiel.

Voor Naturalisatie geldt dat bij de berekening van het percentage van 99% rekening is gehouden met alle aanvragen die in Nederland zijn ingediend vanaf 1 juli 2005. Er wordt geen rekening gehouden met eventuele verlenging.

91

Wat is de stand van zaken met betrekking tot de implementatie van de nieuwe Europese fondsen?

Met betrekking tot het buitengrenzenfonds en het terugkeerfonds zullen de meerjarenprogramma’s (inclusief het jaarprogramma 2007 van het buitengrenzenfonds 2007) vóór het eind van het jaar 2007 door het ministerie van Justitie worden ingediend. Het integratiefonds valt onder de verantwoordelijkheid van de minister voor Wonen, Wijken en Integratie, zo ook de activiteiten rond (meerjaren)planningen.

92

Kan de regering enig licht werpen op de effectiviteit van de anti-discriminatie voorzieningen en de programma’s aangaande inter-etnische contacten?

Antwoord «effectiviteit van de antidiscriminatievoorzieningen»:

In het jaarverslag wordt aangegeven dat in 2006 de aanzet is gegeven tot een vergroting van de effectiviteit van antidiscriminatievoorzieningen. In samenwerking met gemeenten en provincies wordt een landelijk dekkend netwerk van antidiscriminatievoorzieningen gerealiseerd. Belangrijke aandachtspunten hierbij zijn de laagdrempeligheid van de voorzieningen en de verbetering van de professionaliteit. Daarbij moet ook de kwaliteit van de klachtregistratie en klachtafhandeling toenemen en hiermee ook de effectiviteit. De eerste resultaten zijn bemoedigend: uit verslagen blijkt dat bijna alle gemeenten het geld hebben gebruikt om de kwaliteit van de dienstverlening substantieel te verbeteren. Het resultaat van de inspanningen van de provincies is dat de capaciteit van de ADV’s wordt vergroot teneinde een groter dekkingsgebied te realiseren en de activiteiten uit te breiden. Daarnaast zal op verzoek van uw Kamer een landelijke campagne worden gestart zodra het landelijk dekkend netwerk gereed is. Het doel hiervan is om burgers bewust te maken van de mogelijkheden wanneer zij slachtoffer zijn van discriminatie en de klachtbereidheid te vergroten. Op dit moment wordt het landelijk dekkend netwerk tot stand gebracht en zijn de ontwikkelingen in volle gang.

Antwoord «programma’s aangaande interetnische contacten»: «Ruimte voor Contact» is een subsidieregeling (stimuleringsregeling) die in september 2006 is ingevoerd om op lokaal niveau ontmoetingen te bevorderen tussen autochtonen en allochtonen.

De regeling is een succes. Er blijkt op lokaal niveau grote behoefte aan het leggen en verduurzamen van contacten tussen autochtonen en allochtonen. In 2006 was er vanwege de late publicatie van de regeling maar een korte aanvraagtermijn van ongeveer 1½ maand. Ondanks dat zijn er 30 aanvragen gehonoreerd. Deze betroffen onder meer de realisatie van «huiskamers» op zwarte scholen, projecten om het ledenbestand van een sportclub etnisch diverser te maken, samenwerking tussen bewoners en ondernemers in etnische concentratiegebieden, (allochtone) jongeren in contact brengen met (autochtone) ouderen, interetnisch contact tussen vrouwen, etnische groepen betrekken bij bestaande openbare voorzieningen als speeltuinen.

Momenteel wordt er gewerkt aan de opzet voor een monitor. Deze zal naar aanleiding van de verwerkte input (startpositie en context van de projecten), proces (factoren die ervoor zorg dragen dat de projecten in meer of mindere mate goed verlopen) en output (concrete opbrengst: zijn de doelen behaald, wat is er gedaan met tijd en middelen, zijn de resultaten toekomstbestendig) resultaten in beeld brengen ten aanzien van het beoogde 0doel van de Stimuleringsregeling. Medio juni 2007 zal er een tussentijdse evaluatie gepresenteerd worden. Tevens zullen er kwalitatieve deelstudies verricht worden waarbij gekeken wordt hoe interetnische ontmoeting bevorderd kan worden en welke effecten zij sorteren. Deze resultaten werpen naar verwachting meer licht op de effectiviteit van de regeling. De gehele Stimuleringsregeling zal in de loop van 2008 geëvalueerd worden.

