nr. 20
BRIEF VAN DE MINISTERS VAN BUITENLANDSE ZAKEN EN VOOR ONTWIKKELINGSSAMENWERKING
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 12 juli 2007
Graag willen wij u hierbij informeren over ons standpunt ten aanzien van
de (nader gewijzigde) motie van de leden Boekestijn en Gill’ard (TK
31 031 V, nr. 9) over de IOB.
Gezien de in de Kamer levende zorgen n.a.v. het recente rapport van de
Rekenkamer, zullen wij uitvoering geven aan de motie, met dien verstande dat
de op het ministerie beschikbare capaciteit voor het uitvoeren van evaluatieonderzoek
(inclusief de IOB) prioritair zal worden ingezet voor de uitvoering van de
wettelijke taakstelling, op basis van de Regeling periodiek evaluatieonderzoek
en beleidsinformatie 2006.
Wij hechten veel belang aan kwalitatief goede evaluatieonderzoeken, die
in de praktijk van het ministerie niet alleen door de IOB, maar ook door de
beleidsdirecties worden ondernomen. Deze evaluatieonderzoeken verschaffen
essentiële informatie over de mate waarin beoogde beleidsresultaten zijn
of worden gerealiseerd. Onafhankelijke oordeelsvorming dient daarbij te worden
gewaarborgd teneinde te voorkomen dat «de slager zijn eigen vlees keurt».
Evaluatieonderzoeken zijn verder niet louter vanuit verantwoordingsperspectief,
maar ook vanwege hun leerfunctie een belangrijke informatiebron voor beleidsvorming
en -uitvoering, zoals dat zijn weerslag krijgt in onder meer de Memorie van
Toelichting bij de jaarlijkse begroting van het ministerie, het jaarverslag
van het ministerie en de tweejaarlijkse zogenoemde resultatenrapportage.
Om de leerfunctie goed tot zijn recht te laten komen, is het van belang
dat de gebruikers van evaluatieonderzoek open staan voor de uit de onderzoeken
te trekken lessen en ook feitelijk iets doen met deze lessen. Om dit bevorderen
is het essentieel dat de eerste verantwoordelijkheid voor de programmering
van evaluatieonderzoek in «de lijn» blijft. Dit is naar ons inzicht
te combineren met een actieve betrokkenheid van de IOB bij de evaluatieprogrammering,
inclusief het binnen bovengenoemde grenzen uitvoeren van bepaalde onderzoeken
op eigen initiatief van de IOB.
Ten slotte tekenen wij hierbij aan dat ons uitgangspunt van geïntegreerd
buitenlands beleid ook onverkort geldt voor de wijze waarop wij uitvoering
zullen geven aan deze motie.
De minister van Buitenlandse Zaken,
M. J. M. Verhagen
De minister voor Ontwikkelingssamenwerking,
A. G. Koenders