31 031 IXA
Jaarverslag en slotwet Nationale Schuld 2006

31 031 IXB
Jaarverslag en slotwet ministerie van Financiën 2006

nr. 9
BRIEF VAN DE MINISTER VAN FINANCIËN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 28 juni 2007

Hierbij stuur ik u de antwoorden op de vragen die tijdens het Wetgevingsoverleg van afgelopen 12 juni (31 031 IXA/31 031 IXB, nr. 8) naar voren zijn gekomen.

De minister van Financiën,

W. J. Bos

1 (CDA)

Welke gemeenten willen geen handhavingsconvenanten afsluiten?

Veruit de meeste gemeenten hebben met de Belastingdienst, de politie en het Openbaar Ministerie een convenant gesloten. Een beperkt aantal gemeenten werkt wel samen, maar zonder convenant. Omdat het om het resultaat gaat, is dit materieel geen probleem. Niettemin zal ook met deze gemeenten in overleg worden getreden om de samenwerkingsrelatie te formaliseren, omdat daarmee de informatieuitwisseling beter tot stand kan komen. De Belastingdienst zal met de overige gemeenten nog één keer in overleg treden om hen tot samenwerking te bewegen. Mocht dat niet lukken, dan zullen de minister van BZK en de staatssecretaris van Financiën op politiek niveau actie ondernemen.

2 (CDA)

Ik stel nog een vraag over de exportkredietverzekering. Nederland is de vijfde binnen een groep van tien benchmarklanden. Op het punt van het nationaal belang is de omvang van het buitenlands aandeel een probleem, naast de doorlooptijden van het afwikkelen van verzoeken. Zijn er al maatregelen genomen en is er inmiddels uitzicht op verbetering van de problematiek?

Recentelijk is voor transacties met een buitenlands bestanddeel hoger dan 50% een toets ingevoerd waarbij een zo goed als mogelijk onderbouwde inschatting gemaakt wordt van het nationaal belang. Als uit deze toets blijkt dat sprake is van een voldoende groot nationaal belang, vormt een hoger buitenlands bestanddeel geen belemmering voor het in verzekering nemen van de exporttransactie. Binnen deze toets worden criteria als werkgelegenheid, kenniseconomie en spin-off effecten voor de Nederlandse economie meegewogen. Deze versoepeling ten aanzien van het buitenlands bestanddeel is in lijn met een aantal recente aanpassingen binnen het acceptatiebeleid. In 2005 is het buitenlands bestanddeel verhoogd van 30% naar 50%. Tegelijkertijd is de weging van leveranties van buitenlandse dochterbedrijven als buitenlands bestanddeel van 100% naar 70% gezakt. Later is dit uitgebreid voor leveranties van buitenlandse moeder- en zusterbedrijven, deze worden nu voor 85% gewogen in plaats van 100%. De ontwikkelingen ten aanzien van het buitenlands bestanddeel worden nauwlettend gevolgd, onder andere door contacten het bedrijfsleven en andere Export Credit Agencies, zodat knelpunten tijdig worden gesignaleerd.

Om inzicht te krijgen in de problematiek van de doorlooptijden is een analyse uitgevoerd van de verschillende fasen binnen het verzekeringsproces. Naar aanleiding hiervan zijn reeds interne maatregelen genomen door Atradius DSB, zoals formatie-uitbreiding, procedureverbetering en verdere beloningsprikkels. Uit de analyse is echter ook gebleken dat het probleem voor het belangrijkste deel wordt veroorzaakt door de trage informatievoorziening door exporteurs aan Atradius DSB in de aanvraagprocedure. Een oplossing voor dit probleem kan niet uitsluitend worden bereikt door interne maatregelen, maar vraagt ook om aanpassingen bij exporteurs. Voor dit probleem zal nog worden gezocht naar geschikte maatregelen. Het verloop van de doorlooptijden wordt nauwlettend gemonitord.

3 (CU)

Waarom is besloten over 2005 geen toezicht uit te oefenen op de opgave van de hoogte van de werkgeversbijdragen?

Voor de uitvoering van de kinderopvangtoeslag in 2005 heeft de Belastingdienst het toezicht gericht op de opgave door aanvrager van de huishoudsamenstelling, het aantal genoten uren kinderopvang, de prijs die de aanvrager daarvoor betaald heeft en het (gezamenlijk) inkomen. Deze gegevens werden toen als grootste risico gezien voor de juiste bepaling van de kinderopvangtoeslag. Het risico van een foute opgave van de werkgeversbijdrage werd als laag ingeschat. Om niet onnodig administratieve lasten te veroorzaken is daarom destijds afgezien van integraal toezicht op dit aspect.