93

Kunnen alle gemeenten de door de gemeente ingekochte inburgeringsplaatsen voor oudkomers bezetten? Zo neen, hoeveel gemeenten niet? Hoeveel plaatsen zijn ingekocht? Hoeveel plaatsen zijn bezet? Hoeveel trajecten zijn er meer of minder ten opzichte van 2005 uitgevoerd? Welke maatregelen worden genomen om het toeleidingstraject te verbeteren?

Alleen gemeenten die zich hebben ingeschreven voor de Regelingen inburgering oudkomers 2006, kunnen op de hun in 2006 toegewezen trajecten oudkomers laten starten. Alle gemeenten zijn in de gelegenheid gesteld zich in te schrijven. Aan de Regeling inburgering oudkomers voor de G31 in 2006 nemen alle gemeenten (via de GSB-systematiek) deel, aan de Regeling inburgering oudkomers G25 2006 nemen 22 gemeenten deel en aan de Regeling inburgering oudkomers niet-G56 2006 nemen 162 gemeenten deel.

Het inkopen van plaatsen is een gemeentelijke taak. Gegevens over de inkoop zijn uitsluitend bij de betreffende gemeenten beschikbaar. Via de monitor inburgering oudkomers wordt geregistreerd met hoeveel oudkomers er vorig jaar op basis van de hiervoor genoemde Regelingen een overeenkomst is afgesloten voor het volgen van een traject. Dit aantal geeft, behoudens een nog onbekend uitvalpercentage, het huidige aantal bezette trajecten weer. De definitieve gegevens uit de monitor over 2006 worden in de tweede helft van 2007 aan de Kamer aangeboden.

Een vergelijking met het aantal in 2005 gestarte trajecten kan eveneens pas worden gemaakt aan de hand van de definitieve monitorgegevens over 2006.

Het toeleiden van oudkomers naar een inburgeringstraject is eveneens een taak van de gemeenten, zoals is bepaald in de eerder genoemde Regelingen inburgering oudkomers. De gemeente bepaalt aan de hand van de richtlijnen in de Regeling de prioritaire doelgroep. Maatregelen om de toeleiding te verbeteren worden op gemeentelijk niveau genomen. Uiteraard vindt er van rijkswege de nodige advisering en voorlichting plaats al dan niet op verzoek van de gemeente.

94

Hoeveel van de ruim 100 geestelijke bedienaren die aan de speciale cursussen hebben deelgenomen, zijn daarvoor geslaagd?

Onder de Wet inburgering nieuwkomers hebben geestelijke bedienaren naast het inburgeringsprogramma in hun eigen gemeente, een centraal georganiseerd oriëntatieprogramma gevolgd. Dit programma was gericht op het verwerven van extra kennis van de Nederlandse samenleving en werd afgesloten met een individuele presentatie. Aan het programma was geen examen verbonden. Het gemeentelijke inburgeringsprogramma kende een inspanningsverplichting en werd afgesloten met een toets voor Nederlands als tweede taal en een toets voor maatschappij oriëntatie. Van de geestelijke bedienaren die aan het oriëntatieprogramma hebben deelgenomen heeft 100% een certificaat behaald.

95

Is er al iets bekend van de resultaten van de 123 projecten die in de 21 Antillianengemeenten worden uitgevoerd en van de resultaten van de Verwijsindex Antilliaanse risicojongeren?

De individuele rapportages die de 21 Antillianengemeenten jaarlijks aanleveren geven een beeld van de voortgang van gemeentelijke projecten en activiteiten van het voorafgaande jaar. De jaarrapportages over 2006 worden thans beoordeeld.

Op dit moment zijn er nog geen resultaten bekend van de 123 projecten die in de 21 Antillianengemeenten worden uitgevoerd. Dit zal binnenkort wel het geval zijn, te weten vóór het a.s. zomerreces van de Kamer. De uitkomsten van de tussenevaluatie die Regioplan in opdracht van het WODC uitvoert en die moet resulteren in een monitor, worden aan de Kamer aangeboden.

Doel van de monitor is om systematisch inzicht te verschaffen in de doelmatigheid en de effectiviteit van de aanpak van de 21 Antillianengemeenten en de projecten die worden uitgevoerd. De monitor zal inzichtelijk maken welk type projecten het beste werken, voor welke doelgroepen en in welke context.

Gezien het feit dat er op dit moment nog verschillende activiteiten worden ondernomen in de gemeenten zijn er nog geen resultaten bekend, wat betreft de Verwijsindex Antiliaanse risicojongeren. Tevens is er beroep aangetekend tegen de verleende ontheffingen van het CPB.

96

Wat is de oorzaak van de afname van de deelname aan het Staatsexamen NT2? Waarom wordt het Staatsexamen niet als alternatief voor het inburgeringsexamen geaccepteerd?

De oorzaken voor de afname van de deelname aan het Staatsexamen NT2 zijn niet bekend. Het Staatsexamen NT2 levert overigens wel een vrijstelling van de inburgeringsplicht op voor de inburgeringsplichtige en daarmee voor het inburgeringsexamen.

97

Hoe effectief was de Wet inburgering Nieuwkomers? Kan de regering prestatie-indicatoren aangeven anders dan het «percentage bereikte nieuwkomers»?

In totaal namen in 2005 41 047 nieuwkomers deel aan een inburgeringsprogramma. Hiervan hebben 18 575 deelnemers (45 procent) hun programma afgerond en zijn 1 948 deelnemers (5 procent) voortijdig uitgevallen. De resterende 20 054 deelnemers (50 procent) zetten het programma voort in 2006. Gemiddeld, over alle taalonderdelen, behaalde 44 procent van de afronders NT2 niveau 2 of hoger. Nadere informatie over de inburgering van nieuwkomers in 2006 zal in de tweede helft van 2007 aan de Kamer worden aangeboden.

98

Welke maatregelen worden genomen om de achterstand die ontstaan is door latere invoering van de Wet Inburgering in te lopen?

Het uitstel van de invoering van de Wet inburgering nieuwkomers van 1 april 2006 naar 1 januari 2007 heeft er niet toegeleid dat de inburgering is stil komen te liggen. De Wet inburgering nieuwkomers is van kracht gebleven tot 1 januari 2007. De nieuwkomers die in die periode naar Nederland kwamen, hebben op grond van de Wet inburgering nieuwkomers een inburgeringsprogramma ontvangen. Daarnaast zijn de oudkomersregelingen verlengd tot 1 januari 2007, zodat ook de oudkomers in aanmerking bleven komen voor een aanbod van de gemeente.

99

Is inmiddels duidelijk wat de omvang van het totale aantal verplichtingen dat voortvloeit uit de convenanten inburgering is? Zo neen, wanneer zal duidelijk zijn om welke bedragen het gaat. Op welke wijze wordt de Kamer hierover geïnformeerd?

In het najaar van 2006 is aan de niet-G31 gemeenten gevraagd om hun ambitie aan te geven voor de uitvoering van de Wet inburgering nieuwkomers in 2007. Gemeenten hebben hierop aangegeven, naar verwachting, in 2007 in totaal ruim 16 700 inburgeringsvoorzieningen aan te bieden. De inburgeringsmiddelen voor de steden (G31) maken deel uit van de brede doeluitkering Sociaal, Integratie en Veiligheid. De steden is gevraagd om hun ambities op het gebied van inburgering kenbaar te maken voor de resterende GSB III-periode, die de jaren 2007 tot en met 2009 beslaat. Omdat dit een aanpassing van het meerjarig ontwikkelingsprogramma met zich meebrengt die door de Gemeenteraad moet worden geaccordeerd, hebben de steden meer tijd gekregen om de prestatieafspraken inburgering aan te leveren. Inmiddels heeft ca. 80% van de steden aan die verplichting voldaan. Naar verwachting zullen de steden eind juni 2007 een beschikking van het Rijk ontvangen waarin de prestatieafspraken met de daarbij behorende rijksbekostiging is vastgelegd.