Op grond van een steekproef bij een deel van de aanvragen is eind 2005 gebleken dat de opgave van de werkgeversbijdrage een grotere foutgevoeligheid bevat dan ingeschat. Op grond hiervan is door de toenmalige Staatssecretaris eind 2005 besloten om vanaf 2006 een renseigneringsplicht in de wet op te nemen. Dit is geregeld bij de Verzamelwet SV 2006. Er is overwogen om voor de hele doelgroep over 2005 alsnog intensief toezicht plaats te laten vinden. Gezien de introductie van de huur- en zorgtoeslag, de beschikbare capaciteit en het uiteindelijk belang is hiervan afgezien.

Vanaf 2007 is deze renseigneringsplicht komen te vervallen door de invoering van de verplichte werkgeversbijdrage.

4 (SP)

De grootste daling van de financiële lasten is het effect van de financiële bijsluiter, die voortaan alleen nog maar op aanvraag elektronisch wordt toegestuurd. Hoe gaat dat nu in de praktijk? Hoe vaak wordt er gevraagd om die bijsluiter toegestuurd te krijgen?

Bij elk aangeboden financieel product is de financiële bijsluiter altijd op het internet te vinden. Op verzoek, voor de mensen die geen internet hebben of dat niet op die wijze willen gebruiken, wordt de financiële bijsluiter per post toegestuurd door de financiële instelling. Voor zover ons bekend is er dankzij de uitstekende beschikbaarheid van de financiële bijsluiter op internet weinig behoefte aan toezending per post.

5 (SP)

Er is onenigheid tussen de Algemene Rekenkamer en de minister over de verplichtingen van 175 mln. voor de leaseconstructie, waarvoor is gekozen bij de verbouwing van het pand aan de Korte Voorhout. Volgens de minister hoeven deze verplichtingen niet te worden opgenomen, omdat sprake is van een pps-constructie en dus van een andere wijze van berekenen. Is echter niet het probleem van pps dat vaak de risicoverdeling niet precies duidelijk is? De Algemene Rekenkamer zegt dat er een contract is en dat de uitgaven voor 25 jaar vastliggen. Wat gebeurt er echter als dat voortijdig wordt verbroken? Bij wie komt het risico dan terecht?

Het ministerie van Financiën krijgt eind 2008 een gerenoveerd gebouw waar nog niet voor betaald is. Dat is een principe van een pps-constructie. De renovatie is privaat gefinancierd door de banken. Pas vanaf het moment dat het gerenoveerde KV7 beschikbaar is, krijgt het consortium een beschikbaarheidsvergoeding gedurende 25 jaar na oplevering. Door middel van de beschikbaarheidsvergoeding verdient het consortium elk jaar een deel van zijn investering terug en wordt het consortium ook betaald voor de kosten van de uitvoering van het onderhoud en de facilitaire diensten.

Indien de overeenkomst voortijdig wordt beëindigd, is de risicoverdeling helder. Er zijn nauwkeurige afspraken in de overeenkomst omschreven voor de vergoedingen over en weer. In het contract is onderscheid gemaakt tussen a) vergoeding bij onmiddellijke beëindiging/beëindiging in geval van tekortkoming opdrachtnemer, b) vergoeding bij beëindiging in geval van een tekortkoming Staat/geval van discretionaire beëindiging Staat en c) vergoeding bij beëindiging in geval van overmacht. In al deze gevallen worden de werkelijke of in redelijkheid gemaakte kosten en/of gederfde opbrengsten over en weer vergoed.

Bij sub a vergoedt de Staat aan de opdrachtnemer de resterende waarde van de geleverde prestaties (de levering van het gebouw en de diensten), na aftrek van de kosten die de Staat in verband met de voortijdige beëindiging heeft gemaakt. De methode voor de waardebepaling van de geleverde prestaties is nauwkeurig in de overeenkomst omschreven. Bij sub b vergoedt de Staat het bedrag van de uitstaande schuld van opdrachtnemer aan de financiers, het gederfde rendement op de investering van opdrachtnemer evenals de kosten van contractverbreking van opdrachtnemer met zijn onderaannemers. Bij sub c vergoedt de Staat aan de opdrachtnemer het bedrag van de uitstaande schuld bij de financiers plus het door opdrachtnemer geïnvesteerde eigen vermogen. In geval van beëindiging vóór oplevering zijn deels afwijkende afspraken gemaakt. Het bovenstaande geeft een indruk van de hoofdlijnen van de afspraken. De overeenkomst bevat een gedetailleerde uitwerking.