100

Wordt het resultaat van de &-campagne bepaald door (het meten van) de bekendheid met de campagne, of gaat het ook om andere, «hardere», resultaten en zo ja, welke?

In de campagne wordt het bereik, effect en de houding gemeten. Dit houdt in dat wordt gemeten hoeveel ondervraagden bijvoorbeeld een uitzending hebben gezien, of ze een spotje hebben gehoord, welke relaties de ondervraagden leggen met goede voorbeelden, kennen ze meer positieve voorbeelden, kunnen ze goede voorbeelden noemen en in welke situaties kunnen ze de goede voorbeelden noemen. Verder worden ze bevraagd of de goede voorbeelden de interactie tussen autochtoon en allochtoon heeft beïnvloed.

101

In hoeverre heeft discriminatie in Nederland te maken met racisme?

Het probleem van discriminatie in Nederland is breder dan racisme alleen en betreft ook discriminatie op grond van leeftijd, geslacht, religie, handicap of chronische ziekte, seksuele geaardheid en politieke overtuiging. Uit het overzicht van klachten die bij de Antidiscriminatiebureau’s worden ingediend, blijkt echter steeds opnieuw dat de meest genoemde grond bij de ingediende klachten over discriminatie racisme betreft (47% van de klachten).

102

Hoe staat het met de voortgang van implementatie van Europese regelgeving? Is de achterstand gedurende 2006 ingelopen of juist opgelopen?

De achterstand bij de implementatie van Europese regelgeving is over alle departementen in 2006 opgelopen van tweeëntwintig naar zevenentwintig richtlijnen en kaderbesluiten. Voor de meest actuele stand van zaken verwijs ik u naar de brief van de staatssecretaris voor Europese Zaken van 24 april jl. (Kamerstukken TK, 21 109, nr. 186). Ook de achterstand van het ministerie van Justitie is in 2006 opgelopen, van één richtlijn naar vijf richtlijnen en kaderbesluiten. Deze ontwikkeling is reden tot zorg en heeft aanleiding gegeven tot extra aandacht hiervoor.

103

Hoe denkt de regering de kwaliteit van de Europese regelgeving te kunnen verbeteren? En wat zou de rol van het Parlement moeten en kunnen zijn?

Beleid ten aanzien van de kwaliteit van Europese regelgeving wordt in de eerste plaats op Europees niveau gevoerd. Nederland heeft zich sterk gemaakt voor de ontwikkeling van dat beleid. De Europese Commissie maakt sinds enige tijd gebruik van «regulatory impact assessments» voor de toetsing van de kwaliteit van een voorstel voor een EG-regeling. Hierin komen zowel juridische als economische aspecten aan de orde. Tevens voert de Europese Commissie een actieprogramma uit ter vereenvoudiging van het gemeenschapsrecht. Het kabinet blijft de noodzaak van aandacht voor de kwaliteit van Europese regelgeving benadrukken. Het is overigens niet aan de Regering om de rol van het Parlement te bepalen.

104

Op welke manier is er veel aandacht besteed aan de rapportageverplichtingen op het terrein van mensenrechten en wat is het resultaat van deze inspanning?

Het ministerie van Justitie levert doorgaans een substantiële bijdrage aan de rapportages die het Koninkrijk verplicht is te leveren aan de toezichthoudende comités van de internationale mensenrechtenverdragen waarbij het Koninkrijk partij is. In de meeste VN-mensenrechtenverdragen is opgenomen dat de betrokken verdragsstaten periodiek rapporteren over de naleving van het desbetreffende verdrag. Aan het betrokken toezichthoudend comité moet worden gerapporteerd op welke wijze in de afgelopen periode invulling is gegeven aan de verwezenlijking van de rechten en vrijheden die in het verdrag zijn opgenomen. In 2006 is in dit verband gewerkt aan een zestal rapportages: het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (BUPO); het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten (ESOCUL); het Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing (CAT); het Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie jegens de vrouw (CEDAW); het Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) en het Internationaal Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van rassendiscriminatie (CERD). De rapportages onder het ESOCUL, CEDAW en CAT zijn in respectievelijk november 2006, januari 2007 en mei 2007 bij de Verenigde Naties in New York en Genève mondeling besproken met het desbetreffende comité. Deze besprekingen resulteren in zogenaamde concluding observations van het desbetreffende comité, die door het ministerie van Buitenlandse Zaken aan de Kamer worden gestuurd. De bevindingen van een comité worden meegenomen bij de evaluatie van bestaand beleid en regelgeving en bij de totstandkoming van nieuw beleid en regelgeving.

105

Er zijn 6% meer zaken afgehandeld, maar toch voor een bedrag van € 9 mln. minder geproduceerd. Betekent dat dat het mogelijk is dat de rechterlijke organisatie harder werkt, maar toch tot een korting wordt toegepast? Hoe kan de rechterlijke organisatie het gewicht van de zaken en dus die (minder)productie beïnvloeden?

De rechtspraak heeft in 2006 in totaal meer zaken afgedaan (6 procent) dan was afgesproken. De samenstelling van de instroom van zaken blijkt achteraf echter minder zwaar dan in de begroting 2006 was voorzien. Er zijn relatief meer eenvoudige soorten zaken (vooral kantonzaken) en relatief minder ingewikkelde (tijdrovender) soorten zaken (onder andere vreemdelingenzaken en strafzaken) afgedaan zodat de totale werklast netto lager is uitgevallen. De financiering van de rechtspraak is dusdanig dat dit zich vertaalt in minder middelen (ca. € 9 miljoen). Van een korting is zodoende geen sprake. Uit de gegevens mag evenmin worden geconcludeerd dat in de rechtspraak harder is gewerkt. Zolang de productiecapaciteit van de rechtspraak grosso modo is afgestemd op de instroomverwachtingen (zoals in 2006 het geval was) kan de rechtspraak de productie en het gewicht daarvan vrijwel niet beïnvloeden.

106

Kan een toelichting worden gegeven op de overzichtsconstructie 13.1 Asiel en migratie (p. 150) waar onder 15.1 staat, dat in 2006 de werkvoorraad voor asiel voor de regiokorpsen op basis van de cijfers van de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie hoger uitvallen dan waar rekening is gehouden bij de begrotingsvoorbereiding 2006? Kan een uitsplitsing van de kostprijs voor asielgerelateerde taken worden gegeven daar deze in 2006 gestegen zijn tot € 39,6 miljoen, 14,9 miljoen meer dan begroot? En hoe verhoudt het hoger uitgevallen bedrag zich ten opzichte van de in het overzicht op blz. 99 weergegeven en toegelichte kengetallen, waaruit blijkt dat er sprake is van een aanzienlijk achterblijven van het aantal verwijderingen van uitgeprocedeerde asielzoekers en andere vreemdelingen uit Nederland? En hoe verhoudt dit bedrag zich ten opzichte van het structurele bedrag van 12,9 miljoen euro voor 2008 t/m 2010?

Op het moment van de begrotingsvoorbereiding 2006 (in het voorjaar van 2005) gold voor de regionale politiekorpsen nog een oude systematiek van asielbekostiging, waarin voornamelijk rekening werd gehouden met asielzoekers in procedure. De wijze van voorspellen van het asielbudget werd daarnaast ontleend aan de trend uit het verleden (op dat moment sterk neerwaarts en dus gebaseerd op realisatiegegevens).

In augustus 2005 is een nieuwe wijze van asielbekostiging ingevoerd, met terugwerkende kracht tot 1 januari 2005. Deze houdt rekening met meer variabelen, nl. ook de instroom én uitstroom van asielzoekers, alsmede benodigde politiecapaciteit voor het handhaven van de openbare orde en veiligheid rondom asielzoekerscentra. Er is dus sprake van een meer fijnmazige systematiek. Per fase van de procedure waarin een asielzoeker zich bevindt zijn de werkprocessen voor de politie genormeerd en kan het benodigde budget worden bepaald.