Overigens als de DBFMO-overeenkomst door onvoorziene omstandigheden tussentijds door opdrachtnemer verbroken zou moeten worden, zitten de banken met een probleem. Die moeten hun geïnvesteerde geld nog terugkrijgen. De banken worden daarom eerst in de gelegenheid gesteld om binnen het consortium orde op zaken te stellen. Gedurende deze periode vervalt de verplichting van Financiën om de beschikbaarheidsvergoeding te betalen. In het uiterste geval heeft de bank de mogelijkheid om het consortium te vervangen door andere partijen, om zodoende de verplichtingen in het kader van de DBFMO-overeenkomst na te komen. De bank zal willen voorkomen dat de overeenkomst verbroken wordt.

Ook is gevraagd naar de vastlegging van het bedrag van de aangegane verplichting. In artikel 3, derde lid onder c van de CW 2001 is bepaald dat uitgaven voor huren en pachten verplichtingen = kas volgen. In de Aanwijzingsregeling verplichtingen = kas 2005 is met het oog op administratieve doelmatigheid tevens bepaald dat uitgaven in de sfeer van onderhoud, schoonmaken, energie- en communicatiekosten, catering en bewaking verplichtingen = kas volgen. Ten tijde van het van kracht worden van de CW, was de CW nog niet specifiek geënt op het fenomeen van pps-constructies voor Rijkshuisvesting. Als dat wel het geval was geweest dan waren huisvestingskosten ten gevolge van een pps-constructie bij de totstandkoming van de CW geregeld. We moeten de wet thans op dit punt interpreteren. Aangezien de pps-constructie voor KV7 gedurende 25 jaar de kosten voor onderhoud en exploitatie van KV7 omvat, ben ik van mening dat het gerechtvaardigd is om ook bij een pps-constructie voor Rijkshuisvesting verplichtingen = kas te volgen. Ook voor pps-contracten voor Rijkshuisvesting is het argument administratieve doelmatigheid relevant. Ik herhaal wat ik eerder hierover aan de Algemene Rekenkamer heb geschreven: «Het argument om de verplichtingenbenadering te kiezen is dat het begrotingsbeheer er mee gediend moet zijn. Dat is hier niet geval. Met het vastleggen van een aangegane verplichting zijnde het absolute bedrag voor het afnemen van een huisvestingsdienst (inclusief facilitaire diensten en inclusief het groot en klein onderhoud) tot eind 2033, wordt het begrotingsbeheer niet gediend. Het opnemen van de verplichting in de saldibalans leidt tot een toename van de administratieve lasten. Dit komt doordat de verplichting geïndexeerd is, er maandelijks kortingen kunnen worden toegepast en doordat er jaarlijks een bonus kan worden toegekend. Dit brengt een stroom mutaties in de hoogte van de absolute verplichting met zich mee die gedurende 25 jaar administratief bijgehouden moeten worden. Het nut daarvan is niet duidelijk. Wel moet er een goede procedure komen waarbij zeker gesteld wordt dat maandelijkse betalingen met kortingen en bonussen juist zijn. Dat wordt niet geborgd door een hele grote aangegane nominale verplichting vast te leggen».

Het hierboven vermelde heeft enkel betrekking op de verantwoording van het ministerie van Financiën, als klant van de Rijksgebouwendienst, van het PPS-project. Het staat los van de wijze waarop de Rijksgebouwendienst een pps-project in zijn verantwoording opneemt. Overigens heeft de RGD de verplichting in haar jaarverslag opgenomen als een «niet uit de balans blijkende verplichting».

6 (SP)

Klopt het dat zich bij twee soorten toeslaggerechtigden problemen voordoen bij het automatisch continueren:

a. Men krijgt voor 2007 nog steeds een toeslag, terwijl er verzocht was te stoppen;

b. men krijgt pas bij het automatisch continueren toeslag over 2006. Om hoeveel gevallen gaat het? Wat wordt er aan gedaan om dit te verhelpen?

Het kan inderdaad zijn dat deze situaties, waarbij sprake is geweest van een samenloop tussen het proces van automatisch continueren en een verzoek om mutatie, zich incidenteel hebben voorgedaan.

Mochten mensen zich thans melden om hun toeslag stop te zetten, dan wordt een dergelijk verzoek per direct gehonoreerd. Indien mensen die een eerder verzoek om stopzetting hebben gedaan, zich melden bij de Belastingdienst, wordt de beschikking tot toeslagverlening alsnog ingetrokken.

Ook in de tweede situatie is er sprake van incidenten. Exacte aantallen zijn niet bekend.

Naar boven