Een ander belangrijk onderscheid is dat voor de wijze van voorspellen van het asielbudget niet langer wordt gekeken naar het verleden, maar dat gebruik wordt gemaakt van de ketenbrede prognosegegevens van het ministerie van Justitie.

Feitelijk stond in de begroting 2006 een prognose van het asielbudget gebaseerd op de oude systematiek (en wijze van voorspellen op basis van realisatiegegevens). Daarna zijn prognosegegevens van het ministerie van Justitie beschikbaar gekomen die maken dat de werkvoorraad voor asiel voor de regiokorpsen hoger is uitgevallen.

De kostprijs voor asielgerelateerde taken is per fte. Een uitsplitsing binnen het totaal van het asielbudget per regiokorps wordt niet gemaakt.

Het overzicht op blz. 99 bevestigt het verschil tussen de oude en nieuwe systematiek. De realisatie is ver achter gebleven bij de prognosegegevens en deze laatste zijn nu juist de basis voor het benodigde asielbudget.

Overigens is een belangrijke oorzaak van een hoger benodigd budget voor de asielgerelateerde politietaak ook gelegen in het intensiveren van het vreemdelingentoezicht. Een verschillenanalyse door BZK heeft uitgewezen dat als gevolg van extra identiteitsonderzoeken door de politie er bij verder gelijkblijvende omstandigheden circa 100 fte meer politiepersoneel nodig is. Iets wat zich in het vervolg van de vreemdelingenketen (bij andere ketenpartners) terugverdient.

Op de vraag hoe dit bedrag zich verhoudt tot het structurele bedrag van 12,9 miljoen euro voor 2008 e.v. (zie hiervoor blz. 157) geldt dezelfde problematiek als hiervoor geschetst.

107

Is de aanduiding –285 (cijfer aantal onderzoeken naar mensensmokkel) een typefout en behoort het +285 te zijn? Indien het antwoord bevestigend is, kan worden aangegeven wat de redenen van deze fors hogere realisatie zijn?

De aanduiding –285 is inderdaad een typefout en behoort +285 te zijn. De reden van deze fors hogere realisatie is dat het aantal onderzoeken vanaf 2006 wordt bijgehouden op basis van gemelde incidenten. Het totaal aantal onderzoeken bestaat uit het aantal verdachten (wb.vSr 197A), de algemene onderzoeken, eigen projecten en onderzoeken, valse documentatie en zaken die zijn afgewezen op «te weinig gronden». Door deze aangepaste registratiewijze ontstaat een duidelijk verschil ten opzichte van de realisatie in 2005. Het feitelijke werkaanbod is echter niet noemenswaardig veranderd; nog steeds worden alle zich aandienende onderzoeken afgehandeld.

Bijlage bij vraag 78 n.a.v. het Jaarverslag

Ontwikkeling in het aantal internationale kinderontvoeringen, gespecificeerd naar land van ontvoering?

 2002200320042005
Teruggeleiding (inkomend)33263138
Teruggeleiding (uitgaand)58707675
Omgangsregeling (inkomend)84713
Omgangsregeling (uitgaand)211912
Teruggeleiding (inkomend)2002200320042005
verdragsland    
Australië3132
België4112
Bosnië1   
Brazilië 1  
Bulgarije  11
Cayman Isl 1  
Colombia  1 
Denemarken4 32
Duitsland6235
Engeland5248
Frankrijk4111
Griekenland22  
Hongarije1   
Israël 111
Italië4432
Kroatië   1
Macedonie1   
Nieuw-Zeeland   1
Oostenrijk  1 
Peru  1 
Polen 212
Portugal2 3 
Spanje3 3 
Turkije1   
Tsjechië 1  
Venezuela1   
VS3632
Zweden   2
Zwitserland1  1
Teruggeleiding (inkomend)2002200320042005
niet-verdragsland    
Georgië   1
India   1
Iran 1 1
Ruanda  1 
Saoed-Arabie  11
Suriname   1
Teruggeleiding (uitgaand)2002200320042005
verdragsland    
Australië2131
België1351
Bosnië  22
Brazilië 21 
Canada1 12
Colombia   1
Costa Rica  1 
Denemarken  11
Domin. Rep  1 
Duitsland6952
Engeland5964
Frankrijk4158
Griekenland2 2 
Hongarije111 
Ierland12  
Israël   1
Italië2111
Joegoslavië 1  
Luxemburg1   
Malta1   
Noorwegen  11
Nw. Zeeland 112
Oekraïne  1 
Polen2212
Portugal 1 1
Rusland 1  
Schotland 1 1
Slovenië   1
Spanje4745
Thailand 131
Turkije73 3
Tsjechië  1 
Tunesie1 1 
Venezuela1   
VS4496
Wit-Rusland21  
Z-Afrika121 
Zweden113 
Zwitserland 1  
Sri Lanka   1
Teruggeleiding (uitgaand)2002200320042005
niet-verdragsland    
Antillen 143
Bangladesh11  
Bonaire1   
Cuba   1
Dubai   1
Egypte2325
Ghana11  
India   1
Indonesië 11 
Irak 121
Iran121 
Kenia  1 
Kuweit1   
Libanon  1 
Libië  11
Marokko1226
Oezbekistan   1
Pakistan111 
Rusland   3
Suriname12 2
Syrie  12
Verenigde Ar. Emiraten  1 
Omgangregeling (inkomend)2002200320042005
verdragsland1
België  12
Bulgarije  1 
Cyprus   1
Denemarken   1
Duitsland 1  
Engeland  11
Finland 1  
Frankrijk   1
Hongarije 1  
Ierland   1
Italië   1
Polen   1
Portugal 1  
Spanje   1
Tsjechië  1 
VS 2  
Zuid-Afrika   1
Zweden   1
Zwitserland   1

1 De kamer wordt zo spoedig mogelijk geïnformeerd over de statistiek van 2006.

Omgangregeling (uitgaand)2002200320042005
verdragsland    
Bosnië 1  
Brazilië  1 
Canada 11 
Chili 1  
Duitsland 1 5
Engeland 21 
Frankrijk 1  
Griekenland  1 
Ierland 1  
Oostenrijk   1
Polen 1 1
Spanje  21
Thailand  1 
Turkije 1  
VS  13
Z-Afrika 1  
Zweden  1 
Zwitserland   1

XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van de Camp (CDA), De Wit (SP), Van Beek (VVD), Van der Staaij (SGP), Arib (PvdA), ondervoorzitter, De Pater-van der Meer (CDA), voorzitter, Çörüz (CDA), Wolfsen (PvdA), Joldersma (CDA), Gerkens (SP), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Van Velzen (SP), Azough (GL), Griffith (VVD), Teeven (VVD), Kalma (PvdA), De Roon (PVV), Verdonk (VVD), Pechtold (D66), Thieme (PvdD), Kuiken (PvdA), Leijten (SP), Bouwmeester (PvdA), Van Toorenburg (CDA) en Anker (CU).

Plv. leden: Sterk (CDA), Langkamp (SP), Weekers (VVD), Van der Vlies (SGP), Van Dijken (PvdA), Schinkelshoek (CDA), Jager (CDA), Gill’ard (PvdA), Jonker (CDA), Roemer (SP), De Vries (CDA), Abel (SP), Halsema (GL), Blok (VVD), Van Miltenburg (VVD), Dijsselbloem (PvdA), Fritsma (PVV), Zijlstra (VVD), Koşer Kaya (D66), Ouwehand (PvdD), Spekman (PvdA), Van Gijlswijk (SP), Bouchibti (PvdA), Van Haersma Buma (CDA) en Slob (CU).

XNoot
1

Tweede Kamer, 24 036 en 24 557, nr. 280.

Naar boven